Borst, Buik en Nier - Geneeskunde - Bundel
- 2362 keer gelezen
1. Met welk niet-invasief onderzoek kan men het beste de diagnose bevestigen en de functie van de linker hartkamer beoordelen? | 1. Echocardiografie. |
2. Als uit het onderzoek van vraag (1) blijkt dat de insufficiëntie inderdaad ernstig is en de linker kamer normaal is, welk therapie is dan aangewezen? | 2. Vervanging van de aortaklep door een klepprothese (alleen "operatie" niet goed gerekend). |
Biomedisch | |
1. Welk verschil is er tussen de sinus aortae en de sinus trunci pulmonalis ? Deze sinus zijn ruimtes achter de valvulae (cuspes) van de betreffende kleppen. | 1. In de sinus aortae ontspringen twee arteriën, de coronairarteriën. |
1. Noem twee mogelijke laboratoriumbevindingen bij pleurapunctie die de conclusie "exsudaat" zouden rechtvaardigen. | 1. - hoog totaal eiwit (> 0.5 totaal plasma eiwit); - hoog LDH (> 0.6 serum LDH of > 2/3 bovengrens normaalwaarde serum LDH. |
Biomedisch | |
Verhoogde concentraties van bepaalde enzymen in bloedplasma duiden op beschadiging / celdood in specifieke weefsels. | |
1. Verhoging van welk enzym duidt op beschadiging / celdood in (hart)spierweefsel? | 1. Creatine kinase (CK). |
2. Verhoging van welk enzym duidt op beschadiging van pancreas weefsel? | 2. Lipase of amylase. |
3. Enzymen, die in vrijwel alle celtypen voorkomen, kunnen toch als indicatoren voor specifieke weefselschade gebruikt worden. Waardoor is dat mogelijk? | 3. Het voorkomen van verschillende weefselspecifieke iso-enzymen van LDH, resp. ALP. |
1. Van welke hartritmestoornis is hier sprake? | 1. Supraventriculaire tachycardie. |
Biomedisch | |
1. Hoe heet de verbinding tussen boezem en kamer? | 1. AV-knoop. |
2. Hoeveel vertraging treedt daar op in de voortgeleiding van de elektrische impuls? | 2. 40-80 msec. |
3. Waarom? | 3. Lediging van de boezems / optimale contractie kamers. |
1. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? | 1. Arteriële embolie. |
2. Wat is in dat geval de therapie? | 2. Embolectomie. |
Biomedisch | |
De kamer contractie van het hart kent 4 fasen: vullingsfase, isovolumetrische aanspanningsfase, ejectiefase en de isovolumetrische relaxatiefase. | |
1. Waar bevindt de isovolumetrische aanspanningsfase zich in het ECG? | 1. QRS-complex. |
2. Welke kleppen sluiten tijdens deze fase? | 2. AV-kleppen. |
1. Hoe heet het verschil dat u vindt tussen de polsfrequentie en de hartfrequentie? | 1. Polsdeficit (1 punt). |
2. Bij welke ritmestoornis passen uw bevindingen? | 2. Atriumfibrilleren (1 punt). Ook goed: “snel atriumfibrilleren” of (beter) atriumfibrilleren met snel ventrikel volgen / snelle ventrikelvolgfrequentie. Niet goed: “supraventriculaire tachycardie” en dergelijke (te weinig specifiek). |
3. U wilt nader onderzoek laten verrichten om uw vermoeden van de onderliggende oorzaak van de ritmestoornis bij deze patiënte te bevestigen. Welke laboratoriumbepaling geeft u hierover de meeste informatie? | 3. TSH (1 punt). Niet goed: (vrij)T4 /fT4, “schildklierhormoon”, “schildklierfunctie”. |
Biomedisch | |
1. Waardoor ontstaan de eerste en tweede hartttoon? | 1. Sluiten van de kleppen: van de mitraal en tricuspidaal klep voor de eerste (1 punt) en van de aorta en pulmonaal klep voor de tweede (1 punt). |
2. Waar in het ECG kun je de eerste toon verwachten? | 2. QRS-complex (1 punt). |
1. Waar dient u op te letten bij het lichamelijk onderzoek? | 1. Vergroting van schildklier, protrusie (bol zijn) van het oog, lid-retractie. |
2. Welke twee bloedbepalingen zijn aangewezen om de vermoedelijke diagnose te stellen? | 2. TSH, vrij T4, TSI (=Thyreoid Stimulerende Immuunglobulinen, Stimulerende anti-stoffen tegen schildklier). |
Biomedisch | |
Hartkloppingen kunnen veroorzaakt worden door geleidingsstoornissen in het hart. | |
1. Verklaar eerste, tweede en derde graads AV-blok aan de hand van de relatie tussen de aantallen van de P en R toppen in het ECG. | 1. 1e graads: verlengde PQ met 1:1 P-R 2e graads: 2:1, 3:1, 3:2 P-R 3e graads: onafhankelijk |
1. Met welke drie van de genoemde geneesmiddelen geeft diclofenac een klinisch relevante interactie? | 1. a. furosemide b. digoxine c. acenocoumarol. |
Biomedisch | |
1. Benoem van elk van de geneesmiddelen het gevolg van de interactie. | 1. a: (1) verminderde werking furosemide door verminderde nierfunctie (2) kans op toename hartfalen. b: (1)stijging digoxineconcentratie door verminderde nierfunctie (2) kans op digoxine-intoxicatie c: (1) farmacodynamische interactie met acenocoumarol (2) kans op verhoogde bloedingneiging met name gastro-intestinaal. |
1. Geef de drie meest waarschijnlijke diagnosen. | 1. (a) decompensatio cordis (b)luchtweginfectie bij emfyseempatient (Bronchitis (viraal of bacterieel); pneumonie) (c) toename spastische component a.g.v. ontsteking, longembolie, hartinfarct |
| 2. Een ACE-remmer, bijv. enalapril (2,5 – 10 mg 1-2 dd) |
Biomedisch | |
1. Met welk medicament kan de kortademigheid in eerste instantie het beste worden behandeld? | 1. Een lisdiureticum, bijv. furosemide (40 – 80 mg i.v.) |
2. Indien verbetering is ingetreden, welke onderhoudsmedicatie kan dan – gelet op de diagnose - worden toegevoegd? |
|
1. Welk medicamenteus beleid is hier aangewezen? | 1. (Proef) behandeling met een diureticum. |
Biomedisch | |
1. Welke drie fysiologische parameters worden gebruikt om de hartfunctie in uit te drukken? | 1. (a) slagvolume (b) hartminuutvolume = cardiac output (c) ejectie fractie |
1. Welke andere diagnose dan ischemisch coronair lijden kunt u met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid stellen op grond van bovenstaande informatie? Motiveer uw antwoord. | 1. Metabool Syndroom in verband met laag HDL, hoog triglyceriden, hoge tailleomtrek en hypertensie. Familiair gecombineerde hyperlipidemie is ook goed, type 2 diabetes. |
Biomedisch | |
1. Welke lipoproteïne deeltjes vervoeren de uit de darm opgenomen triglyceriden naar vetweefsel? | 1. Chylomicronen. |
2. Welke lipoproteïne deeltjes transporteren in de lever gesynthetiseerde triglyceriden naar vetweefsel? | 2. VLDL (very light density lipoprotein. |
3. Welk extracellulair enzym is in het vetweefsel actief en bewerkstelligt, dat de aangevoerde vetzuren in de adipocyten opgenomen kunnen worden? | 3. LpL (lipoproteine lipase) |
1. Welke diagnose past het best bij dit verhaal? (specificeer) | 1. angina pectoris, typisch instabiel |
2. Welk beleid is geïndiceerd? | 2. verwijzen naar de cardioloog |
Biomedisch | |
Vanuit het gehele lichaam stroomt veneus bloed terug naar de rechterharthelft | |
1. Noem twee mechanismen waardoor het veneuze bloed tegen de zwaartekracht in altijd naar het hart toe kan stromen. | 1. a. Spieractiviteit van de extremiteiten. b. Veneuze kleppen. Richting van bloeddoorstroming van veneuze kleppen: geen terugstroom mogelijk |
1. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? | 1. Pneumococcen pneumonie. |
2. Vervallen. | 2. Vervallen. |
3. Welke beeldvormend onderzoek is geïndiceerd om tot een diagnose te komen? | 3. Thoraxfoto. |
Biomedisch | |
1. De barrière tussen lucht en bloed in respiratoir longweefsel wordt gevormd door twee celtypen. Welke twee? | 1. Epitheel alveolaire wand (Pneumocyten I), Endotheel alveolaire capillairen. |
2. De dikte van de bloed-lucht barrière is ongeveer: 1nm 1μm 1mm (omcirkel het juiste antwoord. | 2. 1 μm |
1. Noem de drie meest waarschijnlijke diagnosen bij deze haemoptoe in volgorde van waarschijnlijkheid | 1. neoplastisch (m.n. longcarcinoom) cardiovasculair (b.v. longembolie) ontstekingsprocessen (bronchusboom, longparenchym) |
Biomedisch | |
Een X-thorax toont een 5 centimeter groot, centraal in de long gelegen proces. | |
1. Welk soort proces bevindt zich meestal centraal in de long? | 1. Plaveiselcelcarcinoom. |
2. Hoe is dat te verklaren? | 2. Cylindrisch bronchusepitheel verandert in plaveiselepitheel (metaplasie) door exogene prikkel (roken), er kan dysplasie optreden en vervolgens ontstaat het plaveiselcelcarcinoom. |
1. Wat is de diagnose? | 1. (Spannings)pneumothorax rechts. |
2. Welke therapie is onmiddellijk geïndiceerd? | 2. (Luchtdicht afdekken steekwond) Thorax-drain rechts. |
Biomedisch | |
1. Benoem de anatomische structuren die betrokken zijn bij de adembeweging. | 1. Longen, borstwand, (ademhalings)spieren. |
2. Geef een relatieve schatting van de longfunctie bij deze man in %. | 2. ± 50%. |
1. Wat is de diagnose? | 1. Traumatische ruptuur (linker) middenrif (diafragma). |
2. Welke therapie is geïndiceerd? | 2. Chirurgische correctie. |
Biomedisch | |
1. Zal het ademhalingsprobleem van de patiënt eerder leiden tot respiratoire acidose of tot respiratoire alkalose? | 1. Respiratoire acidose. |
2. Waardoor wordt in dat geval de afwijkende zuurgraad (pH) van het bloed van de patiënt veroorzaakt? | 2. Stijgende CO2 concentratie in het bloed. |
3. Wat is de meest voorkomende oorzaak van respiratoire alkalose? | 3. Hyperventilatie. |
1. Welke ziekte dient u te overwegen? | 1. Tuberculose (1 punt). |
2. Welk twee aanvullende onderzoeken zijn geïndiceerd? | 2. Een X-thorax (1 punt) , en een sputumkweek met Ziehl-Nielsen kleuring (1 punt). |
Biomedisch | |
1. Leeft de verwekker van de ziekte obligaat intracellulair of extracellulair? | 1. Obligaat intracellulair. |
Bij mensen met HIV wordt dit ziektebeeld geregeld gezien. | 2. T lymfocyten (Th1). |
2. Welk type lymfocyten is bij deze groep defect of afwezig? 3. Op welke manier dragen lymfocyten van dit type bij aan het onschadelijk maken van de verwekker? | 3. Activatie van killing mechanismen van macrofagen (via interleukine). |
1. Waar let je in het bijzonder op bij deze patiënte bij longauscultatie? | 1. Expiratie even lang als de inspiratie, ofwel geen verlengd expirium. |
2. Als u de diagnose astma vermoedt, welk kenmerk van de dyspnoe moet u dan bevestigen voordat u de diagnose met zekerheid mag stellen? | 2. Reversibiliteit van de dyspnoe (= van de bronchusobstructie). |
3. Door middel van welk aanvullend onderzoek doet u dit? | 3. Longfunktie-onderzoek d.m.v. spirometrie of piekstroommeting. |
Biomedisch | |
In rust is de ademfrequentie 12-15 per minuut. Het ademvolume ligt rond de 500 ml per ademteug. | |
1. Hoe groot is het ademminuutvolume? | 1. 6-7.5 l/minuut. |
Bij zware inspanning nemen ademfrequentie en ademvolume sterk toe. | |
2. Hoe verhoudt zich het ademvolume t.o.v. de vitale capaciteit bij een gezond persoon? Druk het uit in een verhouding. | 2. 500-4500/5000 = 1:9/10. |
1. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? | 1. COPD,( exacerbatie) |
2. Noem twee andere diagnosen in de differentiaal diagnose. | 2. ca, maligniteit (plaveiselcelcarcinoom), hartfalen. |
Biomedisch | |
1. Wat is de belangrijkste ademhalingsspier? | 1.Diafragma |
2. Door welke zenuw wordt deze spier geïnnerveerd? | 2.Nervus phrenicus |
3. Van welke ruggenmergsegmenten is deze zenuw afkomstig? | 3.Cervicaal 3 t/m 5 (C3,4,5) (goed indien cervicaal wordt genoemd) |
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1302 |
Add new contribution