ZHB II: Oefenpakket met stamplijst en oefentoetsen

Bevat relevant oefenmateriaal bij het blok gebaseerd op voorgaande studiejaren


Stamplijst

 

embryologie bewegingsstelsel

centrale as van laterale plaat mesoderm; hieruit vormen zich botten, gewrichten, ligamenten en spieren; aan dorsale en ventrale zijde groeien twee stukken meso in > spieren

segmenten opbouw

C7 beweegt naar lateraal en ligt dus het verste weg van de centrale as (middelvinger); C6 (duim) en C8 (pink) worden meegetrokken

dorsale spiermassa

extensie, abductie, supinatie en retroflexie

ventrale spiermassa

flexie, adductie, pronatie en anteflexie; uitzondering: m. biceps brachii kan ook supinatie ondersteunen

rotatie

week 6-8; bovenste extremiteit exoroteert vanuit elleboog; spieren die voorheen dorsaal lagen komen ventraal te liggen (extensie>flexie!); onderste extremiteit roteert naar mediaal (grote tenen>hoger segment dan lateraal!)

embryologie bewegingsstelsel dag 24

bovenste extremiteit knoppen ter hoogte van C5-C8

embryologie bewegingsstelsel dag 28

onderste extremiteiten knoppen ter hoogte van L3-L5

embryologie bewegingsstelsel week 5

skelet elementen uit mesoderm

embryologie bewegingsstelsel week 8-12

ossificatie skelet elementen, botten en bloedvaten ontstaan uit lateraal mesoderm, spieren uit somieten (mesoderm) dat de extremiteit knoppen invaseert

embryologie bewegingsstelsel dag 33

bovenste extremiteit: handplaat, arm, onderarm en schouder regio’s zijn te herkennen

embryologie bewegingsstelsel dag 37

bovenste extremitiet: in handplaat zijn carpale regio en de vingerplaat te herkennen; onderste extremiteit: heup, been en voet zijn herkenbaar

embryologie bewegingsstelsel dag 38

bovenste extremiteit: vingerstralen zijn zichtbaar; onderste extremiteit: voetplaat is duidelijk zichtbaar

embryologie bewegingsstelsel dag 44

bovenste extremiteit: vingers duidelijker, elleboog herkenbaar; onderste extremiteit: teenstralen zichtbaar

embryologie bewegingsstelsel dag 47

bovenste extremiteit: horizontale flexie gehele extremiteit (sagittale vlak in plaats van longitudinale vlak); onderste extremiteit: flexie richting sagittale vlak, teenstralen nog duidelijker

embryologie bewegingsstelsel dag 52

bovenste extremiteit: vingers hebben tactiele vlakken; onderste extremiteit: tenen langer

embryologie bewegingsstelsel dag 56

alles is goed te herkennen

ossificatie

precursor kraakbeen; mesenchym>osteoblasten>primair bot

clavicula vorming

membraan bot: directe ossificatie van mesenchym

embryologie bewegingsstelsel eind week 5

precursor scapula en humerus

embryologie bewegingsstelsel eind week 6

radius, ulna, tibia en fibula precursor vorming

 

embryologie bewegingsstelsel eind week 6

 

(meta)carpale en (meta)tarsale botten chondrificeren

 

embryologie bewegingsstelsel week 7

 

ossificatie clavicula, humerus, radius, ulna

embryologie bewegingsstelsel week 8

ossificatie femur en tibia

embryologie bewegingsstelsel week 9

ossificatie scapula en ileum

embryologie bewegingsstelsel week 10,11 en 12

ossificatie (meta)carpale en –tarsale mediale, proximale en distale phalanges

embryologie bewegingsstelsel gewrichten

botstaal > chrondrificatie > twee delen (distaal en proximaal); ertussen laag fibroblastisch weefsel, hieruit ontstaan drie lagen: twee kraakbeenlagen en een dicht bindweefsel

handvaten van Wiechen schema (ontwikkeling kinderen)

8 weken: teruglachen, volgen met ogen en hoofd; 6 maanden: neemt hoofd mee bij optrekken uit zit; 12 maanden: trekt zich op tot staan, pakt propje met duim en wijsvinger; 18 maanden: loopt los; 2 jaar: zegt zinnen van twee woorden, loopt goed los; 3 jaar: zegt zinnen van drie woorden, fietst op driewieler; in 90% van de gevallen, afwijkingen betekent dus niet per definitie pathologie!

algemene opbouw extremiteiten

huid, oppervlakkige fascie (+nervi), diepe fascie (omgeven door stevig vlies met intermusculaire septa; + vascularisatie en innervatie), been

bouw spier

tendo/pees/aponeurose > niet contractiel; spierbuit > wel contractiel (endomysium, perimysium, epimysium)

peesschedes

bursae synoviales

eigenschappen spier

kracht (hoeveel vezels trekken aan de pees), uitslag, richting, vorm, mono-/bi-/polyarticulair, aanhechting (origo en insertie), stabiliserend/bewegingsfunctie, agonist/antagonist/synergist, concentrische/excentrische/statische contractie

typen spieren

parallelvezelig (grote verkorting mogelijk); waaiervormig (weinig kracht, diverse beweging); pinnaat (bi - m. rectus femoris, uni – m. extensor digitorum longus, Multi – deltoïdeus) sterke punt is kracht; fusiform (m. biceps brachii), kringspier, sfincter (m. orbitalis oculi), plat ( m. obliquus externa), rechthoekig (m. rectus abdominis)

passieve en actieve insufficiëntie spier

passief: er bevinden zich structuren in de bewegingsruimte die voorkomen dat de beweging verder uitgevoerd kan worden; actief: de spier kan niet verder verkorten (maximale contractie)

aansturing spieren

motorunits; stuurspieren: veel motorunits per spiervolume-eenheid (nauwkeurige beweging); krachtspieren: relatief weinig motorunits per spiervolume-eenheid (duidelijke “aan” of “uit”)

isometrische actie

spier in contractie > gewricht statisch

concentrische actie

spier in contractie > gewricht omhoog

excentrische actie

spier in contractie > gewricht omlaag

functie spier

verloop van een spier bepaald de functie

werklijn spier

stabiliserende vector: drukt gewrichtsdelen op elkaar zodat gewricht stevig is; moverende vector: laat delen langs elkaar bewegen

effectiviteit spier

hoe groter het moment, hoe groter de beweging en dus het effect; afhankelijk van de stand van het gewricht waarop de spier werkt

bewegingsketen

totaalbeweging door aaneengeregen schakeltjes; samenwerking; groter effect, meer kracht, optimale mobiliteit en stabiliteit

overbelasting

musculaire disbalans

epidemiologie spier- en peesletsels

25% van alle sportletsels; m>v; recidiefkans 10-30%; strain (minor-minor); veelvoorkomend: fucens surae (i.c. mediale kop gastrocnemius, tennis leg), quadriceps (i.c. m. rectus femoris), hamstrings (i.c. m. biceps femoris); herstelduur 2 week-6maand

verhoogd risico sporten/spieren

bi-articulaire spieren; sterke excentrische krachten; spieren die veel fast twitch vezels bevatten; snelle explosieve sporten

spierrupturen

compressie (exogeen) > teamsport; distractie (endogeen) > explosieve sporten

coupe de fouet

mooie naam voor zweepslag

beïnvloedende factoren spierletsel

warming up; eerder letsel; overtraining; beperkte gewrichtsfunctie; weerstand verlaagd

klachten/symptomen spierletsel

locale heftige pijn (knapje), lokale delle, hematoom (intra en/of intermusculair), hypertone en verdikte spieren, beperkte ROM, spierverkorting, aanspannen en rek pijnlijk

ROM

range of motion, maximale bewegingsuitslag

diagnostiek spierletsel

glijdende schaal qua schade: spierpijn, strain, ruptuur; hotspot: microscopische laesie; aanvullend onderzoek: MRI (vocht en hematoomvorming zichtbaar), echografie, bloed CPR

complicaties spierletsel

littekenweefsel, DVT, compartimentsyndroom, myositis ossificans (hematoom lost niet goed op> kalkresten zichtbaar), seroom

therapie/revalidatie spierletsel

ICE, eryotherapie (ijs), onbelast lopen (tenminste 48-72u), medicatie, mobilisatie in pijnvrij traject (na 48-72u), intapen/bandageren, hakverhoging, sportcompressiekous; hematoom mag nooit gemasseerd worden!

ICE

immobilisatie, compressie, elevatie

sporthervatting na spierletsel

geen pijn, zwelling, functieverlies, hypertonie, verkorting meer; weerstandstesten pijnvrij

preventie spierletsel

algemene fitheid, getraindheid, spiertraining

histologie peesletsel

devitalisering, degeneratie, microscheurtjes, geen ontsteking (!)

veelvoorkomend peesletsel

calcaneus (achillespees), patella (knie)

epidemiologie peesletsel

veelal patiënten boven de dertig jaar, herstarters, explosieve sporten

oorzaak peesletsel

multicausaliteit; too much too soon; holvoet, hypermobiliteit, gebrekkige actieve stabiliteit

klachten peesletsel

locale drukpijn, locale rekpijn, stijfheid (ochtend en start), zwelling, crepitaties, specifieke pijnprovocaties, prestatievermindering

diagnostiek peesletsel

echografie, MRI

complicaties peesletsel

chronische pijn, littekenweefsel, peesruptuur

therapie peesletsel

ICE, onbelast lopen, geneesmiddelen, optimaal materiaal (schoeisel enz.), tape/bandage, fysiotherapie, trainingsadviezen, ESWT, bloedinjecties plasmarijk plasma, chirurgie (nettoyage)

ESWT

shockwave therapie waarbij doorbloeding verbeterd wordt

sporthervatting na peesletsel

4-20 weken

preventie peesletsel

statiek en bewegingsketen, belasting, warming up, rekoefening, sportspecifieke getraindheid

algemeen orthopedisch onderzoek gewrichten

uitkleedinstructie; gewrichten: roodheid, zwelling (hydrops, haemarthros, artritis), bewegingsomvang actief en passief in graden, mate en aard instabiliteit, perifere vaten en zenuwen

hanentrend

parese/paralyse flexoren van voet, dropfoot

gang van Duchenne

parese/paralyse abductoren heup, Trendelenburg positief

Trendelenburg positief

duidt op uitval van heupabductoren

algemeen orthopedisch onderzoek bewegingsapparaat

bewegingsapparaat: inspectie, actief/passief bewegingsonderzoek, palpatie, speciele tests;

algemeen orthopedisch onderzoek palpatie

palpatie: pijn, spierzwakte, abnormale bewegingsomvang en beenlengteverschil (compensatoire bewegingen)

algemeen orthopedisch onderzoek romp

pectus (excavatum/carinatum), thoraxsymmetrie, ademhalingsexcursies (ziekte van Bechterew verminderd)

algemeen orthopedisch onderzoek wervelkolom

cervicaal, thoracaal, lumbaal, looppatroon, excursies, kyfoscoliose, lordoscoliose, gibbus, pijn

algemeen orthopedisch onderzoek bovenste extremiteiten

spieratrofie, excursies, stabiliteitstests

algemeen orthopedisch onderzoek onderste extremiteiten

bekkenscheefstand, beenlengteverschil, Trendelenburg, spieratrofie, excursies

excursies

flexie/extensie cervicale wervelkolom:

S 45-0-45

links/rechts zijwaarts buigen hoofd:

F 45-0-45

links/rechts rotatie hoofd:

R 45-0-45

flexie/extensie wervelkolom:

S 35-0-45

links/rechts zijwaarts buigen rug:

S 45-0-45

rotatie wervelkolom:

S 45-0-45

extensie thoracale wervelkolom

20

looppatroon

rechts hielcontact, exorotatie rechts heup, endorotatie links heup, volledig zoolcontact rechts (lateraal), afzet voorvoet, afzet tenen, links hielcontact

scoliosen

lumbaal, thoracolumbaal, thoracaal, C scoliose; functioneel kan gecorrigeerd worden (door bijvoorbeeld plankjes onder de voet),bij structurele scoliose kan dat niet

voetafdrukken

knikplatvoet, klompvoet, spitsvoet, holvoet, spreidvoet met hallux vagus

meniscustests

test van Steinman I, II, test van McMurray, Apptey’s ‘grinding test’

oriënterend neurovasculair onderzoek

bovenste en onderste extremiteiten reflexen en sensibiliteit, spierkracht Frenkel, proeven van Lasege en Bragard, arteriële pulsaties

dwarsgestreept spierweefsel

skeletspier; myofibrillen; endomysium om vezel; aantal vezels samen heet een fasciculus; fasciculus omgeven door perimysium; meerdere fasciculi vormen een spier; om de spier heen zit epimysium

humerus anteflexie

m. biceps brachii, m. coracobrachialis, m. deltoïdeus (claviculair)

humerus retroflexie

m. triceps brachii, m. teres major, m. deltoïdeus (spinaal)

humerus abductie

m. supraspinatus, m. deltoïdeus

humerus adductie

m. subscapularis

humerus exorotatie

m. infraspinatus, m. teres minor, m. deltoïdeus (spinaal)

humerus endorotatie

m. teres major, m. subscapularis, m. deltoïdeus

elleboog flexie

m. biceps brachii, m. brachialis, m. brachioradialis

elleboog extensie

m. triceps brachii, m. antoneus

elleboog pronatie

m. pronator teres, m. brachioradialis (vanuit supinatie), m. pronator quadratis

elleboog supinatie

m. biceps brachii, m. brachioradialis (vanuit supinatie), m. supinator

pols flexie

m. flexor carpi radialis, m. palmaris longus, m. flexor carpi ulnaris

pols extensie

mm. extensor carpi radialis longus en brevis, m. extensor carpi ulnaris

radiale abductie

m. flexor carpi radialis, mm. extensor carpi radialis longus en brevis

ulnaire abductie

m. flexor carpi ulnaris, m. extensor carpi ulnaris

pols en vingers flexie

m. flexorum digitorum superficialis, m. flexorum digitorum profundus

pols en vingers extensie

m. extensor digitorum communis

duim flexie/extensie/abductie

m. flexor pollicis longus, m. extensor pollicis longus en brevis, m. adbductor pollicis longus

pink extensie

m. extensor digiti minimi

wijsvinger extensie

m. extensor indicis

enkel dorsaalflexie

m. tibialis anterior, m. extensor hallucis longus, m. extensor digitorum longus, m. peroneus tertius ; innervatie n. fibularis profundus ; zwakte > looppatroon : hanentred ; behandeling: enkelvoet orthese

enkel plantairflexie

m. gastrocnemius en m. soleus; innervatie n. tibialis

gevolgen quadriceps extirpatie

tijdens standfase van aangedane been, kan been niet gestabiliseerd worden, met het gevolgd dat been in hyperextensie wordt geplaatst, hierdoor kan een genu recurvatum ontstaan

samenstelling bind/steunweefsel

mesenchym, ECM met proteoglycanen, elastine, collageen, glycoproteïnen eiwitten, fibroblasten, chondroblasten, osteoblasten

functie bind/steunweefsel

verbinden, communicatie, in stand houden interne milieu

fibroblasten

amorfe grondsubstantie, collageen en elastine

collageen

synthese, ziekten: osteogenesis imperfecta, Ehler Danos syndroom

RSI

repetitibe strain injuries; een tot beperking(en) of participatieprobleem leidend multifactorieel bepaald klachtensyndroom aan nek, schouder, rug, boven- of onderarm, elleboog, pols of hand of een combinatie hiervan, gekenmerkt door een verstoring van de balans tussen belasting en belastbaarheid, voorafgegaan door activiteiten met herhaalde bewegingen en of een statische houding van een of meer van de genoemde lichaamsdelen als een van de veronderstelde etiologsiche factoren; 8% van werkverzuim; kernfactoren: herhaling, hoge frequentie, veel kracht; stress en hoge werkdruk; vrouwen; multidisciplinaire behandeling; preventie: houding, statische belasting, werkdrukfactoren en persoonsgebonden factoren doorbreken

contractiekracht spier

contracties myofibrillen > sarcomeren korter > actinefilamenten met dystrofine aan elkaar (celwand gaat mee)> endomysium/perimysium/epimysium > spier contractie

typen skeletspieren

type I: slow twitch, langzaam, aerobe verbranding (veel mitochondria); type IIa: fast twitch, gemiddelde snelheid; type IIb: fast twitch, snelle contractie, snelle uitdoving, anaerobe verbranding

motor unit

axon van een motorneuron met de spiervezels die deze innerveert

spiertonus

standaard spanning van de spier, dus ook in rust

factoren groei en afname spierweefsel

training, voedingsstatus (doorbloeding), innervatie, algemene conditie, testosteron

vitamine C en collageensynthese

vitamine C zorgt voor activatie van prolyl en lysyl hydrolasen van inactieve precursors, waardoor procollageen gehydroxyleerd kan worden. onvoldoende gehydroxyleerde precursors kunnen geen stabiele helix vormen en dus niet goed gecrosslinked worden, dus worden ze slechten uitgescheiden door de fibroblasten. Die wel uitgescheiden worden zijn minder sterk, beter oplosbaar en minder bestand tegen enzymatische degradatie

ziekte van Duchenne

eerste manifestatie: 2e-6e levensjaar; klinisch: abnormale gang met tenenloop, schommelen, moeilijk traplopen, hardlopen, hinken en steppen, creatine kinase kan 100 keer verhoogd zijn; rond 3e-5e levensjaar: duidelijke spierzwakte (Gowers, waggelgang, verdiepte lordose, pseudohypertrofie); rond 5e-13e levensjaar: rolstoel, hartspiercellen (cardiomyopathie en ritmestoornissen), ademhalingsspieren (pneumonie); 20-30e levensjaar: overlijden; pathogenese: spierwand is kapot waardoor creatinekinase uit de cel lekt (CK bepaling tot 100x hoger dan normaal)

principes motorische ontwikkeling kinderen

voortgaande maturatie, waarbij de bewegingscoördinatie en de coördinatie tussen waarnemen en bewegen als “van binnenuit tot stand komend” wordt beschouwd; ontwikkeling verloopt van proximaal naar distaal; reciprocal interweaving; geleidelijke toenemende perifere lateralisatie van bewegingsfuncties

pseudohypertrofie

spier lijkt hypertrofisch, maar dit is vetweefsel wat zich in de spier ophoopt

ziekte van Becker

lijkt op Duchenne, milder, eerste manifestatie rond 10e levensjaar, langzamer, variabeler

ziekte van Landouzy-Dejerine (facioscapulohumerale dystrofie)

klinisch: zwakte mimische spieren, atrofie schoudergordel, scapula alata; manifestatie: 7e-15e levensjaar; 20% rolstoel

myotine dystrofie

manifestatie: late kindertijd; klinisch: afwijkingen gang, secundair aan zwakte van voetdorsiflexoren, zwakte intrinsieke handmusculatuur en polsdorsiflectoren, cataract, kaalheid voorste gedeelte behaarde hoofdhuid, gonadala atrofie, cardiomyopathie, gladde spiercellen aangedaan, verlaag IgG, abnormale orale glucose tolerantie test; behandeling symptomatisch

cataract

vertroebeling ooglens met visusstoornissen tot gevolg

diagnostische criteria amyotrofische lateraal sclerose

aanwezig: neurologisch of neurofysiologisch onderzoek wijst op laesie van perifeer motorisch neuron, neurologisch onderzoek dat wijst op laesie van centraal motorisch neuron; progressieve toename van de ernst van het krachtsverlies in een bepaalde regio of uitbreiding hiervan naar andere delen van het lichaam; afwezig: nadere oorzaak die centrale of perifere laesie kan verklaren, sensibele stoornissen zonder oorzaak, mictie- en defaecatiestoornissen, autonome functiestoornissen, geheugenstoornissen, extrapiramidale verschijnselen, cerebellaire verschijnselen, visusstoornissen en oogspierparesen

achillespees in gage

grootste kracht tijdens midstandfase bij hardlopen; ruptuur kan ontstaan door plotselinge beweging waarbij m. triceps surae wordt aangespannen

differentiaal diagnose pijn aan voorzijde knie

adolescenten patellapijn (chondropathie patellae), habituele patellaluxatie, plicasyndroom, patella biparta, patellafemorale artrose, jumper’s knee, runner’s knee, syndroom van Sinding-Larsen, ziekte van Osgood-Schlatter, bursitis (bursitis prepatellaris, bursitis infrapatellaris)

scapulohumeraal ritme

scapula en humerus hebben vast bewegingspatroon ten opzichte van elkaar, het scapulohumerale ritme; de scapula wordt tijdens beweging zo gepositioneerd ten opzichte van de humeruskop dat de belastingsas centraal door het glenoïd loopt (is dit niet het geval: gevaar voor subluxatie of luxatie)

snelle sprintacties

voornamelijk type IIb vezels skeletspieren

instandhouding spiermassa

training en voeding

aquajoggen en spierpijn

bij aquajoggen is geen impulsmoment zoals bij gewoon joggen, daarom heb je minder spierpijn hiervan

injectie corticosteroïden bij chronische peesklacht

corticosteroïden remmen intrede van vocht en cellen af (verminderd pijn); remmen bovendien de collageensynthese; als je vaker prikt is de kans op scheuren wel groter

dystrofine

houden de actine filamenten op hun plaats, maakt verbinding tussen celskelet en de extracellulaire matrix (N terminus van dystrofine zit aan F-actine, C-terminus zit aan dystrofine-geassocieerd-proteine-complex in het sarcolemma)

echo en röntgen bij insertie tendinopatie aan calcaneus

echografie: weefsel en vocht vlak bij de houd zichtbaar, je zou dus vocht kunnen zien; röntgen: calcificaties, bloed

Thomson

geen plantairflexie bij knijpen in kuit bij 100% achillespeesruptuur

quadriceps

m. rectus femoris, m. vastus medianus, m. sartorius, m. gastrocnemius

jumpers knee

ontsteking aanhechting van kniepees aan onderpool van patella, ter hoogte van tuberositas of quadriceps; meestal onderpool aangedaan: apexitis patellae

differentiaal diagnose jumpers knee

chondropathie patellae, meniscusproblemen, scheuren in banden, ontsteking ter hoogte van tuberositas, ontsteking ter hoogte van quadriceps

therapie jumpers knee

minder springen en excentrisch trainen

hamstrings

m. biceps femoris caput longum en breve, m. semitendinosus, m. semimembranosus ; insertie: epicondylen van de tibia

aanvullend onderzoek MTSS

driefasen botscan (sensitiviteit 4-79%, specificiteit 35%); MRI (sensitiviteit 84-100%, specificiteit 35-100%); hoge resolutie CT (sensitiviteit 100%, specificiteit 89%), heeft voorkeur dus

differentiatie aspecifieke en specifieke RSI

door specifieke vormen uit te sluiten  (carpale tunnel syndroom, ziekte van De Quervain, cubitae tunnelsyndroom, epicondilitis en rotator cuff syndroom)

ziekte van De Quervain

Ontsteking van m. abductor pollicis longus en m. extensor pollicis brevis; diagnostiek: test van Finkelstein

zwaartepunt

net ventraal van S2, halverwege tussen beide heupgewrichten

spieren voor shockopvang (tijdens gang)

quadriceps,dorsiflexor

 

spieren voor stabilisatie (tijdens gang)

 

m. gluteus maximus (tijdens standfase), m. erector spinae, tensor fascia lata

spieren voor optillen voet (tijdens gang)

m. flexor digitorum longus (gewicht weg), m. flexor hallucis longus, m. gastrocnemius, m. peroneus longus en brevis, m. soleus, m. tibialis posterior

spieren voor acceleratie (tijdens gang)

m. adductor longus, m. adductor magnus, m. iliopsoas, m. Sartorius

spieren voor controle voet (tijdens gang)

m. extensor digitorum longus (zwaai), m. extensor hallucis longus, m. tibialis anterior

spieren voor vertragen (tijdens gang)

m. gracilis, m. biceps femoris, m. semimembranosus, m. semitendinosus

gage

veilig, snel (snelheid zegt iets over zelfstandigheid, kom je nog veilig over het zebrapad?), zuinig

verstoring gage

centraal, perifeer, houdings- en bewegingsapparaat; specifiek looppatroon; gehoor geeft ook informatie

anamnese gage

loopafstand, tempo, hulpmiddelen, valneiging (hoe vaak en wanneer), klachten (invloed op afstand en tempo), cosmetiek

observatie gage

eerste indruk (normaal/abnormaal, snel/langzaam), wat gebeurt er in alle gewrichten; beoordeel op tempo, paslengte, paswijdte, symmetrie, afwikkeling, PER GEWRICHT!

klinimetrie gage

gangbeeldanalyse (standfase/been, zwaaifase/been, bipedale fase/zwaaifase, schrede, stap)

interventie gage

hulpmiddelen: aan/in het lichaam, orthese; wat zijn de eisen?

oorzaken loopstoornissen

pijn (pees, gewricht, spier, compressie zenuwwortels, ischaemie), duizeligheid (evenwichtstoornis of vestibulaire aandoening), spierzwakte/krachtsverlies (verlamming van centrale of perifere aard), tonusveranderingen, coördinatiestoornis van benen (extrapiramidale stoornis, cerebellaire ataxie, sensorische ataxie), psychogeen (somatoforme stoornis, vaak conversiestoornis)

spierziekten van ruggenmerg

amyotrofische laterale sclerose (ALS); asymmetrisch, spastisch en slap

spierziekten van wortel/zenuw

Guillien-barré chronische polyneuropathie; symmetrisch, slappe parese

spierziekten van spier-zenuw overgang

myasthenia gravis; asymmetrisch, inspanningsgebonden zwakte

myasthenia gravis

blokkade van neuromusculaire transmissie door IgG tegen de eiwitbestanddelen van de acetylcholinereceptoren; ernst wisselt over de loop van de dag, avond erger; incidentie 2-4/1000000, prevalentie 40/1000000; klinisch: dubbelzien, ptosis, bulbaire dysarthrie, slikstoornissen (vroege klachten)

spierziekten van spier

Duchenne, ziekte van Pompe, myositis; symmetrisch, slappe verlamming onderbenen (>armen)

ziekte van Pompe

glycogeenstapelingsziekte; klachten: krampen, snelle vermoeidheid en progressieve zwakte; autosomaal recessief; vaak in limb-gridle regio, diafragma ook vaak aangedaan (benauwdheid bij liggen tot gevolg); oorzaak: spieren bekkengordel niet sterk; klinisch: gang van Duchenne, scapula alata, ademnood (platte spieren aangedaan > diafragma is plat) vooral bij liggen; erfelijk autosomaal recessief, enzym mist

slappe parese

oorzaak: voorhoorn ruggenmerg, wortel, zenuw, eindplaat, spier (perifeer); klinisch: atrofisch, fasciculaties, zwakte, hyporeflexie, areflexie

spastische parese

oorzaak: motorcortex; klinisch: hoge spiertonus, vermindering vaardigheden bij bewegen, zwakte, hyperreflexie, babinski

teken van Gowers

patiënt klimt met benen omhoog, zwakte heupfixatie spieren en flexoren knie

spieraandoening, centraal of perifeer?

tonus: centraal > hoog, perifeer > laag/normaal; atrofie: centraal > niet of laat, perifeer > ja (snel); fasciculaties: centraal > nee, perifeer > ja; reflexen: centraal > hyperreflexie, perifeer > normaal of afwezig; babinski: centraal > ja, perifeer > nee; verdeling: centraal > asymmetrisch, perifeer > horizontaal

zwakte in benen

proximaal: moeite met opstaan uit stoel, distaal: makkelijk struikelen

mononeuropathie, radiculopathie, plexopathie

overeenkomst: storing sensibiliteiten, spierzwakte, atrofie; verschillen: radiculair > pijn/areflexie, mono > geen pijn, plexus > pijn/areflexie in meerdere gebieden

carpale tunnelsyndroom

symptomen: pijn, tintelingen, lokatie: duim, wijsvinger, stukje middelvinger, nachtelijke tintelingen, ochtendstijfheid, hand uitschudden helpt; factor: zwangerschap; behandeling: prikje lidocaine of corticosteroïden, nachtspalkje, ligament doorsnijden

monoradiculopathie

druk door uitpuiling discus, pijn in bepaald traject, uitval kracht/sensibiliteit(en)/reflexen

amyotrofische schouderneuralgie

subacuut zeer hevige pijn, in de schoudergordel, binnen enkele dagen ontstaan krachtsverlies van de schouderspieren, sensorische stoornis laterale zijde bovenarm en schouder (bij 25%), zwakte m. serratus anterior, reflexen kunnen verlaagd zijn, herstel in 102 jaar; behandeling: pijnbestrijding

radiculair syndroom (arm/been)

pijn, uitstraling in been/arm, proef van Lasègue positief

cauda equina syndroom

spoed!, dove billen, progressieve parese, urineretentie/incontinentie/niet voelen mictie

uitval wortel

monosegmentale uitval, motorisch en sensibel; een dermatoom (zowel ventraal als dorsaal) valt uit

bovenste plexus laesie (plexus brachialis)

laesie van truncus superior, polysegmentale uitval (C5-C6) motorisch en sensibel

Erbs-Duchenne

polysegmentale uitval (C5-6) zowel motorisch als sensorisch

onderste plexus laesie (plexus brachialis)

Klumpke; polysegmentale uitval C8-Th1 motorisch en sensibel; mediale zijde

uitval n. axillaris

motorisch: m. deltoïdeus en m. teres minor; abductie gestoord, verlies schoudercontour en verslies sensibiliteit in schouderregio; n. axillaris verloopt langs collum humeri

uitval n. radialis

motorisch: extensoren arm, wrist drop; sensorisch: dorsale zijde arm; verloopt door m. supinator en langs dorsale humerusschacht

uitval n. musculocutaneus

motorisch: ventrale spieren bovenarm; sensorisch: laterale zijde onderarm; verloopt door m. coracobrachialis

uitval n. medianus

motorisch: flexoren radiale zijde onderarm; sensorisch: handpalm digitorum 1t/m helft 4 en dorsale toppen; verloopt door m. pronator tere en carpale tunnel; predikershand

uitval n. ulnaris

motorisch: flexoren aan ulnaire zijde onderarm; sensorisch: pink zijde hand en digitorum 5 en helft 4; loopt dorsaal van de epicondylus medialis humeri en door tunnel van Gyon; klauwhand

plexus lumbalis

L1-L4

plexus sacralis

L4-S3

hoge lumbale plexus laesie

beetje gelijk aan laesie n. femoralis; verminderde anteflexie en adductie heup, verminderde extensie knie; sensorisch: voorzijde bovenbeen en mediale zijde onderbeen

lage lumbale plexus laesie

beetje als laesie n. ischiadicus; parese heupabductoren, knieflexoren en voetmusculatuur; sensorisch: achterzijde been

ramus superficialis n. radialis

loopt over tabatière anatomique heen

axonopraxie en neuropraxie

geleiding is onderbroken, maar de axonen en omhulling van de zenuwen zijn intact; reversibele situatie, herstel uren tot weken

axonotmesis

axonen zijn dusdanig beschadigd, dat Wallerse degeneratie optreedt, maar de bindweefselomhulling van de zenuw blijft in tact; herstel maanden tot jaren, maar kan volledig zijn

neurotmesis

zowel de zenuwvezels als de omhulling zijn onderbroken; herstelkans onzeker

klachten spierletsels

pijn, hematoom, hypertonie, oedeem

compressieruptuur

pijn op plaats, door exogene kracht

distractieruptuur

pijn bij spier-pees overgang, endogene kracht

TIFS

tractus iliotibialis frictie syndroom; ter hoogte van laterale femur epicondyl; klachten: pijn (zeurend/stekend), beginfase sport, uitstralen knieholte of laterale onderbeen

patellafemoraal pijnsyndroom

klachten: diffuse pijn rond en/of achter de patella meer mediaal dan lateraal, door de knie zakken; pathogenese: functionele instabiliteit patella; etiologie: patella malalignment (primair of secundair); diagnostiek: stand, functietests, quadricepsmusculatuur, patella, McConell

primaire patella malalignment

dysplasie, patella alta, dysplasie femurcondylen

secundaire patella malalignment

hyperpronatie, onvoldoende bekken stabiliteit, quadricepsatrofie, overbelasting, onjuiste belasting

shin splits

tibiaal stresssyndroom; ontsteking van m. tibialis posterior of mediale deel m. soleus ter hoogte van de aanhechting aan postero mediale zijde van de tibia

biceps reflex

C6

triceps reflex

C7

vingerflexiereflex

C8

Oorzaken syndroom van Horner

infarct, lontoptumor, aneurysma of dissectie van a. carotis

syndroom van Horner

aandoening van n. sympathicus; klinisch: ptosis, myosis en anhydrosis

claudicatio differentiatie

vasculair: etalagebenen, fietsen gaat wel; neurogeen: houden veranderen helpt, pijn houdt even aan

pols en vingerextensie

n.radialis

infarct a. cerebri media

parese/paralyse, strekkers van armen aangedaan, hyperreflexie

artrose/osteoartrose/osteoartritis

artrose > gewrichtsslijtage, osteoartrose > bot slijtage, osteoartritis > bot/gewrichtsontsteking

artrose (epidemiologie)

prevalentie: 29,7 per 1000 mannen, 50,4 per 1000 vrouwen; incidentie: 4,3 per 1000 mannen, 8,4 per 1000 vrouwen

pathogenese arthrose

spier/ligament verzwakking, kraakbeenschade, subchondrale veranderingen bot, synoviale ontsteking

stijfheid

startstijfheid: treed elke keer na stilzitten weer op; ochtendstijfheid: slechts stijfheid in de ochtend

fysiologie kraakbeen

ecm veel meer aanwezig dan cellen, chrondrocyten, geen vascularisatie, geen innervatie (GEEN PIJN!), geen lymfedrainage; 70-80% water, 20-30% ecm, 10%cel

ecm in kraakbeen

vooral type II collageen (trekkracht), proteoglycanen (negatieve lading trekt kationen aan > trekt water aan > veerkracht), niet collagene eiwitten (15-20%)

proteoglycanen

hyaluronzuur-eiwit-suiker; suiker negatief geladen; medicatie: chondrostine sulfaat/glucosamine sulfaat/hyaluronzuur > inbouw in skelet > “verbeteren”kraakbeen

aanpassingsvermogen kraakbeen

biomechanische en chemische factoren; continu adaptatiemechanisme door enzymen cytokinen en groeifactoren die door chondrocyten worden geproduceerd; verloopt langzaam maar wel mogelijk dus

pathologie kraakbeen

abnormale invloed > disbalans aan/afvoer > netto verlies matrix; geen glad articulair oppervlak meer > schuurpapier effect; geen banale slijtage!

ligamenten

wel een pijnperceptie, stabiliteit, krachtopvang, sterke veranderingen

synovium

afval verwijderen, smeren, voeding, PIJN sensatie (verandering zorgt voor verdikking door toename synovium > pijn), homeostase kraakbeen

prevalentie artrose

meer bij ouderen: verminderde crosslinking in kraakbeen> langzame turnover > stapeling > brozer kraakbeen, afbraak matrixmoleculen, veroudering cellen 

artrose en overgewicht

mechanisch en metabool/inflammatoir (ontstekingsactiviteit van adipokines, pro-inflammatoire cytokines en macrofagen)

chronisch compartimentsyndroom

meestal anticusloge bij hardlopers, schaatsers, wielrenners; reflexorenloge bij motorcrossers; opzwellen spier > druk > circulatiestilstand; stoppen tijdens inspanning; criterium: weefseldruk 6 min na inspanning lager dan voor de inspanning; behandeling: klieven fascie ; kan in iedere spier of spiergroep optreden die wordt omgeven door een fascie

pronator teressyndroom

inklemming van de n. medianus; uitval van duimmuis en vingertoppen

varus

er vanaf (o)

valgus

er naartoe (x)

cubitus

elleboog

coxa

heup

genu

knie

crus

onderbeen

hallux

grote teen

callusformatie

bloedstolsel > ontsteking > reparatiefase

typen fracturen

eenvoudig, comminutief (fragmenten), open/gesloten

regeneratie fracturen

mechanisch (niet bewegen!), biochemisch (factoren in bloedstolsel nodig, ontbreken bij open fractuur), vascularisatie (zuurstofdruk is nodig, kwetsbaar: femurkop, distale tibia)

open fracturen

factoren ontbreken en bacteriën kunnen er zo bij

botinfectie

vaatvoorziening, stijfheid, insufficiënte ontsteking, motion, sequestratie, vreemde lichamen; hematogeen of traumatisch; factoren: slechte algemene gezondheid, gebruik van immuunsupressiva;

micro organismen botinfectie

pyogenen (gram positief: stafylokok, streptokok; gram negatief vooral bij open wonden, langdurig, immuundeficiëntie), TBC, mycotisch

preventie botinfectie

asepsis, mechanische reiniging, necrotisch weefsel verwijderen, fixatie fracturen, profylactisch antibiotica

behandeling botinfectie

systemische antibiotica (lang!), lokale maatregelen (nettoyage, fixatie, implantaten verwijderen, locale antibiotica – kralen -, fusiegewricht, amputatie)

typen botinfectie

hematogeen of traumatisch; meest voorkomende trauma is chirurgie!

pseudoarthrose

Ontstaan van een vals gewricht na onjuiste genezing van fractuur

cuff degeneratie (rotator cuff)

multifactorieel: mechanisch (compressie ter hoogte van coraco-acromiale boog en humeruskop) degeneratie (hypovascularisatie pezen, ophoping kalk); klinisch: hefpijn, uitstraling bovenarm, niet op kunnen liggen, last bij autorijden of krantlezen, leeftijd 40-60jr, plotselinge toename activiteit; onderzoek: painful arc, normale ROM, impingement test, injectie test, AC gewricht, bicepspees, luxabiliteit, cuff laesie

painful arc

Pijn bij heffen arm in traject 60-120 graden

impingement syndroom

pijn bij heffen van de bovenarm tot het schouderniveau, die afneemt bij verdere heffing van de bovenarm

apprehension test

vaststellen luxatie

cuffruptuur

anamnese: pijn bij heffen arm, acuut toegenomen; spierzwakte bij abductie en anteflexie; lo: gestoord scapulohumeraal ritme, passief normaal ROM, actief zwakte en subacromiale crepitatie; av: MRI of echo (goedkoper en voldoende); indicatie herstel: goed peesweefsel, geen weefselverlies, geen retractie van de pees en geen atrofie; operatie: arthroscopisch of open

frozer shoulder

syndroom dat gekenmerkt wordt door een sterk verminderde passieve en actieve beweeglijkheid van het glenohumerale gewricht, ten gevolge van een verschrompeling of contractuur van het kapsel, waardoor het gewrichtsvolume is verkleind

infantiele encephalopathie

oorzaak: emboliën, bloedingen, infecties, hypoxie; klinisch: hypertonie/paretisch, verhoogde prikkelbaarheid, verminderde/afwezige controle beweging; behandeling: medicatie (botulinoloxine, baclofenpompen), oefentherapie (onderdrukking pathologische bewegingen, Bobath. Vorta, Phelps), gips, orthesen, kokers, spalken

kraakbeen lagen

hyalien, (sterk, elastisch, glijvlak), fibrocartilagineus, elastisch

symptomen artrose

pijn, stijfheid, zwelling, kraken, functieverlies

diagnostiek artrose

röntgen: gewrichtsspleet smaller, sclerosering, cystevorming, osteofyten, deformatie

tibiakop osteotomie

complicatie: compartiment syndroom

THP en TKP

pijn ondanks maximale conservatieve behandeling; typen: ongecementeerd, gecementeerd, hybride

cox artrose

oorzaak: infectie, trauma, congenitaal

behandeling heupdysplasie

brace/spreidbroek, repositie/gipsbroek, osteotomie, prothese

heupprothese

ongecementeerd, gecementeerd of hybride

complicaties (heup) prothese

infectie, luxatie, letsel van n. ischiadicus, fractuur

gewrichtkapsel

membrana fibrosa, membrana synovialis

membrana fibrosa

collageen, mechanisch, vezels van Shakpy, enthesen, stand van Bonnet/loose packed position

membrana synovialis

cellulaire intima, fibrovasculaire lamina synovialis; homeostase synovia; synoviocyten typen A (mononucleaire fagocyten) en B; gefenestreerde capillairen; dialysaat (>synovia)

vormen artritis

septisch (micro-organisme in gewricht), kristal (jicht), immuun (immunosupressiva, analgetica, NSAID’s)

differentiatie artritis op kans afhankelijk van leeftijd

kinderen: acute reuma, adolescenten: reactieve artritis, middelbaar: jicht, ouderen: pseudo jicht

diagnostiek artritis

anamnese (urogene/enterogene infectie, keel, teken, huidafwijkingen, oogafwijkingen, slijmvliezen ontstoken) en lichamelijk onderzoek veruit het belangrijkste; aanvullend: laboratorium (BSE, leukocytentelling en differentiatie > zegt niets over oorzaak!), beeldvorming, GEWRICHTSPUNCTIE

jicht

prevalentie 0,2%; man:vrouw 10:1; klinisch:heftige mono-artritis van voet/enkel (65%), pols 15% of knie 15% en soms koorts; oorzaak: lage excretie urinezuur door nierinsufficiëntie, diuretica, cyclosporine, hypothyreoïdie, loodintoxicatie of te hoge aanmaak (lymfomen,leukemie); concentratie urinezuur niet diagnostisch

pseudojicht

pyrofosfaatkristal

reactieve artritis (acuut reuma)

trias van Reiter (urethristis, conjunctivitis, artritis, balanitis), keratoma blenorrhagica; bij ziekte van Bechterew kan uveïtis voorkomen

trias van Reiter

urethristis, conjunctivitis, artritis, balanitis

keratoma blenorrhagica

Symptoom van reactieve artritis (syndroom van Reiter)

230px-Feet-Reiters_syndrome

Bron: http://en.wikipedia.org/wiki/Keratoderma_blennorrhagica (28-09-2010

ziekte van Bechterew

niet bacteriële spondylitis; klinisch: bamboo spine, sacro-iliacale gewrichten zijn vaak ontstoken, ochtendstijfheid en uitstralende pijn in de bovenbenen (begin); erfelijke ziekte HLA-B27;

osteoïd

ongemineraliseerd bot

osteoblasten

cellen die eiwitten produceren, transporteren en arrangeren van de extracellulaire matrix; levensduur 3 maand

genetica skeletbouw

homeoboox genen

vitamine D

functie: onderhouden van normale plasma concentraties calcium en fosfor

osteogenesis imperfecta

ziekte waarbij type I collageen niet goed of te weinig geproduceerd wordt. Botten, gewrichten, ogen, oren huid en tanden ook aangedaan

communicatie door osteocyten

osteocyt-osteocyt communicatie verloopt via canaliculi (kleine tunnels door de matrix van het bot) waardoor uitlopers de gap-junctions van andere cellen bereiken. Mechanische krachten worden gedetecteerd en omgezet naar biologische activiteit. osteocyt-osteoblast communicatie verloopt op dezelfde wijze

botafbraak (osteoclasten)

osteoclasten hebben een gespecialiseerd oppervalk dat de resorptie pit goed afsluit, zo kan er geen lekkage van digestie enzymen optreden. Een protonpomp pompt het door de osteoclast gevormde zuur in de pit, wat het mineraal oplost. Osteoclasten geven bovendien enzymen af die ECM afbreken. Maar ook botopbouw initiërende stoffen worden afgegeven

indeling fracturen

anatomische lokalisatie, richting fractuurlijn, mate van communitie, mate van wekedelenletsel, mechanisme van ongeval

fractuur (verloop)

hematoomvorming, vorming van fibrine netwerk (afsluiting fractuur en netwerk voor influx inflammatoire cellen, fibroblasten en nieuwe bloedvaten), degranulatie van plaatjes, activatie osteoprogenitorcellen, activatie osteoclasten en osteoblasten, na eerste week georganiseerd > matrix productie, kraakbeen vorming, enchondrale verbening, genezing fractuur

interstitiële groei van kraakbeen

van binnenuit, chondrocyten maken in de matrix die het kraakbeen vormt nieuw kraakbeen

apositionele groei kraakbeen

vindt plaats bij lange pijpbeenderen, hierbij wordt telkens een laagje bot op het bovenste laagje gelegd, waardoor het bot langer wordt

functie proteoglycanen in kraakbeen

sponsfunctie

functie chondrocyten in kraakbeen

behoud van integriteit van het kraakbeen, productie collageen en proteoglycanen

drukkrachten op kraakbeen

goed voor het kraakbeen omdat voedingsstoffen uit de synoviale vloeistof dan door het kraakbeen naar de chondrocyten diffunderen

drukkrachten op bot

afbraak bot, bot “houdt” juist van trekkrachten

synoviale membraan

bevindt zich in het gewrichtskapsel, aan de articulaire kant; sterk gevasculariseerd; productie synoviaal vocht; cellen: synoviocyten (1-4 lagen dik); fagocyterend, productie hyaluronzuur en verschillende eiwitten

vezels van Sharpey

stevige collageenbundels die het periost verbinden met het onderliggende bot

gewrichten

junctura fibrosa, junctura cartilaginea, junctura synovialis

junctura fibrosa

syndesmose (tussen twee botdelen zit collageen bindweefsel in de vorm van een ligament, een membrana interossea of elastisch bindweefsel), sutura/synotosis (naadverbinding, alleen in schedel, dunne laag bindweefsel tussen de botten), gomphosis (tussen tand en tandkas, collageenweefsel)

junctura cartilaginea

synchondrosis (hyalien kraakbeen tussen de botten), symphysis (vezelig kraakbeen tussen de botten)

junctura synovialis

gewrichtsholte met daarin synovia, gewrichtsvlakken bedekt met hyalien kraakbeen, gewrichtskapsel is versterkt met ligamenten

inflammatoire artrose diagnostiek

anamnese: pijn, koorts; lichamelijk onderzoek: tumor, rubor, calor, rubor functio laesia; aanvullend onderzoek: leukocyten verhoogd in synoviaal vocht en bloed, linksverschuiving bloed; synoviaal vocht: purulent, troebel, leukocyten, grampreparaat positief voor bacteriën, kweek positief; radiologisch: niet direct afwijkend

kristal arthropatie diagnostiek

anamnese: pijn; lichamelijk onderzoek: tumor, rubor, calor, rubor functio laesia; aanvullend onderzoek: polarisatie microscoop laat kristallen zien; synoviaal vocht: helder; radiologisch: niet direct afwijkend, soms chondrocacinosis

flare up arthrose diagnostiek

anamnese: pijn; lichamelijk onderzoek: lichte zwelling, functio laesia; synoviaal vocht: geel vocht zonder kristallen, weinig leukocyten; radiologisch: bestaande afwijkingen passend bij artrose

haemarthros diagnostiek

anamnese: pijn, “knapje”; lichamelijk onderzoek: tumor, functio laesia; aanvullend onderzoek: geen afwijkingen; synoviaal vocht: bloed, soms ook pyrofosfaat-kristallen; radiologie: MRI kan bijvoorbeeld gescheurde (kruis)band laten zien

rupturen ligamenten diagnostiek

anamnese: lokale pijn, “knapje”; lichamelijk onderzoek: geen zwelling, functie meestal normaal

stressfracturen diagnostiek

anamnese: lokale pijn; lichamelijk onderzoek: lokale fractuur verschijnselen; radiologisch: in vroeg stadium alleen zichtbaar op MRI, niet op röntgen

avasculaire botnecrose diagnostiek

anamnese: lokale pijn; lichamelijk onderzoek: pijn bij belasten; radiologisch: in vroeg stadium alleen zichtbaar op MRI, niet op röntgen

fractuur

anamnese: lokale pijn, trauma; lichamelijk onderzoek: abnormale stand, zwelling, warmte; radiologisch: afwijkingen op röntgenfoto’s

NSAID’s

non steroid anti inflammatory drugs; prostaglandine (COX) remmers; nevenwerking: ulcusvorming, trombocytenaggregatieremming; contra-indicaties belangrijk; bijwerkingen:maag-darm, allergische huidreacties, nierfunctiestoornissen, duizeligheid, tinnitus, nervositeit, slapeloosheid, oedeem, etc. (FTK)

risicofactoren avasculaire botnecrose

corticosteroïdgebruik, cytostaticagebruik, chronisch alcoholisme, vetstofwisselingsstoornissen, diepzeeduiken met decompressieproblemen, sommige virusinfecties, sikkelcelcrisis, mediale collumfractuur en traumatische heupluxatie

diagnostiek avasculaire botnecrose

technetiumscintigram laat vroeg abnormale activiteit, MRI kan afwijkingen laten zien

behandeling avasculaire botnecrose

opboren laesie, botplastiek in combinatie met een gevasculariseerd bottransplantaat; bij totale collaps: totale heupvervanging

gonokokken tendinitis

typerende pustels

gonokokken artritis

meestal meerdere gewrichten aangedaan

handwortelbeentjes

radiair naar ulnair: sex lovers try positions that they cant handle; scaphoïd, lunatum, triquetrum, pisiforme/trapezium, trapezoideum, capitatum, hamatum

differentiatie bij knietrauma

tijdstip en omstandigheden(sport vaker verdraaiingen en contusis, bij verkeersongevallen vaker fracturen); aard (val, exogene kracht); belastbaarheid (direct belasten mogelijk geen fractuur of meniscusletsel); pijn (lokalisatie, verloop, rust/beweging); zwelling (direct duidt op vaatletsel, na langer dan 2u op ligamentletsel); slotverschijnselen (duidt op corpus liberum); onzeker/instabiel (bandletsel); dislocatie patella (scheur in kapsel); eerdere klachten of trauma; beweging knie tijdens trauma

lichamelijk onderzoek bij knietrauma

inspectie (zwelling, stand van het been en patella, belastbaarheid van het been); palpatie en bewegingsonderzoek (ballottement van patella, flexie en extensie actief en passief, palpatie mediale en laterale collaterale band; valgariseren en variseren licht gebogen knie)

unhappy triad

laesie van mediale meniscus, voorste kruisband en mediale collaterale band

referred pain

pijn die op een andere plaats gevoeld wordt dan daar waar de daadwerkelijke schade zich bevindt

osteochondrose

groep idiopathische, self limiting aandoeningen die veroorzaakt wordt door een stoornis van de enchondrale verbening; lokatie: apofyse, groeischijf, epifyse

differentiatie niet traumatische knieproblemen

heup: verloop in ontwikkeling stand knieën, voorgeschiedenis; knie: lokalisatie pijn, duur en beloop klachten, zwelling en slotverschijnselen, omstandigheden die pijn verergeren/verminderen, belemmering in ADL en sport

beoordeling synoviaal vocht

kleur (normaal wit, ontsteking geel), viscositeit (normaal zeer visceus, bij ontsteking dunner), leukocyten (aantal en differentiatie), kristallen, helderheid (ontsteking > troebel)

HLA-B27 geassocieerde ziekten

reactieve artritis, juveniele reuma, ziekte van Bechterew, artritis psoriatica, artritis colitis, M. Reiter

acuut reuma

reactieve artritis na een streptokokken infectie

noduli bij reumatoïde artritis

vrijwel nooit aan DIP, bijna altijd PIP gewrichten; noduli van Bouchard

noduli van Bouchard

noduli die op drukplekken ontstaan

noduli van Heberden

benige noduli, horend bij artrose

zuilen wervelkolom

corpi vertebri (zuil 1) en twee zuilen van de facetgewrichtjes

aandachtspunten lage rugpijn

lumbosacraal radiculair syndroom, maligniteit, osteoporose, osteoporotische wervelfractuur, spondylitis ankylopoetica, wervelfractuur, spondylolisthesis

alarmsymptomen maligniteit

begin na 50e levensjaar, continue pijn onafhankelijk van beweging of houding, nachtelijke pijn, algehele malaise, maligniteiten in het verleden, onverklaard gewichtsverlies, verhoogde BSE

lumbago (split)

klachten die lang houden, met pijn zowel links als rechts, uitstralend naar opzij en naar de bilstreek of het bovenbeen, maar zelden distaal van de knie; paravertebrale spieren zijn hypertoon

spondylose

degeneratieve afwijking van de voorste zuil van de wervellichamen en de tussenwervelschijven, met afname discushoogte, sclerose van de dekplaten en osteofyten aan de achter en voorzijde van de wervellichamen

spondylarthrose

degeneratie van de achterste zuil, met name door afname van de sluitplaten waardoor facetgewrichten ten opzichte van elkaar van positie veranderen en slijtage op kan treden

degeneratieve spondylolisthesis

het verlies van hoogte van de tussenwervelruimte en veranderingen in de facetgewrichten leiden tot abnormale beweeglijkheid en stand van het segment; gewrichtsvlakjes schuiven meer over elkaar heen, maar staan daarmee ook toe dat er een slip tussen de wervels onderling ontstaat; meestal schuift ene bovenliggende wervel naar ventraal; met rotatiecomponent zal uiteindelijk ook scoliose ontstaan

tripod sign

patiënt zit met afhangende onderbenen op de onderzoekstafel, onder een voorwendsel strekt de onderzoeker de knie van 90 graden tot uiterste stand; bij structurele pijn zal patiënt naar achteren leunen en steunen op de armen achter de rug

figure four

patiënt ligt met gestrekte benen op de onderzoeksbank en wordt gevraagd een been te buigen zodat de hiel ervan de knie van het andere been raakt

ziekte van Kahler

multipel myeloom; ziekte waarbij er een abnormaal aantal plasmacellen in het beenmerg gevonden wordt die IgG produceren; klinisch: botpijn, nierfalen, anemie, recidiverende infecties, hypercalciaemie, hyperviscositeit en bloedingen (zelden)

 

 

 

Oefentoets 1 (2010)

1. Welke spier van de m. quadriceps femoris draagt het sterkst bij tot de stabilisatie van het caput femoris in het acetabulum?

a. m. rectus femoris
b. m. vastus lateralis
c. m. vastus medialis
d. m. vastus intermedius

2. Met welke klacht zal een patiënt met een voorste kruisband ruptuur zich meestal presenteren?
a. pijn mediaal
b. instabiliteit
c. roodheid
d. slotklachten

3. Een positieve trendelenburg duidt op:
a. parese van de extensoren van de knie
b. parese van de anteflexoren van de heup
c. parese van de retroflexoren van de heup
d. parese van de abductoren van de heup

4. Voor het inbrengen van een venecanule in de v. saphena Magna ter hoogte van de enkel, kan men deze vene het beste opzoeken:
a. ventraal van de malleolus medialis
b. dorsaal van de malleolus medialis
c. dorsaal van de malleolus lateralis
d. mediaal in de fossa poplitea

5. Welke uitspraak is juist?
a. spieren zijn de motor, de vering en de rem van het houdings- en bewegingsapparaat.
b. een zweepslag treedt alleen op in de kuitspieren
c. een spierletsel kun je al vaststellen door een goede anamnese
d. de Engelse term voor spierverrekking is sprain

6. Bij een man met hevige lage rugpijn met uitstraling in het linker been veroorzaakt gestrekt heffen van het linkerbeen vooral een toename van de rugpijn en in mindere mate uitstraling in het linker been. Dit duidt op:
a. prikkeling van de wortel L5 links
b. syndroom van Verbiest
c. aspecifieke lage rugpijn
d. een lumbale kanaalstenose links meer dan rechts

7. Een 34-jarige vrouw komt op het spreekuur van de reumatoloog met een gezwollen, pijnlijke enkel. Twee weken eerder had ze diarree na een barbecue. Wat is juist?
a. bij een reactieve artritis is geen micro-organisme in het gewrichtsvocht aanwezig
b. bij een reactieve artritis is een nog steeds actieve infectie aanwezig
c. bij een reactieve artritis wordt het veroorzakend micro-organisme uit het synoviaal vocht gekweekt

8. Wat is de meest waarschijnlijke locatie van de aandoening bij een combinatie van spierzwakte, opvallende atrofie, fasciculaties, normale sensibiliteit en lage reflexen?
a. spier
b. zenuw-spier overgang
c. wortel
d. motorische voorhoorncellen

9. Slotklachten van de knie kunnen voorkomen t.g.v.:
a. kapselschrompeling
b. osteochondritis dissecans
c. quadriceps atrofie
d. hydrops van het gewricht

10. Wat is onjuist? Complicaties van spierletsel kunnen zijn:
a. compartimentsyndroom
b. shin splints
c. diepe veneuze trombose
d. myositis ossificans

11. Paraestesie in het laterale gebied van de dij bij een adipeuze patiënt hangt hoogstwaarschijnlijk samen met compressie van:
a. de ramus femoralis van de n. genito femoralis
b. de n. cutaneus femoris anterius
c. de n. cutaneus femoris lateralis
d. de n. ilio-inguinalis

12. Wat is het belangrijkste verschil tussen ongestoorde botgenezing en ongestoorde genezing van weke delen?
a. bot geneest sneller dan weke delen
b. bot geneest moeilijker dan weke delen
c. bot kan genezen met regeneratie van botweefsel ipv litteken
d. botgenezing is moeilijker naarmate de patiënt ouder wordt

13. Bij gebogen knie wordt de stabiliteit van de knie vooral gewaarborgd door:
a. aangespannen lig. Coll. Tibiale en fibulare
b. aangespannen lig. Cruciatum anterius
c. aangespannen lig. Cruciatum posterius
d. spierverwerking

14. Een 50-jarige vrouw wordt regelmatig ’s ochtends wakker met stijf aanvoelende, pijnlijk tintelende middelste vingers van de rechter hand. Deze klachten krijgt ze ook als ze de hand intensief gebruikt, bijvoorbeeld bij aardappels schillen. Op dit moment (voordat het neurologisch onderzoek is verricht) staat bovenin de dd:
a. compressie van de n. medianus in de elleboog
b. compressie van de n. ulnaris in de pols
c. compressie van de n. medianus in de pols
d. compressie van de n. ulnaris in de elleboog

15. Wat is juist over klinische artrose en radiologische artrose:
a. indien er sprake is van klinische artrose zijn er ook radiologische afwijkingen passend bij artrose
b. indien er sprake is van radiologische artrose, zijn er ook klinische verschijnselen
c. er is geen relatie tussen klinische en radiologische artrose

16. De m. gracilis geeft in het heupgewricht voornamelijk:
a. anteflexie
b. retroflexie
c. abductie
d. adductie

17. De belangrijkste oorzaak van een stressfractuur is:
a. langdurige repeterende belasting
b. zeer hoge piekbelasting bij bijvoorbeeld hard neerkomen
c. kortdurende druk dwars op de lengterichting van het pijpbeen
d. torderende (draaiende) druk op de lengteas van het pijpbeen

18. Bij een progressieve ziekte van Scheuermann is de geëigende behandeling:
a. mbv een brace
b. mbv oefentherapie
c. dmv een spondylodese
d. alle bovenstaande alternatieven zijn juist

19. Een 40-jarige iets adipeuze man gaat sporten om zijn overgewicht tegen te gaan. Hij heeft in het verleden weinig aan sport gedaan. Tijdens de conditietraining o.l.v. een sportinstructeur ontstaat een anterieure schouderluxatie. Hij heeft dit nog nooit eerder gehad. Na repositie door een arts op de spoedeisende hulp van het lokale ziekenhuis volgt 3 weken immobilisatie in een mitella en nadien een kort revalidatie programma bij de fysio. Wat is juist?
a. de kans op een recidief luxatie is klein (<10%) omdat de immobilisatie periode en het revalidatie programma de juiste behandelingsstrategie is.
b. de kans op een recidief luxatie is klein (<10%) omdat de patiënt ouder is dan 35 jaar
c. de kans op een recidief luxatie is groot (>50%) omdat de patiënt in het verleden nooit aan sport heeft gedaan, waardoor zijn spieren slecht zijn ontwikkeld
d. de kans op een recidief luxatie is groot (>50%) en daarom kan hij het best operatief worden behandeld

20. Een bekende voetballer van het Nederlands elftal heeft een spiergroep opgelopen van zijn hamstrings. Bij zijn fysiotherapeut in München wordt tijdens de revalidatie voornamelijk aandacht besteedt aan:
a. oefeningen met excentrische contracties van de beschadigde hamstrings
b. springbewegingen in warm water (hydrotherapie) vanuit stand
c. fietsen op een hometrainer tegen matige weerstand
d. concentrische oefeningen van de beschadigde hamstrings

21. Bij patiënten met spondylitis op basis van TBC:
a. wordt niet meteen gestart met antibiotica, maar wordt eerst kweekmateriaal afgenomen
b. wordt geen mantoux test gedaan
c. wordt bij abcedering niet geopereerd

22. Wat is onjuist? Een achillespeesblessure treedt eerder op bij:
a. jonge sporters (<30 jaar)
b. een instabiele enkel
c. schoeisel met een slechte hielkap
d. spierverkortingen

23. Een 85-jarige vrouw komt op het spreekuur van de huisarts. Ze heeft sinds 2 dagen een pijnlijke en gezwollen rechter pols. Ze heeft dit nooit eerder gehad. Bij lichamelijk onderzoek ziet de huisarts noduli van Heberden en Bouchard en de rechter pols is warm en gezwollen en bewegen is pijnlijk en beperkt. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a. reactieve artritis
b. artritis psoriatica
c. pseudojicht

24. Wat is waar over de noduli van Heberden en Bouchard?
a. noduli van Heberden zitten bij de MCP-gewrichten en de noduli van Bouchard bij de DIP-gewrichten
b. noduli van Heberden zitten bij de PIP-gewrichten en de noduli van Bouchard bij de DIP-gewrichten
c. noduli van Heberden zitten bij de DIP-gewrichten en de noduli van Bouchard bij de PIP-gewrichten
d. noduli van Heberden zitten bij de DIP-gewrichten en de noduli van Bouchard bij de MCP-gewrichten

25. Zie bovenstaande casus. De huisarts overweegt behandeling te starten met een NSAID. Ze heeft echter hypertensie en gebruikt hiervoor medicatie. Hypertensie is een risicofactor voor het ontstaan van renale complicaties, evenals:
a. het gebruik van ACE-inhibitie
b. het gebruik van tabletten ipv zetpillen
c. het gebruik van COX-2 selectieve NSAID
d. alle drie bovenstaande

26. U bent reumatoloog. Een 32-jarige vrouw komt op het spreekuur met een dikke rechter knie. De knie is enorm gezwollen en voelt warm aan. De flexie is fors beperkt. Ze heeft niet veel pijn. Een jaar geleden had ze ook al een dikke knie. Destijds zijn de klachten en symptomen spontaan verdwenen. Aangezien ze vaak in de bossen hardloopt, besluit u Borrelia-serologie aan te vragen. Deze blijkt positief. De aangewezen behandeling voor haar artritis is:
a. prednison
b. doxycycline
c. penicilline
d. colchicine

27. Een 27-jarige vrouw heeft sinds 8 weken pijnlijke zwelling van de rechter middelvinger. Bij lichamelijk onderzoek is sprake van synoviale zwelling van het derde metacarpophalangeale gewricht, het derde proximale interphalangeale gewricht en het derde distale interphalangeale gewricht. Welke gegevens uit de anamnese zijn u het meest behulpzaam bij het stellen van de diagnose?
a. patiënte heeft al jaren houdingsafhankelijke lage rugklachten
b. de moeder van de patiënte is bekend met reumatoïde artritis
c. in de familie komt psoriasis voor bij broer en zus
d. patiënte maakte recent conjunctivitis door

28. Hoe beschrijven we het looppatroon tgv M. Parkinson?
a. hyperkinetisch rigide syndroom
b. spastisch looppatroon
c. lopen met circumductie
d. hypokinetisch rigide syndroom

29. De n. cutaneus antebrachii posterior doorboort de diepe fascie en treedt de subcutis binnen:
a. aan de laterale kant van de bovenarm, tussen m. brachialis en m. triceps brachii
b. aan de laterale kant van de bovenarm, tussen m. biceps brachii en m. brachialis
c. aan de mediale kant van de bovenarm, tussen m. biceps brachii en m. brachialis
d. aan de medial kant van de bovenarm, tussen m. brachialis en m. triceps brachii

30. Wat is juist? Bij het afdalen in de bergen worden spieren op een bijzondere manier aangespannen.

a. de quadriceps spieren worden isometrisch aangespannen
b. de triceps surae spieren worden concentrisch aangespannen
c. de quadriceps spieren worden eccentrisch aangespannen
d. de hamstrings spieren worden eccentrisch aangespannen

31. Esther komt ten val tijdens het skiën. Haar ski snijdt de m. tibialis anterior door. Sindsdien loopt Esther anders. Bij dorsaalflexie van de voet gaat de voet in:
a. dorsaalflexie en eversie
b. dorsaalflexie en inversie
c. plantairflexie
d. plantairflexie en inversie

32. Vlak na haar afsplitsing uit de a. poplitea raakt de a. tibialis anterior afgesloten door een fibrotisch proces. Als gevolg hiervan sterven de spieren af, die door deze arterie gevasculariseerd worden. Het gevolg is een onvermogen
a. tot flexie van de knie
b. tot extensie van de knie
c. tot dorsaalflexie van de voet
d. tot plantairflexie van de voet

33. Wat is onjuist? Chronische achillespees tendinopathie wordt gekenmerkt door?
a. histologische tekenen van ontsteking
b. vaak verdikking 5 cm boven de insertie
c. degeneratief weefsel
d. slechte genezing door matige doorbloeding

34. Het merendeel van de structurele scoliosen
a. is neurologisch van aard
b. is congenitaal van aard
c. is iatrogeen van aard
d. is idiopathisch van aard

35. Welke zijde van de bovenste extremiteit worden geinnerveerd door cutane zenuwen uit de fasciculus medialis?
a. ventrolaterale zijde
b. dorsolaterale zijde
c. ventromediale zijde
d. dorsolaterale zijde
e. meerdere van bovenstaande zijdes

36. Een jongen van 3 jaar, die steeds vaker valt en niet kan rennen, bij onderzoek een proximale parese van de benen heeft met bolle kuiten, en een 10x verhoogde serum creatine kinase activiteit heeft waarschijnlijk een
a. erfelijke polyneuropathie
b. spinale spieratrofie (SMA type 2)
c. spierdystrofie van Duchenne
d. infantiele spier dystrofie

37. Selectieve COX2-remmers (COXIB) hebben ten opzichte van de niet-selectieve NSAID gunstig effect op gastro-intestinale complicaties. Goed of fout?
ook bij ascal gebruik persisteert de gunstige werking van COXIBs op de maag.
a. goed
b. fout

38. U bent de dienstdoende reumatoloog. Een 20-jarige student komt op de EHBO afdeling in verband met koorts tot 39 graden Celsius, malaise en een dikke pijnlijke linker knie. Bij het lichamelijk onderzoek is er flexie en extensie beperking van de knie. De knie is warm, rood en gezwollen. Op de huid ziet u pustels. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a. reactieve artritis door campylobacter jejuni
b. bacteriële artritis door haemophilus influenza
c. reactieve artritis door chlamydia trachomatis
d. bacteriële artritis door neisseria gonorroeae

39. In het dossier van de heer Axonaal staat omschreven dat hij loopt met hanetred aan beide kanten. Welke van de onderstaande antwoordalternatieven omschrijft juist wat je bij het consult verder waarneemt?
a. hij heeft verminderde kracht van de plantairflexoren aan beide kanten en loopt met circumductie en verminderde afzet van de voet na een normale afwikkeling in het looppatroon
b. door zwakte van de m. quadriceps kan hij moeilijk strekken in de knie. Daardoor moet hij in het laatste gedeelte van de zwaaifase het onderbeen naar voren gooien door een krachtvolle beweging in de heup
c. omdat hij beiderzijds zwakte heeft van de dorsaalflektoren van de enkel te noemen de m. tibialis anterior, de extensor digitorum en de extensor hallucic longus moet hij compenseren door te buigen in de heup en de knie in de zwaaifase en is er voorvoetlanding
d. omdat hij beiderzijds zwakte heeft van de dorsaalflektoren van de enkel te noemen de m. gastrocnemius en de m. soleus, moet hij compenseren door te buigen in de heup en knie in de zwaaifase en is er voorvoetlanding

40. Door welke opening verlaat de n. cutaneus femoris posterios het bekken?
a. lacuna musculorum
b. foramen ischiadicum minus
c. foramen infrapiriforme
d. canalis obturatorius

41. Een man van 35 jaar krijgt in de loop van dagen last van tintelingen in voeten en onderbenen, gevolgd door moeite met traplopen. Bij onderzoek is er een symmetrische zwakte van proximale beenspieren, een distale sensibiliteitsstoornis aan de benen en een totale areflexie. De meest waarschijnlijke diagnose is
a. myasthenia gravis
b. guillain barre syndroom
c. spinale spieratrofie (SMA type 2)
d. diabetische polyneuropathie

42. Spondylolysis is:
a. een degeneratieve afwijking van de wervelkolom
b. een onderbreking in de wervelboog
c. erfelijk en dus aangeboren
d. een reden tot behandeling

43. Kenmerkende bevindingen bij lichamelijk onderzoek bij artrose, naast een drukpijnlijke gewrichtsspleet, zijn:
a. weke delen zwelling en crepiteren
b. benige zwelling en crepiteren
c. weke delen zwelling en bewegingsbeperking

44. Omdat er bij mevrouw Sarc de m. quadriceps chirurgisch verwijderd is omschrijft zij op het spreekuur meest waarschijnlijk de volgende problemen:
a. zij heeft pijn aan de voorzijde van haar knie en moeite met trap omhoog lopen
b. zij kan moeilijk tempo maken bij lopen en kan moeilijk de trap aflopen. Als zij veel achter het aanrecht heeft gestaan heeft zij pijn in de knieholte
c. zij kan moeilijk tempo maken bij lopen en bij stilstaan kan zij geen steun nemen aan het geopereerde been
d. zij kan goed hardlopen maar heeft moeite met langzaam lopen. Zij heeft vaker pijnklachten van de enkel (secundair)

45. Aan de ulnaire zijde van de onderarm, in de subcutis bevindt zich de
a. vena cephalica
b. vena basilica
c. vena mediana cubiti
d. vena ulnaris

46. Een 60 jarige man met RA sinds 15 jaar, bezoekt de poli ivm een pijnlijke rechter enkel. Hij kan er niet meer op staan. Het is in de laatste paar dagen ontstaan. Sinds vandaag heeft hij ook koorts en voelt zich niet lekker. De RA is rustig onder methotrexaat en prednison 7,5 mg per dag. Aan de rechter grote teen is een ingegroeide nagel zichtbaar, met een pussig wondje. Punctie uit de rechter enkel geeft troebel pussig vocht, het grampreparaat toont grampositieve coccen. U neemt hem op en start met antibiotische therapie. Wat doet u met de prednison?
a. stoppen
b. snel afbouwen
c. op 7,5 mg/dag laten staan
d. dosis ophogen

47. Welke spier zit niet in het diepe dorsale compartiment van de kuit?
a. de m. tibialis posterior
b. de m. flexor digitorum
c. de m. flexor hallucis longus
d. de m. peroneus longus

48. De eerste behandeling van myasthenia gravis bestaat uit middelen die
a. de overdracht van acetylcholine bevorderen
b. de overdracht van dopamine bevorderen
c. de overdracht van acetylcholine remmen
d. de overdracht van dopamine remmen

49. De exorotatoren van de heup bevinden zich
a. mediaal van de heupkop
b. ventraal van de heupkop
c. lateraal van de heupkop
d. dorsaal van de heupkop

50. Hoeveel provent van de patiënten, die naar de huisarts komen met rugklachten, verwijst de arts naar een specialist?
a. de helft van de patiënten met rugklachten
b. 5-10% van de patiënten met rugklachten
c. <5% van de patiënten met rugklachten
d. 30% van de patiënten met rugklachten

51. Hoe draagt overgewicht bij aan artrose?
a. door overgewicht is er een verhoogde belasting en daarmee slijtage van het gewrichtskraakbeen
b. door cytokinen die vrijkomen uit ontstekingscellen
c. door adipokines die vrijkomen uit vetcellen
d. a, b en c

52. Pijn bij artrose is afkomstig van prikkeling van pijnsensoren in:
a. gewrichtskapsel, bot en kraakbeen
b. bot, kraakbeen en ligamenten
c. gewrichtskapsel, ligamenten en bot
d. ligamenten, spieren en kraakbeen

53. De grootste beweging van de wervelkolom, afgezien van de nekwervels, in voorachterwaartse richting vindt plaats:
a. in het gebied van Th 1 tot Th 5
b. in het gebied van Th 5 tot Th 10
c. in het gebied van L 1 tot L 5
d. in het gebied van S 1 tot S 5

54. U vraagt een liggende patiënt om zijn hiel naar zijn bil te trekken terwijl u zelf het bovenbeen probeert tegen te houden. Hiermee test u de kracht van de:
a. m. quadriceps femoris
b. m. iliopsoas
c. hamstrings
d. m. gluteus maximus

55. Door een foutief uitgevoerde arthroscopie van het schoudergewricht is de m. infraspinatus uitgevallen. Hoogstwaarschijnlijk betreft het hier letsel aan
a. n. axillaris
b. n. suprascapularis
c. n. thoracicus longue
d. n. thoracodorsalis

56. Bij een patiënt met een halfzijdige verlamming tgv een beroerte of hersenbloeding (in het stroomgebied van  de a cerebri media) is de paslengte
a. verkort aan de niet aangedane zijde
b. verkort aan de aangedane zijde
c. verkort zowel aan de aangedane als de niet aangedane zijde
d. noch links noch rechts verkort

57. Bij een septische spondylodiscitis kunnen optreden:
a. uitstralende pijn vanuit de wervelkolom
b. lokale kloppijn
c. pijn bij hoesten, niezen, persen
d. alle hierboven genoemde verschijnselen

58. De rol van het synovium in een gewricht is:
a. aanleveren van voedingsstoffen voor kraakbeen, het gewricht voorzien van smeerstoffen en het opruimen van afbraakstoffen
b. verstevigen van gewricht, het gewricht voorzien van smeerstoffen en het opruimen van afbraakstoffen
c. aanleveren van voedingsstoffen voor kraakbeen, opvangen van krachten tijdens belasting en het opruimen van afbraakstoffen
d. aanleveren van voedingsstoffen voor kraakbeen, het gewricht voorzien van smeerstoffen en stabilisatie van het gewricht

59. Als een patiënt met een HNP niet meer kan plassen en een doof gevoel krijgt in het ‘rijbroek gebied’ kan dit een indicatie zijn voor
a. onmiddelijke operatieve verwijdering van de hernia
b. directe behandeling door de orthomanueel therapeut
c. strikte bedrust onder dagelijkse controle door de huisarts
d. intensieve fysiotherapie

60. Kenmerkende radiologische afwijkingen bij artrose zijn?
a. subchondrale sclerose en gewrichtsspleetversmalling
b. subchondrale osteoporose en osteofyten
c. subchondrale sclerose en synoviale zwelling
d. subchondrale osteoporose en gewrichtsspleetversmalling

61. De behandeling van een gedisloceerde olecranon fractuur bij een 20-jarige man is:
a. drukverband en een mitella, gevolgd door fysiotherapie
b. repositie en immobilisatie in een gipsverband
c. open repositie en fixatie van de fractuur gevolgd door gips immobilisatie
d. open repositie en fixatie van de fractuur gevolgd door oefentherapie

62. Tot de oorzaken van het ‘floppy infant syndroom’ behoort:
a. spinale spieratrofie type 1
b. ziekte van Duchenne
c. syndroom van Lambert-Eaton
d. juveniele dematomyositis

63. De effectiviteit van een spier om een beweging tot stand te brengen wordt primair bepaald door:
a. de lengte van de spierbuik
b. de stand van de spiervezels tov de pees
c. het moment van de spier
d. de lengte van de peesaanhechting

64. Een 38-jarige vrouw krijgt tijdens het tennissen een uitstralende pijn in het rechterbeen. De pijn straalt via de bil langs de achter-zijkant van het rechterbeen naar de grote teen en neemt toe bij het lopen. Ze heeft hierbij een dood gevoel en tintelingen over de voetwreef. Bij onderzoek is er een hypaesthesie van de voetrug en is de proef van Lasegue positief bij 40 graden. Wat is hier aan de hand?
a. radiculair syndroom L5 links
b. radiculair syndroom S1 links
c. radiculair syndroom L5 rechts
d. radiculair syndroom S1 rechts

65. Welke bewering is niet correct? Een compartiment syndroom na een trauma kan ontstaan door:
a. toename van de massa binnen een compartiment
b. afname van de grootte van een compartiment
c. neurologische uitval door inklemming
d. uitwendige compressie van een compartiment

66. De cervicale lordose ontwikkelt zich:
a. in utero
b. op zuigelingenleeftijd
c. op peuterleeftijd
d. in de pubertijd

67. Wat is de meest waarschijnlijke locatie van een aandoening die zich kenmerkt door uitstralende pijn, motorische en sensibele uitval en hyporeflexie?
a. motorische voorhoorn
b. wortel/plexus
c. perifere zenuw
d. zenuw-spier overgang

68. Bij een 75-jarige vitale man wordt ivm invaliderende schouderklachten (pijn en functiebeperkingen) rontgenonderzoek van de schouder verricht. Er blijkt sprake van een glenohumerale arthrose, waarbij de gewrichtsspleet fors is versmald en er sprake is van degeneratieve cysten in de humeruskop. De kop staat nog wel goed gecentreerd in de kom. De subacromiale ruimte is normaal. De patiënt heeft met zijn behandelaar gesproken over de mogelijkheid van een schouder prothese.
goed of fout?
het plaatsen van een totale schouder prothese kan de pijn aanzienlijk reduceren
a. goed
b. fout

69. Ten aanzien van dezelfde casus (vraag 68): goed of fout?
de functie van de schouder na het plaatsen van een schouder prothese is vooral afhankelijk van het functioneren van de rotator cuff
a. goed
b. fout

70. De meest waarschijnlijke verklaring voor een symmetrische zwakte van bovenarmen en bovenbenen die over weken toeneemt, met normale reflexen is:
a. syndroom van guillain-barre
b. polyneuropathie door diabetes mellitus
c. myositis
d. amyotrofische laterale sclerose

71. Wat is juist tav het lig. collaterale laterale? Het:
a. zit vast aan de laterale meniscus
b. beperkt de abductie in het kniegewricht
c. zit vast aan de fibula
d. ligt intracapsulair

72. Spieren in het ventrale bovenarmcompartiment zullen uitvallen bij een laesie van:
a. fasciculus lateralis
b. fasciculus medialis
c. fasciculus posterior

73. Welk antwoord is onjuist? De springersknie (jumper’s knee)
a. is een overbelastingblessure
b. komt vooral voor >30 jaar
c. betreft de aanhechting van het ligamentum patellae aan het bot
d. vaak telt: ‘too much, too soon’

74. Artrose is de meest waarschijnlijke diagnose bij welke combinatie aan klachten?
a. subchondrale cystes, hydrops, warmtegevoel en pijn in rust
b. extensie beperking, verminderde actie radius, nachtelijke pijn en gewrichtsspleet versmalling
c. sclerose, slot gevoel, een hoorbare knoep en dance pattelaire
d. synoviale hypertrofie, zwikken, quadriceps atrofie en theater fenomeen

75.Mevrouw B. komt bij de huisarts in opleiding ivm rugklachten. Zij wil graag pijnstillers hebben om de pijn te kunnen onderdrukken. De huisarts in opleiding wil graag medicijnen voorschrijven en zoekt in de NHG-standaard op welke medicijnen ze kan voorschrijven. Volgens de NHG-standaard is de derde stap in het voorschrijven van pijnstillers:
a. codeine 20 mg 3-5 maal daags
b. paracetamol 500 mg 3-6 maal daags
c. ibuprofen 400 mg 3 maal daags
d. diclofenac 50 mg 2-3 maal daags

 

 

Antwoorden oefentoets 1:

  1. A
  2. B
  3. D
  4. A
  5. A
  6. C
  7. A
  8. D
  9. B
  10. B
  11. C
  12. C
  13. D
  14. C
  15. C
  16. D
  17. A
  18. D
  19. B
  20. A
  21. A
  22. A
  23. C
  24. C
  25. A
  26. B
  27. C
  28. D
  29. A
  30. C
  31. A
  32. C
  33. A
  34. D
  35. C
  36. C
  37. A
  38. D
  39. C
  40. C
  41. B
  42. B
  43. B
  44. B
  45. B
  46. D
  47. D
  48. A
  49. D
  50. C
  51. D
  52. C
  53. C
  54. C
  55. B
  56. C
  57. D
  58. A
  59. A
  60. A
  61. C
  62. A
  63. C
  64. C
  65. C
  66. B
  67. B
  68. A
  69. A
  70. C
  71. C
  72. A
  73. B
  74. B
  75. A

 

Oefentoets 2

let op, op enkele vragen ontbreken de antwoorden!

 

Vraag 1

Wat is de origo van de caput breve van de m. biceps brachii?

a) acromion

b) processus coracoideus

c) spina scapulae

d) margo lateralis scapulae

 

Vraag 2

Een 19-jarig jongeman ontwaakt, na de avond heftig stappen, met een vreemd gevoel in

zijn linkerarm. Hij komt direct op spreekuur omdat hij zin vinger en zijn pols aan de

linkerkant niet meer kan strekken. bij uw onderzoek hangen de pols en de vingers

inderdaad slap en enigszins gebogen naar beneden. U vermoedt dat hier sprake is van

een:

a) hersenbloeding in de rechter hersenhemisfeer ontstaan door overmatig alcohol gebruik

b) letsel van de n. medianus

c) letsel van de n. radialis

d) letsel van de n. ulnaris

 

Vraag 3

Een scoliose veroorzaakt gewoonlijk:

a) pijn bij belasten van de wervelkolom

b) pijn in rust

c) gevoel van vermoeidheid

d) geen subjectieve klachten

 

Vraag 4

Welk uitspraak is juist?

a) een zweepslag komt alleen in de diepe kuitsier voer

b) een zweepslag in de hamstrings wordt een ʻtennis legʼ genoemd

c) de meeste spierletsel ontstaan doro een excentrische beweging, gevolgd door een

concentrische beweging

d) een genezen spierletsel recidiveert niet?

 

Vraag 5

Het meest differentierende verschijnsel bij een idiopatische scoliose is:

a) ongelijkheid in schouderhoogte links/rechts

b) ongelijkheid in ribbenboog hoogte links/rechts bij vooroverbuigen

c) ongelijke beenlengte

d) bij staan wordt het hoofd niet recht boven de voeten gehouden

 

Vraag 6

Hoe beschrijven we de lengte van hielcontact rechter been tot hielcontact linker been

a) een schrede

b) een stap

c) bipedale fase

d) een halve schrede

 

Vraag 7

Welke arterie is te voelen in de tabatiere anatomiqe?

a) a. brachialis

b) a. radialis

c) a. ulnaris

d) a. medianus

 

Vraag 8 ontbreekt

 

Vraag 9

Welk antwoord is juist? Een verhoogde kans op een achillespeesblessure bestaat bij:

a) een instabiele enkel

b) een spreidvoet

c) jongere sporters

d) spierverkortingen

 

Vraag 10 ontbreekt

 

Vraag 11

Bij een halfzijdige verlamming na een CVA in het stroomgebied van de a. cerebri media

zien we de volgende voorkeursstand;

a) buigstand van arm en been

b) buigstand van arm, strekstand van been

c) strekstand van arm en been

d) strekstand arm, buigstand been

 

Vraag 12

Onder welk ligament loopt de a. femoralis door?

a) lig. sacrospinale

b) lig. capitis femoris

c) lig. sacrotuberale

d) lig. inguinale

 

Vraag 13

Patienten met amyotrofische lateraal sclerose hebben een mediane overlevingsduur van:

a) 3 jaar

b) 5 jaar

c) 10 jaar

d) 12 jaar

 

Vraag 14

Welke alternatief is het minst van toepassing ten aanzien van een osteoporotische

wervelinzakking?

a) geeft altijd acute rugpijn

b) leidt veelal tot kyfosering

c) wordt dikwijls met een corset behandeld

d) gaat nogal een gepaard met neurologische afwijkingen

 

Vraag 15

Is de volgende stelling juist of onjuist?

Een tendinopathie van de patellapees is een overbelastingsletsel waarbij histologisch

ontstekingsverschijnselen worden waargenomen.

a) juist

b) onjuist

 

Vraag 16

Bij de behandeling van wervelmetastasen wordt als eerste doel nagestreefd:

a) mechanische versteviging van de wervelkolom

b) decompressie van het ruggenmerg, cq. cauda equina

c) extirpatie van tumorweefsel (debulking)

d) behoud van fysiologische curvaturen

 

Vraag 17

Pijn bij artrose kan afkomstig zijn van prikkeling van pijnsensoren in:

a) kraakbeen en synovium

b) synovium en bot

c) bot een kraakbeen

 

Vraag 18

Uit welke fasciculi van de plexus brachialis wordt de n. medianus gevormd?

a) fasciculus medialis en fasciculus posterior

b) fasciculus lateralis en fasciculus posterior

c) fasciculus lateralis en fasciculus medialis

d) fasciculus medialis, fasciculus lateralis en fasciculus posterior

 

Vraag 19

Bij het stabiliseren van de knie zijn meerder spiergroepen van het bovenbeen betrokken.

Welke van deonderstaande spieren is geen stabilisator?

a) m. tensor fasciae latae

b) m. semimembranosus

c) m. adductor longus

d) m. qudriceps femoris

 

Vraag 20 ontbreekt

 

Vraag 21

Behandeling van artrose is gericht op:

a) symptoombestrijding

b) vermindering van progressie

c) curatie

d) a+b

e) a+b+c

 

Vraag 22

Wat gebeurt er in de voet in stand- en zwaaifase?

a) stand: dorsaalflexie naar plantairflexie naar dorsaalflexie

zwaai: dorsaalflexie

b) stand: dorsaalflexie

zwaai: dorsaalflexie

c) stand: plantairflexie naar dorsaal

zwaai: plantairflexie

d) stand: plantairflexie naar dorsaalflexie

zwaai: dorsaalflexie

 

Vraag 23

Welke zenuw innerveert de adductoren van het bovenbeen?

a) n. obturatorius

b) n. ischiadicus

c) n. femoralis

d) n. iloinguinalis

 

Vraag 24

Bij welk van de volgende aandoeningen is het hart ook aangedaan (of wordt vaak in de

loop van de ziekte aangedaan):

a) amyotrofische lateraal stenose

b) spierdystrofie van Duchenne

c) erfelijke spinale spieratrofie

d) myasthenia gravis

 

Vraag 25

De herstelduur van een spierscheur varieert van:

a) 2 weken tot 6 maanden

b) 10 dagen tot 3 maanden

c) 3 weken tot 1 jaar

d) 4 weken tot 2 maanden

 

Vraag 26

Specifieke rugpijn in de totale bevolking komt het meest voor ten gevolg van:

a) spondylolysis

b) discopathie

c) M. Scheuerman

d) M. Becheterew

 

Vraag 27

De rol van het synovium in een gewricht is:

a) aanleveren van voedingsstoffen voor kraakbeen

b) het gewricht voorzien van smeerstoffen

c) opruimen van afbraakstoffen

d) alledrie bovenstaande

 

 

Vraag 28

Welke ligament van de knie is beschadigd bij anteromediale instabiliteit?

a) mediaal collateraal ligament

b) voorste kruisband

c) achterste kruisband

d) laterale collateraal ligament

 

Vraag 29

Excentrische belasting van de Quadriceps-musculatuur wordt gebruikt bij:

a) snelwandelen

b) trap oplopen

c) heuvel oplopen

d) hardlopen

 

Vraag 30

Kenmerkende radiologische afwijkingen van het onderliggende bot bij artorse zijn?

a) subchondrale sclerose

b) subchondrale osteopenie

c) gewrichtsspleetversmalling

 

Vraag 31

Een spondylodese is een operatieve verstijving van wervels tussen:

a) de wervellichamen

b) de dwarsuitsteeksels

c) de doornuitsteekstels

d) alle alternatieve zijn juist

 

Vraag 32

Spierschade kan klein, maar ook groot zijn. De omvang kan geplaatst worden op een

glijdende schaal. Welke glijdende schaal is juist, van kleine schade naar grote schade

a) spierpijn-strain-ruptuur

b) spierverkorting-strain-zweepslag

c) spierverkorting-strain-ruptuur

d) spierpijn-strain-myositis

 

Vraag 33

Welk van de volgende patienten heeft minst kan op een postoperatieve infectie:

a) een 16-jarige vrouw die en grote scoliose correctie ondergaat

b) een 30-jarige man die een arthroscopische meniscus operatie ondergaat

c) een 18-jarige man die femur en bekken fracturen en miltruptuur oploopt na een motor ongeluk

d) een 52-jarige vrouw met een incomplete dwarsleasie tgv en metastase van een mammaca in haar wervelkolom

 

Vraag 34

Dhr. B, is 50 jaar en bouwvakker, komt op je spreekuur in verband met lage rugklachten. Hij heeft deze klachten sinds twee weken en ze nemen toe. Hij maakt zich zorgen of hij zijn werk nog zou kunnen hervaten. Als huisarts vraag je naar de alarmsignalen bij algemene rugklachten.

Onder de alarmsignalen die kunnen passen bij lage rugklachten hoort:

a) eerste begin van rugpijn optredend tussen 20 graden en 56 graden

b) recidiverende rugklachten

c) neurologische uitvalsverschijnselen

d) antwoorden a, b en c zijn allen juist

 

Vraag 35

Vervolg op vraag 34

Na 6 weken zie je Dhr. B. terug. Hij is inmiddels weer aan het werk. Echter zijn rug blijft een zwak punt en hij heeft zijn baas gevraagd om aangepaste werkzaamheden. Nu wil hij graag weten of zijn rugklachten chronisch zijn.

Men spreekt van chronische rugklachten als de klachten niet over zijn na:

a) een half jaar

b) 12 weken

c) 18 weken

d) 8 weken

 

Vraag 36

Een onstoken pees is altijd gekenmerkt door:

a) ochtendstijfheid

b) zwelling/verdikking

c) crepitaties

d) prestatievermindering

 

Vraag 37

Behoud van tarctuur haematoom is belangrijk voor:

a) bestrijding van infectie

b) voorkomen van malunion

c) verminderen van pijn

d) callus vorming

 

Vraag 38

Welke bewering betreffende klinische artrose en radiologische artrose is juist:

a) indien er sprake is van klinische artrose zijn er ook radiologische afwijkingen passend

bij artrose

b) indien er sprake is van radiologische artrose, zijn er ook klinische verschijnselen

c) Er is geen relatie tussen klinische artrose en radiologische artrose

 

Vraag 39

Frans heeft een slappe verlamming tgv een polyneuropathie. Hoe wordt zijn looppatroon

genoemd?

a) extensiepatroon

b) antalgisch

c) dronkemansloop

d) hanetred

 

Vraag 40 ontbreekt

 

Vraag 41

Een man heeft hevige lage rugpijn met uitstraling in het linker been. Het gestrekt heffen

van het linker been veroorzaakt vooral een toenmae van de rugpijn. Dit wijst op:

a) een lumbale kanaalstenose links meer dan rechts

b) prikkeling van de wortel L5 links

c) een caudasyndroom

d) aspecifieke lage rugpijn

 

Vraag 42

Spondylolisthesis

a) gaat altijd met rugpijn gepaard

b) heeft een matige neiging tot verergering

c) is veelal een operatie-indicatie

d) wordt veroorzaakt door spondylolysis

 

Vraag 43

Een positieve Trendelenburg duidt op

a) parese van de knieextensoren

b) parese van de heupflexoren

c) parese van de heupabductoren

d) sensibeliteitsstoornis ten gevolge van een peroneusuitval

 

Vraag 44

Ontbreekt

 

Vraag 45

Voor de behandeling van de artrose keist u paracetamol (in stap 3 van het 6-STEP

behandeling). Het werkingsmechanisme van paracetamol is:

a) activering van de mu-receptor

b) niet goed bekend

c) remming van de perifere prostaglandinesynthetase

 

Vraag 46

Een 42-jarige anatoom heeft na een fietsvakantie last van krachtverlies in de rechte rhand

en tevens van doofheid en tintelen van de pink en de ringvinger. Bij onderozek bemerkt hij

zwakte van de musculus interosaei en van de musculus adductor pollicle, maar zonder

atrofie, daarnaast is er uitval van de pijn- en tastzin aan de pink en de pinkzijde van de

ringvinger, vooral aan de palmaire zijde. De beste man weet ogenblikkelijk, dat deze

verschijnselen het best passen bij een compressie van de:

a) cervicale wortel C8, als onderdeel van de polexus brachialis

b) cervicale wortel C8, bij het uittreden uit het wervelkolom

c) nervus ulnaris, ter plaatse van de elleboog

d) nervus ulnaris, in de handpalm

 

 

Vraag 47

Bij een patient die zich presenteert met culltendinitis van de schouder:

a) speelt fysiotherapie geen rol

b) heeft een subacromialie injektie meestal geen effect

c) wordt een Neer plastiek niet op korte termijn verricht

d) speelt het verouderingsproces geen rol

 

Vraag 48

Kenmerkende bevindingen bij lichamelijk onderzoek bij artrose, naast een drukpijnlijke

gewrichtsspleet, zijn:

a) welke delen zwelling en crepiteren

b) benige zwelling en crepiteren

c) welke delen zwellen en beweginsbeperking

 

Vraag 49

Bij een forse hydrops van de knie houdt de patient de knie in een voorkeursstand om zo de pijn te verminderen. Wat is deze stand?

a) lichte flexie

b) lichte extensie

c) volledige flexie

d) volledig extensie

 

Vraag 50

De eerste farmacologische behandeling van myastheniae gravis bestaat uit middelen die:

a) de overdracht van acetylcholine remmen

b) de overdracht van dopamine remmen

c) de overdracht van acetylcholine bevorderen

d) de overdracht van dopamine bevorderen

 

Vraag 51 ontbreekt

 

Vraag 52

Verschillende factoren dragen bij aan het ontstaan van artrose op jongere leeftijd. Hiertoe

behoren:

a) gewrichtsonstekingsziekten en prednoisongebruik

b) gewrichtsontstekingsziekten en gewrichtsoperaties

c) prednisgebruik en gewrichtsoperaties

 

Vraag 53

Een patient heeft de volgend combinatie van verschijnselen: spierzwakte, opvallende

atrofie, fasciculaties, normale sensibiliteit en lage reflexen? Wat is de meeste

waarschijnlijke plaats van de aandoening?

a) motorische voorhoorncellen

b) wortel

c) zenuw-spier overgang

d) spier

 

Vraag 54

De a. dorsalis pedis is in het algemeen de continuering van de:

a) a. tibialis posterior

b) a. tibialis anterior

c) a. peronealis

d) a. plantaris lateralis

 

Vraag 55

Kenmerkend klachten bij beginnende artrose zijn:

a) startpijn een startsstijfheid

b) rustpijn en startpijn

c) rustpijn en startstijfheid

 

Vraag 56

Welke functie is aan de rotator cuff spieren MINST toe te schrijven?

a) exo- en endoratie van de arm

b) statbiliseren van het schoudergewricht tegen luxaties

c) translatie van de humeruskop langs de gewrichtskom bij beweging

d) adductie van de arm

 

Vraag 57

Een patient bekend met artrose wordt behandeld met paracetamol. Dit heeft onvoldoende

effect een besluit u als huisarts de te behandelen met een NSAID. In het verleden heeft de patient al eens een maagulcus gehad. In stap 3 van 6-STEP komt u tot t3 mogelijkheden: diclofenac als tablet of zetpil, of celecoxib.

Wat kiest u in stap 4:

a) diclofenac tabletten omdat deze een maagzuurresistente coating hebben

b) diclofenac zetpillen omdat deze de maag ontzien

c) celecoxib tabletten, omdat dit een COX-2 selectieve NSAID is

 

Vraag 58

Welke van de volgende spieren ondersteunt de supinatiebeweging?

a) m. brachialis

b) m. flexor carpi radialis

c) m. triceps brachii

d) m. biceps brachii

 

Vraag 59

Als een patient met een HNP niet meer kan plassen en een doof gevoel krijgt in het

“rijbroek gebied” kan dit een indicatie zijn voor:

a) intensieve fysiotherapie

b) diret behandleing door de orthomanueel therapeut

c) strikte bedrust onder dagleijkse controle door de huisarts

d) onmiddelijke operatieve verwijdering van de hernia

 

Vraag 60 ontbreekt

 

Vraag 61

Een voordeel van COX-2 selectieve NSAIDʼs boven klassieke NSAIDʼs is:

a) verlaagd risico op het hart- en vaatziekten

b) geen thrombocytenaggregatieremming

c) minder renale complicaties

d) beter pijnstillend effect

 

Vraag 62

Ter hoogte van de onderrand van de m. pectoralis minor ontspringt uit de a. axillaris de:

a) a. circumlfexa scapulae

b) a. subscapluaris

c) a. circumflexa humeri posterior

d) a. thoracodorsalis

 

Vraag 63

Voor het differentiaal diagnose denken leveren anamnese, lichamelijk onderozek en

aanvullend onderzoek ieder een bijdrage. Bij een patient met gewrichtsklachten is de

volgorde van de grootte van de bijdrage (van veel bijdrage tot weinig bijdrage) als volgt:

a) anamnese, lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek

b) aanvullende onderzoek, anamnese en lichamelijk onderzoek

c) aanvullend onderzoek, lichamelijk onderzoek en anamnese

d) lichamelijk onderzoek, anamnese en aanvullend onderzoek

 

Vraag 64

Het sensibele deel van de nervus musculocutaneus is voornamelijk afkomstig uit:

a) C5

b) C6

c) C7

d) C8

 

Vraag 65

In de groeve tussen m. deltoideus en de m. pectoralis major ligt de:

a) vena basiclica

b) n. cuteneus brachii lateralis

c) vena cephalica

d) n. axillaris

 

Vraag 66

Een 28-jarige man, bekend met pesoriasis, komt bij de huisarts in verband met een

pijnlijke dikke linkere knie. Dit is zonder enige aanleiding ontstaan. Bij lichamelijk

onderozek is er hydrops van de knie en is er licht verminderde flexie. De huisarts denkt

aan artritis psoriatica.

Welke aanvullend onderzoek bevestigt de diagnose?

a) bepaling van specifieke antistoffen

b) radiologisch onderozek

c) geen

d) analyse van synociaalvocht

 

Vraag 67 ontbreekt

 

Vraag 68

U bent huisarts. Een 48-jarige man heeft een aanval van pijn, roodheid en zwelling aan de basis van zijn rechter grote teen. U denkt dat er sprake is van jicht. U kunt dit aantonen door aan:

a) verhoogd urinezuurgehalte in het bloed

b) aawezigheid van uraatkristallen in synoviaalvocht

c) a+b

 

Vraag 69

De mediale kant va het onderbeen wordt geinnerveerd vanuit:

a) L3

b) L4

c) L5

d) S1

 

Vraag 70

Een 55-jarige man komt bij de huisarts met een aanval van heftige pijn bij de grote teen.

De huisarts ziet bij het lichamelijk onderzoek forse roodheid en zwelling aan de basis van

de grote teen. Hij vermoedt dat er sprake is van jicht mede gezien het overgewicht en bij

navraag de forse alcoholintake van de man. Welke behandeling is in eerste instantie

aangewezen voor de acute jichtaanval?

a) afvallen

b) alcoholinname verminderen

c) urinezuurverlagende therapie

d) NSAID

 

Vraag 71

Patienten met de spierdystrofie van Duchenne worden meestal rolstoelafhankelijk rond

het:

a) 6e jaar

b) 12e jaar

c) 20e jaar

d) 50e jaar

 

Vraag 72

Een 35 jarige jongeman, bekend met de ziekte van Bechterew komt, op het spreekuur van

de huisarts omdat hij een pijnlijk erood oog heeft.

Welke oogontsteking is geassocieerd met de ziekte van Bechterew?

a) uveitis

b) episcleritis

c) conjunctivitis

 

Vraag 73

Septische of bacteriele artritis is een ernstige ziektebeeld met nog een hoge mortaliteit,

ondanks adequate behandeling. Dit geld met name voor artritis veroorzaakt door

Stafylococcus aureus. Behandeling bestaat primair uit:

a) gewrichtsdrainage met achterlaten van antibiotica

b) gewrichtsdrainage en intraveneuze antibiotica

c) intraveneus antibiotica en lokaal koelen

 

Vraag 74

Na een lange veragdering heeft een 28-jarige huisarts een doofgevoel over de voetrug

rechts zonder pijn, en kan de rechter voet niet meer optisllen.

Deze klachten kunnen goed passen bij een:

a) radiculair syndroom L5 rechts

b) drukneuropathie van de n. peroneus communis rechts

c) acute polyneuropathie

d) compressie van de mm. peronei rechts

 

Vraag 75

Welk spier is niet te beschouwen als antagonist van de m. rectus femoris op het

kniegewricht

a) m. semimembranosus

b) m. gastrocnemicus

c) m. biceps femoris

d) m. soleus

 

 

Antwoorden oefentoets 2

 

 

 

Vraag 1 B

Vraag 2 C

Vraag 3 D

Vraag 4 C

Vraag 5 B

Vraag 6 B

Vraag 7 B

Vraag 8 -

Vraag 9 A

Vraag 10 -

Vraag 11 B

Vraag 12 D

Vraag 13 A

Vraag 14 D

Vraag 15 B

Vraag 16 B

Vraag 17 B

Vraag 18 C

Vraag 19 C

Vraag 20 -

Vraag 21 D

Vraag 22 A

Vraag 23 A

Vraag 24 B

Vraag 25 A

Vraag 26 B

Vraag 27 D

Vraag 28 A

Vraag 29 C

Vraag 30 B

Vraag 31 D

Vraag 32 A

Vraag 33 B

Vraag 34 C

Vraag 35 B

Vraag 36 A

Vraag 37 D

Vraag 38 C

Vraag 39 D

Vraag 40 -

Vraag 41 D

Vraag 42 B

Vraag 43 C

Vraag 44 –

Vraag 45 B

Vraag 46 D

Vraag 47 C

Vraag 48 B

Vraag 49 A

Vraag 50 C

Vraag 51 -

Vraag 52 B

Vraag 53 A

Vraag 54 B

Vraag 55 A

Vraag 56 D

Vraag 57 C

Vraag 58 D

Vraag 59 D

Vraag 60 -

Vraag 61 B

Vraag 62 B

Vraag 63 A

Vraag 64 B

Vraag 65 C

Vraag 66 C

Vraag 67 –

Vraag 68 B

Vraag 69 B

Vraag 70 D

Vraag 71 B

Vraag 72 A

Vraag 73 B

Vraag 74 B

Vraag 75 D

 

 

 

 

 

Oefentoets 3 (2005)

 

Vraag 1

Als de arm in supinatie stand staat, geeft de m. biceps brachii primair:

  • flexie in de elleboog
  • pronatie
  • supinatie
  • anteflexie in de schouder

 

Vraag 2

Een HNP (hernia nuclei pulposi) komt het meest frequent voor

  • cervicaal
  • thoracaal
  • lumbaal
  • sacraal

 

Vraag 3

Het slecht op de tenen kunnen staan wijst op een laesie van de

  1. n. tibialis

b.   n. peroneus superficialis

  1. n. peroneus profundus
  2. n. saphenus

 

Vraag 4

Bij een jongen van 6 jaar, die niet kan hardlopen, en niet goed kan opstaan van de grond, wordt bij onderzoek een proximale parese van de benen met bolle kuiten gevonden. Het eerst aangewezen aanvullend onderzoek is:

  1. spierbiopt
  2. geleidingsonderzoek
  3. CK bepaling in de liquor
  4. CK bepaling in bloed

 

Vraag 5

De juiste volgorde in de opbouw van de plexus brachialis van ruggenmerg naar perifere zenuw is:

  1. radix ventralis; fasciculus; truncus; ramus ventralis
  2. ramus ventralis; truncus; radix; fasciculus
  3. fasciculus; ramus ventralis; truncus; radix
  4. radix ventralis; ramus ventralis; truncus; fasciculus

 

Vraag 6

Aan de epicondylus lateralis humeri hecht(en):

  1. flexoren voor pols en vingers

b.  extensoren voor pols en vingers

c.  de m. biceps brachii

  1. m. coracobrachialis

 

Vraag 7

Bij een patiënt met diabetes mellitus met pijn in het linkerbeen met sensibele uitval in vrijwel het gehele been en zwakte van meerdere spiergroepen kan er sprake zijn van een aandoening van

  1. wortel S1 links
  2. nervus tibialis links
  3. meerdere spieren in het linkerbeen
  4. de lumbosacrale plexus links

 

Vraag 8

In welke fase is de m. triceps surae NIET actief:

  1. Het eerste deel van de standfase
  2. Het laatste deel van de standfase
  3. Het eerste deel van de zwaaifase
  4. Het laatste deel van de zwaaifase

 

Vraag 9

Een 35-jarige vrouw vertelt dat ze bij lang lezen last krijgt van dubbelzien en dat haar ogen dan dichtvallen. Als zij ’s ochtends opstaat kan zij haar ogen wel goed open maken en heeft zij geen last van hangende oogleden. Bij onderzoek kan patiënte inderdaad de ogen niet goed openhouden. In de loop van het gesprek valt op dat de stem wat nasaal gaat klinken. Wat is de medische term voor een dichtgevallen ooglid?

  1. nystagmus
  2. anisocorie
  3. hemianopsie
  4. ptosis

 

Vraag 10

Welke ziekte is waarschijnlijk bij de patiënte uit vraag 9?

  1. amyotrofische lateraal sclerose
  2. myasthenia gravis
  3. ontstekingsachtige polyneuropathie
  4. spierdystrofie

 

Vraag 11

De oogmotoriekstoornis bij de patiente in vraag 9 wordt veroorzaakt door

  1. degeneratie van de n. abducens
  2. fibrosering van meerdere oogspieren
  3. zwakte van wisselende spieren
  4. denervatie van de n. oculomotorius beiderzijds

 

Vraag 12 (geschrapt)

Jan (22 jaar) is tijdens touwklimmen gevallen. Zijn traumatische schouderluxatie rechts was het eerste schouderletsel en werd met lichte pijnstilling en sedatie gereponeerd op de SEH. Hij is rechts dominant, heeft een fysiek zwaar beroep en is meerkamper in zijn vrije tijd. De kans op recidief luxatie is in dit geval ongeveer

  1. 20%
  2. 40%
  3. 60%
  4. 80%

 

Vraag 13

Welke uitspraken over een tenniselleboog zijn correct?

  1. Met een tenniselleboog wordt een epicondylitis medialis bedoeld
  2. Een tenniselleboog is doorgaans ‘self-limiting’ en kan in de eerste lijn behandeld worden.

 

  • Uitspraak 1 en 2 zijn beide correct
  • Uitspraak 1 is correct, uitspraak 2 is incorrect
  • Uitspraak 1 is incorrect, uitspraak 2 is correct
  • Uitspraak 1 en 2 zijn beide incorrect

 

Vraag 14

Een compartimentsyndroom

  1. treedt uitsluitend op in het onderbeen
  2. treedt het meest op in de onderarm
  3. komt niet voor in hand of voet
  4. kan optreden in elke spier of spiergroep omgeven door fascies.

 

Vraag 15

Als iemand een arthrodese van beide enkels heeft (met een neutrale stand in de enkel) zal bij het lopen in het algemeen:

  1. De knie in de zwaaifase minder buigen

b.  De afzet verminderen

c.   De afzet extra goed verlopen

 

Vraag 16

Welke uitspraken over een frozen shoulder zijn correct?

  • Een frozen shoulder wordt gekenmerkt door een alzijdige  glenohumerale bewegingsbeperking op basis van schrompeling van het kapsel.
  • Een frozen shoulder komt vaker voor bij patiënten met insuline afhankelijke diabetes mellitus

 

a. Uitspraak 1 en 2 zijn beide correct

b. Uitspraak 1 is correct, uitspraak 2 is incorrect

c. Uitspraak 1 is incorrect, uitspraak 2 is correct

d.  Uitspraak 1 en 2 zijn beide incorrect

 

Vraag 17

Pijnklachten van de linker hallux leiden tot:

  1. Verkorte paslengte van het linkerbeen

b.  Verkorte paslengte van het rechterbeen

c.   Verminderde propulsie rechts

 

Vraag 18

Een vrouw van 50 jaar krijgt in de loop van dagen een doof gevoel in de benen, gevolgd door moeite met traplopen. De week daarvoor had zij buikgriep. Bij onderzoek is er zwakte van proximale beenspieren, een verminderde fijne tast en vibratiezin aan de onderbenen en een areflexie van armen en benen. De meest waarschijnlijke lokalisatie van deze aandoening is

  1. het cervicale myelum

b.  de perifere zenuwen

c.  de spieren

d.  de motorische voorhoorn

 

Vraag 19

Een waarschijnlijke oorzaak van de aandoening van de patiënt in vraag 18 is

  1. ischaemie

b.  een ontstekingsachtige ziekte

c.  een erfelijke ziekte

d.  een bloeding

 

Vraag 20

Een co-assisten prikt bloed via de vena mediana cubiti. Hij doet dat per ongeluk te diep en steekt door de vene heen en prikt de er onderliggende zenuw aan. Het meest waarschijnlijk is dit de:

  1. n. cutaneus antebrachii lateralis

b.  n. medianus

c.  n. radialis

d.  n. ulnaris

 

Vraag 21

In het onderbeen verloopt de vaatzenuwstreng tussen:

  1. membrana interossea en diepe dorsale onderbeenspieren

b.  diepe dorsale onderbeenspieren en m. soleus

c.  m. soleus en m. gastrocnemius

d.  oppervlakkig ten opzichte van de m. gastrocnemius

 

Vraag 22 (geschrapt)

De quadriceps is met name actief in:

  1. Het eerste deel van de standfase
  2. Het laatste deel van de standfase
  3. Het eerste deel van de zwaaifase
  4. Het laatste deel van de zwaaifase

 

Vraag 23

De apprehension test is bedoeld om:

  1. een cuff tendinitis aan te tonen
  2. een cuff ruptuur aan te tonen
  3. een schouder instabiliteit aan te tonen
  4. een frozen shoulder aan te tonen

 

Vraag 24

Bij het zijwaarts heffen van de arm tot 150º vindt er beweging plaats in:

  1. uitsluitend de art. humeri
  2. uitsluitend de art. sternoclavicularis

c.   zowel de art. humeri als de art. sternoclavicularis

 

Vraag 25

Een compartiment syndroom na een trauma kan ontstaan door:

  • Toename van de massa binnen een compartiment
  • Afname van de grootte van een compartiment
  • Uitwendige compressie van een compartiment

Juist is:

  • alleen I
  • I en II
  • I en III

d.  I, II en III

 

Vraag 26

Oppositie van de duim is onmogelijk bij uitval van de:

  1. n. ulnaris

b.  n. medianus

c.  n. radialis, ramus profundus

d.  n. radialis, ramus superficialis

 

Vraag 27

Bij het verwijderen van de vena saphena magna wordt abusievelijk ook de naastgelegen zenuw verwijderd, waardoor een sensibele stoornis optreedt langs de mediale rand van de voetrug. Welke zenuw kan zijn aangedaan:

  1. n. peroneus superficialis

b.  n. saphenus

c.  n. suralis lateralis

d. n. suralis medialis

 

Vraag 28

Een cuffruptuur

  1. leidt tot laagstand van de humeruskop
  2. leidt tot verminderde endorotatie
  3. dient nagenoeg altijd geopereerd te worden

d.  kan heel goed conservatief behandeld worden

 

Vraag 29

De n. peroneus superficialis bevat GEEN:

  1. sensibele vezels voor de tenen
  2. postganglionaire sympatische vezels
  3. sensibele vezels voor de voetrug

d.  motorische vezels voor de m. tibialis anterior

 

Vraag 30

Als iemand loopt met een waggelende gang, waardoor hij steeds door zijn standbeen heen zwikt.

  1. een perifere voethefferszwakte
  2. een centrale voethefferszwakte
  3. een achterstrengstoornis

d.  een proximale paraparese

 

Vraag 31

Aan welke kant van de insertiepees van de m. biceps brachii passeert de a. brachialis de elleboog.

  1. mediaal
  2. lateraal

 

Vraag 32

Een slappe dysarthrie met slechte articulatie en een nasale spraak komt voor bij

  1. ziekte van Parkinson

b.  myasthenia gravis

  1. polyneuropathie
  2. tumor in de pons

 

Vraag 33

De a. dorsalis pedis is een voortzetting van:

  1. a. peroneus

b.  a. tibialis anterior

c.  a. tibialis posterior

  1. a. plantaris lateralis

 

Vraag 34

Welke van onderstaande spieren hecht niet aan de processus coracoideus

  1. m. biceps brachii
  2. m. coracobrachialis

c.  m. pectoralis major

d.  m. pectoralis minor

 

Vraag 35

Hartafwijkingen zoals ritmestoornissen komen voor bij

  1. diabetische polyneuropathie

b.   dystrofische myotonie

  1. amyotrofische lateraal sclerose
  2. myasthenia gravis

 

Vraag 36

Spieren met een verhoogd risico op een spierletsel zijn:

  1. mono-articulaire spieren

b.  spieren, die excentrisch werken

c.  spieren, die veel type 1 vezels bevatten

  1. spieren, die twee spierbuiken hebben

 

Vraag 37

Bij een parese van de quadriceps zal geprobeerd worden recurvatie (hyperextensie) van de knie te voorkomen. Welke techniek wordt in eerste instantie meestal niet gebruikt:

  1. Een knieorthese
  2. Een enkel-voetorthese
  3. Een operatie

 

Vraag 38

Een 52-jarige man heeft al jaren last van pijn laag in de rug, die zo nu en dan hevig verergert. Hij wordt hier regelmatig voor behandeld door de fysiotherapie. Hij bezoekt nu de huisarts omdat de pijn ondraaglijk is en nu ook in het linkerbeen uitstraalt tot de grote teen toe. Bij onderzoek geeft patiënt pijn onderin de rug aan. Bij heffen van een been is er pijn in het linkerbeen. Hij zegt dat de pijn in het been erger is dan in de rug. Er zijn geen paresen, sensibiliteitsstoornissen of reflex afwijkingen. Wat is de conclusie van de huisarts?

  1. aspecifieke ‘tendino-myogene’ lage rugpijn
  2. radiculair syndroom L5 links
  3. spit
  4. ernstige arthrose van de wervelkolom

 

Vraag 39

Een 56-jarige handwerklerares heeft een tintelende en dove ringvinger en pink links

  1. carpaal tunnel syndroom
  2. tendovaginitis
  3. drukneuropathie van de n. radialis
  4. drukneuropathie n. ulnaris

 

Vraag 40

Een hockeyer heeft bij een verdedigende beweging een knie in zijn dijbeen gekregen. Het gevolg is een flinke beschadiging van de m. vastus lateralis. Als eerste stelt u voor:

  1. fysiotherapie
  2. lichte looptraining
  3. warm ligbad
  4. rust

 

Vraag 41

Een 52-jarige vrouw met een mammacarcinoom een jaar geleden wordt ’s nachts wakker van tintelingen in haar linkerhand. Waar denkt de huisarts aan?

 

  1. carpaal tunnel syndroom links
  2. radiculair syndroom C7 links
  3. botmetastase linkerarm
  4. drukneuropathie van de n. radialis links

 

Vraag 42

Welk aanvullend onderzoek levert de beste informatie op bij de patiënt uit vraag 41:

  1. röntgenfoto van de gehele linkerarm

b.  electromyogram

c.  MRI van de cervicale wervelkolom

  1. onderzoek van de liquor

 

Vraag 43

Welk van onderstaande moderne diagnostische hulpmiddelen kan NIET gebruikt worden voor het inschatten van de uitgebreidheid van een spierruptuur:

  1. echografie
  2. omega-wave
  3. CT-scan
  4. CPK in het bloed

 

Vraag 44

Een 48-jarige vrouw klaagt over langzaam toenemende pijn in de nek, zwakte van spieren in de rechterarm, alsmede over pijn en tintelingen in de vingers 4 en 5 van de rechterhand. Hoesten geeft geen toename van de pijn. Bij onderzoek wordt gevonden: atrofie van de musculi interossei rechts. Zowel de tricepspeesreflex als ook de vingerflexiereflex zijn rechts verlaagd. Het gevoel van de vingers 4 en 5 van de rechterhand en in de huid van het ulnaire gedeelte van de rechter onderarm is afgenomen.

Deze gegevens passen het best bij een aandoening van de/het rechter:

a. onderste gedeelte van de plexus brachialis

b.  wortel C7

c.  wortel C8

d.  nervus radialis

 

 

 

 

 

 

Vraag 45

Een Trendelenburg leidt tot:

  • Een verkorte paslengte aan de aangedane zijde

b.  Toename van de kniebuiging in de zwaaifase van het aangedane

been

c.  Afname van de kniebuiging in de zwaaifase van het niet aangedane

been

 

 

Antwoorden oefentoets 3

 

  1. A
  2. C
  3. A
  4. D
  5. D
  6. B
  7. D
  8. A
  9. D
  10. B
  11. C
  12. D
  13. C
  14. D
  15. B
  16. A
  17. B
  18. B
  19. B
  20. B
  21. B
  22. D
  23. C
  24. C
  25. D
  26. B
  27. B
  28. D
  29. D
  30. D
  31. A
  32. B
  33. B
  34. C
  35. B
  36. B
  37. C
  38. B
  39. D
  40. D
  41. A
  42. B
  43. C
  44. A
  45. B

 

 

Oefentoets 4

 

 

1. Welke zenuw loopt over het “tabatière anatomique”heen:

 a. Ramus dorsalis n. Ulnaris

 b. Ramus superficialis n. Radialis

 c. Ramus palmaris n. Medianus

 d. Ramus profundus n. Radialis

 

2. Een compartimentsyndroom

 a. treedt uitsluitend op in het onderbeen

 b. treedt het meest op in de onderarm

 c. komt niet voor in hand of voet

 d. kan optreden in elke spier of spiergroep omgeven door fascies.

 

3. Welke van onderstaande spieren hecht niet aan aan het processus coracoideus

 a. m. biceps brachii

 b. m. coracobrachialis

 c. m. pectoralis major

 d. m. pectoralis minor

 

4. Bij het pronator teressyndroom is betrokken

 a. n. radialis

 b. n. musculocutaneus

 c. n. medianus

 d. n. ulnaris

 

5. de grootste bijdrage aan de a. dorsalis pedis wordt geleverd door:

 a. a. descendens genus

 b. a. tibialis posterior

 c. a. tibialis anterior

 d. a. poplitea

 

Voorbeeldvragen

Revalidatiegeneeskunde

 

6. Een positieve Trendelenburg duidt op

 a. Parese van de knieextensoren

 b. Parese van de heupflexoren

 c. Parese van de heupextensoren

 d. Sensibiliteitsstoornis ten gevolge van een peroneusuitval

 

7. Welke spier is de belangrijkste stabilisator van de knie in de standfase

 a. de m quadriceps

 b. de m biceps femoris

 c. de m tibialis anterior

 d. de m soleus

 

Voorbeeldvraag

Sportgeneeskunde

 

8. Welk antwoord is fout?

Een acute spierscheur in de kuit kenmerkt zich door:

 a) pijn bij aanspannen in zit (=actieve plantairflexie; onbelast)

 b) verminderd vermogen op de tenen te staan (=actieve plantairflexie; belast)

 c) pijn bij rek (=actieve en passieve dorsoflexie)

 d) een palpabel defect

 

9. Welke factor is onjuist?

Predisponerende factoren bij een achillespeestendinopathie zijn:

 a) geslacht

 b) instabiliteit van de enkel

 c) holvoeten

 d) schoeisel

 

10. Bij een 72 jarige man wordt in verband met chronische schouderklachten een MRI van de schouder gemaakt. Er blijkt een ruptuur van de pees van de M. supraspinatus en M. infraspinatus met vervetting van deze beide spieren. Welke behandeling heeft bij deze patiënt de voorkeur?

 a. Hechten van de geruptureerde peesplaat.

 b. Fysiotherapie, in combinatie met adequate pijnbestrijding.

 c. Eerst fysiotherapie om de functie te verbeteren en bij onvoldoende resultaat eventueel een operatieve behandeling: hechten van de peesplaat.

 d. Alle drie de bovenstaande behandelingen kunnen worden gekozen: de resultaten ontlopen elkaar niet veel.

 

11. Na een CVA in het stroomgebied van de a.cerebri media verwachten we:

 a. Sensibiliteitsstoornissen links; arm en been zijn gelijk aangedaan.

 b. Geen sensibiliteitsstoornissen; arm meer aangedaan dan been.

 c. Sensibiliteitsstoornissen links; arm meer aangedaan dan been.

 d. Geen sensibiliteitsstoornissen; been meer aangedaan dan arm.

 

12. Kraakbeen wordt gevoed door middel van:

 a. bloedvaten, die vanuit het synovium in het kraakbeen uitlopen

 b. uitlopers van de chondrocyten, die verbinding maken met het synovium

 c. diffusie van stoffen door de matrix

 d. aanvoer van voedingsstoffen via lymfevaten

 

13. Artrose kent typische radiologisch afwijkingen op conventionele röntgenfoto’s. Welke van onderstaande bevindingen behoort hier NIET toe?

 a. gewrichtsspleetversmalling

 b. botontkalking

 c. osteofyten

 d. subchondrale sclerose

 

14. Welke uitspraak is juist?

 a. Een peesaanhechting is even goed gevasculariseerd als een spierbuik.

 b. Bij explosieve sporttakken worden meer rode dan witte spiervezels aangesproken

 c. Bi-articulaire spieren zijn kwetsbaarder voor spierrupturen dan mono-articulaire spieren.

 d. De m. quadriceps femoris bestaat uit de m. triceps en biceps femoris.

 

15. Het belangrijkste bestanddeel van proteoglycanen is::

 a. hyaluronzuur

 b. glucosamine

 c. chondroïtine

 d. collagen

 

16. Welke spier geeft endorotatie in het schoudergewricht?

 a. de m. infraspinatus

 b. de m. deltoideus.

 c. de m. subscapularis.

 d. de m. teres minor.

 

17. Een 28-jarige vrouw komt met koorts en pijnlijke zwelling van de rechter pols en enkel. In uw differentiaal diagnose staat septische artritis bovenaan. Aanwezigheid van welke huidafwijking geeft u aanwijzing in de richting van gonococcen artritis?

 a. erythema chronicum migrans

 b. keratoderma blenorrhagica

 c. pustels

 d. vervelling van de handpalmen

 

 

18. Hoe beschrijven we het looppatroon ten gevolge van M Parkinson:

 a. Hyperkinetisch rigide syndroom

 b. Spastisch looppatroon

 c. Lopen met circumductie

 d. Hypokinetisch rigide syndroom

 

 

Antwoorden oefentoets 4

 

  1. B
  2. D
  3. C
  4. C
  5. C
  6. C
  7. A
  8. D
  9. A
  10. B
  11. C
  12. C
  13. B
  14. C
  15. B
  16. C
  17. C
  18. D

 

 

 

Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen bij Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB 1, 2, 3 & 4) - Geneeskunde UU - Studiebundel

Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB) 1 - B1 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)

Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB) 1 - B1 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)

Bevat notes met de relevante thema's bij het vak Zintuigen, Hersenen & Beweging 1 (ZHB I) (Geneeskunde - UU - Jaar 1) voor het collegejaar 2016/2017:


.....read more
Access: 
Public
Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB) 1 - B1 - Geneeskunde - UU (1415)

Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB) 1 - B1 - Geneeskunde - UU (1415)

Bevat aantekeningen bij de stof en de colleges en werkgroepen bij het vak uit 2014-2015


Week 1

Collegeaantekeningen

Patiëntbespreking 5

Interne link Dit jaar kwam er een patiënt langs die in toenemende mate last kreeg van focale uitvalsverschijnselen. Het begon allemaal vier jaar geleden, toen de patiënt (een man) oververmoeid raakte. Dit uitte zich lichamelijk. Het kostte hem steeds meer moeite om te lopen en om vooruit te komen. De oververmoeidheid uitte zich dus in krachtverlies in de benen. Het toedienen van vitamines e.d. hielp niet. Na uitgebreider lichamelijk onderzoek werden er bij de patiënt meerdere (grote) poliepen gevonden in de darmen. Zo’n 30 centimeter van de darmen werden verwijderd, maar dit veranderde niks aan de klachten. Na enkele jaren kon de patiënt eigenlijk niet eens meer op zijn benen staan. Met zijn armen was ondertussen niks aan de hand. Deze functioneerden nog goed en waren zelfs sterker geworden omdat de patiënt deze meer was gaan gebruiken. De patiënt had ook moeite met het ophouden van de plas, hoewel hij altijd nog op tijd bij het toilet was. Zijn huid was vanaf zijn onderbuik naar beneden overgevoelig geworden; een deken deed al pijn. Ook voelde hij constant een irritant en zeurend gevoel. Ook had hij pijn in zijn onderrug.

Uit het neurologisch onderzoek bleek het volgende:

  • Patiënt is helder, heeft normale spraak en taal

  • Hersenzenuwfuncties zijn normaal

  • Armen werken normaal

  • Beide benen zijn hypertoon en hebben krachtsverlies in de heffers, het gevoel is anders en pijnlijk

  • De spierrekreflexen zijn levendig. De voetzoolreflex is aanwezig volgens Babinski

Uit deze gegevens blijkt dat de oorzaak van het probleem het meest waarschijnlijk in het
ruggenmerg zit, aangezien de problemen bilateraal voorkomen en onder één bepaald niveau. Het is door deze gegevens niet/minder waarschijnlijk dat de oorzaak te vinden is in spieren, spierzenuwovergang, zenuw of hersenen.

Het is verder onwaarschijnlijk dat in het ruggenmerg bloedingen of infarcten voorkomen. Hierbij zouden namelijk acute problemen op moeten treden. Een tumor zou wel waarschijnlijk kunnen zijn, wegens de geleidelijke verergering van het probleem. Uit een MRI-scan bleek echter dat bij deze patiënt.....read more

Access: 
Public
ZHB II: Oefenpakket met stamplijst en oefentoetsen

ZHB II: Oefenpakket met stamplijst en oefentoetsen

Bevat relevant oefenmateriaal bij het blok gebaseerd op voorgaande studiejaren


Stamplijst

 

.....read more

embryologie bewegingsstelsel

centrale as van laterale plaat mesoderm; hieruit vormen zich botten, gewrichten, ligamenten en spieren; aan dorsale en ventrale zijde groeien twee stukken meso in > spieren

segmenten opbouw

C7 beweegt naar lateraal en ligt dus het verste weg van de centrale as (middelvinger); C6 (duim) en C8 (pink) worden meegetrokken

dorsale spiermassa

extensie, abductie, supinatie en retroflexie

ventrale spiermassa

flexie, adductie, pronatie en anteflexie; uitzondering: m. biceps brachii kan ook supinatie ondersteunen

rotatie

week 6-8; bovenste extremiteit exoroteert vanuit elleboog; spieren die voorheen dorsaal lagen komen ventraal te liggen (extensie>flexie!); onderste extremiteit roteert naar mediaal (grote tenen>hoger segment dan lateraal!)

embryologie bewegingsstelsel dag 24

bovenste extremiteit knoppen ter hoogte van C5-C8

embryologie bewegingsstelsel dag 28

onderste extremiteiten knoppen ter hoogte van L3-L5

embryologie bewegingsstelsel week 5

skelet elementen uit mesoderm

embryologie bewegingsstelsel week 8-12

ossificatie skelet elementen, botten en bloedvaten ontstaan uit lateraal mesoderm, spieren uit somieten (mesoderm) dat de extremiteit knoppen invaseert

embryologie bewegingsstelsel dag 33

bovenste extremiteit: handplaat, arm, onderarm en schouder regio’s zijn te herkennen

embryologie bewegingsstelsel dag 37

bovenste extremitiet: in handplaat zijn carpale regio en de vingerplaat te herkennen; onderste extremiteit: heup, been en voet zijn herkenbaar

embryologie bewegingsstelsel dag 38

bovenste extremiteit: vingerstralen zijn zichtbaar; onderste extremiteit: voetplaat is duidelijk zichtbaar

embryologie bewegingsstelsel dag 44

bovenste extremiteit: vingers duidelijker, elleboog herkenbaar; onderste extremiteit: teenstralen zichtbaar

embryologie bewegingsstelsel dag 47

bovenste extremiteit: horizontale flexie gehele extremiteit (sagittale vlak in plaats van longitudinale vlak); onderste extremiteit: flexie richting sagittale vlak, teenstralen nog duidelijker

embryologie bewegingsstelsel dag 52

bovenste extremiteit: vingers hebben tactiele vlakken; onderste extremiteit: tenen langer

embryologie bewegingsstelsel dag 56

alles is goed te herkennen

ossificatie

precursor kraakbeen; mesenchym>osteoblasten>primair bot

clavicula vorming

Access: 
Public
Samenvatting bij Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB) 2 - B2 - Geneeskunde - UU (Sportgeneeskunde)

Samenvatting bij Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB) 2 - B2 - Geneeskunde - UU (Sportgeneeskunde)

Bevat aantekeningen bij de stof en de colleges en werkgroepen bij het vak uit 2014-2015

Deel 3 – Sportletsels

Leerboek orthopedie. Verhaar et al. 3e druk.

VIII.

 

XI. MTSS: Medial Tibial Stress Syndrome

MTSS is de meest voorkomende oorzaak van door inspanning geïnduceerde pijn in het been. Het wordt ook wel shin splints genoemd. Het komt met name voor bij sporten waarin gesprongen wordt. Het wordt gekarakteriseerd door een inspanningsgebonden pijn aan de posteromediale zijde van de tibia, meestal van het midden tot het distale einde daarvan. Er is sprake van pijn/discomfort in het been door herhaaldelijk rennen op harde oppervlakken en/of excessief gebruik van de voetflexoren. De beste definitie die ervan bekend is, is de volgende: pijn over de posteromediale grens van de tibia die optreedt tijdens inspanning, met uitsluitsel van pijn met een ischaemische oorzaak of van pijn als het gevolg van een stressfractuur. Bij palpatie is een diffuse pijnlijke zwelling van tenminste 5 cm te voelen. Voordat de diagnose gesteld wordt, moeten een tibiale stressfractuur en een compartimentsyndroom worden uitgesloten.

Etiologie

Er zijn twee theorieën voor het ontstaan van de klachten:

  • Het probleem ligt in één of een combinatie van de volgende spieren: de m. soleus, de m. flexor digitorum longus of de m. tibialis posterior. De klachten ontstaan door verhoogde tractie op het periosteum van de vezels van deze spieren.

  • De klachten worden veroorzaakt door herhaald bukken of buigen van de tibia. De botinhoud neemt af door MTSS.

Histologie

Er is weinig histologisch bewijs voor periostitis. Patiënten met MTSS hebben soms wel een verdikt periosteum. Vaak worden er echter geen ontstekingscellen gevonden in het periosteum. Ook is er een verhoogde osteoblast activiteit. Het blijkt dat osteocyten worden geactiveerd door mechanotransductie. Deze is sterker wanneer er een botbeschadiging is. Op die manier bevorderen de osteocyten het herstel van het bot, omdat ze vervolgens in apoptose gaan en daarmee de osteoblast formatie bevorderen. Bij patiënten met MTSS wordt lage botdensiteit van het tibia gevonden.

Onderzoek van de patiënt

De symptomen zijn in eerste instantie aanwezig bij het begin van de inspanning en verdwijnen in de loop van de inspanning. Maar later in het ziekteproces blijft de pijn ook aanwezig tijdens inspanning en kan zelfs aan blijven houden na de inspanning. Bij het lichamelijk onderzoek kunnen drie testen worden verricht: diffusie posteromediale pijn bij palpatie, pijn bij ‘hopping’ en pijn bij percussie. Van deze drie bleek de palpatie de meest sensitieve test. Soms kan er ook een milde zwelling bij de tibia worden gevoeld.

De differentiaal diagnose (DD) van inspanningsafhankelijke onderbeen pijn is: MTSS, tibiale stressfractuur, exertioneel compartimentsyndroom en eventueel een beknelling van een arterie of zenuw.

Het onderscheid met compartimentsyndroom kan worden gemaakt op de aard van de pijn. De pijn bij het compartimentsyndroom is vaak krampend of brandend. Ook hebben de patiënten last van een gevoel van beklemming tijdens inspanning. Deze diagnose kan worden bevestigd met behulp van intracompartimentale drukmetingen.

Het onderscheid met een stressfractuur kan ook worden gemaakt op grond.....read more

Access: 
Public
Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB 2) - B2 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)

Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB 2) - B2 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)

Bevat aantekeningen bij de colleges, werkgroepen etc. gebaseerd op het studiejaar 2015-2016


WEEK 1

Hoorcollege 1 – Het steun en bewegingsstelsel

Anatomie van het bewegingsstelsel

Embryologie

De extremiteiten worden gevormd uit het laterale plaatmesoderm en de somieten. Uit de somieten ontwikkelen zich vanaf dag 24 extremiteitsknoppen die lateraal uitgroeien tot de extremiteiten (armen en benen). De armen zullen geïnnerveerd worden door de ruggenmergsegmenten C5-C8, de benen door L3-L5. Het middelste deel van de arm, namelijk de middelvinger, zal bijvoorbeeld door het middelste ruggenmergsegment geïnnerveerd worden: C7. De vingers en het deel van de arm daaronder door C8. Zo werkt dat ook de andere kant op en bij de benen met L3, L4 en L5.

Bij de laterale uitgroei van de extremiteitsknoppen zijn enkele genen van belang. Het Sonic Hedge Hog (SHH) gen komt tot expressie in de ZPA (zone van polariserende activiteit) en bepaalt wat craniaal en caudaal is, ofwel waar de pink en waar de duim komt. In de AER (apicale ectodermale richel) worden fibroblastische groeifactoren uitgescheiden, die zorgen dat de extremiteit naar lateraal groeit.

Het menselijke lichaam heeft een segmentale opbouw. Bij de ontwikkeling van de extremiteiten speelt de segmentale opbouw een belangrijke rol. C7 groeit uit op dag 24 naar lateraal. C6 wordt meegetrokken (duimkant), net als C8 (pinkkant). Later volgen ook C5 en Th1. Uiteindelijk groeit C7 het verst weg van het lichaam. Dit zal dus de middelvinger gaan vormen. In de anatomische houding ligt de duim hoger dan de pink. De duim en de wijsvinger worden dus gevormd uit C6. De pink en de ringvinger uit C8.

Vervolgens ontstaat er in de extremiteitsknoppen een centrale as gevormd door het laterale plaatmesoderm. Hier vindt de ontwikkeling plaats van botten, gewrichten, ligamenten en bloedvaten.

Aan de ventrale en dorsale zijde van de centrale as zullen vervolgens spier- en dermatoommesoderm de extremiteitsknoppen binnen groeien en een ventrale en dorsale spiermassa vormen. Beide spiermassa’s worden afzonderlijk van elkaar geïnnerveerd. De dorsale spiermassa wordt geïnnerveerd door zenuwen uit.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 3 bij Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB III)

Oefententamen 3 bij Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB III)

Bevat relevant oefenmateriaal bij het blok gebaseerd op voorgaande studiejaren


Oefentoets #1

MC-vragen

1. Wat is geen bekende oorzaak van cataract?

a. Congenitale toxoplasmose

b. Diabetes mellitus

c. Neurofibromatose

d. Penetrerende trauma

2. Welk onderzoek is het meest geschikt om onderscheid vast te kunnen stellen tussen concomitterend en niet-concomitterend scheel zien?

a. Prisma test

b. Volgbewegingen

c. Afdekproef

d. Bruckner test

 

3. Waar past een brilsterkte van S-4.0 C-2.50x180(0) voor ODS bij iemand van 20 jaar het best bij?

a. hypermetropie

b. presbyopie

c. keratoconus

d. nauwe kamerhoek glaucoom

 

 

4. Waarvan kan uitstralende pijn in het oor het gevolg zijn bij een maligne proces?

a. De tongbasis

b. De hypopharynx

c. De supraglottische larynx regio

d. Alle drie mogelijkheden zijn juist

 

5. Wat past het beste bij uitval in de vorm van een boogscotoom?

a. Beginnende loslating van het netvlies

b. Cataract

c. Amblyopie

d. Glaucoom

 

6. Welke uitspraak is juist betreffende de optokinetische nystagmus?

a. is fysiologisch

b. is rotatoir

c. synoniem voor nystagmus latens

d. gelijke duur van de 2 fasen

 

7. Waarvoor wordt de NOSPECS classificatie veel gebruikt?

a. Graves’ ophthalmopathie

b. Non Hodgkin lymfoom

c. Retinoblastoom

d. Orbita metastasen

 

8. Waarbij past de combinatie van een oogkas tumor en café-au-lait vlekken op de huid?

a. neurofibromatose

b. rabdomyosarcoom

c. Non-Hodgkin lymfoom

d. Graves’ ophthalmopathie

 

9. Welke oogdruppels tegen glaucoom hebben als bijwerking verkleuring van de iris en groei van de wimpers?

a. Beta blokkers

b. Carbo anhydrase remmers

c. Prostaglandine antagonisten

d. Parasypathicomimetica

 

10. Met wat kan metamorfopsie kan het best worden gecontroleerd?

a. perimeter

b. fluorescentie angiografie

c. kaartje van Amsler

d. gezichtsveld volgens Donders

 

 

11. Wat heeft een goed gehoor links en een zeer ernstig éénzijdig perceptief gehoorverlies (80 dB) aan de rechter zijde als gevolg?

a. De proef van Weber lateraliseert naar rechts.

b. Vals-negatief Rinne rechts.

c. Vals-positieve Rinne rechts.

d. Vals-positieve Rinne links.

 

12. Waar hebben neuspoliepen over het algemeen hun origine?

a. In het slijmvlies van de concha inferior.

b. In de sinus maxillaris.

c. In de middelste neusgang, mediaal van de concha media.

d. In de middelste neusgang, lateraal van de concha media.

 

13. Wat zijn kemerken van ototoxiciteit?

a. het optreden van de doofheid kan ook optreden nadat het medicament gestaakt is

b. gentamycine is primair cochleatoxisch

c. treedt uitsluitend op na parenterale medicamenten toediening

d. ototoxische doofheid kan behandeld worden

 

14. Welke zenuw stuurt de musculus rectus externus aan?

a. Nervus II

b. Nervus III

c. Nervus IV

d. Nervus VI

 

15. Bij welk van de volgende oorzaken of afwijkingen, van of bij facialisverlamming moet direct chirurgisch worden ingegrepen?

a. Chronisch loopoor.

b. Herpes zoster oticus.

c. Bell's paralyse.

d. Indien na enige dagen.....read more

Access: 
Public
Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB) 3 - B2 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)

Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB) 3 - B2 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)

Bevat aantekeningen bij de colleges van het blok, werkgroepen e.d. gebaseerd op 2015-2016


Thema 1: Anatomie en pathofysiologie van het oog

Hoorcollege 1 – Oogheelkunde

De oogbol is ingebed in de oogkas met daaromheen spierweefsel, vetweefsel, zenuwen, bloedvaten etc. De zenuwen stammen uit de n. trigeminus. De a. ciliaris en de v. ciliaris voorzien het netvlies van bloed. In de choroïdea maken de arteriën en venen contact met elkaar. Er zijn 6 inwendige en 6 uitwendige oogspieren. De traanklier bevindt zich temporaal in de oogkas en houdt het oog vochtig. De traanfilm bestaat uit 3 lagen, het grootste deel is een waterlaag. Verder is er een vetlaag en een mucinelaag. Functies van het traanvocht zijn bescherming, hygiëne, helderheid, etc. Aan de binnenkant van het oog kun je van voor naar achter verschillende structuren onderscheiden. Eerst zie je de cornea (hoornvlies), dan de voorste oogkamer, dan de lens en dan de achterste oogkamer. De lens is opgehangen aan zolavezels. In het corpus ciliaire bevindt zich een spier die voor de fijne accommodatie zorgt. De sclera is de harde oogrok, dit is de beschermende laag van het oog. Dan kom je bij het vaatvlies (choroïdea) en dan bij het netvlies.
Het glasvlocht zorgt dat het netvlies op zijn plaats blijft en dat het oog tegen een stootje kan. Het trabekelsysteem is belangrijk om het vocht in het oog dat in het corpus ciliare gemaakt wordt, weg te kunnen voeren. Zo is er een balans die voorkomt dat er een te hoge of een te lage oogdruk heerst.

De gezichtsscherpte (= visus) is gestandaardiseerd door meneer Snellen tot 1,0, dat normaal is voor volwassenen. Maar bij jongeren is 1,0 tot 2,5 als visus heel normaal doordat de kegeltjes en staafjes dan nog veel beter zijn. De grens voor een rijbewijs ligt op een visus van minimaal 0,5 op het beste oog en 0,2 op het slechtste oog bij een visus met 2 ogen. Wanneer iemand alleen visus heeft in 1 oog moet de visus minimaal 0,6 zijn. Iemand is slechtziend bij een visus van <0,3 op het beste oog. Iemand is blind bij een visus van <0,02 op het beste oog (= <3/60). Iemand is absoluut blind als er geen sprake is van lichtperceptie.

Refractie (brilsterkten)

  • Refractie: breking van het oog die nodig is om het beeld scherp te krijgen op het netvlies. Deze breking wordt veroorzaakt door de traanfilm, hoornvlies, lens en het glasvocht. Afhankelijk van de brekingsindex van deze media, maar ook van de aslengte van het oog bepaal je de brilsterkte.
    Refractie is niet hetzelfde als visus! De visus

  • .....read more
Access: 
Public
Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB) 3 - B3 - Geneeskunde - UU - Oefenmateriaal (bij week 4 & 5)

Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB) 3 - B3 - Geneeskunde - UU - Oefenmateriaal (bij week 4 & 5)

Bevta oefententamens bij het blok gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Oefentoets B

MC-vragen

1.  De separatieangststoornis kenmerkt zich door:

a.      een gezien de leeftijd overdreven en buitensporige angst gescheiden te worden van diegenen aan wie het kind gehecht is

b.      het geïsoleerd voorkomen van buitensporige angst voor het naar school gaan

c.      het aanwezig zijn van scheidingsangst

d.      het geïsoleerd voorkomen van terugkerende nachtmerries over gescheiden worden van diegenen aan wie het kind gehecht is

 

2.  Na ‘evidence-based’- behandeling zijn kinderen met een dwangstoornis over het algemeen:

a.      klachtenvrij

b.      zijn de klachten onverminderd aanwezig

c.      zijn de klachten duidelijk minder aanwezig, maar niet volledig weg

d.      zijn de klachten toegenomen

 

3.  Bij de behandeling van stemmingsstoornissen op de kinderleeftijd:

a.      start men bij voorkeur met serotonerge antidepressiva (SSRI) voor andere vormen van therapie

b.      start men bij voorkeur eerst met een tricyclisch antidepressivum voor andere vormen van therapie

c.      start men bij voorkeur met psychotherapie, voordat men serotonerge antidepressiva (SSRI) voorschrijft

d.      start men direct met opname om het suïciderisico te verminderen, waarna gekeken wordt welke vorm van therapie het beste is

 

 4.  Welk kenmerk hoort NIET bij de vermijdende (ontwijkende) persoonlijkheidsstoornis?

a.      achterdocht

b.      angst in sociale situaties

c.      hunkeren naar bevestiging

d.      vermijden van contact

 

5.  Welk kenmerk hoort NIET bij de theatrale persoonlijkheidsstoornis?

a.      aandacht vragen

b.      erotiserend contact leggen

c.      overdrijven

d.      zelfschadend gedrag

 

 6.  Het natuurlijk beloop van ADHD is niet:

a.      Kinderen met ADHD zijn vaak onoplettend en overactief geweest vanaf hun peutertijd.

b.      Overactiviteit en concentratieproblemen verminderen vaak in de puberteit.

c.      Bij kinderen die nog niet naar school gaan, kan het zijn dat de symptomen niet als problematisch (door ouders) worden ervaren.

d.      Slechts een kleine minderheid van de kinderen met ADHD houdt tot in de volwassenheid last van concentratieproblemen en rusteloosheid. 

e.      Kinderen met ADHD met tevens ODD of CD hebben een verhoogd risico op crimineel gedrag en verslaving op volwassen leeftijd.

 

7.  Welk antwoord is juist:

a.      Depressies komen op de kinderleeftijd (6-12 jaar) niet voor

b.      Bij adolescenten met stoer, agressief en seksueel promiscue gedrag, spijbelen en antisociaal gedrag moet aan een depressie gedacht worden

c.      Jongeren die een depressie hebben doorgemaakt hebben geen verhoogde kans op het ontwikkelen van een bipolaire stoornis.

d.      Medicatie is in de behandeling van eerste keus bij de behandeling van adolescenten met een depressieve stoornis.

 

8.  Autisme (omcirkel het juiste antwoord)

a.      komt even vaak voor bij jongens als bij meisjes.

b.      komt vooral voor bij kinderen van hoog opgeleide ouders.

c.      is eigenlijk schizofrenie van de kinderleeftijd.

d.      treft 3-8% van de broertjes/zusjes van het autistische kind

e.      gaat gepaard met hallucinaties

 

9.  ADHD wordt gekenmerkt door (omcirkel.....read more

Access: 
Public
Samenvattingen verplichte stof en collegeaantekeningen (Zintuigen, Hersenen & Beweging IV: Psychiatrie) - UU

Samenvattingen verplichte stof en collegeaantekeningen (Zintuigen, Hersenen & Beweging IV: Psychiatrie) - UU

Gebaseerd op het collegejaar 2015-2016 van het masterprogramma Geneeskunde aan de UU. Zie ook: Clone of Samenvattingen verplichte stof en collegeaantekeningen (Zintuigen, Hersenen & Beweging IV: Neurologie) - UU


Werkcollege “Psychiatrische anamnese”

Incidentie

40% van de algemene bevolking jonger dan 65 jaar heeft een psychiatrische aandoening of heeft die gehad. Dit bleek uit het NEMESIS onderzoek in 1996. Het ging voornamelijk om depressie, angststoornissen en alcoholmisbruik. Er was geen verschil in prevalentie tussen mannen en vrouwen. Gedurende het leven krijgt 1 op de 5-10 mensen een depressie, daarnaast krijgt 1 op de 10 mensen te maken met een angststoornis, heeft 1% schizofrenie en 1-2% een bipolaire stoornis.

Structuur GGZ

Patiënten met een psychiatrische aandoening worden via de huisarts doorverwezen naar de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). De GGZ verzorgt intramurale zorg in de vorm van opname op een psychiatrische afdeling in een algemeen ziekenhuis (PAAZ) of in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis (APZ). Verder wordt er extramurale zorg verleend via vrijgevestigde poliklinieken en kan er ook gekozen worden voor semimurale zorg in de zin van deeltijdbehandelingen of in een regionale instelling voor begeleiding op het gebied van wonen, werken en welzijn (RIBW).

Het diagnostisch proces

In de psychiatrie gaat het diagnostisch proces als volgt: ten eerste worden in de anamnese de klachten, symptomen en het beloop in kaart gebracht. Daarna worden in de diagnostische fase aanvullende vragen gesteld. Vervolgens kunnen de klachten dan geclassificeerd worden volgens de DSM-IV. Hierna wordt nagedacht over de pathogenese en de geschikte behandeling. Veel patiënten wisselen vaak van diagnose/syndroom binnen de DSM-IV, omdat het classificeren vaak een subjectief proces is. De moeilijkheid bij diagnostiek binnen de psychiatrie ligt in het feit dat de hersenen zijn aangedaan en patiënten juist moeten nadenken over wat er aan de hand is.

Bij de diagnostische fase horen de anamnese en het psychiatrisch onderzoek. Eventueel wordt er aanvullende diagnostiek uitgevoerd. Deze diagnostiek moet ook gericht zijn op lichamelijke co-morbiditeit aangezien deze bij 80% van de psychiatrische patiënten aanwezig is (vooral bij klachten die op oudere leeftijd beginnen). Er zijn echter meestal geen harde biologische markers die de diagnose kunnen uitsluiten of bevestigen. In de anamnese moet gevraagd worden naar de klachten, luxerende factoren, samenhang met andere klachten en het beloop, de psychiatrische voorgeschiedenis, de somatische voorgeschiedenis en huidige somatische klachten, medicijngebruik, intoxicaties en de psychiatrische en somatische familieanamnese. Er wordt begonnen met een open vraag om de patiënt zijn verhaal te kunnen laten vertellen. Hierbij.....read more

Access: 
Public
Samenvattingen verplichte stof en collegeaantekeningen (Zintuigen, Hersenen & Beweging IV: Neurologie) - UU

Samenvattingen verplichte stof en collegeaantekeningen (Zintuigen, Hersenen & Beweging IV: Neurologie) - UU

Gebaseerd op het collegejaar 2015-2016 van het masterprogramma Geneeskunde aan de UU. Zie ook: Samenvattingen verplichte stof en collegeaantekeningen (Zintuigen, Hersenen & Beweging IV: Psychiatrie) - UU


Werkcollege 1 “Lokalisaties in het zenuwstelsel”

In de hersenen bevinden de volgende functies zich in de verschillende hersenkwabben:

  • Frontaal: de primaire motorische schors

  • Pariëtaal: de primaire sensorische schors

  • Temporaal: taal, gehoor, geheugen

  • Occipitaal: visus

De primaire motorische schors (gyrus precentralis) zit voor de sulcus centralis (de scheiding tussen de frontale en pariëtale kwab). De spieren van het lichaam worden gerepresenteerd op de primaire motorische schors volgens de motorische homunculus (zie Hijdra, Neurologie, box 1.1.1). In de grijze stof van de hersenen ontspringt in de primaire motorische schors het centraal motorisch neuron. Deze neuronen zijn verantwoordelijk voor de willekeurige, fijne motoriek. Daarom representeert een groot gedeelte van deze schors de mond, tong, handen en voeten. Synoniemen voor het centraal motorisch neuron zijn piramidebaan en tractus corticospinalis/corticobulbaris. Vanuit de schors waaieren de axonen uit (corona radiata) tot het een bundel wordt op het niveau van de capsula interna.

Bij verlammingen kan de oorzaak gelegen zijn op 5 verschillende plaatsen: de psyche, het centraal motorisch neuron, het perifeer motorisch neuron, de neuromusculaire overgang of de spier zelf.

Aandoeningen centraal motorisch neuron

Symptomen bij aandoeningen van het centraal motorisch neuron: hyperreflexie, spasticiteit, pathologische reflexen, verminderde vaardigheid en een verhoogde tonus.

Onderscheid tussen spasticiteit en rigiditeit:

.....read more

 

Spasticiteit

Rigiditeit

Verdeling

Arm: flexoren, been: extensoren

Flexoren en extensoren evenveel

Onwillekeurige bewegingen

Niet aanwezig

Vaak wel aanwezig

Access: 
Public
Follow the author: Medicine Supporter
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
3605