Medische wetenschappen - Geneeskunde - Bundel
- 1626 reads
Stamplijst met alle belangrijke begrippen voor Geneeskunde & Maatschappij.
4 takken van Sociale Geneeskunde: |
|
Arts Maatschappij en Gezondheid | Jeugdgezondheidszorg, infectieziektebestrijding, forensische geneeskunde. |
Arts Arbeid en Gezondheid | Arbo-, verzekerings- en sportgeneeskunde |
Multidisciplinair/care | Verzorgings-/verpleeghuisarts, verslavings- en gehandicaptenzorg. |
Beleid en management | GGD en ministerie van volksgezondheid |
Volksgezondheid | De omvang en spreiding van gezondheid en ziekte in de bevolking |
Public Health | Het vakgebied dat zich bezighoudt met de volksgezondheid en collectieve maatregelen om deze te bevorderen. Het wordt ook wel community medicine genoemd. |
Sociale geneeskunde | Het onderdeel van Public Health waarbij artsen betrokken zijn |
Model van Lalonde | De gezondheid is afhankelijk van de 4 volgende factoren:
|
Belangrijkste successen Public Health in de 20e eeuw |
|
Model van Andersen | Dit model beschrijft de gezondheidszorg op macroniveau, er zijn 4 categoriën:
|
Milleniumdoelen |
|
Demografische transitie | Een vermindering van sterftecijfers, die wordt gevolgd door een periode van verlaagde geboortecijfers. Deze vorm van transitie zien we bij het ouder worden (vergrijzen) van een populatie. |
Epidemiologische transitie | Een vermindering van sterftecijfers als gevolg van een radicale verschuiving in het patroon van doodsoorzaken. Dit gebeurt in drie fasen, eerst is er een fase van epidemieën en hongersnood, dan een fase van afnemende pandemieën en als laatste een fase van degeneratieve en door de mens veroorzaakte aandoeningen. |
Bilaterale ontwikkelingshulp | Er wordt geld van de ene overheid naar de andere overheid overgemaakt, deze andere overheid moet dan zorgen dat het geld terecht komt bij de relevante instellingen. |
Multilaterale ontwikkelingshulp | Het geld voor ontwikkelingshulp wordt door de overheid overgemaakt naar een wereldbank. Deze wereldbank zorgt dan dat het geld bij de instellingen terechtkomt. |
Noodhulp | Er is sprake van een tijdelijk probleem bijvoorbeeld door een ramp. Het geld wordt besteed om de effecten van dit specifieke probleem aan te pakken. |
Ontwikkelingssamenwerking | Een meer structurele vorm van hulp waarbij over lange termijn geld wordt overgemaakt om lokale initiatieven te steunen om hierdoor voor een verbetering van de volksgezondheid, verbetering van het onderwijs, betere mensenrechten, opbouw van een democratie, bescherming van het milieu, betere toegang tot bepaalde diensten en soms zelfs bevordering van de economische groei te zorgen |
Dubbele ziektelast | Dit houdt in dat terwijl in de armste landen de infectieziekten nog niet ver genoeg zijn teruggedrongen, deze landen al worden geconfronteerd met een hoge ziektelast door chronische niet overdraagbare aandoeningen. |
Poverty index | In ontwikkelingslanden wordt de poverty index bepaald door de kans om bij geboorte niet te overleven tot 40 jaar, het percentage ongeletterden en het percentage mensen zonder toegang tot schoon water en kinderen met ondergewicht. In ontwikkelde landen wordt de poverty index bepaald door de kans om bij de geboorte niet te overleven tot 60 jaar, het aantal onvoldoende geletterde volwassenen, het percentage mensen dat onder de armoedegrens leeft en het percentage mensen dat al langer dan 12 maanden werkloos is. |
Poverty Rank | Een ranglijst die wordt bepaald door de hoogte van het percentage bewoners dat onder de armoedegrens (voor dat land) leeft. |
HDI = Human Development Index | Human development index is een maatstaf om de ontwikkeling te meten, hierbij wordt naar 3 indicatoren gekeken: gezondheid (levensverwachting), kennis (hoe lang iemand onderwijs heeft gevolgd) en GNI (= gross national income) per capita. 1 wanneer je bij alledrie de indicatoren het beste presteert. Het HDI van Nederland is 0,910 en van Angola 0,486. |
MPI = Multidimensional poverty index | Deze heeft de volgende indicatoren: gezondheid (voeding en kindersterfte), onderwijs (soort onderwijs en hoeveel kinderen onderwijs volgt) en leefomstandigheden (brandstof waarmee gekookt wordt, bezit van mensen). Dit is het percentage wat uitdrukt hoeveel mensen zich niet hebben aangepast aan de armoede, dus hoe hoger de MPI, hoe slechter de mensen zich aan de armoede hebben aangepast. |
Gender inequality index | De Gender inequality index zegt wat over de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Deze bestaat uit 3 dimensies: voortplantingsgezondheid (bestaande uit maternale sterfte en fertiliteit), empowerment (bestaande uit parlementaire representatie en opleidingsniveau) en arbeidsmarkt (deelname van vrouwen op de arbeidsmarkt). 1 is hierbij de grootste mate van ongelijkheid en 0 de minste mate van ongelijkheid. |
Missing Women Fenomeen | Dit is een relatief gebrek aan vrouwen t.o.v. wat je zou verwachten, door seksebepaalde abortussen, bijvoorbeeld in grote delen van Azië. Hier mogen gezinnen maar één kind krijgen en er wordt dan vaak gekozen voor een jongentje. |
DBC | Diagnose behandel combinatie. Dit is een middel om geld voor een prestatie aan te vragen. Dit wordt een gemiddeld genomen bedrag met wat variabelen. Een probleem is dat de DBC in het begin van de behandeling al gesteld wordt en later maar moeilijk aan te passen is. Daarbij bestaan er 30.000 DBC’s en is het dus lastig om de juiste DBC aan een diagnose/behandeling te koppelen. |
DOT | DBC op weg naar transparantie. Met behulp van een computer wordt er een code gekoppeld aan de DBC’s, waardoor er een prijskaartje aan komt te hangen. |
Zorgverzekeraars | In Nederland hebben zorgverzekeraars acceptatieplicht, ook mag de patiënt elk jaar veranderen van zorgverzekeraar, dus de zorgverzekeraar moet er wat aan doen om de patiënten te houden. De overheid bepaalt de prijs van het basispakket, hierin is geen premiedifferentiatie tussen gezonde en zieke patiënten. |
Fairness | De bijdrage van burgers die gevraagd wordt moet redelijk en billijk zijn. Door de WHO wordt omschreven dat de zorgpremie niet zo hoog mag worden dat mensen een dermate groot deel van hun inkomen aan de zorg uitgeven, waardoor ze onder de armoedegrens terecht zouden komen of waardoor ze vanwege de hoge kosten geen gebruik zouden maken van de noodzakelijke zorg. |
Responsiveness | Niet alleen de kwaliteit van de gezondheidszorg is belangrijk voor de volksgezondheid, maar ook een goede bejegening van patiënten is belangrijk. De WHO vertaalt dit als ontvankelijkheid of meelevendheid van de zorgverleners. Dit wordt gemeten aan de hand van klantervaringen in de zorg. Wanneer patiënten het gevoel hebben dat zorgverleners rekening houden met hun autonomie en waardigheid, dan is de zorg responsive. Afgezien van de arts-patiëntrelatie gaat het bij responsiveness vooral over de keuzevrijheid van de zorggebruiker. Daarbij moeten patiënten de mogelijkheid hebben om een second opinion te vragen. |
Doelmatigheid | Dit houdt in dat de beschikbare middelen op een dusdanige manier worden ingezet dat het grootste resultaat wordt bereikt. Het gaat dus om de grootste gezondheidswinst per bestede euro. Naast de doelmatigheid is ook de betaalbaarheid van het stelsel van groot belang. |
3 typen zorgstelsels |
|
Sociaal verzekeringsstelsel ofwel bismarckstelsel | Bismarck voerde een sociale verzekering in, deze was gebaseerd op verplichte premieafdrachten van werknemers. Er is hierbij een grote mate van solidariteit, zowel tussen gezonde als zieke mensen, maar ook tussen hoge- en lageinkomensgroepen. Dit systeem is terug te vinden in meerdere Europese landen, waaronder Nederland, België, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland. |
Genationaliseerd stelsel ofwel beveridgestelsel | Beveridge formuleerde in de Tweede Wereldoorlog ideeën over een National Health Service (NHS). Hierbij stelde hij voor om de gezondheidszorg te nationaliseren en te financieren via het belastingstelsel. Dit systeem wordt onder andere toegepast in Engeland, Canada, Spanje en de Scandinavische landen. |
Stelsel op basis van gereguleerde maktwerking | Het idee van Alain Enthoven was om in de gezondheidszorg gebruik te maken van zogenoemde “managed competition”. Hij wilde zo door invoering van marktwerking de doelmatigheid van de gezondheidszorg bevorderen. Doordat door deze concurrentie de toegankelijkheid van de zorg zou kunnen verminderen, is het belangrijk dat de marktwerking in bepaalde mate gereguleerd wordt. |
Preferentiebeleid | Middelen waarvan het patent verlopen is mogen nagemaakt worden door andere bedrijven, waardoor deze middelen vaak goedkoper zijn. Apothekers moeten getriggerd worden om de goedkopere variant van een geneesmiddel voor te schrijven. In eerste instantie werd dit gestimuleerd door te zeggen dat de kortingen door gebruik van generieke middelen zelf gehouden mochten worden door de apothekers. Het nadeel hiervan is dat momenteel alleen specifieke middelen nog vergoed worden. Een ander nadeel is dat in de tweede lijn wel alle middelen vergoed worden. |
Kwaliteitswet zorginstellingen | De door zorginstellingen geleverde zorg moet van goed niveau, doelmatig en klantgericht zijn. Om de kwaliteit van zorg te meten zijn zorginstellingen verplicht om bepaalde vragenlijsten af te laten nemen door patiënten. In de kwaliteitswet zorginstellingen staat dat zorginstellingen ertoe verplicht zijn om calamiteiten te melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. |
Specialismen | 33 specialismen:
|
Wet publieke gezondheid (Wpg) | Hierin staat beschreven dat het college van burgemeester en wethouders (B&W) verantwoordelijk is voor de gezondheidszorg en rampenbestrijding, ook moeten zij inzicht hebben in de lokale gezondheidssituatie. Deze informatie moeten zij vierjaarlijks analyseren en op basis hiervan een gezondheidsplan opstellen. Doel van dit gezondheidsplan is preventie en dus bewaken van gezondheid. Ook zijn zij verantwoordelijk voor medisch milieukundige zorg, technische hygiënezorg en psychosociale hulp bij rampen. Ten slotte moeten zij het gezondheidsaspect meenemen in alle bestuurlijke beslissingen. In 2003 is in de Wpg vastgelegd dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de jeugdgezondheidszorg. |
Infectieziektenwet | Het college van B&W is verantwoordelijk voor de preventie en bestrijding van bepaalde infectieziekten. De burgemeester (niet per se een arts!) geeft leiding aan het bestrijden van infectieziekten. |
Wet BIG | = Wet Beroepen in de Gezondheidszorg. Deze wet omvat 8 ‘grote’ beroepen en 16 ‘kleinere’ beroepen. Onder de 8 ‘grote’ beroepen vallen o.a. artsen, apothekers en verpleegkundigen. Deze beroepen moeten een eigen beroepsvereniging en tuchtsysteem hebben en controle uitvoeren op de kwaliteit van de zorg. Deze beroepen mogen op eigen initiatief (bepaalde) voorbehouden handelingen uitvoeren. Alle beroepen binnen de wet BIG hebben een beschermde titel en kunnen tuchtrechtelijk vervolgd worden. In de wet staat ook vastgelegd dat er periodieke herregistratie moet plaatsvinden. |
WGBO | = Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Hierin worden met name de rechten van de patiënt aangegeven, bijvoorbeeld het recht op informatie of recht op inzage van het medisch dossier. |
Tuchtrecht | Geregeld via Wet BIG. Hierbij kunnen hulpverleners een maatregel opgelegd krijgen, bijvoorbeeld een waarschuwing of berisping of in ernstige gevallen een schorsing. Tuchtklachten kunnen uiteenlopen van onheuse bejegening, het stellen van een onjuiste diagnose tot het schenden van patiëntenrechten. |
Jurisprudentie | De betekenis van eerdere uitspraken van rechters voor de beoordeling van toekomstig handelen of nalaten. Veel normeringen zijn door jurisprudentie tot stand gekomen, zoals inzagerecht van de patiënt, zorgvuldigheidseisen omtrent euthanasie en dwangtoepassing in de psychiatrie. |
Week 2 |
|
Meldingsplicht Infectieziekten |
|
Hepatitis A | Wordt veroorzaakt door een picornavirus. Het is een B2-meldingsplichtige ziekte (verbod op beroepsuitoefening). De incidentie bedraagt ongeveer 16-24 per 100.000 per jaar. Risicogroepen zijn MSM’s (Men who have Sex with Men) en gezinnen die ongevaccineerd op vakantie gaan. Transmissie vindt plaats via feco-orale route. Handhygiëne is belangrijk om besmetting te voorkomen. Er is een incubatietijd van 2 weken tot 50 dagen, hierna ontstaat er een acute infectie en worden patiënten besmettelijk. Symptomen zijn misselijkheid/braken, malaise, moeheid, anorexie en koorts. Ook is er sprake van donkere urine, ontkleurde ontlasting, icterus en pruritis. Bij kinderen verloopt de infectie vaak asymptomatisch. Na 3 maanden zijn bijna alle patiënten hersteld, hepatitis A leidt bijna nooit tot ernstig leverfalen. Een acute infectie wordt aangetoond door middel van IgM, later stijgt ook het IgG. Het IgM neemt hierna weer af, terwijl het IgG hoog blijft. Vaccinatie vindt plaats door actieve immunisatie met een geïnactiveerd virus. Bij bewezen expositie komt iemand in aanmerking voor passieve immunisatie. |
Polio | Het poliovirus is een picornavirus. Besmetting vindt plaats via feco-orale route en door aerosolen. Faeces kan enkele maanden lang besmettelijk blijven. Er is een incubatietijd van 1-2 weken. In 90-95 % van de gevallen verloopt de infectie asymptomatisch. Bij 4-8% treden alleen lichte griepachtige verschijnselen op. In 1-2% van de infectiegevallen ontstaat er een meningitis gevolgd door poliomyelitis. Meestal gaat het om een asymmetrische slappe verlamming. In 5-35% worden ook de hersenzenuwen aangetast. Diagnostiek vindt plaats door PCR van speeksel of faeces. Er is geen curatieve behandeling mogelijk. Vaccinatie tegen polio vindt in Nederland plaats met 2, 3, 4 en 11 maanden en bij 4 en 9 jaar, in de DKTP vaccinatie. Er wordt een vaccin gebruikt wat alleen virusantigenen bevat. |
HPV | Er zijn meer dan 80 verschillende typen, waarvan 15 carcinogene typen. 75% van de gevallen van cervixcarcinoom wordt veroorzaakt door HPV type 16 en 18. 8 op de 10 mensen raakt ooit besmet met HPV. Overdracht vindt plaats door seksueel contact, een condoom beschermt hierbij slechts voor 70% tegen een infectie met HPV. 95/100 vrouwen klaart het virus zelf, wanneer dit niet gebeurt is er een hogere kans op cervixcarcinoom. De meeste infecties verlopen asymptomatisch, bij een infectie die niet geklaard wordt duurt het ongeveer 15 jaar voordat er zich een cervixcarcinoom ontwikkelt. Het virus wordt aangetoond door PCR. Risicofactoren voor HPV-infectie zijn vroege sexarche, wisselende contacten, SOA’s en roken. Sinds 2009 is er een vaccinatie tegen HPV typen 16 en 18. De opkomst bij de invoering in 2009 was relatief laag. 60% in tegenstelling tot de verwachte opkomst van 75%. Dit kwam vooral door campagnes tegen de vaccinatie. Het RIVM heeft onderzoek gedaan naar de opkomst en concludeerde dat vooral gebrek aan informatievoorziening heeft geleid tot verminderde opkomst. |
Criteria van Wilson en Jungner |
|
SMART en small criteria | SMART staat voor specific, measurable, attainable, relevant en timely. Dit houdt in dat een bevolkingsonderzoek specifiek moet zijn, het doel moet duidelijk zijn, de resultaten moeten eenvoudig meetbaar zijn, het moet een maatschappelijk probleem zijn dat mensen aanspreekt en tijdsgebonden, zodat de resultaten duidelijk vergeleken kunnen worden op twee verschillende momenten. Small wil zeggen dat het programma overzichtelijk blijft. |
Actieve immunisatie | Er wordt een levend en verzwakt virus of virus antigeen gebruikt om een afweerreactie tot stand te brengen. |
Passieve immunisatie | Hierbij worden immuunglobulines toegediend, hierbij komt geen afweerreactie tot stand, deze vaccins geven slechts kortwerkende bescherming. |
Medical/Health Technology Assessment (MTA/HTA) | Breed multidisciplinair evaluatieonderzoek, hierbij wordt behalve naar economische aspecten ook naar ethische, juridische en organisatorische aspecten van nieuwe medische technieken gekeken. |
Economische evaluatie, doelmatigheidsonderzoek of kosteneffecitiviteitsanalyse | Meestal is dit een onderdeel van MTA/HTA. De nieuwe interventie wordt vergeleken met een oude interventie. Deze kan worden omgezet in een ratio: Netto kosten B – netto kosten A / effecten B – effecten A |
Quality adjusted life year (QALY) | Dit is een maat die zowel survival als kwaliteit van leven verenigd. Op de x-as wordt de duur van het leven uitgezet en op de y-as de kwaliteit van het leven. Deze worden omgezet in een cijfer lopend van 0 tot 1. In Nederland wordt de richtlijn gebruikt dat er maximaal 80.000 euro per extra QALY besteed mag worden, dit betreft dan vooral ernstige aandoeningen, waarbij interventie zeer grote gezondheidswinst oplevert. In discussies wordt er daarom meestal uitgegaan van 20.000 per extra QALY, het is echter niet volledig duidelijk waar de ziektelast dan precies moet liggen. Bij het rijksvaccinatieprogramma is 20.000 euro per QALY het absolute maximum. Ook bij nieuwe landelijke screeningsprogramma’s wordt er uitgegaan van 20.000 euro per QALY. |
Preventie | Het totaal van maatregelen, zowel binnen als buiten de gezondheidszorg, die tot doel hebben de gezondheid te beschermen en te bevorderen door ziekte en gezondheidsproblemen te voorkomen. |
Primaire preventie | Richt zich op het voorkómen van nieuwe ziektegevallen en richt zich op het verminderen of wegnemen van oorzaken van de ziekte. |
Secundaire preventie | Richt zich op het opsporen van ziekten in een zo vroeg mogelijk stadium, om zo vroege behandeling mogelijk te maken en verergering van de ziekte te voorkomen. |
Tertiaire preventie | Het voorkómen of beperken van de gevolgen van een al gediagnosticeerde aandoening. |
Collectieve preventie | Deze vorm van preventie is gestructureerd en gericht op de totale bevolking of een grote deelpopulatie, een voorbeeld hiervan is het Rijksvaccinatieprogramma. |
Opportunistische preventie | Preventie die wordt toegepast op een moment dat daar gelegenheid voor is, bijvoorbeeld een huisarts die een patiënt met beginnend overgewicht leefstijladvies geeft. |
Hoogrisicobenadering | Er wordt in eerste instantie een risicogroep geïdentificeerd en vervolgens wordt deze risicogroep benaderd, bijvoorbeeld bij valpreventieprogramma’s voor ouderen. |
Populatiebenadering | De hele bevolking wordt benaderd, bijvoorbeeld bij landelijke campagnes voor de preventie van overgewicht |
Preventieparadox | Een preventieve interventie die grote volksgezondheidswinst kan opleveren, heeft voor het individu vaak weinig voordeel, aangezien er een laag relatief risico is. |
Universele preventie | Deze vorm van preventie richt zich op de algemene bevolking zonder verhoogd risico op ziekte, dit heeft als doel het ontstaan van ziekte of risicofactoren te verminderen, dit is altijd primaire preventie. |
Selectieve preventie | Preventie die zich richt op groepen met een verhoogd risico op ziekte, bijvoorbeeld door het aanbieden van specifieke preventieprogramma’s. Dit kan zowel primaire als secundaire preventie zijn. |
Geïndiceerde preventie | Heeft betrekking op individuen die in de gezondheidszorg bekend zijn, deze individuen zijn bekend met risicofactoren of er is een voorstadium van een ziekte aanwezig. Het doel van geïndiceerde preventie is het voorkomen van ontstaan van ziekte of verdere gezondheidsschade door de ziekte voorkomen. Dit kan zowel primaire als secundaire preventie zijn. |
Zorggerelateerde preventie | Preventie die zich richt op individuen die al een ziekte hebben, het doel hiervan is complicaties t.g.v. de ziekte te voorkomen, dit is een vorm van tertiaire preventie. |
Gezondheidsbevordering | Richt zich op het bevorderen van gezond gedrag, er wordt een actieve rol van de doelgroep gevraagd. Het betreft bijvoorbeeld voorlichting. |
Gezondheidsbescherming | Richt zich op de hele bevolking of grote groepen en beschermt deze tegen blootstelling aan risicofactoren. Hieronder vallen bijvoorbeeld waterzuivering en het rookverbod in openbare ruimten. |
Fasen van gedragsverandering | Ongemotiveerd, gemotiveerd, actie en gedragsbehoud |
Screening | Een groep personen zonder klachten/symptomen wordt getest om deze te splitsen in een groep met een grote en een groep met een kleine kans van het hebben of krijgen van een bepaalde ziekte. Een deel van de hoog risicogroep zal de ziekte al onder de leden hebben zonder hier symptomen van te ondervinden. Het doel van screening is dat de behandeling eerder kan worden gestart, waardoor deze effectiever is dan bij ontdekking in een later stadium. Het voordeel van screening is minder ernstige gevolgen van de ziekte en/of een langere levensduur. |
Preklinisch detecteerbare stadium | Het stadium van een ziekte waarin deze aangetoond kan worden met een test, maar de diagnose normaliter nog niet gesteld is, vanwege het ontbreken van symptomen/klachten. De duur van dit stadium is afhankelijk van de ziekte en van de test. |
Betrouwbaarheid van een test | Test-hertestbetrouwbaarheid: bij herhaalde testen wordt eenzelfde uitslag gevonden. Intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid: bij beoordelingen van de test door één beoordelaar wordt dezelfde uitslag gevonden. Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: bij beoordelingen van de test door verschillende beoordelaars wordt dezelfde uitslag gevonden. |
Validiteit | De mate waarin een test meet wat hij zou moeten meten. |
Sensitiviteit | Het aantal terecht positieve testuitslagen onder personen die de ziekte hebben. De sensitiviteit is te berekenen door het aantal terecht-positieven te delen door het aantal terecht-positieven en fout-negatieven. |
Specificiteit | Het aantal terecht negatieve testuitslagen onder personen die de ziekte niet hebben. De specificiteit is te berekenen door de terecht-negatieven te delen door het aantal terecht negatieven samen met het aantal fout-positieven. |
Positief voorspellende waarde | Het deel van de personen met een positieve testuitslag die de ziekte ook daadwerkelijk hebben |
Negatief voorspellende waarde | Het deel van de personen met een negatieve testuitslag die de ziekte niet hebben. |
ROC-curve | Receiver operating characteristic, hierin worden allerlei mogelijke afkappunten met een daarbij behorende sensitiviteit en specificiteit weergegeven. Hierdoor kan makkelijker een goede combinatie van sensitiviteit en specificiteit gekozen worden. Waar het beste punt ligt is onder meer afhankelijk van de relatieve ernst van een fout-positieve testuitslag in vergelijking met de gevolgen van een fout-negatieve testuitslag. |
Prevalence pool | Wanneer een bepaalde screening voor het allereerst wordt ingevoerd, dan zal de prevalentie van de aandoening bij de allereerste screening hoger zijn dan bij vervolgscreeningen. Aangezien er bij de eerste screening als het ware een ‘prevalentiestuwmeer’ is opgebouwd. |
Criteria voor besluitvorming rond screening |
|
Lead time bias | Lead time is de tijd tussen het moment van opsporen door bevolkingsonderzoek en het moment waarop de diagnose anders gesteld zou worden zonder screening, bijvoorbeeld door het optreden van symptomen. Indien bij een bevolkingsonderzoek de lead time 3 jaar is en de patiënten die via bevolkingsonderzoek ontdekt worden gemiddeld 3 jaar langer leven, dan is er geen winst in werkelijke levensduur. Patiënten hebben dan alleen negatieve effecten ondervonden, door eerder op de hoogte te zijn van de diagnose en eventuele behandeling. |
Length bias | Dit ontstaat doordat er een diagnose gesteld wordt (bijv. bij zeer langzaam groeiende tumoren) die bij een natuurlijk beloop slechts na lange tijd of nooit tot een klinisch ziektebeeld leiden. Hierdoor ontstaat er een vertekend beeld van de gemiddelde overlevingsduur van diagnoses die door screening gesteld worden. |
Hielprikscreening | Er wordt gescreend op 17 ziektes die bijna allemaal zeer zeldzaam zijn. De aandoeningen kunnen echter ernstige gezondheidsschade veroorzaken, bij deze ziektes zijn er echter meestal mogelijkheden om met behandeling, dieet of gedragsadvies de gezondheidsschade te beperken. Daarbij zijn er geringe kosten verbonden aan het programma, waardoor het toch de moeite waard is om uit te voeren. |
Bevolkingsonderzoek cervixcarcinoom | Tussen de 30 en 60 jaar worden vrouwen elke 5 jaar uitgenodigd om de huisarts te bezoeken voor een uitstrijkje. Ongeveer 65% van de vrouwen geeft gehoor aan de uitnodiging en nog zo’n 15% laat zich buiten het bevolkingsonderzoek af en toe preventief onderzoeken. Hierdoor daalt de sterfte aan cervixcarcinoom nog steeds. |
Bevolkingsonderzoek mammacarcinoom | Vrouwen tussen de 50 en 75 jaar worden tweejaarlijks uitgenodigd om zich te laten screenen op borstkanker. Hierbij komt ongeveer 80% van de uitgenodigde vrouwen opdagen. |
Screening coloncarcinoom | Vanaf 2013 wordt in Nederland de screening op dikkedarmkanker geleidelijk ingevoerd. Dit zal worden uitgevoerd met de fecal occult blood test (FOBT), door deze screening zou de sterfte aan darmkanker met 30% gereduceerd kunnen worden. Hoewel de FOBT een beperkte sensitiviteit heeft is er in gerandomiseerde studies aangetoond dat een substantiële sterftereductie mogelijk is. |
Week 3 |
|
Beroepsziekten | Psychische klachten (20%, denk aan burn-outs of overspannen zijn. Een burn-out wordt gedefinieerd als langdurig overspannen zijn in combinatie met ‘uitval’), slechthorendheid (31% van gemelde klachten, vooral bij muzikanten, bouwvakkers of militairen), klachten van het bewegingsapparaat (39%, vooral bij bouwvakkers of andere mensen met een fysiek zwaar beroep, of mensen met een zittend beroep, denk hierbij aan rugklachten, maar ook aan RSI). |
Arbeidsgerelateerde aandoeningen | Exposure-gerelateerde aandoeningen
Fysieke of psychogene aandoeningen
|
Belastende factoren op het werk |
|
DALY | Disability Adjusted Life Year. De som van het aantal levensjaren dat geheel verloren gaat door voortijdig overlijden plus het aantal levensjaren dat gedeeltelijk verloren gaat door beperkingen van de ziekte. |
Tijdslijn verzuim |
|
Arbowet | De arbeidsomstandighedenwet werd in 1980 opgesteld, omdat in de jaren 60 en 70 het arbeidsverzuim in Nederland toe bleef nemen, ondanks toenemende arbeidsgezondheidszorg. Hierbij werd de primaire verantwoordelijkheid voor veiligheid, gezondheid en welzijn van werknemers bij de werkgever neergelegd, in samenwerking met de werknemer. Volgens de Arbowet is de werkgever verplicht zich te laten bijstaan door een gecertificeerde deskundige of een gecertificeerde arbodienst bij 4 expliciet genoemde taken:
|
Aanstellingskeuring | Het doel hiervan is om te kijken of een kandidaat medisch gezien in staat is de functie te vervullen. In de wet op de medische keuringen en het Besluit aanstellingskeuring is vastgelegd dat een aanstellingskeuring alleen mag worden uitgevoerd als de functie bijzondere risico’s met zich meebrengt, die niet op een andere manier te beheersen zijn. Wanneer een aanstellingskeuring niet nodig is kan eventueel een intredeonderzoek uitgevoerd worden. |
Risico-inventarisatie en –evaluatie (RI&E) | Elk bedrijf met meer dan 25 werknemers is volgens de Arbowet verplicht een RI&E te verrichten voor alle werkplekken in samenwerking met een gecertificeerde arbodienst/deskundige. Bedrijven met minder dan 25 werknemers mogen de RI&E uitvoeren zonder inhuur van een gecertificeerde deskundige/arbodienst. Vooral de arbeidshygiënist en de veiligheidskundige zijn belast met de RI&E. Na deze RI&E moet het bedrijf een plan van aanpak opstellen waarin de gesignaleerde knelpunten worden opgelost. |
Preventief medisch onderzoek (PMO) / Arbeidsgezondheidskundig onderzoek | Dit onderzoek omvat zowel primaire als secundaire preventie. Er wordt gekeken naar werkgerelateerde risico’s en persoonsgebonden risico’s. Het PMO streeft naar het bereiken van de volgende drie kerndoelen:
|
Wet verbetering poortwachter (Wvp) | Is in 2002 ingevoerd met als doel de instroom van werknemers in de arbeidsongeschiktheidsuitkering te beperken. In deze wet wordt benadrukt dat de werkgever en werknemer verantwoordelijk zijn bij de terugkeer naar het werk. Door deze wet namen het arbeidsverzuim en de WAO (Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering)-instroom fors af. |
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) | Deze werd in 2005 ingevoerd en heeft als doel een optimale re-integratie van langdurig arbeidsongeschikten te bewerkstelligen. Arbeid en gezondheid focust zich nu vooral op het bevorderen van de inzetbaarheid van de beroepsbevolking die niet verzuimt. |
Voorspellers langdurig verzuim | Hogere leeftijd, fysiek zwaar werk, contact met medische specialisten, veel lichamelijke klachten, matig tot ernstige depressieve klachten en negatieve verwachting over herstel. |
WIA-uitkering | Om in aanmerking te komen voor de WIA-uitkering moeten werkgever en werknemer voldoen aan bepaalde re-integratie inspanningen. Er moet een probleemanalyse zijn geweest, een plan van aanpak zijn geschreven, het re-integratiedossier moet goed zijn bijgehouden en de werknemer moet een re-integratieverslag schrijven. Als laatste moeten werkgever en werknemer inspanning hebben geleverd om de terugkeer naar het werk te bewerkstelligen. Indien de werkgever nalatig is geweest, kan hij worden verplicht om een jaar extra (dus totaal drie jaar) loon door te betalen aan de werknemer. Indien de werknemer nalatig is geweest, door bijvoorbeeld niet mee te werken met therapie of weigeren om het werk te hervatten kan de uitkering geheel of gedeeltelijk worden geweigerd. De verzekeringsarts geeft aan wat de mogelijkheden/beperkingen voor het werk zijn. |
Dubbele vergrijzing | De gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking neemt toe, terwijl ook de pensioenleeftijd verhoogd |
Restverdiencapaciteit | Hetgeen iemand nog kan verdienen met de werkzaamheden die hij/zij nog kan verrichten, dit wordt bepaalt door de arbeidsdeskundige. |
Maatman | Hetgeen wat soortgelijke gezonde verdienen in de functie die het laatst door de verzekerde werd uitgevoerd. |
Arbeidsongeschiktheidspercentage | (Maatman – restverdiencapaciteit) / (Maatman x 100%) Bij een percentage van meer dan 80% krijgt de werknemer een uitkering ter hoogte van 75% van het laatstverdiende loon. Bij een percentage tussen de 35% en 70% krijgt de werknemer 70% van het verschil tussen het oude en het huidige loon als hij/zij werkt. Indien hij/zij niet werkt wordt er 70% van het laatstverdiende loon uitbetaald. Er is geen wettelijke regeling bij een percentage tussen 0 en 35%, de werknemer en werkgever worden geacht hier samen een oplossing voor te vinden. |
Forensische Geneeskunde | Forensische geneeskunde bestaat uit de volgende onderdelen:
|
Definitie “lijk” | Een stoffelijk overschot van een overledene of doodgeborene. Officieel is een foetus pas levensvatbaar vanaf de 24e week, een foetus jonger dan 24 weken is dus officieel geen lijk en valt dus niet onder de wet op lijkbezorging. |
Lijkschouw | Een persoonlijk onderzoek door een bevoegd arts. Lijkschouwing geschiedt door de behandelend geneeskundige of door een gemeentelijk lijkschouwer. Hij die de schouwing heeft verricht geeft een verklaring van overlijden af indien hij overtuigd is dat het om een natuurlijke dood gaat. |
Natuurlijke dood | Overlijden uitsluitend het gevolg van een ziekte of ouderdom. Is niet geluxeerd door een factor van buiten af. |
Niet natuurlijke dood | Direct of indirect gevolg van een ongeval, geweld of een andere van buiten komende oorzaak. |
A-formulier | Hierop staan de naam en persoonsgegevens van de overledene en tekent de arts voor een natuurlijke dood. |
B-formulier | De arts moet hier de (geschatte) doodsoorzaak noteren. Vaak wordt hier ‘cardiaal’ of ‘cardiovasculair’ ingevuld, indien er geen andere, duidelijkere doodsoorzaak is. Om die reden is een cardiale doodsoorzaak het meest prevalent in Nederland. |
Lijkvinding | Plaats en/of datum van het overlijden staan niet vast of zijn niet bekend. Bijvoorbeeld als het lijk verplaatst is of bij een waterlijk. |
Postmortale veranderingen |
|
Vroege veranderingen < 24 uur |
|
Late veranderingen > 24 uur |
|
Week 4 |
|
Grijze druk | Uitgedrukt in het aantal personen van 65 jaar of ouder als percentage van het aantal personen van 20-64 jaar. Deze is nu langzaam lineair aan het stijgen, tot in 2040 een percentage van 50% bereikt zal worden. Hierna zal dit weer afnemen. Dit heeft twee belangrijke gevolgen: de financiële gevolgen, de pensioenen en de zorg van deze mensen zal ook betaald moeten worden; en de gevolgen voor de zorg, er moet voldoende zorgpersoneel zijn om al deze mensen te kunnen verzorgen. |
ICIDH | International classification of impairment, disability & handicap: bestaat uit 3 deelclassificaties: stoornissen (impairments), beperkingen (disability) en handicap. Ziekte stoornis beperking handicap
|
ICF | International classification of function |
Kwetsbaarheid/frailty | Wordt veroorzaakt door een opeenstapeling van lichamelijke, psychische en/of sociale tekorten in het functioneren. Dit vergroot de kans op negatieve gezondheidsuitkomsten zoals functiebeperkingen, opname of overlijden. Criteria om kwetsbaarheid/frailty vast te stellen (minimaal 3 van de 5):
|
Polyfarmacie | Het chronisch gebruik van 5 of meer medicamenten. |
Belangrijkste vermijdbare bijwerkingen | Ongeveer de helft van de acute opnames door medicatiegebruik bij ouderen is vermijdbaar.
|
Kenmerken verpleeghuispatiënt | Verminderd functioneren van organen, verminderd evenwicht, snellere achteruitgang, veel complicaties, vertraagd herstel, andere presentatie ziekten, multipathologie/co-morbiditeit, leeftijdsspecifieke ziekten en gewijzigde farmacokinetiek en dynamiek. |
AWBZ | = Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Deze omvat zorg in verpleeghuizen, verzorgingshuizen, instellingen voor mensen met een handicap en een deel van de thuiszorg. Hij wordt uitgevoerd door zorgverzekeraars vanuit speciale zorgkantoren. Een verzekerde is op dezelfde manier voor de AWBZ verzekerd als voor de zorgverzekeringswet en betaalt daarvoor een inkomensafhankelijke premie van ruim 12% over de eerste 2 belastingschijven. |
Persoonsgebonden Budget (pgb) | Mensen die door ziekte, handicap of ouderdom zorg nodig hebben, kunnen zelf zorg inkopen met het pgb. Het pgb wordt gefinancierd uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Hiervoor moet wel een indicatie gesteld worden, de meeste AWBZ aanvragen lopen via het centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Het CIZ stelt het zorg zwaarte pakket (zzp) vast, hierin wordt aangegeven hoeveel zorg iemand krijgt. |
Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) | Via de wmo regelt de gemeente een deel van de langdurige zorg. Deze regelt de levering van huishoudelijke hulp en vervoersvoorzieningen. |
Wet BOPZ | = bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. Indien een patiëntniet instemt met opname, maar zich er ook niet tegen verzet kan dit via artikel 60 van de wet BOPZ alsnog gebeuren. Indien een patiënt zich wel verzet moet dit via een ibs of rm, dit gaat via de burgemeester. |
SAMPC | S= Somatisch aandachtsgebied A= Algemene dagelijkse levensverrichtingen M= Maatschappelijk aandachtsgebied P= Psychisch aandachtsgebied C= Communicatief aandachtsgebied |
Decubitispreventie | Zorgen voor een goede voeding m.b.v. diëtist. Goede incontinentiezorg. Ten minste elke 4 uur wisselhouding. Speciaal decubitismatras. |
Verzuim | Meisjes verzuimen vaker dan jongens en hoe ouder de kinderen zijn hoe meer ze verzuimen. Andere risicofactoren voor verzuim zijn slechte schoolprestaties, psychische problemen (bijv. impulsiviteit, weinig zelfvertrouwen), lage SES, tienermoederschap en de kwaliteit van de school. |
ODD | Oppositionele opstandige gedragsstoornis. De criteria zijn: driftig zijn, veel ruzie maken met volwassenen, opstandig zijn, regels aan de laars lappen, anderen ergeren, anderen de schuld geven, zich ergeren aan anderen, vaak boos zijn en hatelijk of wraakzuchtig zijn. |
Kindermishandeling | Wet op Jeugdzorg: “Elke vorm van voor het kind bedreigende en geweldadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard die de opvoeder het kind in de afhankelijkheidsrelatie, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade ontstaat, danwel dreigt te ontstaan in de vorm van fysiek letsel, en/of psychische stoornissen.” De meest voorkomende vorm van kindermishandeling is verwaarlozing. Het belangrijkste symptoom van kindermishandeling is schoolverzuim. 130.000 kinderen worden jaarlijks slachtoffer van kindermishandeling, dat is 3,4% van alle kinderen. 50 kinderen overlijden hier jaarlijks aan. 237.000 kinderen zijn jaarlijks getuige van geweld. Bij een kind onder een jaar met een fractuur is er eigenlijk altijd sprake van kindermishandeling. Een handschoenvormige verbranding bij een kind duidt bijna altijd op mishandeling (ouders stoppen hand in warm water). |
Risicofactoren kindermishandeling |
Bij >4 risiofactoren is er een kans van 25% op kindermishandeling. Sociale steun is een belangrijke beschermende factor. |
Lichamelijke klachten t.g.v. kindermishandeling | Buikpijn en diarree, het opnieuw onzindelijk worden, lusteloos zijn, flauwvallen, duizeligheid, problemen met slapen en hyperventileren. |
Frozen watchfullness | Dit houdt in dat kinderen een heel heldere, alerte blik hebben en in sommige gevallen geen kik geven. Denk bijvoorbeeld aan kinderen die een prik moeten halen en die de hele tijd strak voor zich uit blijven staren. |
Stockholm complex | Je gaat je aanpassen aan de dader. Kinderen die mishandeld worden zijn heel loyaal aan de ouder(s). |
Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) | Samenwerkingsverband van jeugdgezondheidszorg, maatschappelijk werk en jeugdzorg. Speelt vooral een belangrijke rol in de coördinatie van zorg. Het gaat niet zo zeer om een fysiek centrum, maar meer om een contactpunt (kan bijvoorbeeld ook via een website), waar iedereen die vragen heeft (zoals de voetbalcoach of leraar) terecht kan. De taken van het CJG zijn het signaleren, informeren en pedagogisch ondersteunen, maar ook eventueel verwijzen naar Bureau Jeugdzorg of bijvoorbeeld de tweede lijn. |
Financiering JGZ | De jeugdgezondheidszorg wordt vergoed via het gemeentefonds, deze wordt door de landelijke overheid gevuld met belastingmiddelen. Voor het Rijksvaccinatieprogramma en screeningen direct na de geboorte is de overheid verantwoordelijk, deze worden gefinancierd uit de AWBZ. |
Taken Jeugdgezondheidszorg |
|
Landelijke Eerstelijns SamenwerkingsAfspraken (LESA’s) | Wanneer er curatief behandeld moet worden, verwijst de jeugdgezondheidszorg door. Vaak is dit naar de huisarts, maar voor sommige aandoeningen kunnen jeugdartsen ook direct doorverwijzen naar specialisten. De aandoeningen waar het om gaat staan vastgelegd in de zogenaamde LESA’s. |
Verwijsindex | Dit is een digitale bank waarin hulpverleners kunnen melden dat zij bezig zijn met een bepaald kind. Indien andere hulpverleners ook betrokken raken en dit aangeven in het systeem, dan zal er een bericht gestuurd worden naar beide hulpverleners. Dit systeem is niet zo zeer om informatie uit te wisselen, maar is er eerder om te zorgen dat hulpverleners niet langs elkaar werken. |
Rijksvaccinatieprogramma:
Fase | Leeftijd | Prik |
Fase 1 | 0 maanden | Hep B* |
| 2 maanden | DKTP-Hib-Hep B + Pneu |
| 3 maanden | DKTP-Hib-Hep B + Pneu |
| 4 maanden | DKTP-Hib-Hep B + Pneu |
| 11 maanden | DKTP-Hib-Hep B + Pneu |
| 14 maanden | BMR + Men C |
Fase 2 | 4 jaar | DKTP |
Fase 3 | 9 jaar | DTP |
Fase 4 | 12 jaar | HPV (3x) |
* Kinderen van wie de moeder besmet is met het hepatitis B-virus (draagster), krijgen < 48 uur na de geboorte een hepatitis B-vaccinatie. Daarbij krijgen zij vlak na de geboorte immunoglobulinen.
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Statistiek: er is een grote, onbekende populatie (bijvoorbeeld alle inwoners van Nederland boven de 65 jaar) en het is vaak lastig om iedereen te meten. Daarom neemt men een steekproef uit de populatie. Met deze steekproef gaat men proberen om uitspraken te doen over de gehele populatie. Kansrekening is het kijken naar: als mijn populatie er op deze manier uitziet, hoe ziet mijn steekproef er dan uit? Bij statistiek gaat het juist andersom: als dit mijn steekproef is, hoe ziet de populatie er dan uit?
Medische artikelen beginnen meestal met een tabel 1, die de karakteristieken geeft van de mensen in de studie. Mean is het gemiddelde. De sd is de standaarddeviatie. Met de standaarddeviatie kan men zeggen dat 95% van de bevolking zich bevindt tussen het gemiddelde + 2 x sd en gemiddelde – 2 x sd. De standaarddeviatie is de gemiddelde spreiding. Officieel is het geen 2 x sd, maar 1,96 x sd. Als een individu buiten dit interval ligt, dan is deze persoon ‘extreem’. 68% van de bevolking ligt één sd van het gemiddelde af.
De standaard fout (error) zegt hoe nauwkeurig het gemiddelde geschat is, dus het meet de precisie van het steekproef gemiddelde.
Wat gebeurt er nu als de steekproef groter wordt? De standaard fout zal dan kleiner worden, want het gemiddelde wordt steeds preciezer. De standaard deviatie zal ongeveer hetzelfde blijven, doordat de verhouding (95% ertussen en 5% erbuiten) hetzelfde zal blijven.
P-waarde
Een voorbeeld: men vergelijkt twee medicijnen (A en B). 10 patiënten krijgen A en 3 patiënten genezen. 10 patiënten krijgen B en 4 patiënten genezen. Er is dus 10% verschil (40%-30%). De kans dat dit wordt gezien als A en B dezelfde medicijnen zijn, is 64%: p = 0,64. Stel nu dat het gaat om 30 uit 100 en 40 uit 100 genezen. Dan is de kans op dit toeval 14%, dus p=0,14. Bij 300 uit 1000 en 400 uit 1000 is de p < 0,001 op toeval. Dus de p-waarde is de kans op het krijgen van de geobserveerde resultaten, of nog extremer, onder de veronderstelling dat beide behandelingen even effectief zijn. De p-waarde wordt berekend door middel van statistische toetsen.
Het algemene idee van de hypothese toetsen is steeds hetzelfde. Het gaat als volgt:
Men begint met het definiëren van twee
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Het 95% betrouwbaarheidsinterval geeft aan hoe nauwkeurig de regressielijn geschat is. Het 95% predictie interval geeft aan tussen welke grenzen ongeveer 95% van alle observaties valt.
Bij veel onderzoeken wordt survival data (overlevingsdata) of time to event data (tijd tot gebeurtenis data) gebruikt. Enkele voorbeelden zijn:
Dieronderzoek waarbij het beginpunt blootstelling aan een carcinogeen is en het eindpunt de ontwikkeling van een tumor.
Kankeronderzoek waarbij het startpunt is bij het stellen van de diagnose en waarbij het eindpunt overlijden is.
Een eindpunt kan ook iets positiefs zijn, zoals bij vruchtbaarheidsonderzoek. Het startpunt is dan het begin van de behandeling en het eindpunt is zwangerschap.
Transplantatie onderzoek waarbij het beginpunt de transplantatie is en het eindpunt afstoting van het transplantaat.
Bij een trial met twee anticoagulanten is het beginpunt het tijdstip van randomisatie en het eindpunt overlijden/bloeding/trombose.
Hierbij zijn enkele vragen, zoals: hoe zijn de overlevingstijden verdeeld? Is er een verschil in verwachte overleving als iemand op een andere manier behandeld wordt? Wat is de snelste manier om zwanger te worden? Welke factoren voorspellen de 5-jaars overleving?
Hoe worden overlevingskansen vergeleken? Hoe worden overlevingstijden vergeleken? Dit laatste gebeurt met een T-toets of een Chi square test. Hierbij zijn een aantal problemen, want niet alle patiënten overlijden, niet alle patiënten hebben dezelfde follow-up tijd en soms raken patiënten ‘kwijt’ (door verhuizing of migratie). We nemen een voorbeeld: er worden 6 patiënten gevolgd en de follow-up is 24 maanden. Het eindpunt bij deze studie is overlijden. Patiënt 1 overlijdt na 14 maanden. Patiënt 2 is aan het einde nog in leven. Persoon 3 is kwijt geraakt. Patiënt 4 is na 13 maanden overleden. Patiënt 15 wordt nog gevolgd. Patiënt 16 was aan het einde nog in leven. Dit maakt het gecompliceerd om de gegevens te analyseren, want men weet niet van iedereen wat nodig is. Dit noemt men gecensureerde gegevens. Redenen zijn dat een individu het eindpunt niet bereikt (in dit geval: de patiënt overlijdt niet), er is lost-to-follow-up (door verhuizing of het niet nakomen van afspraken) of een patiënt overlijdt aan een andere oorzaak.
Stel dat er in een dialyse studie 653 mensen peritoneale dialyse krijgen. 207 van deze patiënten overlijden en 446 patiënten zijn nog in leven. De patiënten zijn voor het laatst gezien tussen de 0,8 en 5 jaar na de start van de dialyse. De 446 niet overleden personen mogen niet uit de studie verwijderd worden. Dit zou ook niet slim zijn, want dat deze personen na 5 jaar nog lezen, is juist heel informatief.
Men wil een.....read more
Bevat de artikelsamenvattingen en aantekeningen van de colleges uit het studiejaar 2015-2016 en 2014-2015
LESA-rationeel aanvragen van laboratoriumdiagnostiek.
Het doel van het aanvragen van laboratoriumdiagnostiek is het optimaal gebruik maken van laboratoriumdiagnostiek door de juiste diagnostiek bij de juiste indicatie te bevorderen. Op deze manier kan onnodige diagnostiek voorkomen worden, of het aanvragen van diagnostiek op onjuiste indicatie kan voorkomen worden.
LESA-pasgeborene.
Het is van belang dat er kwalitatief goede zorg wordt geleverd aan de pasgeborene en de ouders ervan. Dit kan worden bereikt door de werkzaamheden van de verloskundige en huisarts op elkaar af te stemmen, samen te werken en werkafspraken te maken en te noteren. De pasgeborene moet direct postpartum worden onderzocht om een eerste indruk van de pasgeborene te verkrijgen en om de aanwezigheid van congenitale afwijkingen op te sporen.
Anamnese bij een pasgeborene
Wanneer het kindje net geboren is, zal uiteraard geen anamnese afgenomen worden bij de moeder. De verloskundige moet beschikken over informatie over de voorgeschiedenis van moeder, pre-existente afwijkingen bij moeder, gebruik van medicatie, alcohol of drugs en roken, de familieanamnese, contact met andere hulpverleners, verloop van de huidige zwangerschap en bevalling en de wens ten aanzien van borstvoeding.
Lichamelijk onderzoek bij een pasgeborene
Het is belangrijk dat lichamelijk onderzoek van de pasgeborene plaatsvindt in een warme omgeving en nadat de ouders de gelegenheid hebben gehad om contact met het kindje te maken. Verder moet het kind binnen één uur postpartum blootgesteld worden aan borstvoeding indien gewenst. Er wordt een algemene indruk van het kind verkregen via de hartfrequentie, ademhaling, spiertonus, reactie op prikkels en de kleur van het kindje. Dit is de APGAR-score waarbij 10 het hoogst is en 0 het laagst. Deze score wordt.....read more
Samenvatting van de les- en collegemateriaal van het vak. Gebaseerd op mei 2014.
De tekst uit de casus en vragen in de werkgroepen is afkomstig uit het Blokboek Geneeskunde en Maatschappij, CRU2006, Master jaar 2, cursusjaar 2013-2014.
Samenvattingen van de verplichte leerstof zijn afkomstig uit Mackenbach J.P. & van der Maas P.J., Volksgezondheid en Gezondheidszorg, Reed Bussiness Amsterdam, 6e druk, 2012.
De individuele gezondheidszorg, zoals die in het ziekenhuis plaatsvindt, richt zich op het behandelen van individuele patiënten. De sociale geneeskunde speelt zich meer af op meso- en macroniveau. Daardoor is de sociale geneeskunde meer verworven met de maatschappij. De sociale geneeskunde is breder en richt zich niet alleen op het behandelen van ziekte, maar ook bijvoorbeeld op preventie (screeningsprogramma’s, rijksvaccinatieprogramma (RVP)), gezondheidsbevordering (beleid maken via GGD, ministeries) en rampbestrijding. Alle geneeskunde dat zich buiten het ziekenhuis (dus niet door klinisch medisch specialisten) afspeelt en niet onder huisartsgeneeskunde valt, valt onder de sociale geneeskunde. 30% van alle 40-jarige artsen werkt in de sociale geneeskunde.
Er zijn vier grote takken binnen de sociale geneeskunde, elke met een eigen subspecialisatie:
- Arts Maatschappij en Gezondheid: jeugdgezondheidszorg, infectieziektebestrijding, forensische geneeskunde.
- Arts Arbeid en Gezondheid: Arbo-, verzekerings- en sportgeneeskunde.
- Multidisciplinaire/care: verzorgings-/verpleeghuisarts, verslavings- en gehandicaptenzorg.
- Beleid en management: GGD, ministerie van volksgezondheid.
Enkele belangrijke begrippen:
- Volksgezondheid: omvang en spreiding van gezondheid en ziekte in de bevolking.
- Public health: ‘the science and art of preventing disease, prolonging life and promoting health trough the organized effort of society’. Ook wel: het vakgebied dat zich bezighoudt met de volksgezondheid en collectieve maatregelen om deze te bevorderen, ook wel community medicine genoemd. Heeft dus meer te maken met gezondheid dan met ziekte. Organisatie.....read more
Stamplijst met alle belangrijke begrippen voor Geneeskunde & Maatschappij.
4 takken van Sociale Geneeskunde: |
|
Arts Maatschappij en Gezondheid | Jeugdgezondheidszorg, infectieziektebestrijding, forensische geneeskunde. |
Arts Arbeid en Gezondheid | Arbo-, verzekerings- en sportgeneeskunde |
Multidisciplinair/care | Verzorgings-/verpleeghuisarts, verslavings- en gehandicaptenzorg. |
Beleid en management | GGD en ministerie van volksgezondheid |
Volksgezondheid | De omvang en spreiding van gezondheid en ziekte in de bevolking |
Public Health | Het vakgebied dat zich bezighoudt met de volksgezondheid en collectieve maatregelen om deze te bevorderen. Het wordt ook wel community medicine genoemd. |
Sociale geneeskunde | Het onderdeel van Public Health waarbij artsen betrokken zijn |
Model van Lalonde | De gezondheid is afhankelijk van de 4 volgende factoren:
|
Belangrijkste successen Public Health in de 20e eeuw |
|
Model van Andersen | Dit model beschrijft de gezondheidszorg op macroniveau, er zijn 4 categoriën:
|
Milleniumdoelen |
|
Demografische transitie | Een vermindering van sterftecijfers, die wordt gevolgd door een periode van verlaagde geboortecijfers. Deze vorm van transitie zien we bij het ouder worden (vergrijzen) van een populatie. |
Epidemiologische transitie | Een vermindering van sterftecijfers als gevolg van een radicale verschuiving in het patroon van doodsoorzaken. Dit gebeurt in drie fasen, eerst is er een fase van epidemieën en hongersnood, dan een fase van afnemende pandemieën en als laatste een fase van degeneratieve en door de mens |
Dit zijn algemeen bruikbare oefenvragen die betrekking hebben op diverse klachten en ziektebeelden. Aan de hand van casussen, worden de klachten getoetst.
Een 9-jarig meisje is naar de kinderarts is verwezen wegens secundaire incontinentie. Op haar 3e levensjaar is zij continent geworden. Sinds een jaar heeft zij weer ‘ongelukjes’ waarbij zij in haar broek plast. Het valt op dat zij weinig naar het toilet gaat en grote porties plast. Sinds een aantal weken is ook haar loopgedrag veranderd. Zij struikelt meer en kan tijdens gymnastiek niet meer rennen of op haar hakken staan.
habituele obstipatie
seksueel misbruik
tethered cord
Wilms tumor
Je bent huisarts. Een 55- jarige patiënt komt op je spreekuur met ongewenst urineverlies. Zij heeft deze klachten sinds een jaar of twee en klaagt met name over het feit dat zij urine verliest bij sporten, hoesten niezen en persen.
continue incontinentie
overloop incontinentie
stress incontinentie
urge incontinentie
Een 40-jarige docente krijgt tijdens een drukke les van het ene moment op het andere ondraaglijke hoofdpijn. Zij is bekend met migraine, maar deze hoofdpijn is veel malen ernstiger en ook anders van karakter. Zij maakt de les nog af, maar gaat daarna naar de huisarts. Op dat moment zijn de klachten duidelijk afgenomen.
Je bent neuroloog. Een 40-jarige vrouw die al jaren bekend is met migraine wordt door haar huisarts naar jou verwezen omdat ze de laatste maanden twee tot vier migraine aanvallen per week heeft die steeds langer duren, namelijk minstens een dag. Tussen de aanvallen door houdt ze last van zeurende hoofdpijn. Ze slikt al maanden 6-8 tabletten paracetamol per dag maar daar heeft ze nauwelijks baat meer bij.
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Om alle processen in een cel goed te coördineren is er communicatie door middel van signalen tussen de cellen nodig. Deze communicatie heet signaaltransductie. Als een cel geen enkel signaal van zijn omgeving krijgt, sterft hij af. Als hij signalen krijgt om te delen of te differentiëren, moet hij hierop gehoorzamen. Kanker is een ziekte waarbij de cellen niet meer gehoorzamen aan de signalen. Door een ophoping aan kankercellen in een weefsel kan het desbetreffende weefsel zijn functie niet meer uitvoeren en hieraan kan de patiënt overlijden.
Als een kankercel deelt, is zijn dochtercel ook een kankercel. Dit betekent dat er een verandering in het DNA is opgetreden die zorgt voor het ongehoorzame gedrag. De belangrijkste eigenschappen van een tumor zijn: niet reageren op signaalstoffen die de groei onderdrukken, blijvende snelle groei en uitblijvende celdood. Een veel voorkomende mutatie in het DNA dat kanker als gevolg heeft is de mutatie in één van de base van het gen voor het RAS-eiwit.
Deze moleculaire schakelaar kon normaal uit- en aangezet worden. De kankercel bleek een mutatie te hebben in een bepaald gen dat ervoor zorgde dat er een blokkade optrad waardoor de moleculaire schakelaar in actieve stand, niet meer uitgezet kon worden. De schakelaar staat continu aan en krijgt voortdurend een stimulus. Normaal gesproken is het Ras-eiwit als ingeschakeld als GTP is gebonden. Zodra GTP echter veranderd in GDP doordat een fosfaatgroep is gehydroliseerd, staat het eiwit uit. Later verlaat het GDP het GTP-bindend eiwit, zodat een nieuw GTP-molecuul er aan kan koppelen om het eiwit weer te activeren. Door de mutatie kan het GTP niet een fosfaatgroep loskoppelen en blijft daardoor na de binding aan GTP in de actieve toestand. De mutatie in het gen heeft tot gevolg dat er defecten zijn in de signaaltransductie en in de celcyclus controle. De communicatie tussen de cellen vindt niet meer goed plaats. Dit leidt tot kanker. Het krijgen van kanker is een kansproces. Hoe ouder je wordt, hoe meer kans je hebt op het krijgen van kanker. Oncogenen zijn gemuteerde genen die een positieve bijdrage leveren aan het ontstaan van kanker. Tumorsuppressie genen zijn genen die het ontstaan van kanker tegenwerken. Inactiveren van deze genen draagt ook bij aan het ontstaan van kanker.
Er zijn vier verschillende vormen.....read more
Bevat samenvattingen bij relevante artikelen en hoofdstukken uit Epidemiology (Rothman) .
In de wetenschap staat het meten van gegevens centraal. Epidemiologie is de wetenschap van het optreden van ziektes. Het gaat vooral over de frequentie, risico, incidentie en prevalentie van de ziekte. Bij het risico wordt er onderscheid gemaakt tussen een persoon en een populatie. Voor een populatie is de formule: risico = A / N te gebruiken. A is hier het aantal mensen dat gedurende een bepaalde periode de ziekte heeft ontwikkeld en N is de hele populatie die gedurende een periode is gevolgd. Het algemene risico wordt ook wel het incidentie proportie genoemd. De enige manier om een risico te interpreteren is wanneer het bekend is over welke tijdsperiode het risico geldt.
Tijdens een onderzoek moet er rekening gehouden worden met het ‘concurrerende risico’. Dit fenomeen houdt in dat er in de populatie die wordt gevolgd mensen zijn die overlijden, waardoor het niet zeker is welke uitkomst van het onderzoek zij zouden hebben. Dit risico wordt groter wanneer de deelnemers van het onderzoek ouder zijn of een langere tijd worden gevolgd. De incidentie van een ziekte kan worden berekend met de formule: incidentie = A / T.
Hierbij is A het aantal mensen dat de ziekte ontwikkeld en T is de tijd waarin deze groep werd gevolgd. De incidentie wordt hier niet gemeten binnen een domein [0,1]. Dat komt doordat het aantal mensen dat door een bepaalde ziekte getroffen wordt heel erg groot kan zijn. Bij een epidemie is de tijd waarin dit gemeten wordt ook nog eens erg klein. Daarom kan de incidentie in theorie oneindig groot worden.
In een onderzoek wordt ernaar gestreefd om zo veel mogelijk variabelen gelijk te houden en om één variabele te laten verschillen in de onderzoeksgroepen. Dit is de determinant. Het is niet mogelijk om alle variabelen constant te houden, daarom moet hier ook altijd rekening mee worden gehouden bij het interpreteren van de resultaten van het onderzoek.
Voor een.....read more
Bevat collegeaantekeningen bij week 1 & 2 van het vak.
De klassieke benadering voor het aanleren van wetenschappelijke vorming:
Eerst: veel theorie.
Oefenen met fictieve voorbeelden.
Luisteren naar voorbeelden van de docent.
Literatuuronderzoek doen.
Wetenschapsstage.
Bij LUMC leert met wetenschappelijke vorming op een eigen manier aan:
Integratie met kliniek.
Zelf doen.
Doel: het beantwoorden van de eigen vraagstelling door literatuur te zoeken, gegevens te analyseren, een verslag te schrijven en de resultaten te presenteren.
Toetsing: In dit blok wordt er een tentamen gehouden dat voor 60% meetelt. Daarnaast moet je een presentatie houden en een verslag schrijven over je onderzoek die elk voor 20% meetellen.
Aanvullende eisen:
Data verzamelen (zorgstage)
Actieve deelname in de werkgroepen
Verslag van je onderzoek inleveren aan begin van de werkgroep 3
Presentatie houden over je onderzoek in werkgroep 3.
Wetenschappelijk onderzoek is vaak nauw verbonden met de klinische praktijk.
Een vrouw (86 jaar) valt:
Konden we dit zien aankomen?
Voorspellen?
Voorkomen? (Bijvoorbeeld door medicatie, wooninrichting, etc.)
Hard maken? (Helpt het om het bed in de laagste stand te zetten?)
Evidence nodig? (Vroeger was er bijvoorbeeld geen onderzoek)
Vallen heeft met meerdere factoren te maken. Bij ouderen kan het te maken hebben met medicatie, BMI, ziekten, woonomstandigheden etc. Aan de hand van verschillende onderzoeken zijn bepaalde richtlijnen opgesteld.
Arts in de praktijk: hoe kan ik deze patiënt beter helpen?
Biomedische onderzoeker: ziekte onderzoeken
Er is soms sprake van een tegenstelling tussen wat de arts in praktijk nodig heeft om de patiënt te helpen en wat biomedische onderzoekers gevonden hebben bij het onderzoeken van de ziekte.
Er is nog zeer veel wat men nog niet weet. Wel zijn er ideeën over wat goed is, maar nog niet over alles is er evidence. Vragen stellen, nadenken en kritisch zijn, zijn belangrijke vaardigheden die vallen onder wetenschappelijke vorming.
Bij onderzoek maakt men vaak gebruik van twee groepen: 1 groep met de onderzochte factor en 1 groep zonder de onderzochte factor (de controle groep).
Vaak maakt men gebruik van observationeel onderzoek. Hierbij worden mensen geselecteerd (op basis van restrictie.....read more
Uitwerking colleges en behandeling verplichte stof. Gebaseerd op 2011-2012.
De vragen en tekst uit de colleges zijn afkomstig uit het blokboek Architectuur van Klinisch Wetenschappelijk Onderwijs, Geneeskunde CRU2006/Bachelor jaar 3, cursusjaar 2011-2012.
Ventilator associated pneumonia (VAP)
Ventilator associated pneumonia (VAP) is een beademingsgeassocieerde longontsteking. Deze kan optreden bij patiënten op de IC die beademt worden. Er zijn drie soorten longontstekingen:
CAP: community acquired pneumonia.
HAP: hospital acquired pneumonia.
VAP: ventilator associated pneumonia. Een VAP is altijd een HAP, niemand ligt immers thuis aan de beademing. Een VAP treedt vaak op op de IC.
Typische symptomen van een CAP zijn:
Hoesten.
Met opgave van sputum.
Koorts.
Pijn bij de ademhaling.
Dyspnoe.
Lichamelijk onderzoek bestaat uit:
Auscultatie.
Hartfrequentie.
Temperatuur.
Percussie.
Bloeddruk.
Ademhalingsfrequentie.
Aanvullend onderzoek bestaat uit een sputumkweek, een X-thorax, bloedonderzoek (leuko’s, CRP) en een bloed- en urinekweek.
De belangrijkste verwekkers van een CAP zijn:
De pneumokok: streptococcus pneumoniae.
Morexella Catharhalis.
Hemophilus Influenzae.
Mycoplasma pneumoniae.
Influenza (virus).
Legionella spp.
Stafylococcus Aureus.
Om snel iets te weten te komen over het type bacterie waar het om gaat, kan een Gram-kleuring gedaan worden. Wat hiermee niet kan worden gezien is influenza (dit is immers een virus), mycoplasma pneumoniae (deze heeft een soort draden) en legionella spp. (omdat deze intracellulair zit). Met een Gram-kleuring wordt de celwand van een bacterie aangekleurd. Het gaat om het verschil in de opbouw van gram-positieve en gram-negatieve bacteriën: een verschil in proteïnen. Als de laag dik is, komt er meer kleuring in de cellaag dan wanneer deze dun is. De gram-negatieve bacteriën zijn blauw en de gram-positieve zijn rood. Degene die je niet kunt zien kunnen toch ontdekt worden met bijvoorbeeld antilichaam testen m.b.v. urine. Dit is een heel specifieke test, wat betekent dat een positieve test ook vrijwel zeker legionella aantoont. De test is echter niet zo sensitief, wat betekent dat een negatieve test legionella niet uitsluit.
Behandeling van een CAP bestaat uit:
Amoxiciline. Dit werkt voor pneumokokken, een deel van de Morexella (maar voor een deel ook niet) en voor de meerderheid van H. Influenzae. Het werkt niet
Uitwerking colleges en behandeling verplichte stof. Gebaseerd op 2014-2015
CVA
De definitie die door de Nederlandse vereniging voor Neurologie (NVN) wordt gegeven voor beroerte luidt als volgt: “Onder een beroerte (ook wel cerebrovasculair accident (CVA) genoemd) wordt verstaan: plotseling optredende verschijnselen van een focale stoornis in de hersenen waarvoor geen andere oorzaak aanwezig is dan een vasculaire stoornis.” Er kan een verdere onderverdeling worden gemaakt tussen een herseninfarct, intracerebrale bloeding, SAB en TIA.
Op 1 januari 2011 waren er naar schatting in Nederland 174.400 mensen met een beroerte: 90.900 mannen en 83.500 vrouwen. De incidentie van beroerte zonder TIA’s wordt geschat op 2 to 3 per 1000 personen per jaar. In 80% van de gevallen was hierbij sprake van een herseninfarct. Voor de TIA’s ligt de incidentie tussen de 1,5 tot 2 per 1000 personen per jaar.
Diagnostiek
De eerste stap in de diagnostiek van een CVA is het afnemen van de anamnese en het doen van lichamelijk onderzoek, waarbij gelet wordt op de symptomen passend bij de verschillende soorten beroertes. Zo past bij een herseninfarct een beeld van acute focale uitval, met bijvoorbeeld een scheef-hangende mond, parese in de arm en afasie. Welke uitvalverschijnselen er zijn hangt af van de plaats van het infarct in de hersenen. Bij een intracerebrale bloeding is er ook sprake van acute focale uitval, vaak met hoofdpijn en bewustzijnsdaling. Bewustzijnsdaling komt bij een herseninfarct minder vaak voor. Bij een subarachnoïdale bloeding past een beeld van acute hele ernstige hoofdpijn en soms bewustzijnsdaling. Als er sprake is van een TIA, kunnen dezelfde symptomen optreden als bij een herseninfarct, maar bij een TIA verdwijnen de symptomen over het algemeen binnen een uur.
Om het onderscheidt te kunnen maken tussen de verschillende vormen van een CVA is medische beeldvorming nodig. De diagnostische testen die hiervoor worden gebruikt zijn CT en MRI. Het belangrijkste onderzoek is de CT-scan. Dit komt doordat CT een hele snelle methode is en logistiek handiger dan MRI. Met een CT kan in de acute fase snel het onderscheid worden gemaakt tussen een bloeding en een infarct, omdat de bloedingen goed zichtbaar worden. Voor het aantonen van een infarct is de MIR meer gevoelig.
Etiologie
Een CVA ontstaat door een vasculaire stoornis in de hersenen. Dit kan verschillende oorzaken hebben zoals malformaties, trauma en stollingsstoornissen. Meestal ontstaat een CVA doordat de kwaliteit van de binnenwand van bloedvaten slecht is. Er ontstaat artherosclerose in de vaten. Risicofactoren.....read more
Bevat een BulletPoint samenvatting met een beknopte behandeling van de verplichte stof. Gebaseerd op 2014-2015
Diagnosticeren in de praktijk is het schatten van een kans op ziekte op basis van anamnese, lichamelijk onderzoek en testuitslagen van de patiënt.
We doen niet alle mogelijke testen omdat dit belastend is (voor patiënt en budget) en omdat dit overbodig is (verschillende testuitslagen geven dezelfde informatie).
In de praktijk wordt vaak meer getest dan nodig is.
Prior kans = vooraf-kans op ziekte voordat er diagnostiek plaats vindt.
Posterior kans = achteraf-kans op ziekte na diagnostiek. Ofwel kans op ziekte gegeven de testuitslagen.
Een ideaal diagnostisch proces leidt tot een posteriorkans van 0 of 100%.
Kenmerken diagnostisch onderzoek:
Vraagstelling:
Kunnen we met behulp van (determinant) betrouwbaar (uitkomst) vaststellen bij (domein)?
Wat is de toegevoegde diagnostische waarde van (determinant) bij het vaststellen van (uitkomst) bij (domein)?
Domein:
Type patiënt met een bepaald symptoom + settting
patiënten met …(klacht)… verdacht voor …(ziekte)… in de ….(setting)…
Onderzoekspopulatie:
Steekproef uit het domein
Determinanten:
Dit zijn de te onderzoeken testen
Uitkomst:
Werkelijke aan/afwezigheid van de ziekte (bepaald met referentietest).
De referentie test is de beste test die beschikbaar is. Deze wordt echter niet bij iedereen afgenomen om verschillende redenen; belastend, risicovol, duur, etc.
De nieuwe test wordt als het ware vergeleken met de referentietest.
Beoordeling van de referentietest moet blind zijn voor de determinanten.
Determinant-uitkomst relatie:
Kans op ziekte als functie van de testuitslagen
Onderzoeksontwerp:
Observationeel:
Dit houdt in dat er geen manipulatie van determinanten is.
Voorbeeld: in de trial gaat het lot bepalen wie wel of niet de behandeling gaat krijgen. Bij observationeel onderzoek krijgt iedereen alle testen.
Descriptief:
Dit houdt niet-causaal in. Er wordt niet meteen etiologisch geïnterpreteerd en niet meteen causaal. Als de determinant maar voorspelt. Er is geen hypothese werkingsmechanisme. Het gaat om determinant-uitkomst.
>1 determinanten:
Er wordt vaak gezien dat er meer dan 1 determinant is, de diagnose wordt immers ook bijna nooit aan de hand van 1 test bepaald.
Cross-sectioneel (dwarsdoorsnede):
Dit houdt in dat determinanten en uitkomst op ‘hetzelfde’ moment bepaald worden, dus op een bepaald moment. Men wilt hierbij niks zeggen over later, maar over het hier en nu.
Uitwerking colleges en behandeling van de verplichte stof. Gebaseerd op 2012-2013.
Inleiding
De medische ethiek houdt tegenwoordig niet alleen artsen bezig, vrijwel iedereen komt in aanraking met de gezondheidszorg en met ziekte, pijn en dood. Daarnaast komen in de politiek en media regelmatig (medisch)-ethische onderwerpen ter sprake. Sommige onderwerpen zijn al zo oud als de geneeskunde (bijvoorbeeld het beroepsgeheim), andere onderwerpen zijn het gevolg van nieuwe technische ontwikkelingen (bijvoorbeeld stamceltechnologie). Een arts ontkomt er tegenwoordig niet aan om een standpunt in te nemen over de medisch-ethische vragen waar hij mee te maken krijgt. Ethiek kan bovendien bijdragen aan het verhelderen van de redenen achter iemands keuze om in de gezondheidzorg te gaan werken en vaak heeft dit te maken met de omgang met mensen.
Ethiek is voor veel mensen een vaag begrip en ook is niet altijd duidelijk wat een ethische beschouwing oplevert, soms lijkt het alleen maar ingewikkelder te worden. Ethische beschouwingen zijn echter meer dan alleen het uitwisselen van persoonlijke standpunten: het doel van een ethische beschouwing is het onderscheiden van wat goed is om te doen. Met een ethisch betoog wil men dan ook laten zien wat er zou moeten gebeuren of behoort te gebeuren, ook al is de dagelijkse praktijk vaak anders en denken sommige mensen hier anders over. Dat betekent dus dat er wel degelijk een oordeel wordt gevormd. Ethiek houdt dan ook een bepaald gezichtspunt in, een manier van kijken naar het handelen van onszelf en anderen.
Ethische problematiek
Ethische problemen kunnen verschillende reacties oproepen, zoals:
Een pragmatische reactie:
Uitwerking colleges en behandeling van de verplichte stof. Gebaseerd op 2014-2015. update in maart/april 2015
Scientific literacy: geletterdheid/sociologie/filosofie over wetenschap. Iemand die deze eigenschap heeft, heeft weet van wat wetenschap is en wat wetenschap doet, wat de plek is in de samenleving en wat de relatie is tussen overheid burger en wetenschap. Dan weet je wat een kennisclaim is. Hoe we aan de kennis komen.
Wetenschap in de democratische kennissamenleving
Wetenschap is een belangrijke factor in onze economie en maatschappij. De kennissamenleving betekent dat kennis een groot goed is binnen de samenleving. Alle burgers kunnen meebeslissen over de rol die kennis in de samenleving speelt. Ook leken. De burgers betalen belasting waarvan een deel naar wetenschap gaat. Wie betaalt bepaald ook mede. Burger en wetenschappers zijn dus met elkaar betrokken of zouden dat moeten zijn.
Het HPV vaccin
Zembla liet verschillende voor- en tegenstanders over het baarmoederhalskanker vaccin aan het woord, om de discussie aan te wakkeren. Dit illustreert het reinigend vermogen van journalistiek in de kennissamenleving.
Vragen omtrent het omstreden kankervaccin (en bij elk nieuw geneesmiddel):
Hoe is de effectiviteit?
Heeft het middel bijwerkingen?
Is het veilig?
In allerlei rollen doen mensen uitspraken over deze vragen: wetenschap, industrie, media, het publiek, politiek.
Verschillende wetenschappers blijken het niet eens te zijn; geen consensus. Iedere wetenschapper legt andere accenten.
De industrie zijn belanghebbende; zij kunnen verdienen aan het vaccin. En maakte daarom reclame, welke niet altijd ethisch goed gekeurd werd.
De media zijn de thermometer van de samenleving die proberen de vinger aan de pols te houden. Dit gebeurd niet altijd even kritisch. Je hebt verschillende soorten en maten van media. Hierdoor ook ongelijksoortige mededelingen.
Het publiek is heel amorf
Bevat een BulletPoint samenvatting met een beknopte behandeling van de verplichte stof. Gebaseerd op 2014-2015. Update in maart/april 2015
Medische ethiek
Ethiek is een systematische reflectie op verantwoord handelen. Het gaat dus om denken en redeneren volgens een bepaalde methode om uiteindelijk een antwoord te krijgen op de vraag ‘wat is uiteindelijk het goede om te doen?’.
Ethisch redeneren
Het doel van ethisch redeneren is het formuleren van goede redenen voor een bepaalde manier van handelen. Bij het ethisch redeneren zijn de volgende dingen van belang:
Anti-dogmatische houding: Je moet open staan voor de argumenten van anderen.
Argumentatieve houding: je moet bereid zijn te zoeken naar argumenten.
Al-partijdig houding: je moet proberen alle betrokkenen in beeld te krijgen en het probleem vanuit al deze perspectieven bekijken.
Er moeten redelijke anderen bij het gesprek betrokken zijn.
Het resultaat van ethisch redeneren zij provisional fixed points. Het resultaat is provisional omdat het altijd weer te veranderen is op grond van betere argumenten. Aan de andere kant zijn de eindpunten fixed, omdat ze onderbouwd zijn met argumenten en dus niet zomaar opgeefbaar zijn.
Eigenschappen van ethische uitspraken zijn:
Normatief: ze gaan over morele juistheid
Prescriptief: ze bevatten voorschriften
Universaliseerbaar: ze zijn van toepassing in alle vergelijkbare gevallen (ceteris paribus). Dit gaat (cultuur)relativisme tegen.
Bij ethische uitspraken zijn niet objectief, niet subjectief, maar intersubjectief. Het is een onpersoonlijk uitspraak: het is het beste antwoord, los van jezelf als mens. De uitspraak is gebaseerd op de houdbaarheid van het standpunt tegenover redelijke anderen. Met de uitspraak wordt geen waarheidsbegrip verkregen, maar wel goede redenen om het op een bepaalde manier te doen.
Stappenplan voor ethische reflectie:
Fase I: Verkenning: Welke eerste reacties?
Fase II: Explicitering: Wat is de morele vraag? Welke handelingsmogelijkheden zijn er? Welke informatie is nog nodig?
Fase III: Analyse: Wie zijn de betrokken partijen? Welke argumenten zijn er?
Fase IV: Afweging: Welk gewicht hebben de argumenten? Welke handelingsmogelijkheid heeft aan de hand hiervan de voorkeur?
Fase V: Aanpak: Vaststellen van concrete stappen om de handelingsmogelijkheid uit te voeren.
Normen en waarden
Normen: handelingsvoorschriften die aangeven wat we in bepaalde situaties moeten doen. Het zijn principes of gedragsregels, zoals: je moet de waarheid spreken.
Waarden: nastrevenswaardige ervaringen, situaties, standen van zaken of eigenschappen van mensen. In dit geval gaat het om deugden zoals zorgvuldigheid, transparantie etc.
Er zijn verschillende theoriën over welke normen en waarden terug moeten komen in de ethische reflectie: de consequentialistische
Uitwerking colleges en behandeling van de verplichte stof. Gebaseerd op 2014-2015.
Inleiding
De medische ethiek houdt tegenwoordig niet alleen artsen bezig, vrijwel iedereen komt hiermee in aanraking. Daarnaast komen in de politiek en media regelmatig (medisch)-ethische onderwerpen ter sprake. Sommige onderwerpen zijn al zo oud als de geneeskunde (bijvoorbeeld het beroepsgeheim), andere onderwerpen zijn het gevolg van nieuwe technische ontwikkelingen (bijvoorbeeld stamceltechnologie). Een arts ontkomt er tegenwoordig niet aan om een standpunt in te nemen over de medisch-ethische vragen waar hij mee te maken krijgt. Ethiek kan bovendien bijdragen aan het verhelderen van de redenen achter iemands keuze om in de gezondheidzorg te gaan werken en vaak heeft dit te maken met de omgang met mensen.
Ethiek is voor veel mensen een vaag begrip en ook is het niet altijd duidelijk wat een ethische beschouwing oplevert, soms lijkt het alleen maar ingewikkelder te worden. Ethische beschouwingen zijn echter meer dan alleen het uitwisselen van persoonlijke standpunten: het doel van een ethische beschouwing is het onderscheiden van wat goed is om te doen. Met een ethisch betoog wil men dan ook laten zien wat er zou moeten gebeuren of behoort te gebeuren, ook al is de dagelijkse praktijk vaak anders en denken sommige mensen hier anders over. Dat betekent dus dat er wel degelijk een oordeel wordt gevormd. Ethiek houdt dan ook een bepaald gezichtspunt in, een manier van kijken naar het handelen van onszelf en anderen.
Ethische problematiek
Ethische problemen.....read more
Bevat 10 patientdemonstraties, gebaseerd op voorgaande studiejaren.
Een meisje van 12 jaar met een blanco voorgeschiedenis heeft sinds de ochtend buikpijn. Deze buikpijn is in de loop van de dag toegenomen: het is progressief. De pijn zit voornamelijk in de rechter onderbuik. Verder heeft ze in de loop van de dag koorts gekregen en ze voelt zich niet lekker.
Bij een acute buik is de differentiaal diagnose afhankelijk van de lokalisatie van de pijn. Bij deze patiënte was er acute pijn in de rechter onderbuik. Hierbij past de volgende differentiaal diagnose: gastro-enteritis, appendicitis, opstijgende urineweginfectie of beginnende pijnlijke menstruatie. De eerste twee diagnoses passen bij de tractus digestivus en de laatste twee bij de tractus urogenitalis.
Hierna wordt gekeken of er andere zieken zijn in de familie en of er een medische voorgeschiedenis is. Ook wordt de klacht verder uitgevraagd. Het blijkt dat de pijn hoog in de buik is begonnen, waarna de pijn naar rechtsonder is gezakt. De pijn is continu en het is een zeurende pijn. Verder heeft de patiënte geen eetlust. Ze heeft geen last van braken, misselijkheid, pijnlijke mictie en diarree.
Door deze extra informatie wordt de diagnose appendicitis waarschijnlijker. Bij gastro-enteritis zou er sprake moeten zijn van diarree, maar deze diagnose wordt niet uitgesloten. Hetzelfde geldt voor een UWI, want daarbij is normaal gesproken een pijnlijke mictie.
Bij lichamelijk onderzoek wordt er gelet op meerdere dingen. Als er een vermoeden zou zijn op een peritonitis, dan zou er geen peristaltiek waar te nemen zijn bij auscultatie. Verder geeft pijnlijke percussie ook kans op een peritonitis.
Door de verdenking op een appendicitis wordt de patiënte doorverwezen naar de chirurg. Bij het lab blijkt dat de CRP verhoogd is. Dit duidt op een ontstekingsproces. Uit de echo blijkt dat er een ontstoken appendix is. De appendix is normaal gesproken niet goed te zien bij een echo, maar als de appendix wel goed te zien is, dan duidt dit op een verdikking en dus op een ontsteking. De verdikking kan ook een andere oorzaak hebben.
De behandeling bij een appendicitis is een operatie: een appendectomie. Hierbij wordt de appendix verwijderd. Tijdens deze operatie wordt de diagnose bevestigd. Als de appendix geperforeerd is, dan zijn er zeer ernstige complicaties. Er kan.....read more
Bevat notes bij de colleges, werkcolleges en patientdemonstraties, gebaseerd op 2014-2015
Casus 1
Vrouw van 38 jaar is nooit ziek geweest, ze is erg moe en tijdens het werk in het huishouden heeft ze soms last van duizelingen en hartkloppingen. Haar man vindt dat ze er bleekjes uit is gaan zien en hij moet haar steeds meer helpen in het huishouden. Verder zijn er geen bijzonderheden in de ontlasting en er zijn geen maagklachten, buikpijn of krampen in de buik. Verschillende oorzaken voor moeheid zijn: overbelasting, anemie, hypothyreoïdie, slaapproblemen, tumor, psychische klachten, infecties enzovoorts. Moeheid kan voorkomen bij oneindig veel ziekten. De voorgeschiedenis roept geen vragen op, maar ze heeft thuis wel drie kinderen en doet het huishouden. Anemie geeft over het algemeen pas moeheid als het Hb lager is dan 6.5.
De zeven dimensies bij moeheid zijn natuurlijk iets anders dan pijn. De lokalisatie is niet echt aan de orde, behalve als je vraagt of iemand meer moe is in het hoofd of in het lichaam. De kwaliteit kan wel uitgevraagd worden, lusteloosheid duidt eerder op een psychische oorzaak zoals een depressie, terwijl een verminderde uithouding de kans op een somatische oorzaak vergroot. Bij de kwantiteit vraag je in hoeverre de patiënt belemmerd wordt in zijn dagelijkse bezigheden door de aanwezigheid van de vermoeidheid. Beloop: wanneer men in de ochtend al moe is duidt dit eerder op een psychische oorzaak, wanneer deze pas later op de dag ontstaat is er meer kans op een somatische oorzaak. In de context wordt er gevraagd naar de context en bezigheden voor het begin van de moeheid. Bij factoren van invloed vraag men naar medicatie, intoxicaties en de invloed van rust. Als laatste vraagt men naar begeleidende verschijnselen. Omdat moeheid op zoveel verschillende ziekten kan duiden is de lijst met de verschijnselen ontzettend lang en moet je de patiënt hierop voorbereiden.
Casus 2
Een jonge man van 24, zesdejaars geneeskunde student, heeft last van moeheid. Afgelopen maanden waren erg leuk, is verliefd geworden op een medestudente. Nu heeft hij echter al enkele weken geen fut meer en is bij het opstaan al moe. Zijn medestudente komt iedere dag kijken hoe het met hem is en kookt dan ook voor hem. Hij heeft helaas bijna geen eetlust. Moeheid bij opstaan duidt eerder op.....read more
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
RCT
Een RCT is altijd prospectief. In tegenstelling tot een follow-up onderzoek kun je bij een RCT zelf de blootstelling indelen, waardoor de confounding minimaal zal zijn.
Voordelen:
Randomisatie
Concealment
Blindering
Deze drie voorkomen bias en randomisatie voorkomt ook confounding.
Nadelen:
Duurt lang
Duur
Randomisatie is niet altijd mogelijk i.v.m. ethische aspecten
RCTs worden vooral gebruikt voor therapeutische onderzoeken.
Bij RCTs wordt vaak een 2:1 ratio gebruikt bij de verdeling van de patiënten, vooral voor de veiligheid en de voorkeuren van de patiënten.
Confounding kan voorkomen worden door:
de studieopzet: restrictie van bepaalde factoren (bijv. geslacht) waarvan je denkt dat ze confounding zullen veroorzaken.
Analyse: stratificeren of regressie-analyse.
Follow-up onderzoek
Bij follow-up onderzoek kan er retrospectief of prospectief gewerkt worden. Verschil zit in de identificatie van de onderzoeksgroepen (vroeger of nu).
Bij follow-up onderzoek kijk je naar de expositie (wel of niet blootgesteld) en kijk je vervolgens hoeveel uitkomsten er zijn in iedere groep.
Voordeel retrospectief: je hebt een grote onderzoeksgroep.
Nadeel retrospectief: je moet tevreden zijn met de info die je hebt.
Voordeel prospectief: je hebt de gegevensverzameling zelf in de hand.
Nadeel prospectief: door drop-out e.d. kan er verlies zijn van gegevens.
Follow-up onderzoek wordt gebruikt bij zeldzame blootstelling, niet bij zeldzame uitkomsten.
Case-control onderzoek
Bij case-control onderzoek kan er retrospectief of prospectief gewerkt worden. Verschil zit in de identificatie van de onderzoeksgroepen (vroeger of nu).
Bij case-control onderzoek kijk je naar de uitkomst (wel of geen ziekte) en kijk je vervolgens hoe patiënten er blootgesteld zijn (geweest) in iedere groep. De controlegroep wordt gebruikt om te kijken naar de expositie in de algemene bevolking. Op deze manier is de odds-ratio te bereken.
Voordeel:
- conceptuele eenvoud
Nadeel:
- keuze voor de controle groepen
Case-control onderzoek wordt gebruikt bij zeldzame uitkomsten, niet bij zeldzame blootstelling.
Uiteraard hangt de keuze voor de onderzoeksvorm altijd af van de situatie.
Bij dit college is er gewerkt met een trial waarbij de verschillen werden bekijken bij de behandeling van migraine. Er blijkt dat er statistische verschillen zijn tussen de behandeling met acupunctuur en een wachtlijst. Ook heeft 51% van de patiënten met migraine een vermindering van dagen met migraine met 50% (responders) t.o.v. 15% bij wachtlijst. De valkuil is dat er geen goed controlegroep is; er is geen placebo toegediend. Wanneer er een controlegroep gebruikt worden,.....read more
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
Wetenschappelijk onderzoek is vaak nauw verbonden met de klinische praktijk.
Een vrouw (86 jaar) valt:
Konden we dit zien aankomen?
Voorspellen?
Voorkomen?
Hard maken?
Evidence nodig?
Vallen heeft met meerdere factoren te maken. Bij ouderen kan het te maken hebben met medicatie.
Arts in de praktijk: hoe kan ik deze patiënt beter helpen?
Biomedische onderzoeker: ziekte onderzoeken
Dit is de rol van de academicus (CANMEDS).
Achtergrond methode resultaat.
Er is nog zeer veel wat men nog niet weet. Wel zijn er ideeën over wat goed is, maar nog niet over alles is er evidence.
Bij onderzoek maakt men gebruik van twee groepen: 1 groep met de onderzochte factor en 1 groep zonder (de controle groep).
Vaak maakt men gebruik van observationeel onderzoek. Hierbij worden mensen geselecteerd en voor een bepaalde tijd geobserveerd.
Wanneer mensen gevolgd worden in de tijd: follow-up onderzoek (cohort onderzoek). Hierbij worden eerst mensen geselecteerd en vervolgens stelt men een risicofactor vast. Hierna zoekt men naar een uitkomst.
Dit kan op twee manieren gebeuren:
Vooruitkijkend/prospectief: hierbij is meer controle, maar het is niet waterdicht.
Terugkijkend/retrospectief: dit kost minder tijd, maar de gegevens zijn iets minder.
Retrospectief en prospectief onderzoek kan even goed zijn, maar dit hoeft niet.
Iemand kan prospectief gegevens verzamelen, maar voor de persoon die deze gegevens gaat gebruiken zijn de gegevens retrospectief verkregen.
Voor een grotere betrouwbaarheid is een grote onderzoeksgroep nodig. De groep moet echter niet zó groot zijn, dat het onderzoek niet meer efficiënt is.
Case-control study (patiënt-controle onderzoek): hierbij begint men met de uitkomst terugkijken controlegroep vinden en onderzoeken case groep en controle groep vaststellen.
Een voorbeeld hierbij: roken en longkanker.
De conclusie is bij beide vormen van onderzoeken hetzelfde. Beiden vormen.....read more
Bevat aantekeningen bij het blok, gebaseerd op 2014-2015, komt overeen met onderwerpen uit meer recente collegejaren.
Onderzoeksvraag: Verlaagt Prozac de symptomen van depressie in mannen van 40-60 jaar? Is dit een goede onderzoeksvraag? Een onderzoeksvraag moet vier componenten bevatten, namelijk Populatie/Patiënt, Interventie, Controle en Uitkomst (Outcome): PICO.
Stel dat er een jonge psychiater (A) is en een depressieve man komt naar hem toe. Hij schrijft Prozac voor en zes weken later komt de man terug zonder symptomen. De psychiater behandelt nog drie depressieve mannen en zij komen ook terug zonder symptomen. De conclusie die de psychiater trekt, is dat Prozac werkt. Deze conclusie mag niet getrokken worden, want het natuurlijke beloop kan ook zijn dat de symptomen binnen zes weken weg zijn. Een andere psychiater (B) gelooft de resultaten niet. Psychiater A schrijft Prozac voor en na 6 weken zijn 8 van de 10 patiënten genezen. Psychiater B zet mensen op een wachtlijst en dan zijn na 6 weken 6 van de 10 patiënten genezen. Nu concludeert psychiater A dat Prozac beter is dan niks doen.
Elk onderzoek dat gedaan wordt, kan een naam krijgen zoals retrospectief, longitudinaal, follow-up en case-control. Het onderzoek dat psychiater A deed, was een case-series. Een case-series is niet belangrijk voor het bepalen van een therapeutische interventie. Het resultaat kan veroorzaakt worden door het natuurlijke beloop van de ziekte of door een non-specifiek effect. Er is power nodig, waarvoor gezorgd kan worden door een cohort te gebruiken. Er wordt dan een cohort studie gedaan. In dit geval wordt er een prospectief onderzoek gedaan. Door het introduceren van een controle groep kan worden uitgesloten dat het natuurlijke beloop zorgt voor genezing en niet het medicijn. Bij een cohort studie kan er een probleem zijn in de vergelijkbaarheid van de controle groepen. Een retrospectieve cohort studie zal zorgen dat de power goed is. Bij een RCT wordt het placebo effect ingevoerd. Een placebo is.....read more
Deze samenvatting is gebaseerd op het oude Geneeskunde curriculum van de Universiteit Leiden, studiejaar 2014-2015.
Samenvatting van het boek Medical Physiology (Boron & Boulpaep)
Hoofdstuk 1: De bouwstenen van de fysiologie
Hoofdstuk 14: Autonome zenuwstelsel (wordt nog aangevuld in het volgende deel)
Hoofdstuk 38: Urine concentratie en verdunning
Hoofdstuk 40: De zout en water balans
Hoofdstuk 47: Het endocriene systeem
Hoofdstuk 49: Werking van de schildklier
Hoofdstuk 50: Het functioneren van bijnieren
Hoofdstuk 51: Endocrine pancreas
Hoofdstuk 59: Lichaamstemperatuur
Fysiologie is de studie naar het functioneren van organismes, waarbij ook de organen, cellen en moleculen betrokken zijn.
Orgaansystemen moeten samenwerken. Hiervoor is communicatie tussen organen en cellen noodzakelijk. Deze communicatie gaat meestal via atomen of moleculen. Alles wordt georganiseerd door het genoom.
Fysiologie is ook betrokken bij het bepalen van de functie van een gen. Als een fysiologische parameter beïnvloed wordt door verschillende genen wordt dit polymorfisme genoemd.
Een organisme heeft een milieu exterieur wat in contact staat met de buitenwereld en een milieu interieur dat is afgescheiden van de buitenwereld en waarin de cellen en weefsels zich bevinden. Het milieu interieur wordt ook wel extracellulaire vloeistof genoemd en speelt een belangrijke rol bij het constant houden van vitale parameters.
Fysiologie houdt zich bezig met levende organismes, welke vier kenmerken hebben.
Levende wezens wisselen stoffen en energie uit met de omgeving.
Levende wezens kunnen signalen van buiten ontvangen en daarop reageren.
Levende wezens kunnen zich ontwikkelen en voortplanten.
Levende wezens kunnen zich aanpassen aan veranderende omstandigheden.
Homeostase is het controleren van vitale parameters. Homeostase wordt voor een groot deel door negatieve terugkoppeling geregeld.
Dit bestaat uit vier onderdelen:
de input waarde wordt gemeten;
de input waarde wordt vergeleken met een referentie-waarde, die set-point wordt genoemd zodat het verschil tussen deze waardes kan worden bepaald
vervolgens wordt gekeken wat en
Bevat aantekeningen van week 1 en 3 bij de colleges, werkgroepen etc. gebaseerd op het studiejaar 2015-2016
Wat is anatomie?
De anatomie houdt zich bezig met de vorm en functie van verschillende structuren in het lichaam. Wanneer de vorm van een structuur verandert, dan verandert de functie vaak mee en vice versa.
Er zijn 3 soorten anatomie:
De systemische anatomie, waarin het bestuderen van een bepaald systeem of stelsel centraal staat. Bijvoorbeeld het bestuderen van het spijsverteringsstelsel (tractus digestivus) of het hart- en vaatstelsel (tractus cirulatorius).
De regionale anatomie, waarin het bestuderen van een regio van het lichaam centraal staat. Voorbeelden hiervan zijn de borst (thorax), de buik (abdomen) of het bekken (pelvis).
De klinische anatomie, waarin men zich richt op wat voor de praktisch medicus van belang is. Hier wordt gekeken naar de informatie die belangrijk is en de basis van het handelen vormt.
Nomenclatuur
De namen van de structuren van het lichaam hebben het Latijn als basis, maar er komen ook wel wat Griekse woorden voorbij die een Latijnse uitgang hebben gekregen. Een aantal voorbeelden van deze Latijnse benamingen zijn de hepar (lever) en de ren (nier). Daarnaast wordt in de leerboeken voor een aantal structuren vaak een afkorting gebruikt. Dit zijn de v voor vena (ader), de a voor arteria (slagader), de n voor nervus (zenuw) en de m voor musculus (spier). Verder zijn de woorden vascularisatie, wat bloedvoorziening betekent en innervatie, wat aansturing door een zenuw betekent, veel gebruikte woorden voor de beschrijving van de functie van verschillende structuren.
Topografische aanduidingen
De anatomische houding is het referentiepunt voor de aanduiding van positie en beweging. In het boek Gray’s Anatomy wordt uitgelegd wat de anatomische houding precies is.
Een aantal topografische aanduidingen:
Craniaal: dit komt van cranium, wat schedel betekent. Craniaal betekent dus in de richting van de schedel
Caudaal: dit komt van caudum, wat staart betekent. Caudaal betekent dus in de richting van het staartbeen.
Ventraal: de buikzijde
Dorsaal: de rugzijde
Voor de rest van de benamingen kun je terecht in Gray’s anatomy.
Lichaamsholtes
Er bevinden zich een aantal holten in het lichaam......read more
In deze bundel zijn samenvattingen, oefenmaterialen en aantekeningen samengevoegd voor het vak Gezonde en Zieke Cellen 1 voor de Bachelor Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht.
Heb je zelf samenvattingen en oefenmaterialen? Deel ze met je medestudenten!
Bevat collegeaantekeningen, oefenmateriaal e.d. bij de vier ZHB vakken aan de Universiteit Utrecht:
In deze bundel zijn samenvattingen, oefenmaterialen en aantekeningen samengevoegd voor het vak Stofwisseling 1 voor de Bachelor Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht.
Heb je zelf samenvattingen en oefenmaterialen? Deel ze met je medestudenten!
In deze bundel zijn samenvattingen, oefenmaterialen en aantekeningen samengevoegd voor het vak Circulatie 1, 2 en 3 voor de Bachelor Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht.
Heb je zelf samenvattingen en oefenmaterialen? Deel ze met je medestudenten!
In deze bundel zijn samenvattingen, oefenmaterialen en aantekeningen samengevoegd voor het vak Infectie en Immuniteit 1, 2 voor de Bachelor Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht.
Heb je zelf samenvattingen en oefenmaterialen? Deel ze met je medestudenten!
Stamplijst met alle belangrijke begrippen voor Geneeskunde & Maatschappij.
4 takken van Sociale Geneeskunde: |
|
Arts Maatschappij en Gezondheid | Jeugdgezondheidszorg, infectieziektebestrijding, forensische geneeskunde. |
Arts Arbeid en Gezondheid | Arbo-, verzekerings- en sportgeneeskunde |
Multidisciplinair/care | Verzorgings-/verpleeghuisarts, verslavings- en gehandicaptenzorg. |
Beleid en management | GGD en ministerie van volksgezondheid |
Volksgezondheid | De omvang en spreiding van gezondheid en ziekte in de bevolking |
Public Health | Het vakgebied dat zich bezighoudt met de volksgezondheid en collectieve maatregelen om deze te bevorderen. Het wordt ook wel community medicine genoemd. |
Sociale geneeskunde | Het onderdeel van Public Health waarbij artsen betrokken zijn |
Model van Lalonde | De gezondheid is afhankelijk van de 4 volgende factoren:
|
Belangrijkste successen Public Health in de 20e eeuw |
|
Model van Andersen | Dit model beschrijft de gezondheidszorg op macroniveau, er zijn 4 categoriën:
|
Milleniumdoelen |
|
Demografische transitie | Een vermindering van sterftecijfers, die wordt gevolgd door een periode van verlaagde geboortecijfers. Deze vorm van transitie zien we bij het ouder worden (vergrijzen) van een populatie. |
Epidemiologische transitie | Een vermindering van sterftecijfers als gevolg van een radicale verschuiving in het patroon van doodsoorzaken. Dit gebeurt in drie fasen, eerst is er een fase van epidemieën en hongersnood, dan een fase van afnemende pandemieën en als laatste een fase van degeneratieve en door de mens |
Vroeggeboorte | Geboorte voor een zwangerschapsduur van 37 weken, kan iatrogeen of spontaan zijn. Factoren die een rol spelen bij vroeggeboorte zijn o.a. de maternale leeftijd; de kans is verhoogd bij adolescenten en vrouwen van gevorderde leeftijd. Ook speelt etnische afkomst een rol en vrouwen die fysiek zwaar werk leveren hebben ook een verhoogde kans op partus prematurus. Een belangrijke voorspeller voor vroeggeboorte is een eerdere vroeggeboorte. Urineweginfecties, bacteriële vaginose, een meerlingzwangerschap en cervixinsufficiënties geven een verhoogde kans op vroeggeboorte. Er is sprake van een dreigende vroeggeboorte bij een zwangerschapstermijn van minimaal 16 weken en maximaal 37 weken, waarbij wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
Bij vrouwen die op basis van hun obstetrische voorgeschiedenis een verhoogde kans hebben op vroeggeboorte kan in het tweede trimester preventief behandeld worden met progestativa. |
Cervixinsufficiëntie | De afsluitende functie van de cervix onvoldoende, dit kan het gevolg zijn van beschadiging door een eerdere bevalling of na conisatie. |
Conisatie | Het wegnemen van een kegelvormig stuk van de cervix, bijv. bij een maligniteit van de cervix. |
Bacteriële vaginose | Wordt meestal veroorzaakt door Gardnerella vaginalis en verhoogt de kans op voortijdig gebroken vliezen. Meestal is dit gedurende de zwangerschap asymptomatisch, maar het kan gepaard gaan met riekende vaginale afscheiding. Behandeling bestaat uit antibiotica, metronidazol of clindamycine. Het is niet geheel duidelijk of het toedienen van antibiotica de kans op vroeggeboorte verkleint. |
Varentest | Wordt gebruikt om vruchtwater aan te tonen. Vocht uit de vagina wordt opgevangen en vervolgens met een wattenstokje aangebracht op een objectglaasje, waarna het wordt bekeken onder de microscoop. De specificiteit is helaas matig, waardoor de test als positief kan worden afgegeven zonder dat er gebroken vliezen zijn. |
Tocolyse | Weeënremming. Objectiveerbare uteruscontracties met portioveranderingen bij een zwangerschapsduur van 24 tot 34 weken vormen een indicatie voor het weeënremming. Contra-indicaties voor tocolyse zijn ernstige pre-eclampsie, abruptio placentae,klinisch manifeste intra-uteriene infectie, ernstige intra-uteriene groeiachterstand en foetale aandoeningen die niet met het leven verenigbaar zijn. |
Tocolytica | Calcium kanaal blokker (nifedipine): een bijwerking is ernstige hypotensie. Selectieve oxytocine antagonisten (atosiban): dit middel is een stuk duurder dan nifedipine. Door binding aan de oxytocinereceptor komt er minder intracellulair calcium vrij en worden spiercontracties geremd. Er worden weinig bijwerkingen beschreven. |
Cervixcerclage | Er wordt een draadje door de cervix getrokken. Indicatie hiervoor is een cervixinsufficiëntie. Dit wordt dan meestal uitgevoerd bij een volgende zwangerschap. |
Antenatale corticosteroïden therapie |
|
Stamplijst met belangrijke begrippen en toelichting bij het vak Kindergeneeskunde. De stamplijst is online beschikbaar met een abonnement 2 of als hardcopy verkrijgbaar in het JoHo Center Utrecht (gecombineerd met week 3 en 4)
Tekenen van dehydratie |
|
ORS | Oral rehydration solution, bevat natrium, kalium en glucose. Door de actieve absorptie van glucose samen met natrium en vocht kan de absorptie van water, suiker en zouten gelijk worden aan het verlies of zelfs groter worden.
|
Toddlers diarrhoea (peuterdiarree) | Pathofysiologie: vertraagde ontwikkeling van de darmmotiliteit + het eten van veel suikers spelen een rol Behandeling: geen
|
Coeliakie | Pathofysiologie: gliadine in gluten veroorzaken een immunologische respons in de mucosa van het jejenum. Cellen migreren in toenemende maten van de crypten naar de villi, de compensatie is echter niet groot genoeg en er ontstaat door verlies van cellen een platte mucosa. Diagnostiek: Serologie. Jejunumbiopt. Eventueel kijken of glutenvrij dieet klachten vermindert. Behandeling: glutenvrij dieet
|
Post gastro-enteritis syndroom | Tijdelijke lactose-intolerantie t.g.v. een doorgemaakt gastro-enteritis |
Oorzaken voor huilen | -E.c.i.: tanden krijgen (kinderen krijgen rond de 8 maanden tanden), psychisch (relatie-problemen moeder en kind), krampen -Gastro-intestinale problematiek: reflux, darmkrampen, voedselallergie, obstipatie -Infectie: UWI, OMA, luchtweginfectie of meningitis -Neurologische oorzaken: zeldzame stoornissen |
Normaal huilgedrag | 6 weken is piekleeftijd, 2 tot 2,5 uur per dag Excessief huilen: 3 uur per dag, 3 dagen in de week gedurende 3 weken |
Koemelkallergie | Symptomen: Dunne ontlasting, failure to thrive, diarree, overgeven, huilen, urticaria, jeuk en oedeem in het gezicht. Door aantasting van villi kan er lactose-intolerantie ontstaan. Diagnostiek: eliminatie provocatietest en dubbelblinde provocatietest. |
Pathofysiologie functionele obstipatie | -Door ophouden van faeces zet het rectum uit, hierdoor vermindert het gevoel van aandrang -Continue druk op de sfincter kan leiden tot incontinentie -Druk van het uitgezette colon/rectum op de blaas kan leiden tot enuresis -Stase van urine kan leiden tot UWI’s |
Soorten diarree | -Osmotische diarree: hypertone darminhoud zorgt ervoor dat water zich naar het lumen verplaatst -Secretoire diarree: secretie van water en elektrolyten in de darm, door bijv. virale of bacteriële infecties -Exsudatieve diarree: door ontsteking van de darmwand vindt er meer vochtsecretie plaats, bijv. bij colitis ulcerosa en M. Crohn -Gestoorde motiliteit van de darm: bijv. bij IBS(= irritable bowl syndrome) |
Pylorus stenose | Pathofysiologie: is geassocieerd met hypochloremische alkalose en komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes. Symptomen: projectiel braken, palpabele massa en |
Stamplijst neurologie
Laesies van het centraal motorisch neuron | Kenmerken:
|
Laesies van het perifeer motorisch neuron | Kenmerken:
|
Perifere laesies |
|
Voorhoorncel | Er is spieratrofie en er zijn fasciculaties. Pas bij ernstige paresen is er sprake van hyporeflexie. De sensibiliteit is ongestoord. Aandoeningen die hieronder vallen zijn spinale spieratrofie en amyotrofische lateraalsclerose. |
Zenuwwortel/plexus | Symptomen zijn pijn, krachtsverlies en soms ook spieratrofie. Vaak zijn er sensibele stoornissen in de bijbehorende dermatomen. Wanneer een aangedane wortel deel uitmaakt van de reflexboog dan kan deze verzwakt of afwezig zijn. Een aandoening van de wortel is een hernia nuclei pulposi. Aandoeningen van de zenuwplexus kunnen o.a. veroorzaakt worden door diabetes mellitus of een trauma. |
Perifere zenuw | Er is sprake van motorische en sensorische uitval van de aangedane zenuw, ook zijn de aangedane reflexen verlaagd of afwezig. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen axonale en demyeliniserende neuropathiën, dit verschil kan worden aangetoond met een EMG. Neuropathiën kunnen worden veroorzaakt door o.a. diabetes mellitus, trauma of compressie. |
Neuromusculaire overgang | Hierbij neemt de spierkracht tijdens inspanning en in de loop van de dag af. Meestal is er geen sprake van atrofie en de reflexen zijn niet afwijkend. Een voorbeeld hiervan is myasthenia gravis. |
Spieren | Hierbij uit de spierzwakte zich met name in de proximale spieren. Soms ontstaat er bij spierziekten atrofie, maar meestal blijft de spiermassa normaal of neemt deze toe, doordat de spieren bij spierziekten vervetten. De reflexen blijven voor lange tijd normaal opwekbaar. De ziekte van Duchenne is een voorbeeld van een spierziekte. |
|
|
Aandoeningen van het cerebellum | Aandoeningen van het cerebellum leiden er toe dat de verschillende elementen van een beweging niet goed op elkaar worden afgestemd, dit leidt tot schokkerige en ongecoördineerde bewegingen. Aandoeningen van het cerebellum uiten zich tevens in de spraak, waarbij het volume en de stemhoogte sterk wisselt en er een slechte articulatie (dysartrie) ontstaan. Andere symptomen die kunnen optreden zijn een dronkemansgang, ataxie, dysdiadochokinese en een intentietremor. Het cerebellum kan beschadigd raken door chronisch alcoholgebruik, maar ook door infarcten. |
Hypokinesie | Dit is een vermindering van de spontane beweging, patiënten doen er langer over om op een externe of interne stimulus te reageren, zoals bij de ziekte van Parkinson. |
Rigiditeit | Bij rigiditeit is er sprake van een verhoogde tonus. Er is vaak sprake van een tandradfenomeen, terwijl er bij spasticiteit sprake is van een knipmesfenomeen. Wanneer de onderzoeker de patiënt met afhangende benen op de onderzoeksbank laat |
Buikpijn | |
Anatomie buikorganen |
|
Acute buik | Algemeen - Klinische term voor de toestand van acute buikpijn, waarbij meestal chirurgisch ingrijpen gewenst is - Duur meestal <1wk Oorzaken - Infectieus: appendicitis acuta, cholecystitis, pancreatitis acuta, diverticulitis, adnexitis, cystitis, colitis, pyelitis, hepatitis, leverabces, abces bij ibd (crohn), pneumonie (referred pain) - Perforatie: ulcus ventriculi, ulcus duodeni, coloncarcinoom - Obstructie: ileus (paralytisch of mechanisch), urolithiasis, cholelithiasis, cholecystolithiasis, choledocholitiasis, hernia abdominalis/femoralis, blaasretentie, nefrolithiasis) - Bloeding/trauma: AAA, miltruptuur, EUG, follikelbloeding - Vasculair: myocardinfarct (referred pain), mesenteriale ischemie, miltinfarct, torsie van ovaria (meestal door ovariumcyste) |
Aandoeningen galblaas/galwegen | Anatomie - Bron: http://www.aboutcancer.com/gallbladder.htm Algemeen - Cholelithiasis: galstenen - Cholecystolithiasis: galstenen in galblaas - Choledocholitiasis: galstenen in ductis choledochus - Cholestase: stuwing van gal - Cholecystitis: galblaasontsteking - Cholangitis: ontsteking galwegen Epidemiologie - Indicentie: 20.0000 opnames/jr in nl - Prevalentie: 8,6-18,8% in nl Etiologie - 75% cholesterolgalstenen, 25% pigmentstenen (zwart en bruin) - Pathofysiologie: oververzadiging van gal met cholesterol, versnelde kristallisatie van het cholesterol, motiliteitsstoornissen van galblaas en darm. Risicofactoren - Vier f's: female, fatty, fourty, (leeftijde 40-60jr) fertile - Verder ook: zwangerschap, orale anticonceptie, biliaire infectie, obstructie Symptomen - Meestal asymptomatisch - Bij klachten: 4-6 uur durende pijnaanvallen rechter bovenbuik, koliekachtig, veelal na de maaltijd/in de avond; vet eten kan uitlokker zijn; hevige bewegingsdrang, nausea en overgeven kunnen optreden - Verder: icterus, ontkleurde ontlasting (stopverf), donkere urine (oude thee) Diagnostiek - Lab: stijging af en gamma-GT; stijging bilirubine in bloed bij complete obstructie; bij cholecystitis/cholangitis kunnen leukocytose en crp stijging optreden - Echo-bovenbuik: sens/spec 95% - X-BOZ: alleen bruikbaar bij porceleinen galbaas Behandeling - ERCP (endoscopische retrograde cholangiopancreaticografie); vaststellen/verwijderen galwegsteen of door choledochotomie (papil van vater ligatie) waardoor galsteen kan wegvloeien); 3% kans op pancreatitis - MRCP (mri-cholangiopancreaticografie); non-invasief; steeds gangbaarder ipv ERCP ivm lager risico op pancreatitis - Cholecystectomie: bij porceleingalblaas (altijd, ivm 25% kan op galblaascarcinoom), bij symptomatisch lijden (binnen 72u of na 6-12wk) Complicaties - 15% cholecystitis (hevige pijn rechter bovenbuik, misselijkheid, braken, koorts, soms peritoneale prikkeling, verhoogde infectieparameters lab, verdikte wand galblaas op echo) |
Appendicitis acuta | Epidemiologie - Vrouwen: 6.7%, mannen 8.6% - Piekincidentie 15-30jr - Appendectomie: bij 23,1% van vrouwen, bij 12% van mannen; 15-40% onnodig Etiologie - Obstructie lumen appendix (zwelling omgevende submucosale lymfoïde weefsel, intraluminale fecoliet door kleine infectie, corpus alienum) > retentie mucus > distentie serosa > vasculaire insufficiëntie > na 6-24u necrose appendixtop > ontsteking >> ruptuur evt. Symptomen - Begin: anorexie, peri-umbilicale pijnklachten, soms koliekpijn - Misselijkheid, braken - Later: pijn rechter onderbuik, vervoerspijn, drukpijn, loslaatpijn, contra-laterale loslaatpijn, defense musculaire, psoas sign bij retrocaecaal gelegen appendix - Bij ruptuur: uitgebreidere peritoneale prikkeling Differentiaal diagnose - Gastro-enterologische oorzaken, gynaecologische infecties (pid), gynaecologische oorzaken anderszins, cholecystitis acuta, uwi, onbekend, overig Diagnostiek - Leukocytengetal <10.500/mm3, en <75% neutrofiele cellen en normaal crp 100% negatief voorspellende waarde; vaak |
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
Add new contribution