Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
Aanvulling Collegeaantekeningen
Net zoals vele andere psychologische aspecten vallen externaliseringsproblemen zoals aggressiviteit en asociaal gedrag niet eenduidig op genetica of omgevingsfactoren te duiden. Wederom is er een transactioneel model met gunstige en ongunstige factoren die de kans op uiting van externaliseringsproblemen, samen met genetische factoren, kunnen voorspellen. Losstaand zullen deze factoren geen problemen geven. Als ze gecombineerd worden kan dit wel problemen geven, tenzij er genoeg protectieve factoren zijn om dit probleem tegen te gaan. Voorspellers zijn bijvoorbeeld de ouders van het kind, de klas van het kind, de school, vrijetijdsbesteding, vrienden en de buurt waarin het kind opgroeit.
Agressie was vroeger een belangrijk onderdeel van de overlevingsstrategie van de mens. Op basis hiervan werd de pikorde bepaald, het was handig voor de jacht en er was veel meer noodzaak om aan te vallen. Toendertijd was het een goede fit. Tegenwoordig is onze samenleving beschaafder geworden en is agressie sociaal ongepast, waardoor het geen goede fit meer is.
Kinderen hebben geen specifieke antisociale aanleg. Door aspecten als temperamenten en IQ verschillen kinderen in kwetsbaarheid. Fysiologisch gezien kan de hormonale balans die door de HPA as gereguleerd wordt als mogelijke aanleg bestempeld worden, maar ook deze is erg van omgevingsfactoren afhankelijk.
Andere belangrijke factoren die mogelijke exteraliseringsproblematiek in de hand werken zijn modellen. Dit zijn autoriteiten voor het kind die het als voorbeeld zal nemen. Dit kunnen ouders, broers/zussen, vrienden, maar ook tv of gamehelden. Gewelddadige games kunnen van invloed zijn op agressie, maar enkel als het een kwetsbaar kind betreft.
Ook ouderlijke opvoedingsmethoden bij conflicten zijn van invloed. Als een kind niet lang genoeg niet luistert naar zijn ouders, zullen deze op een gegeven moment de moed opgeven en het kind zijn gang laten gaan. In dit geval zal het kind dit als overwinning zien, en zal zijn vervelende gedrag gestimuleerd zijn. (reinforced) . Strategien die beter werken zijn het belonen van goed gedrag en ongewenst gedrag te negeren.
Vaak ligt de oorzaak van gedragsproblemen bij gebrekkige analyse van andermans emoties en bedoelingen. Ze missen de cues hiervoor, en hebben vaak weinig besef wat ze zelf uitstralen met hun gedrag. Ook kijken ze vaak minder goed naar context. Ze zijn ook vaak minder goed in het onderscheiden van minder relevante en relevante informatie. Als iemand met een kopje thee aankomt om te geven, maar deze per ongeluk over iemand heen stoot, zal die laatste normaal gesproken in de richting denken van ‘oh, hij probeerde me een kop thee te geven maar het ging fout. In ieder geval een mooi gebaar’. Iemand met gedragsproblemen zal denken ‘die rotzak deed dit gewoon expres om mij pijn te doen’, en zal waarschijnlijk vervolgens een ruzie ontlokken, omdat er een gebrek aan emotionele regulatie is.
Als de omgeving van het kind verstotend naar het kind toe is (buitengesloten), of erg anoniem, gewelddadig, zal een kind hierin meegaan en agressief worden naar de omgeving.
De invloed van interventies is het grootste als het kind jong is. Het effect van deze interventies zakt met de tijd (waarschijnlijk met verminderde plasticiteit van de hersenen te maken, veel inwerking(conditioneringen) van omgevingsfactoren die moeilijk terug te draaien vallen. Na interventies is er sprake van minder arrestaties op latere leeftijd, gemeten onder Amerikanen. Deze interventies leveren geschat 700% hun kosten terug in de maatschappij, door besparing op maatschappelijke schade, meer effectiviteit van het individu in de maatschappij.
Als kind & jeugd psycholoog is het normaal om te weten welke eigenschappen en gevoelens normaal zijn bij welke periode. Dit is een van de belangrijkste peilers in de mate van afwijkendheid in de ontwikkeling. Andere dingen waar gelet op moet worden zijn sterkte, duratie, in hoeverre afwijkend gedrag situationeel is (komt het altijd voor of enkel in specifieke situaties?), en in hoeverre dit gevolgen heeft voor de omgeving van het kind, en daarmee indirect het kind zelf.
Depressie is in toenemende mate een probleem op wereldschaal. Het WMO stelt dat in 2020 depressie na hart en vaatziektes de grootste ziekte ter wereld zal zijn. In Nederland zijn ca. 750.000 mensen depressief en het kost de Nederlandse samenleving naar schatting 660 miljoen euro op jaarbasis
Symptomen van internaliseringsproblematiek verschillen per leeftijdsfase. Depressies kunnen al vanaf vroeg af aan plaatsvinden. Baby’s zullen als ze depressief zijn een verdrietig gezicht en afgedraaide blik hebben, verlies (of niet willen gebruiken, welke van de twee is nog niet bekend) van verworven functies, of aan zelfbeschadiging doen.
Kleuters vertonen in geval van depressie geen interesse meer in leuke dingen en zijn teruggetrokken,
Op de basisschool gaan kinderen overmatig zelfkritiek vertonen, en doen vaak agressief, of tegenstribbelend. Deze kinderen worden vaak als moeilijk bestempeld.
In de adolescentie en later zal een gevoel van hopeloosheid, hypersomnia en somberheid overheersen. Ook zullen er suïcidale gedachten zijn bij sterkere vormen van depressie, zoals major depression.
Van Major depression is sprake als er minimaal 2 weken lang een depressieve stemming of vermindering van interesse & motivatie is en minimaal 5 van de volgende symptomen zijn:
– Gewichtsvermindering/toename,problemen eetlust
– Insomnia of hypersomnia
– Psychomotorische agitatie of remming
– Moeheid
– Gevoel van waardeloosheid, extreme schuld
– Verminderd nadenken/concentratie
– Gedachten aan de dood
Hoe komt een depressie tot stand?
Een combinatie van verschillende factoren kan een depressie veroorzaken. Negatieve, stressvolle levensgebeurtenissen, en de genetische predispositie tot gevoeligheid voor deze gebeurtenissen bepalen hoe snel iemand depressief wordt. Hiernaast speelt de representatie van de persoon zelf, de ‘sociometer’ een erg belangrijke rol hierin. Interpersoonlijke competenties, dus hoe iemand zich op basis van eigen kwaliteiten met anderen vergelijkt. Ook familiaire omstandigheden spelen hierin een rol. Bij depressieve ouder(s) of als er ouders verloren gaan, of met zware familieomstandigheden waarin mishandeling of hevige ruzies binnen het gezin veelvoorkomend zijn zal er sneller sprake zijn van depressie.
Als genen sterkere serotonine heropname in de hand werken veroorzaakt dit een hogere score op neuroticisme en daarmee ook de gevoeligheid op depressie na stressvolle gebeurtenissen. Er zijn echter veel meer genetische factoren mee gemoeid, gezien vrouwen evenredig veel korte allelen als lange hebben, en vrouwen gemiddeld genomen in hogere mate last hebben van depressie. Bij mannen is dit ca. 10% in de adolescentie, vrouwen rond de 25%. Hier is nog geen eenduidige verklaring voor. Wellicht zijn er eigenschappen die stress in de hand werken veelvoorkomender bij vrouwen, en waarschijnlijk hebben de negatieve uitingen van adolescentie bij vrouwen (menstruatie, dikker worden, het al dan niet krijgen van een door mannen als goede borstgrootte, en de timing hiervan) vs positieve effecten bij mannen (spiergroei, baard in de keel) invloed. Ook hebben de verschillen in aard van vriendschappen invloed hierop: meisjes vormen vaak dyades en als beiden last hebben van depressie zal het snel gebeuren dat ze op elkaars problemen blijven inpraten en deze effecten versterken. Dit heet co-ruminatie.
Social belonging interventie.
Dit is een manier om groepsbinding te versterken in nieuwe groepen. Dit is een vragenlijst waarbij kinderen die bijvoorbeeld net in de brugklas zitten vragen moeten beantwoorden die voorzichtig sturen richting antwoorden die erop duiden dat het kind zich beter is gaan thuis voelen in de groep.
Bij Autistische kinderen is de groei van de hersenen te snel. Hun hoofdomtrek zal groter dan gemiddeld zijn na enige maanden. Bij de geboorte is de hersengrootte gelijkend. Daardoor werd gedacht dat autisme zich tussen de geboorte en enkele maanden erna zich manifesteert.
Echter was er ander bewijs gevonden voor autisme, namelijk asymmetrische gezichtskenmerken. Normaal gesproken kunnen professionele clinici pas na ca. 2 jaar een inschatting maken of er sprake is van autisme, op basis van afwijkende sociale kenmerken. Door computerscans van gezichten te vergelijken kan er nu al eerder een diagnose gesteld worden en daarop ingegrepen worden
.
Er is bewijs voor een grote genetische factor voor autisme en er is veel overlap met andere psychopathologische categorieën, zoals epilepsie en ADHD. Rond de 30% van de autisten heeft ook klachten van epilepsie, terwijl dit bij normale mensen bij ca. 2% voorkomt. Het is een van de meest ingrijpende soorten psychologische stoornissen, omdat er weinig mogelijkheden tot herstel/verbetering zijn en er nog minder van alle gevoelens en gedachtes bij autisten geuit worden. Bij Downsyndroom valt er bijvoorbeeld nog veel aan te doen, zeker als het kind nog erg jong is en de omgevingsvariabelen goed zijn. Ook is er relatief weinig over bekend op neurologisch terrein.
Verder hebben autisten een oog voor detail. Autistische kinderen zullen vaak spelen met de kleinste onderdelen van een speeltje, zoals de wielen van een auto of de deurtjes ervan, in plaats van met de auto te ‘rijden’. Ze zijn vaak blind voor het algemene plaatje, terwijl ze zijn veel beter zijn in het ontdekken van subtiele verschillen en details dan mensen zonder autisme. Dit komt waarschijnlijk door een andere balans in GABA en glutamaat verhoudingen in de hersenen dan bij normale (neurotypische) mensen.
Sommigen denken dat autistische mensen een ‘extreme male brain hebben’, omdat mannelijke aspecten (minder sociaal/minder praten, meer doen, meer voorkeur voor technische dingen dan vrouwen) erg uitvergroot zijn onder autisten.
Een nieuwe theorie voor de sociale problemen die met autisme gepaard gaan is dat de sociale prikkels te sterk zijn en zich daarom meer afzonderen.
Een reden hiervoor is omdat er waarschijnlijk teveel synaptische actiepotentialen zijn, waardoor er continue overbelasting is van het neuronale netwerk. De oorzaak hiervan is doordat er waarschijnlijk verminderde pruning heeft plaatsgevonden(doelmatig af laten sterven van synapsen die niet nuttig zijn).
Dit uit zich het meest in het gebrekkige oogcontact dat veel autisten hebben. Er is vaak helemaal geen oogcontact of juist te lang, maar in dit geval kijken ze mensen meestal niet aan (ze halen geen betekenis uit oogcontact), maar kijken door ze heen.
Hierdoor is er vaak verminderde aandacht en verhoogde stress.
Lagere aandacht leidt tot inhibitie en sociaal ongemak in adolescentie. Dit is vaak een gerelateerd extra effect van autisme, omdat hun aandacht vaak object gedreven is en niet op mensen gedreven.
Bij een onderzoek, de still-face procedure, blijkt dat er bij baby’s met een hoog risico op autisme minder blikverschuivingen zijn en minder oogcontact is.
Baby’s hebben al snel voorkeuren voor gezichten boven andere objecten. Bij autisten is het anders; Kinderen met autisme reageren veel sneller op objecten dan gezichten, in tegenstelling tot normale kinderen. Hun hersenen zorgen er dus voor dat objecten interessanter dan mensen zijn in hun perspectief.
Ontwikkeling in de volwassenheid wordt vaak onderschat maar is erg invloedrijk. Piaget zei dat zodra een kind de formele operationele periode heeft bereikt dezelfde manieren blijft toepassen om problemen op te lossen. Vygotsky stelt dat psychologische ontwikkeling in de kindertijd het sterkst is maar wel door blijft gaan. Psychodynamische ontwikkeling is op Freuds stadia model gebaseerd.
Ontwikkelingstaken zijn van onvermijdelijk karakter en bestrijken een langere periode in het leven. Voor veel ontwikkelingsaspecten is ondersteuning uit de primaire omgeving nodig, dus door ouders, vrienden en partners. Als er over een langere tijd cognities of handelingen ‘verkeerd’ uitgevoerd worden, zullen deze zo blijven. Dit wordt continuatie van adaptatie genoemd.
Elke keuze of levensgebeurtenis kan als ontwikkelingstaak aangemerkt worden.
Stabiliteit van individuele verschillen over de levensloop wordt veroorzaakt door een constante, transactionele processen en stochastische processen (toevalsfactoren). Deze 3 factoren hebben ingewikkelde relaties. Het toeval is vaak bijvoorbeeld waar de persoon gelegenheden tegenkomt waarbij zijn/haar gevormde persoonlijkheid door transactionele modellen (omgeving die genetische predisposities beïnvloedt en vice versa) en de levensconstante de situatie beïnvloedt . Als die in die specifieke situatie gunstig/ongunstig gestemd zijn kan er heel veel veranderen in een kort moment.
Fysieke veranderingen vinden ook plaats in de volwassenheid. Deze veranderingen zijn meer geleidelijk en minder gefaseerd dan in de jeugd. Ook worden fysieke capaciteiten kleiner. Het brein veroudert ook: per 10 jaar vermindert het hersenvolume met 2% en verliezen neuronale verbindingen. De mate hierin is echter ook afhankelijk van de levensstijl van het individu (gezond/ongezond).
Er zijn verschillende theorieën over verouderen: de voorgeprogrammeerde theorie zegt dat het enkel genetische aanleg is, de wear and tear theorie zegt dat bij hard gebruik van het lichaam het verouderen ook harder zal gaan. De laatste verklaart echter lang niet alle aspecten van het ouder worden, een combinatie van beide theorieën zal het dichtst in de buurt komen bij de werkelijke eigenschappen van veroudering. Als deze 2 theorieën gecombineerd worden kunnen beide factoren omschreven worden als primair en secundair:
Primaire veroudering is genetisch vastgesteld en gebeurt automatisch, en is niet beïnvloedbaar. Secundaire veroudering is de veroudering die door levensgebeurtenissen en leefstijl afhangt.
Postformele denkers kunnen zowel praktisch als abstract denken en verschillende aspecten van probleemoplossing belichten. Het postformele stadium wordt in de adolescentie bereikt.
Schaie stelt dat kinderen leren, jongvolwassenen kennis toepassen om doelen te bereiken, midden volwassenen de kennis nodig hebben om een gezin te onderhouden en in de latere volwassenheid om terug te blikken op een al dan niet succesvol leven.
Korte termijngeheugen gaat met toenemende leeftijd achteruit. Fluide en gekristalliseerd geheugen gaan ook achteruit bij ouderdom. Alcohol heeft hier invloed op, maar er is anderzijds een positief effect van alcohol aangetoond. Mensen die 4 glazen wijn per dag drinken leven gemiddeld langer dan mensen die in het geheel niet drinken.
Oudere volwassenen hebben over het algemeen meer coping strategieën en zijn daarom minder snel van hun stuk van negatieve gebeurtenissen. Ze kunnen hun negatieve emoties beter in bedwang houden en worden minder snel depressief.
Add new contribution