Samenvatting Hoofdzaken van het bestuursrecht - Michiels

Samenvatting geschreven in studiejaar 2015/2016 bij de 7e druk van Michiels Hoofdzaken van het Bestuursrecht


Hoofdstuk 1 - Introductie

Casus 'Weertse wurgslangen'

Twee inwoners van de gemeente Weert willen wurgslangen nemen. Op grond van art. 82 van de APV is het echter verboden om wilde dieren die bij ontsnapping gevaar kunnen veroorzaken te houden. B en W verleent een ontheffing van dat verbod onder voorwaarde dat ze niet meer dan vijf volwassen wurgslangen tegelijk mogen houden. Daartegen dienen de inwoners een bezwaarschrift in dat ongegrond wordt verklaard. Vervolgens gaan ze in beroep bij de rechtbank. Ze zijn van mening dat ze geen ontheffing nodig hebben, omdat ze vinden dat slangen geen wilde dieren zijn en omdat tamme dieren ook gevaar kunnen veroorzaken. B en W verdedigt zich met het standpunt dat wurgslangen relatief gevaarlijk zijn. Onder bepaalde voorwaarden mogen ze echter wel worden gehouden. De rechter oordeelt dat dat beleid niet onredelijk is en verklaart het beroep daarom ongegrond.

Definitie en belangrijkste onderwerpen in het bestuursrecht

Bestuursrecht heeft betrekking op wat het openbaar bestuur doet en de relatie tot burgers. Bij openbaar bestuur gaat het om ministeries, provincies, gemeenten, waterschappen en allerlei andere overheidsorganisaties. In het bestuursrecht is geregeld:

  • hoe het bestuur is georganiseerd;

  • welke bevoegdheden het bestuur heeft;

  • aan welke rechtsnormen of regels het bestuur zich moet houden;

  • hoe het bestuur zorgt dat burgers zich ook aan rechtsnormen of regels houden;

  • wat burgers kunnen doen tegen handelingen van het bestuur.

De belangrijkste onderwerpen in het bestuursrecht zijn dus achtereenvolgens: organisatie, bevoegdheden, normering, handhaving en rechtsbescherming.

Het bestuur is op veel verschillende beleidsterreinen actief, zoals bijvoorbeeld huisvesting, milieu, openbare orde en sociale zekerheid. Voor veel van die beleidsterreinen bestaan bijzondere regels die zijn geregeld in daarmee corresponderende rechtsgebieden. Voorbeelden van die bijzondere rechtsgebieden zijn het huisvestingsrecht, milieurecht, het bestuursrecht inzake openbare orde en het sociale-zekerheidsrecht.

Hoewel die bijzondere delen van het bestuursrecht dus verschillende regels bevatten, zijn er ook veel regels die voor de verschillende rechtsgebieden gemeenschappelijk gelden. Hoe bestuursorganen bevoegdheden krijgen om besluiten te nemen, welke soorten besluiten er bestaan en hoe bestuursorganen regels kunnen handhaven zijn vragen die in alle bijzondere rechtsgebieden van belang zijn. De centrale onderwerpen die voor alle rechtsgebieden binnen het bestuursrecht relevant zijn, zijn in de Awb geregeld.

Één van de bijzondere rechtsgebieden is het omgevingsrecht. Sinds 1 oktober 2010 gelden de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor). Door die wetswijziging zijn ongeveer 25 toestemmingen (zoals vergunningen en ontheffingen) vervangen door één omgevingsvergunning. Voorbeelden van de voormalige toestemmingen zijn de ontheffing van het bestemmingsplan, de bouwvergunning, de sloopvergunning, de kapvergunning en de milieuvergunning. Al dat soort vergunningen en ontheffingen is nu dus geïntegreerd in één vergunning, de zogenoemde omgevingsvergunning. Burgers of bedrijven kunnen nu in één aanvraag meerdere vergunningen aanvragen. Ze kunnen er echter ook voor kiezen om die vergunningen toch apart aan te vragen. Door alle vergunningen in één keer aan te vragen kan de aanvraag vertraging oplopen als één onderdeel van de vergunning niet door kan gaan.

Context van het bestuursrecht

De afgelopen vijftig jaar is de rol van de overheid enorm gegroeid. Tegenwoordig is de overheid op veel terreinen actief. Zo zijn veel mensen afhankelijk van bijvoorbeeld een uitkering, huurtoeslag, zorgtoeslag en studiefinanciering. In al die gevallen gaat het steeds om aanspraken van burgers of bedrijven jegens de overheid. Dat kost veel geld, maar de overheid ontvangt ook veel geld uit belastinginkomsten. Het bestuursrecht voorziet echter ook in rechtsbescherming voor burgers. Het bestuursrecht is dus niet zonder reden zo uitgebreid.

Veel burgers vinden dat er teveel regels zijn in Nederland, terwijl bij problemen juist wordt geroepen om regulering via wetgeving. In dat opzicht is wetgeving een probleem, maar vaak ook een oplossing. Waar wetten worden vereenvoudigd, stellen bestuursorganen beleidsregels op om die minder precieze wetsbepalingen uit te leggen. Waar wetten worden afgeschaft vullen regels van private organisaties dat gat weer op. In dat opzicht is het vereenvoudigen of afschaffen van regels niet zo eenvoudig als het op het eerste gezicht lijkt.

Door de ontwikkelingen in de laatste decennia is het bestuursrecht uitgegroeid tot een volwaardig rechtsgebied naast het privaat- en strafrecht. Er is echter geen strikte scheiding tussen deze rechtsgebieden. Zo bedient het bestuur zich van privaatrecht en kan het boetes opleggen, terwijl dat van oudsher een strafrechtelijke bevoegdheid was.

Het bestuursrecht is goed geschikt om een juridische denkwijze aan te leren. Enerzijds is het bestuursrecht systematisch, anderzijds biedt het veel ruimte voor afweging van belangen en interpretatie van regelgeving. In dat opzicht biedt het bestuursrecht op het eerste gezicht niet altijd een kant-en-klaar antwoord.

Naast het bestuursrecht onderscheidt men het staatsrecht of constitutioneel recht. Deze rechtsgebieden horen tot op zekere hoogte bij elkaar, het onderscheid is moeilijk aan te geven. Van de meeste onderwerpen die in dit boek worden beschreven is echter onomstreden dat ze tot het bestuursrecht behoren.

Europees en internationaal bestuursrecht

Nederlands bestuursrecht is verbonden met Europees (bestuurs)recht, internationaal (bestuurs)recht en mensenrechtenverdragen, zoals het EVRM. Ook uitspraken van het HvJ en het EHRM hebben veel invloed. Het Nederlandse bestuursrecht en dat van andere lidstaten beïnvloeden ook de uitspraken van het HvJ, omdat het Hof zich laat leiden door gemeenschappelijke elementen in het recht van lidstaten.

Stampvragen

1. Wat zijn de belangrijkste onderwerpen in het bestuursrecht?

2. Noem vier vormen van zogeheten bijzondere rechtsgebieden in het bestuursrecht.

3. Welke gevolgen heeft de invoering van de Wabo gehad op de aanvraag van vergunningen?

4. Waarom is het bestuursrecht zo uitgebreid?

5. Leg uit waarom wetgeving vaak als probleem wordt gezien, maar eveneens vaak als oplossing dient.

6. Waarom is het niet mogelijk een strikte scheiding aan te brengen tussen bestuursrecht en bijvoorbeeld privaatrecht?

7. Leg uit hoe het Nederlands bestuursrecht van invloed is op het bestuursrecht in andere Europese staten.

Hoofdstuk 2 - Eigenschappen van bestuursrecht

Casus 'Antoinettes kapsalon'

Doordat Nederland een rechtsstaat is, moet tenminste aan vier eisen worden voldaan: wetmatigheid van bestuur, rechterlijke controle, spreiding van machten (tussen de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht) en eerbiediging van grondrechten. In dit hoofdstuk gaat het vooral om de wetmatigheid van bestuur, meer specifiek om het legaliteitsbeginsel en het specialiteitsbeginsel. In de hoofdstukken 6 tot en met 8 gaat het vooral om de andere drie eisen.

Antoinette laat de begane grond van haar woning verbouwen tot kapsalon. Ze doet dat zonder te kijken wat er in het bestemmingsplan staat en zonder een omgevingsvergunning aan te vragen. Om de tarieven laag te houden brengt ze haar klanten bovendien geen BTW in rekening.

Verderop in de straat bevind zich kapsalon Haarmode die wel BTW in rekening brengt en daardoor dus hogere tarieven heeft. Daarom verzoekt de exploitant van Haarmode het gemeentebestuur om op te trede tegen de, naar zijn mening, illegale activiteiten van Antoinette. Vervolgens stuurt het college van B en W Antoinette een brief waarin ze haar gelasten het kappersbedrijf te staken. Ook krijgt ze van de belastinginspecteur een aanslag voor de inkomstenbelasting met een boete.

Legaliteitsbeginsel en specialiteitsbeginsel

In het bestuursrecht spelen twee begrippen een centrale rol: het legaliteitsbeginsel en het specialiteitsbeginsel. Het legaliteitsbeginsel houdt in de eerste plaats in dat de overheid alleen iets mag gebieden of verbieden voor zover de wet dat toestaat en in de tweede plaats dat de overheid zich bij het uitoefenen van haar bevoegdheden moet houden aan de wet. Het legaliteitsbeginsel komt er dus op neer dat ieder overheidshandelen gebaseerd moet zijn op de wet. Een discussiepunt is of het overheidshandelen ook een wettelijke grondslag moet hebben als deze juist begunstigend is. Bij begunstigend optreden is er namelijk geen sprake van een inbreuk op een recht, maar komt de overheid burgers juist tegemoet. Een voorbeeld van begunstigend optreden is het verstrekken van subsidie. Over de vraag of hierbij dus ook voldaan moet zijn aan een wettelijke grondslag verschillen de meningen. In de praktijk worden subsidies echter vaak verstrekt onder voorwaarden waar de begunstigde aan moet voldoen. Van volledig begunstigend optreden is dus niet snel sprake.

Het specialiteitsbeginsel houdt in de overheid bij het uitoefenen van bevoegdheden slechts die belangen mag behartigen waarvoor de bevoegdheid is vastgesteld. Als de gemeente bijvoorbeeld een milieuvergunning weigert omdat de aanvrager een belastingschuld heeft, is dat dus in strijd met het specialiteitsbeginsel. De milieuvergunning is immers bedoeld om het belang van het milieu te behartigen en heeft verder niets te maken met belastingen.

Structuur van bestuursrechtelijke regelgeving

Regels komen op verschillende overheidsniveaus tot stand. Op het hoogste niveau zijn er verdragen, zoals het EU-verdrag. Daaronder is er het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden dat de verhouding tussen Nederland, Aruba en de Nederlandse Antillen regelt. Vervolgens komt de Grondwet, waarin onder andere de grondrechten en de verhouding tussen de centrale overheid, provincies en gemeentes staan. Daarna komen wetten in formele zin. Deze mogen niet in strijd zijn met de Grondwet. Verder is er nog lagere wetgeving, zoals Koninklijke Besluiten (waaronder Algemene Maatregelen van Bestuur) en verordeningen (Ministeriële regelingen, provinciale verordeningen en gemeentelijke verordeningen). Tot slot zijn er ook nog beleidsregels (die de overheid voor zichzelf opstelt om bevoegdheden consistent uit te oefenen) en vergunningvoorschriften (besluiten voor individuele gevallen). Lagere regels mogen niet in strijd zijn met hogere regels. Schematisch komt dit neer op de volgende hiërarchische verdeling:

  • Verdragen en secundair verdragsrecht

  • Statuut

  • Grondwet

  • Wetten in formele zin

  • Koninklijke Besluiten die regels bevatten (AMvB's)

  • Ministeriële regelingen (verordeningen)

  • Provinciale verordeningen

  • Gemeentelijke verordeningen en waterschapsverordeningen

  • Beleidsregels

  • Voorschriften of verplichtingen die zijn verbonden aan beschikkingen

In de praktijk hebben burgers vaak te maken met regels van verschillende niveaus. Op grond van een wet in formele zin worden bijvoorbeeld Koninklijke Besluiten vastgesteld, waaruit weer besluiten voor individuele gevallen worden vastgesteld. Er is dan sprake van verticale gelede normstelling.

Iemand die iets wil bouwen komt al gauw in aanraking met verticale gelede normstelling. Zo is er bijvoorbeeld voor de meeste bouwwerken een vergunning nodig, omdat in art. 2.1 Wabo is geregeld dat het verboden is om te bouwen zonder omgevingsvergunning. In die Wabo zijn ook criteria vastgesteld voor het verlenen van een omgevingsvergunning (art. 2.10 of, indien er strijd is met het bestemmingsplan, art. 2.12 Wabo). Één van die criteria is dat de aanvrager aannemelijk moet maken dat het bouwwerk voldoet aan de eisen die zijn gesteld in het Bouwbesluit (een AMvB) en de gemeentelijke bouwverordening. In dit voorbeeld wordt duidelijk dat voor een bouwwerk voldaan moet zijn aan eisen in een wet (in formele zin), een AMvB en een gemeentelijke verordening. Als het bouwwerk bovendien in strijd is met het bestemmingsplan, dan moet ook nog voldaan zijn aan eisen uit de Wro (omdat het bestemmingsplan in die wet is geregeld).

Ook komt het voor dat burgers in een bepaalde situatie te maken hebben met verschillende wetten in formele zin. In dat geval is sprake van horizontale gelede normstelling. In het kader van het specialiteitsbeginsel is horizontale gelede normstelling noodzakelijk. In de Wabo zijn veel vergunningen geregeld die voorheen in aparte wetten waren geregeld. Mensen die dus een bepaalde activiteit (als bedoeld in de Wabo) willen uitvoeren hoeven zich nu dus in beginsel alleen op de Wabo te richten.

Algemene bestuursrechtelijke regels

In de Grondwet is bepaald dat er een algemene regeling inzake het bestuursrecht moet komen (art. 107 Gw). In 1983 is de Commissie Scheltema ingesteld die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft ontworpen. In 1994 traden de eerste twee tranches van deze wet in werking. In 1998 trad de derde tranche in werking en in 2009 trad de vierde tranche in werking. Aan de Awb worden voortdurend onderdelen toegevoegd. Zo is bijvoorbeeld op 1 oktober 2009 ingevolge de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen paragraaf 4.1.3.2 en afdeling 8.2.4a aan de Awb toegevoegd. Het doel van die wet is dat bestuursorganen sneller op aanvragen beslissen. Met hetzelfde doel is paragraaf 4.1.3.3 op 28 december 2010 in werking getreden waardoor in een groter aantal gevallen dan nu het niet tijdig beslissen op aanvragen leidt tot een fictieve positieve beslissing.

De Awb heeft verschillende doelen. In de eerste plaats is het bedoeld om meer eenheid in de bestuursrechtelijke wetgeving te brengen. In de tweede plaats is geprobeerd de bestuursrechtelijke wetgeving te vereenvoudigen en te systematiseren. In de derde plaats zijn ontwikkelingen in de rechtspraak vastgelegd. In de vierde plaats zijn een aantal veel voorkomende onderwerpen in een algemene regeling geplaatst.

Specialiteitsbeginsel

Op grond van het specialiteitsbeginsel is het noodzakelijk dat iedere wet slechts bedoeld is om bepaalde belangen te behartigen. Daardoor hebben burgers in een bepaalde situatie vaak te maken met verschillende wetten, zoals bijvoorbeeld de Awb en de Woningwet. Dat verschijnsel noemt men ook wel horizontale gelede normstelling. Een belangrijke vraag is dan welke wet voorrang heeft als ze over een bepaald onderwerp iets anders bepalen. Uitgangspunt is dan dat de bijzondere wet voor gaat. In de bijzondere wet staat dan in de betreffende bepaling 'in afwijking van de Awb'.

Verder kan regelgeving ook op een lager niveau plaatsvinden. Ook in dat geval is een belangrijke vraag hoe de Awb zich tot die regelgeving verhoudt. Als er sprake is van dwingend recht, dan is afwijking in lagere regelgeving niet toegestaan. Een voorbeeld daarvan is art. 6:7 Awb. Als er sprake is van regelend recht, dan is afwijking in lagere regelgeving wel toegestaan. Voorbeeld daarvan zijn art. 3:12 lid 2 en 4:1 Awb. Regelend recht is te herkennen aan de woorden 'tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald'. Als er sprake is van aanvullend recht, dan geldt in beginsel de lagere regelgeving. Als echter in de lagere regelgeving niets is bepaald, dan geldt toch weer de hoofdregel uit de Awb. Voorbeelden hiervan zijn art. 3:6 en 4:13 Awb. Als er sprake is van facultatief recht, dan staat in de Awb dat een bepaalde regeling in lagere regelgeving van toepassing kan worden verklaard. Een voorbeeld hiervan is art. 3:10 Awb.

De Awb is, net als het Burgerlijk Wetboek (BW), opgebouwd van algemeen naar bijzonder. Daardoor staan in hoofdstuk 1 Awb veel algemene begrippen, zoals bestuursorgaan (art. 1:1), belanghebbende (art. 1:2 Awb), besluit (art. 1:3 lid 1 Awb), beschikking (art. 1:3 lid 2 Awb) en bezwaar en beroep (art. 1:5). Hoofdstuk 2 is een iets minder belangrijk hoofdstuk en gaat over het verkeer tussen burgers en de overheid. Hoofdstuk 3 en 4 gaan over besluiten. In hoofdstuk 3 staan algemene bepalingen over besluiten, terwijl in hoofdstuk 4 bijzondere bepalingen staan over bepaalde typen besluiten (beschikkingen, subsidies en beleidsregels). Hoofdstuk 5 gaat over handhaving. Hoofdstuk 6 tot en met 8 gaan over bezwaar en beroep. In hoofdstuk 6 staan weer algemene bepalingen over bezwaar en beroep, terwijl in hoofdstuk 7 bijzondere bepalingen staan over bezwaar en administratief beroep en in hoofdstuk 8 staan bijzondere bepalingen over beroep bij de rechter. In hoofdstuk 9 staan bepalingen over het indienen van klachten bij bestuursorganen of de Ombudsman.

Het besluit

Eén van de belangrijkste begrippen in het bestuursrecht is het besluit. Bij besluiten gaat het om schriftelijke beslissingen van bestuursorganen, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling (art. 1:3 lid 1 Awb). Het belang van dit begrip ligt in het feit dat rechtsbescherming slechts tegen besluiten mogelijk is. Burgers kunnen dus alleen tegen besluiten in bezwaar of beroep gaan. Voor een besluit moet voldaan zijn aan onderstaande vereisten:

  • Een besluit moet schriftelijk zijn. Vooral uit bewijstechnisch oogpunt is dit begrijpelijk. Als een bestuursorgaan niet of niet tijdig (na het einde van de beslistermijn) een besluit neemt, dan kunnen burgers echter toch in bezwaar of beroep (art. 6:2 sub b Awb).

  • Een besluit moet tevens een beslissing inhouden. Hierbij moet het gaan om een wilsverklaring met een definitief karakter. Een puur informerende brief is dus geen beslissing.

  • Een besluit kan alleen afkomstig zijn van een bestuursorgaan. Dat begrip wordt nader gedefinieerd in art. 1:1 lid 1 Awb. Meestal gaat het daarbij om organen van het Rijk, provincies, gemeentes of andere publiekrechtelijke lichamen.

  • Een besluit moet daarnaast een rechtshandeling inhouden. Het besluit moet dus gericht zijn op rechtsgevolg. Er moet dus iets veranderen in de rechten of plichten van de burger. Voorbeelden van rechtshandelingen zijn beslissingen voor individuele gevallen, zoals vergunningen, uitkeringen en subsidies. Rechtshandelingen voor meerdere gevallen zijn verordeningen, beleidsregels en bestemmingsplannen. Voorbeelden van feitelijke handelingen zijn het aanleggen van een fietspad, de handhaving van de openbare orde en het ontruimen van panden. Het onderscheid tussen rechtshandelingen en feitelijke handelingen is in de praktijk niet altijd even makkelijk. De brief van een belastinginspecteur waarin hij kennis geeft van een in te stellen onderzoek is geen besluit, omdat het niet gericht is op het scheppen van een verplichting. De plicht tot medewerking vloeit immers rechtstreeks voort uit de wet.

  • De rechtshandeling moet ook publiekrechtelijk zijn. Dat houdt in dat de bevoegdheid tot het verrichten van die rechtshandeling op grond van een wet in formele zin exclusief aan bestuursorganen moet zijn verleend. Het kopen of huren van een pand kan bijvoorbeeld door iedereen worden gedaan. Het verlenen van vergunningen kan echter alleen door bestuursorganen worden gedaan.

De Wet openbaarheid van bestuur

Op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) hebben burgers het recht op informatie. Bestuursorganen zijn verplicht informatie te verstrekken, zowel op verzoek (art. 3 tot en met 7 Wob) als uit eigen beweging (art. 8 en 9 Wob). Bij het verzoek moet een burger aangeven op welke aangelegenheid het verzoek om informatie betrekking heeft. De informatie moet tevens neergelegd zijn in documenten. Er zijn echter ook andere belangen dan het belang van openbaarheid. Daarom zijn er in art. 10 Wob weigeringsgronden aangegeven. Als er sprake is van een absolute weigeringsgrond (bijvoorbeeld de veiligheid van de Staat), dan moet het verzoek worden geweigerd. Als er sprake is van een relatieve weigeringsgrond (bijvoorbeeld de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer), dan kan het verzoek worden geweigerd en moeten belangen dus worden afgewogen.

 

Stampvragen

1. Wat wordt bedoeld met het legaliteitsbeginsel?

2. Leg in je eigen woorden uit wat wordt bedoeld met het specialiteitsbeginsel.

3. Is voor begunstigend overheidsoptreden een wettelijke grondslag vereist? Leg uit waarom wel/niet.

4. Schets de hiërarchie van zowel nationale als internationale regelingen.

5. Wat is het verschil tussen verticale en horizontale gelede normstelling.

6. De Awb heeft verschillende doelen; noem er drie.

7. Wanneer een bijzondere en een algemene wet met elkaar in strijd zijn, welke heeft dan voorrang? Waarom?

8. Geef het verschil tussen dwingend en regelend recht. Verwijs in je antwoord naar lagere regelgeving.

9. Wat wordt bedoeld met een besluit en waar is dit in de wet vastgelegd?

10. In welke gevallen hoeven bestuursorganen, ondanks de Wob, geen informatie te verstrekken?

Hoofdstuk 3 - Indeling van het bestuur

Casus 'zelfstandige gemeentesecretaris’

In de gemeente Zevenbergen is Van den Heuvel al vele jaren de gemeentesecretaris. Hij heeft het ambtelijk apparaat stevig in de greep. Alle opdrachten en verzoeken van de burgemeester, het college van B en W en de raad gaan altijd eerst langs hem voor ze bij een ambtenaar terecht komen. Van den Heuvel beslist dan of en zo ja, wat en op welke termijn er iets mee gebeurd. Op zijn advies heeft het college van B en W een vergunning voor het fitnesscentrum Fitness for all geweigerd. Toen de rechter vervolgens bepaalde dat de vergunning toch had moeten worden toegekend, diende Fitness for all een schadeclaim in wegens gederfde inkomsten. Als gevolg daarvan is wethouder De Baas van ruimtelijke ordening gaan onderzoeken hoe het zich mis is gegaan. Daarbij komt hij erachter dat Van den Heuvel destijds, in strijd met art. 101 jo. 15 van de Gemeentewet, een eigen adviespraktijk heeft. Bovendien zou het verlenen van de vergunning nadelig zijn voor een klant van Van den Heuvel. Even later wordt Van den Heuvel ontslagen op aandringen van De Baas.

Openbaar bestuur en openbare lichamen

De overheid is onderverdeeld in verschillende bestuursniveaus en op al die niveaus zijn er weer openbare lichamen. Voorbeelden van openbare lichamen zijn het Rijk, provincies en gemeentes. Tot deze openbare lichamen behoren bestuursorganen (ook wel ambten genoemd). De bestuursorganen binnen het openbaar lichaam Rijk zijn bijvoorbeeld de Kroon, de ministers en de regering. De bestuursorganen binnen het openbaar lichaam gemeente zijn bijvoorbeeld de gemeenteraad, de burgemeester en het college van B&W. Bovendien kunnen bij gemeentes of provincies ook commissies worden ingesteld die als bestuursorgaan functioneren. De bevoegdheden van bestuursorganen zijn wettelijk geregeld.

Naast openbare lichamen met een algemene bestuurstaak, zoals het Rijk, provincies en gemeentes, zijn er ook openbare lichamen met een beperkte bestuurstaak. Voorbeelden daarvan zijn waterschappen (die tot taak hebben om zorg te dragen voor de waterhuishouding) en product- en bedrijfschappen (die besluiten nemen ten aanzien van bedrijfstakken in Nederland).

Belangrijk is dat openbare lichamen (Rijk, provincies, gemeentes, waterschappen en product- en bedrijfschappen) rechtspersoonlijkheid bezitten (art. 2:1 BW). Daaruit volgt dat zij rechten kunnen hebben en plichten kunnen uitoefenen, net zoals natuurlijke personen. Die rechtspersoonlijkheid is noodzakelijk, omdat bijvoorbeeld gemeentes ook panden moeten kunnen huren en computers moeten kunnen aanschaffen. Het openbaar lichaam heeft dus rechtspersoonlijkheid, terwijl het bestuursorgaan slechts bestuursrechtelijke bevoegdheden heeft.

Bestuursorganen

Er bestaan twee typen bestuursorganen. Bij het eerste type gaat het om organen van publiekrechtelijke rechtspersonen, ook wel A-organen genoemd (art. 1:1 lid 1 sub a Awb). Hierbij gaat het dus om organen van het Rijk, provincies, gemeentes, waterschappen, product- en bedrijfschappen en alle andere organen waaraan in de wet staat dat zij rechtspersoonlijkheid bezitten. Niet iedere ambtenaar is een orgaan. Er is pas sprake van een orgaan als voor het zelfstandig functioneren ervan een grondslag in een wettelijke regeling is aan te wijzen. De (publieke) taak van de persoon (eenhoofdig orgaan) of het college (meerhoofdig orgaan) moet dus terug te vinden zijn in een bij of krachtens de wet vastgesteld besluit. Veel organen hebben ook eigen bevoegdheden, maar dat is geen vereiste voor het zijn van een A-orgaan.

Bij het tweede type gaat het om personen of colleges met enig openbare gezag, ook wel B-organen genoemd (art. 1:1 lid 1 sub b Awb). Deze personen of colleges zijn slechts bestuursorgaan voor zover zij publiekrechtelijke bevoegdheden uitoefenen die gewone burgers dus niet kunnen verrichten (zoals het verlenen van een vergunning). Wanneer zij andere handelingen verrichten vallen ze dus niet onder de Awb. Voorbeelden van B-organen zijn de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), de Nederlandsche Bank en garagehouders die de publiekrechtelijke bevoegdheid om APK-keuringsbewijzen af te geven bezitten. Besturen van bijzondere onderwijsinstellingen zijn slechts B-orgaan voor zover zij beslissen over het uitreiken van getuigschriften. Beslissingen over tentamens hebben bijvoorbeeld hebben alleen 'intern' karakter. Daardoor hebben ze alleen privaatrechtelijke werking en is er geen sprake van uitoefening van openbaar gezag.

Bestuursorganen en ambtenaren

Een ambt is synoniem voor bestuursorgaan. Een ambtsdrager is degene die het ambt feitelijk uitoefent. Hieruit volgt dat het ambt of bestuursorgaan blijft bestaan, zelfs nadat de ambtsdrager is vervangen door een ander natuurlijk persoon.

Hoofdstuk 4 - Rechten en plichten van bestuursorganen

Casus 'Neerlands Bloed'

De rechtse politieke beweging Neerlands Bloed wil zich op 1 mei 2012 presenteren aan het Nederlandse volk. Daarom wil zij op die dag een megafestatie organiseren in Hanzestad. Op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening van Hanzestad en art. 4 van de Wet openbare manifestaties (Wom) is daarvoor een kennisgeving vooraf vereist. Op grond van art. 5 Wom stelt de burgemeester ook enkele voorschriften vast in het kader van de verkeersveiligheid. Ook laat de burgemeester weten dat de gemeente bereid is marktkramen te verhuren. De (privaatrechtelijk) huurovereenkomsten worden opgesteld.

Op de dag van 1 mei 2012 ontstaat er uiteindelijk een treffen tussen linkse en rechtse betogers. Na een kwartier arriveert de politie en zij maakt, nadat blijkt dat de wanordelijkheden niet ophouden, een einde aan de schermutselingen. De burgemeester geeft de organisatoren de opdracht de megafestatie direct te beëindigen. Ook gaat de officier van justitie over tot vervolging van de raddraaiers.

Het besluitbegrip

Vanwege het legaliteitsbeginsel hebben bestuursorganen slechts bevoegdheden voor zover die in de wet zijn toegekend. De belangrijkste bevoegdheid is het nemen van besluiten: schriftelijke beslissingen van bestuursorganen, inhoudende publiekrechtelijke rechtshandelingen (art. 1:3 lid 1 Awb). Er bestaan echter verschillende soorten besluiten. Enerzijds zijn er besluiten voor individuele gevallen en anderzijds zijn er besluiten van algemene strekking. Van belang is een goed onderscheid te maken tussen:

  • Besluiten voor individuele gevallen, ook wel beschikkingen genoemd en

  • Besluiten voor meerdere gevallen, waaronder algemeen verbindende voorschriften, beleidsregels en andere besluiten van algemene strekking.

Hieronder volgt een nadere toelichting bij de verschillende soorten besluiten.

Besluiten voor individuele of concrete gevallen noemt men ook wel beschikkingen (art. 1:3 lid 2 Awb). In de praktijk ziet men deze vaak onder de naam vergunning, ontheffing, toekenning van een uitkering, verlening van een subsidie, beslissing op een bezwaarschrift of benoeming van een ambtsdrager. Meestal zijn beschikkingen gericht tot een persoon (persoonsgerichte beschikking), soms echter tot een object (zaaksgerichte beschikking). Een voorbeeld van zaaksgerichte beschikkingen is de onbewoonbaarverklaring van een woning. Dat besluit is een beschikking, want bedoeld voor een individueel object, namelijk de woning. Tegelijkertijd geldt het tegenover iedereen, want niemand kan dus in dat huis gaan wonen. Een ander voorbeeld van een zaaksgerichte beschikking is de gebiedsaanwijzing.

Verder zijn er begunstigende (verleent rechten of trekt plichten in) en bezwarende (schept plichten of trekt rechten in) beschikkingen. Het onderscheid is niet strikt, omdat aan veel begunstigende beschikkingen (zoals subsidies) ook voorwaarden worden verbonden. Er zijn verschillende redenen waarom het onderscheid tussen begunstigende en bezwarende beschikkingen toch van belang is. Zo hoeven begunstigende beschikkingen niet op een wet gebaseerd te zijn, terwijl dat voor bezwarende beschikkingen wel noodzakelijk is. Verder is intrekking van bezwarende beschikkingen in het algemeen makkelijker dan intrekking van begunstigende beschikkingen. Daarnaast is het toekennen van terugwerkende kracht aan bezwarende beschikkingen in beginsel moeilijker. Ook moeten belastende beschikkingen beter worden gemotiveerd.

Naast het onderscheid tussen begunstigende en bezwarende beschikkingen is er ook een onderscheid tussen vrije en gebonden beschikkingen. Bij gebonden beschikkingen geeft de wet wel precies aan wat het bestuursorgaan moet doen. Dit blijkt dan uit woorden als ‘mag’ of ‘moeten’. Bij vrije beschikkingen is er sprake van beslissingsvrijheid en geeft de wet niet precies aan hoe het bestuursorgaan van een bevoegdheid gebruik moet maken. Uit de bewoordingen van de bepaling blijkt dan van welke soort beslissingsvrijheid sprake is.

Hoewel het onderscheid tussen vrije en gebonden beschikkingen niet altijd even strikt is, is het wel van belang voor de toetsing door de rechter. Bij vrije beschikkingen (waarbij dus sprake is van beleidsvrijheid of beoordelingsvrijheid) toetst de rechter marginaal (terughoudend), terwijl hij bij gebonden beschikkingen (en waarbij sprake is van beoordelingsruimte) juist vol toetst. Dit heeft te maken met de machtenscheiding. Bij vrije beschikkingen hebben bestuursorganen veel vrijheid. Het is dan niet de bedoeling dat de rechter die vrijheid gaat invullen. Daarom moet hij zich beperken tot een marginale (terughoudende) toetsing.

Aan beschikkingen kunnen voorschriften, beperkingen of voorwaarden worden verbonden. Deze moeten wel in overeenstemming zijn met het doel van de regeling waarop de beschikking berust (specialiteitsbeginsel). Voorschriften en beperkingen zijn verplichtingen voor de houder die de werking van de beschikking begrenzen. Het verschil tussen voorschriften en beperkingen is dat beperkingen specifiek betrekking hebben op begrenzingen naar tijd en plaats. Bij voorwaarden gaat het om opschortende of ontbindende voorwaarden waaronder een beschikking wordt gegeven.

Bij het intrekken of wijzigen van een beschikking gaat het erom dat een recht, bevoegdheid of plicht wordt beëindigd. Omdat er dan iets wijzigt in die rechten, bevoegdheden of plichten van de burger is er sprake van een beschikking. De intrekking of wijziging van een beschikking is dus zelf ook een beschikking. Als er met terugwerkende kracht wordt ingetrokken of gewijzigd, dan noemt men dat terugnemen. Als er wordt ingetrokken of gewijzigd met het oog op de toekomst, dan noemt men dat opzeggen. De mogelijkheid tot intrekking of wijziging is momenteel alleen voor subsidiebeschikkingen geregeld. In de jurisprudentie zijn wel de volgende algemene lijnen te herkennen:

  • Als er verwijtbaar onjuiste opgaven zijn gedaan en daardoor ook een andere beschikking is gegeven, dan kan die beschikking zonder wettelijke grondslag worden ingetrokken. Dat geldt zowel voor vrije als gebonden beschikkingen. De vorm van intrekken is dan terugnemen.

  • Als er wel juiste gegevens zijn verstrekt, maar de burger had moeten begrijpen dat er kennelijk een verkeerde beschikking is gegeven, dan kan die beschikking ook zonder wettelijke grondslag worden ingetrokken. Ook hier is de vorm van intrekken terugnemen.

  • Er kan ook sprake zijn van verandering van beleid of inzicht bij het bestuursorgaan. Intrekking met terugwerkende kracht (terugnemen) is dan niet mogelijk. Intrekken met het oog op de toekomst (opzeggen) is wel mogelijk, mits er een overgangstermijn wordt gegeven en soms ook schadevergoeding. Bij vrije beschikkingen is geen wettelijke grondslag vereist. Bij gebonden beschikkingen is wel een grondslag vereist.

  • Als de burger niet meer aan de vereisten voldoet, dan is intrekken alleen voor de toekomst (opzeggen) mogelijk.

  • Als de burger zich, nadat de beschikking is gegeven, onrechtmatig gedraagt, dan is zowel terugnemen als opzeggen mogelijk. De intrekking wordt dan als sanctie gebruikt. Bij gebonden beschikkingen is een wettelijke grondslag vereist. Bij vrije beschikkingen is het nog niet duidelijk of die wettelijke grondslag is vereist.

Hoewel bestuursorganen onderdeel zijn van de uitvoerende macht, hebben ze naast bestuursbevoegdheden ook wetgevende bevoegdheden. Het gaat dan niet om wetten in formele zin, maar wetten in materiële zin. Dit noemt men ook wel bestuurswetgeving. Voorbeelden hiervan zijn amvb’s, ministeriële regelingen, provinciale of gemeentelijke verordeningen en algemeen verbindende voorschriften (a.v.v.). Bij algemeen verbindende voorschriften gaat het om algemeen geldende regels met externe werking. Het element algemeen geldend wil zeggen dat het tot een onbepaalde groep is gericht en voor herhaalde toepassing vatbaar is. Het element externe werking willen zeggen dat het moet gaan om regels die gelden voor buiten de overheidsorganisatie en dus geen betrekking hebben op de interne ambtelijke organisatie. Tegen a.v.v.’s is geen beroep mogelijk, omdat die procedure niet bedoeld is voor algemene regels (art. 8:3 Awb).

Naast a.v.v.’s bestaan er ook andere besluiten van algemene strekking (b.a.s.). Het verschil tussen een b.a.s. en een a.v.v. is dat een b.a.s. een concreet object of bepaalde periode betreft en dat tegen een b.a.s. in beginsel wel beroep mogelijk is. Een veel voorkomende b.a.s. is de gebiedsaanwijzing. Hierbij gaan binnen een bepaald gebied bepaalde regels gelden. Soms is een gebiedsaanwijzing toch een beschikking, bijvoorbeeld als de specifieke eigenschappen van of hoedanigheden van het gebied blijkens de wettelijke regeling doorslaggevend voor de aanwijzing. Een ander voorbeeld van een b.a.s. is het concretiserend besluit van een algemene regeling, zoals het plaatsen van een parkeerbord met onderbord. Het onderbord geeft dan aan dat het parkeerbord alleen geldt binnen bepaalde tijdstippen.

Bij beleidsregels gaat het om vuistregels die aangeven hoe in beginsel van een vrije bevoegdheid gebruik zal worden gemaakt. Voor beleidsregels is geen wettelijke grondslag nodig. Art. 4:81 Awb is wat dit betreft misleidend, omdat bestuursorganen ook voor dat dit artikel bestond de bevoegdheid hadden om beleidsregels vast te stellen. Dit is eigenlijk ook logisch, omdat beleidsregels juist de eigen vrijheid van het bestuursorgaan beperken. Afwijken van beleidsregels is mogelijk, mits een belangenafweging wegens bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigt (art. 4:84 Awb). Van belang is verder dat beleidsregels alleen het bestuursorgaan kunnen binden en niet de burger.

Het planbegrip

Naast a.v.v.’s, b.a.s.’s en beleidsregels zijn er ook plannen. Er bestaan veel soorten plannen die in de betreffende wetten zijn geregeld. Het bekendste voorbeeld hiervan is wellicht het bestemmingsplan, maar te denken valt ook aan de regionale waterplannen en de beheerplannen die zijn vastgelegd in de Waterwet.

Het plan onderscheidt zich van algemene regels doordat de diverse onderdelen van een plan niet gelijk zijn maar wel op elkaar afgestemd dienen te worden.

Plannen kunnen een verschillende mate van bindende werking hebben. Sommige plannen kunnen slechts worden gezien als een scenario of een prognose, andere vormen een weergave van het te voeren beleid en kunnen het bestuursorgaan dat het plan opgesteld in beperkte mate binden.

Tot slot hebben sommige plannen deels het karakter van een besluit, omdat tegen dergelijke plannen beroep kan worden ingesteld. Denk hierbij bijvoorbeeld weer aan het bestemmingsplan.

Handelingen

De bovenbeschreven besluiten worden vaak gevolgd door feitelijke handelingen, zoals het plaatsen van een verkeersbord of het toekennen van een academische titel. Tegen deze feitelijke handelingen bestaat geen rechtsbescherming, omdat die al mogelijk was bij het nemen van het daaraan voorafgaande besluit.

Attributie, delegatie en mandaat

In het voorgaande is gebleken welke bevoegdheden bestuursorganen kunnen hebben. In deze paragraaf gaat het erom hoe bestuursorganen die bevoegdheden kunnen verkrijgen. Uiteindelijk moet iedere bevoegdheid te herleiden zijn tot de Grondwet of een wet in formele zin.

Bij attributie verkrijgt een bestuursorgaan een nog niet bestaande bevoegdheid. Daarom noemt men dit ook wel originaire bevoegdheidstoekenning. Voorbeelden van attributiebepalingen zijn art. 81 Gw (vaststellen wetten in formele zin), art. 89 Gw (vaststellen algemene maatregels van bestuur), art. 149 Gemeentewet (algemene verordenende bevoegdheid van de raad).

Bij delegatie gaat het om de overdracht van een bestaande bevoegdheid aan een ander bestuursorgaan (art. 10:13 Awb). Het verschil met attributie is dat het bij attributie gaat om een nog niet bestaande bevoegdheid, terwijl het bij delegatie gaat om een bestaande bevoegdheid. Aangezien het bij delegatie gaat om overdracht van een bevoegdheid raakt het delegerende bestuursorgaan die bevoegdheid kwijt en kan het dus ook niet meer zelf uitoefenen. Wel kan het bestuursorgaan de delegatie weer intrekken (art. 10:18 Awb). Delegatie aan ondergeschikten is verboden (art. 10:14 Awb).

Bij mandaat gaat het om het uitoefenen van een bevoegdheid in naam van een bestuursorgaan (art. 10:1 Awb). De bevoegdheid wordt dus niet overgedragen en de verantwoordelijkheid blijft dus bij de mandaatgever. Een belangrijk verschil met delegatie is dat delegatie aan ondergeschikten verboden is (art. 10:14 Awb), terwijl mandaat aan ondergeschikten juist het uitgangspunt is.

Gebruik van het privaatrecht

Overheidsinstanties hebben, net als andere organisaties, gebouwen, computers en vervoermiddelen nodig om te functioneren. In dat opzicht kunnen ze net als privaatrechtelijke organisaties deelnemen aan het rechtsverkeer. Als de overheid gebruik maakt van privaatrecht, dan onderscheidt men enerzijds gewoon gebruik en beleidsmatig gebruik. Als de Staat een gebouw koopt is sprake van gewoon gebruik. Dit is gewoon gebruik omdat andere partijen met dezelfde motieven handelen. Van beleidsmatig gebruik is sprake als de overheid het instrument overeenkomst gebruikt om het algemeen belang te dienen. Te denken valt hierbij aan een subsidie-uitvoeringsovereenkomst. Ook bevoegdhedenovereenkomsten kunnen worden beschouwd als beleidsmatig gebruik van privaatrecht.

 

Stampvragen

1. Noem drie soorten besluiten die van toepassing zijn op meerdere gevallen.

2. Noem vier vormen van een beschikking.

3. Waarom is het onderscheid tussen begunstigende en belastende beschikking niet eenvoudig te maken? Waarom is dit onderscheid wel van belang?

4. Wat is het verschil tussen een vrije en een gebonden beschikking?

5. Wat is het verschil tussen voorwaarden en beperkingen die aan een beschikking kunnen worden verbonden?

6. In welke gevallen kan een beschikking worden ingetrokken of gewijzigd?

7. Leg uit wat wordt bedoeld met algemeen verbindende voorschriften.

8. Wat zijn beleidsregels?

9. Waarom bestaat er geen rechtsbescherming tegen feitelijke handelingen?

10. Leg de drie belangrijkste vormen van bevoegdheidsverkrijging uit en schets de onderlinge verschillen.

Hoofdstuk 5 - Bestuursorganen

Casus ‘boer in de natuur’

Boer Van der Weide wil zijn agrarische bedrijfsactiviteiten uitbreiden in de gemeente Hof van Brabant. Hij heeft zijn oog laten vallen op een stuk perceel dat hij daarvoor goed kan gebruiken. Hij vraagt een omgevingsvergunning aan bij het gemeentebestuur. Er blijken echter problemen te zijn op het vlak van het bestemmingsplan en de milieuwetgeving. Het college van B en W wil hem in deze economisch zware tijden graag tegemoet komen. Daarom verlenen ze hem een omgevingsvergunning op grond van art. 2.10 lid 2 Wabo jo. 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo. De omgevingsvergunning betreft ook de toestemmingen voor het veranderen van de inrichting en het kappen van een aantal bomen. Gedeputeerde staten (het dagelijks bestuur van de provincie) zijn echter van mening dat het economisch belang van boer Van der Weide niet in verhouding staat tot het belang van de natuur. Daarom vinden ze dat het kappen van bomen niet kan. Ook de inspecteur van de VROM-inspectie dient een bezwaarschrift in tegen de omgevingsvergunning. Boer Van der Weide is echter al begonnen met kappen en bouwen. Hij krijgt ook bezoek van een toezichthouder van de Regionale Milieudienst. Die constateert dat boer Van der Weide zonder watervergunning stoffen loost in de nabij gelegen rivier. Uiteindelijk komt het gemeentebestuur tot inkeer en schrijft boer Van der Weide aan om zijn activiteiten te staken. Ook het waterschap treedt handhavend op.

De organisatie van het Rijk

De organisatie van de bestuursorganen (regering en afzonderlijke ministers) van het Rijk (een openbaar lichaam, zie par. 3.2) is niet een wet te vinden. De Grondwet bevat wel enkele bepalingen inzake de bevoegdheden van de regering en ministers, maar de meeste bevoegdheden zijn toch vastgelegd in bijzondere wetten. Te denken valt aan de Awb, de Wob en de Wet Nationale ombudsman.

De organisatie van de gemeente

De organisatie van de bestuursorganen van de gemeente is wel te vinden in een aparte wet, namelijk de Gemeentewet. Binnen het openbaar lichaam gemeente zijn er de volgende bestuursorganen: gemeenteraad, het college van B en W en de burgemeester (art. 6 Gemeentewet). De burgemeester heeft twee petten op, in die zin dat hij onderdeel is van het bestuursorgaan college van B en W en tegelijkertijd ook afzonderlijk een bestuursorgaan is. Naast de genoemde organen kunnen gemeentes ook commissies als bestuursorgaan hebben.

De belangrijkste bevoegdheden van de raad zijn het maken van verordeningen (art. 147 en 149 Gemeentewet), het vaststellen van bestemmingsplannen en het uitoefenen van controle op het college van B en W en de burgemeester. Deze twee organen moeten zich ten opzichte van de gemeenteraad verantwoorden (art. 169 en 180 Gemeentewet).

De belangrijkste bevoegdheden van het college van B en W zijn het voorbereiden en uitvoeren van besluiten van de raad, het geven van beschikkingen, het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een last onder dwangsom.

De belangrijkste bevoegdheden van de burgemeester zijn het vertegenwoordigen van de publiekrechtelijke rechtspersoon (art. 2:1 BW, zie par. 3.2) gemeente (in privaatrechtelijke kwesties, art. 171 Gemeentewet) en het handhaven van de openbare orde (art. 172 Gemeentewet).

De organisatie van de provincie

Provincies vertonen qua organisatie veel gelijkenis met gemeentes. De bestuursorganen en hun bevoegdheden zijn te vinden in de Provinciewet: provinciale staten (PS), het college van gedeputeerde staten (GS) en de commissaris van de Koning (CdK). De bevoegdheden van provinciale staten zijn gelijk aan die van de gemeenteraad (art. 143 en 145 Provinciewet). De bevoegdheden van het college van gedeputeerde staten zijn vergelijkbaar met die van het college van B&W. Daarnaast is het college van gedeputeerde staten bevoegd besluiten te nemen omtrent goedkeuring van bestemmingsplannen, het beslissen op verzoeken tot het afgeven van bestemmingsplannen en het verlenen van milieuvergunningen aan grote bedrijven. De commissaris van de Koning is vergelijkbaar met de burgemeester. Hij vertegenwoordigt de publiekrechtelijke rechtspersoon (art. 2:1 BW, zie par. 3.2) provincie (in privaatrechtelijke kwesties, art. 176 Provinciewet). Een verschil met de burgemeester is dat de burgemeester ook bevoegdheden heeft met betrekking tot het handhaven van de openbare orde, terwijl de commissaris van de Koning die niet heeft. Wel heeft hij bevoegdheden in het kader van bijzondere omstandigheden, zoals evacuaties bij dreigende rampen en ernstige luchtverontreiniging.

De organisatie van het waterschap

De bestuursorganen en organisatie van waterschappen zijn te vinden in de Waterschapswet. Elke waterschap heeft een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter (die ook wel dijkgraaf wordt genoemd). Waterschappen hebben taken op het gebied van de zorg voor kwaliteit en kwantiteit van het water.

Gemeenschappelijke regelingen

Op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) kunnen openbare lichamen juridisch bindende afspraken maken over samenwerking. Veel gemeentes werken bijvoorbeeld samen bij uiteenlopende activiteiten zoals vuilnisophaal, brandweer en vervoer van scholieren.

Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie

De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO) biedt een kader voor regulering en subsidiëring van het bedrijfsleven welke is te vinden in de Wet op de bedrijfsorganisatie. Aan het hoofd staat de Sociaal Economische Raad (SER), daarnaast zijn er vele bedrijfslichamen, (hoofd)productschappen en (hoofd)bedrijfsschappen.

Zbo’s

Zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) zijn organen die een bestuurstaak verrichten en die wel tot het openbaar lichaam het Rijk behoren, maar niet in een hiërarchische relatie tot een minister staan. Een belangrijk kenmerk (en verschil met de meeste bestuursorganen) is dus dat het openbaar lichaam waartoe ze behoren (meestal het Rijk) geen directe controle op ze uitoefent; vandaar ook de benaming ‘zelfstandig’. Voorbeelden van zelfstandige bestuursorganen zijn de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO, voorheen de Informatie Beheer Groep, die de uitvoering van studiefinanciering verzorgt), de Stichting Verzekeringskamer (die toeziet op de naleving van verzekeringswetgeving door verzekeraars) en het College bescherming persoonsgegevens die toeziet op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), de Wet politiegegevens (Wpg) en de Wet gemeentelijke basisadministratie (Wet GBA).

Toezicht

Bestuurlijk toezicht moet worden onderscheiden van toezicht in de zin van handhaving (waarover meer in hoofdstuk 7). Bij bestuurlijk toezicht gaat het om toezicht op besluiten van decentrale bestuursorganen en dit is te vinden in art. 10:25 e.v. Awb.

Bij negatief toezicht wordt de werking van een reeds genomen besluit onthouden of ontnomen. Negatief toezicht komt in de eerste plaats voor als preventief toezicht. Dit komt het meeste voor in de vorm van goedkeuring (art. 10:25 Awb). Dat houdt in dat een besluit pas in werking treedt nadat een ander, in de wet aangewezen, orgaan het heeft goedgekeurd. Een ander voorbeeld van preventief toezicht is de verklaring van geen bedenkingen. Dat houdt in dat toestemming wordt gegeven voor besluit dat nog genomen moet worden.

Negatief toezicht komt in de tweede plaats voor als repressief toezicht. Dit komt in twee bevoegdheden tot uitdrukking, namelijk vernietiging en schorsing. Bij vernietiging wordt de werking aan een besluit ontnomen (art. 10:33 Awb). Bij schorsing gaat het om situaties waarin de verwachting is dat een besluit kan worden vernietigd. In dat geval kan de werking van het besluit worden geschorst, totdat zeker is dat het niet zal worden vernietigd (10:43 Awb). Bij positief toezicht geeft een orgaan aan een ander orgaan de opdracht of aanwijzing om een besluit te nemen of een besluit een bepaalde inhoud te geven.

 

Stampvragen

1. Noem drie bijzondere wetten waarin de bevoegdheidsverdeling van openbare lichamen van het Rijk is vastgelegd.

2. Wat zijn de belangrijkste taken van de gemeenteraad?

3. Leg uit waarom de burgemeester feitelijk twee petten op heeft in het orgaan gemeente.

4. Wat zijn de belangrijkste taken van Gedeputeerde staten?

5. Noem een verschil in taken tussen de burgemeester en de commissaris van de Koning.

6. Schets de organisatie van het waterschap.

7. Wat wordt bedoeld met de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie?

8. Wat is het belangrijkste verschil tussen een zbo en de meeste andere bestuursorganen?

9. Wat is het verschil tussen negatief en positief toezicht?

10. In welke vormen komt negatief toezicht in ons land voor?

Hoofdstuk 6 - Bestuursbeginselen

Casus 'gereserveerde parkeerplaats'

Nelis de Wit is 75 jaar en woont in Centrumstad. Omdat hij slecht ter been is, heeft hij op grond van de parkeerverordening van Centrumstad al jaren een vergunning voor een parkeerplaats vlak voor zijn deur. In de parkeerverordening staat dat hij ieder jaar voor 15 november de aanvraag moet indienen. Voor toekenning van de vergunning gelden twee voorwaarden, namelijk het niet meer dan 100 meter kunnen lopen en het niet beschikbaar zijn van een parkeerplaats binnen 100 meter vanaf de woning van de aanvrager.

Op 5 oktober 2010 dient hij de aanvraag in, voorzien van de medische verklaring en de gegevens over de plaatselijke parkeersituatie. Half december heeft hij echter nog niets gehoord van de gemeente over zijn vergunning voor 2011. Daarom belt hij naar de gemeente. Ambtenaar De Bruin geeft aan dat meneer De Wit niet zo moet zeuren. Half januari 2011 krijgt meneer De Wit echter een brief waarin hem wordt medegedeeld dat zijn aanvraag is afgewezen. De onderbouwing daarvoor is dat hij niet voldoet aan de criteria die al sinds 1994 gelden; hij kan immers nog lopen (zij het zeer moeizaam) en hij woont in een straat waar voldoende parkeergelegenheid is. Tegen die beslissing kan De Wit overigens nog wel bezwaar indienen.

Hij snapt er echter niets van. Al 19 jaar heeft hij een vergunning gekregen en nu wordt zijn aanvraag geweigerd. Bovendien heeft meneer Blaauw, die verderop in dezelfde straat woont, wel een vergunning gekregen, terwijl die al over een invalidenwagentje beschikt.

Geschreven en ongeschreven normen

De meeste normen waar bestuursorganen zich aan moeten houden staan in de Awb. In hoofdstuk 2 staan bijvoorbeeld algemene regels over het verkeer tussen burgers. In hoofdstuk 3 staan regels die specifiek betrekking hebben op het nemen van besluiten, terwijl in hoofdstuk 4 specifieke regels staan voor bepaalde typen besluiten (beschikkingen, subsidies en beleidsregels). Ook andere wetten, amvb's en lagere regelgeving (zoals gemeentelijke verordeningen) bevatten normen waar het bestuur zich aan moet houden.

Naast die geschreven normen, bestaan er ook ongeschreven normen. Deze normen hebben zich in de loop der jaren ontwikkeld tot algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het belangrijkste voorbeeld van een ongeschreven norm is het vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat burgers zich onder omstandigheden gerechtvaardigd mogen beroepen op gewekt vertrouwen. De reden waarom ongeschreven normen (nog) niet zijn gecodificeerd ligt vooral in het feit dat deze normen moeilijk zijn te vertalen naar concrete regels.

Naast de beginselen van behoorlijk bestuur, die rechtmatigheidsnormen bevatten, bestaan er ook fatsoensnormen, die niet juridisch niet afdwingbaar zijn. Voorbeelden van fatsoensnormen zijn het tonen van voldoende dienstvaardigheid, het beleefd behandelen van burgers, het aannemen van een houding die gericht is op samenwerking, het goed telefonisch bereikbaar zijn, het achterwege laten van grievende opmerkingen en het herstellen van ontdekte fouten. Het is dus belangrijk om onderscheid te maken tussen enerzijds ongeschreven normen die wel juridisch afdwingbaar zijn (ook wel beginselen van behoorlijk bestuur, waarvan het vertrouwensbeginsel het belangrijkste voorbeeld is) en anderzijds fatsoensnormen die niet juridisch afdwingbaar zijn.

In beginsel heeft het geschreven recht voorrang. Desondanks moet het recht ook tot billijke resultaten leiden. Als bestuursorganen handelen in strijd met de wet, dan hoeft dat echter niet altijd bezwaarlijk te zijn, vooral niet als hierbij geen belangen van derden worden getroffen. Daarom heeft de rechter geoordeeld dat handelen in strijd met de wet en in overeenstemming met ongeschreven recht soms toch de voorkeur heeft, vooral als het om financiële verstrekkingen gaat. Dit noemt men ook wel contra legem.

Voor het nemen van concrete beslissingen hebben bestuursorganen in de wet een bepaalde vrijheid gekregen. Als de wet niet precies aangeeft wanneer een bevoegdheid tot positieve of negatieve toepassing moet leiden, dan is er sprake van beleidsvrijheid. In de wettelijke bepaling staat dan het woord 'kan'. Daarom noemt men dit ook wel 'kan-bepalingen'. Als in de wettelijke bepaling een vage term staat die in de concrete situatie moet worden gepreciseerd, dan noemt men dat beoordelingsvrijheid. In de wettelijke bepaling staat dan bijvoorbeeld 'naar het oordeel van' of 'in het belang van'. Als die vage term is gebruikt, omdat de wetgever geen preciezere term kon bedenken, dan noemt men dat beoordelingsruimte. Het bestuursorgaan heeft dan wel enige mogelijkheid om een vage term te beoordelen, maar die houdt minder in dan vrijheid en strekt niet verder dan enige ruimte om te beoordelen. Het onderscheid tussen deze vrijheden is van belang voor de rechterlijke toetsing. Bij beleidsvrijheid en beoordelingsvrijheid toetst de rechter terughoudend of marginaal, dat wil zeggen dat hij slechts beoordeelt of het bestuursorgaan in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. Bij beoordelingsruimte daarentegen heeft het bestuursorgaan minder vrijheid en heeft de rechter dus meer vrijheid om volledig te toetsen.

Het belang van normen in het bestuursrecht

Bestuursrechtelijke normen zijn niet altijd toepasselijk. Hoofdstuk 2 Awb geldt voor al het handelen van bestuursorganen. Hoofdstuk 3 is slechts toepasselijk bij besluiten. Afdeling 3.2 is bij algemeen verbindende voorschriften echter slechts toepasselijk voor zover de aard van die besluiten zich daartegen niet verzet (art. 3:1 lid 1 (Awb) De afdelingen 3.6 (bekendmaking) een 3.7 (motivering) zijn zelfs helemaal niet toepasselijk bij algemeen verbindende voorschriften. Verder geldt hoofdstuk 3 ook voor andere handelingen van bestuursorganen, zoals feitelijke handelingen en privaatrechtelijke rechtshandelingen, behalve als de aard van die handelingen zich daartegen verzet (art. 3:1 lid 2 Awb). Hoofdstuk 4 is verder slechts toepasselijk bij bepaalde typen besluiten, namelijk beschikkingen en beleidsregels.

Verder is in dit kader relevant dat onder beschikkingen ook afwijzingen van aanvragen vallen (art. 1:3 lid 2 Awb). Bij een aanvraag gaat het om een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. Voor een aanvraag is dus vereist dat er sprake is van een belanghebbende. Bij een belanghebbende moet voldaan zijn aan vijf voorwaarden. De eerste voorwaarde is dat de belangen objectief zijn. Dit houdt in dat de belangen niet afhankelijk mogen zijn van een subjectieve smaak en in de ogen van ieder ander (dus objectief bekeken) belangrijk moeten zijn.

De tweede voorwaarde is dat de belangen persoonlijk moeten zijn. Dit houdt in dat de belanghebbende zich moet onderscheiden van anderen die ook door het besluit worden getroffen. Bewoners van een straat die tot voetgangersgebied is aangewezen hebben dus wel een persoonlijk belang, terwijl anderen die daar af en toe hun auto parkeerden geen persoonlijk belang hebben. Het vereiste van een persoonlijk belang noemt men ook wel het individualiseringsvereiste.

De derde voorwaarde is dat de belangen een eigen belang moeten zijn. Als de aanvraag voor een bouwvergunning voor bewoner A wordt afgewezen, kan bewoner B daar dus niet tegen in bezwaar gaan aangezien het niet om zijn belang gaat.

De vierde voorwaarde is dat het belang rechtstreeks bij een besluit betrokken moeten zijn. Dit houdt in dat de werknemers van een instelling waarvan de aanvraag voor subsidie is afgewezen geen belanghebbenden zijn, omdat zij enkel een afgeleid belang hebben; de instelling heeft wel een rechtstreeks belang.

De vijfde voorwaarde is dat het belang actueel of bepaalbaar is. Dit houdt in dat de gevolgen van het besluit voldoende zeker moeten zijn. Gevolgen waarvan nog niet zeker is of en in welke mate ze zich zullen voordoen zijn dus onvoldoende bepaalbaar.

Bij de vierde voorwaarde (dat het belang rechtstreeks moet zijn) is al gebleken dat niet alleen natuurlijke personen, maar ook rechtspersonen of instellingen die geen rechtspersoonlijkheid bezitten belanghebbende kunnen zijn. In die gevallen is wel vereist dat die instelling als zodanig herkenbaar is en uit de doelstelling of feitelijke werkzaamheden blijkt dat ze een bepaald bijzonder belang behartigen. Naast natuurlijke personen, rechtspersonen en andere instellingen kunnen ook bestuursorganen belanghebbende zijn. Bij bestuursorganen moet het gaan om de aan hen door de wet toevertrouwde belangen.

Normen voor de besluitvorming

Een belangrijke norm bij de voorbereiding van besluiten is dat besluiten moeten worden genomen binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde beslistermijn (art. 4:13 Awb). Als dat wettelijk voorschrift ontbreekt, dan moet het besluit binnen een redelijke termijn worden genomen. Het hangt van de omstandigheden af wat een redelijke termijn is, maar deze mag niet langer dan acht weken zijn. Als het bestuursorgaan voorziet dat het niet binnen acht weken een besluit kan nemen, dan moet betrokkene hiervan in kennis worden gesteld (art. 4:14). Daarbij moet dan ook worden aangegeven binnen welke termijn wel een besluit zal worden genomen. Als het bestuursorgaan niet binnen de beslistermijn een besluit heeft genomen, dan wordt het orgaan geacht een beslissing te hebben geweigerd. Dat noemt men ook wel een fictieve weigering. Hoewel er bij fictieve weigeringen dus geen besluit wordt genomen, staat er wel rechtsbescherming (bezwaar of beroep) open (art. 6:2 Awb).

Een andere belangrijke norm bij de voorbereiding van besluiten is dat er een zorgvuldige voorbereiding moet zijn. Dat houdt in dat bestuursorganen alle relevante feiten en af te wegen belangen moeten kennen (art. 3:2 Awb). Dit noemt men ook wel de kennisvergaringsplicht. Hieruit volgt dat bestuursorganen soms verplicht zijn om een deskundigenadvies te vragen.

Uit het beginsel van een zorgvuldige voorbereiding volgt ook dat aanvragers en andere belanghebbenden, voordat het besluit wordt genomen, hun zienswijzen kunnen indienen (art. 4:7 Awb ten aanzien van aanvragers en art. 4:8 Awb ten aanzien van andere belanghebbenden). Dit noemt men ook wel de hoorplicht. Desondanks mogen betrokkenen hun zienswijzen zowel mondeling als schriftelijk indienen (art. 4:9 Awb). Een belangrijke uitzondering op de hoorplicht is dat deze niet geldt als een afwijzend besluit alleen is gebaseerd op gegevens die de aanvrager heeft verstrekt (art. 4:7 Awb).

Bij sommige besluiten is te verwachten dat er veel verschillende belanghebbenden zullen zijn of dat niet bekend is welke belanghebbenden er zijn. In die gevallen kan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure toepasselijk worden verklaard. In deze uitgebreide voorbereidingsprocedure zijn standaardregels voor de terinzagelegging van stukken, het publiceren van het ontwerpbesluit en het geven van inspraak. Een belangrijk gevolg van het volgen van deze uitgebreide voorbereidingsprocedure is dat na het nemen van het besluit geen bezwaar meer mogelijk is (art. 7:1 lid 1 sub d Awb). Beroep dient direct bij de bestuursrechter te worden ingesteld.

In de wet is ook bepaald welke gegevens er in een aanvraag moeten staan, zoals de naam en adres van de aanvrager alsmede een omschrijving van het besluit dat betrokkene aanvraagt (art. 4:2 Awb). Als de aanvraag onvolledig is, dan moet het bestuursorgaan de aanvrager de gelegenheid geven de aanvraag aan te vullen (art. 4:5 lid 1 Awb).

Een goed besluit

Na normen voor de voorbereiding van besluiten zijn er ook normen voor de inhoud van besluiten. Een belangrijke norm voor de inhoud van besluiten is het beginsel van belangenafweging. Dit beginsel houdt in dat alle rechtstreeks bij een besluit betrokken belangen moeten worden meegewogen (art. 3:4 lid 1 Awb).

De uitkomst van die belangenafweging mag niet zodanig zijn dat één of meer belanghebbenden daardoor onevenredig wordt getroffen in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen (art. 3:4 lid 2 Awb). Dit noemt men ook wel het evenredigheidsbeginsel.

Bestuursorganen moeten een lijn volgen in hun besluiten, zodat burgers hun gedrag daarop kunnen afstemmen. Bestuursorganen mogen dus niet willekeurig handelen, maar moeten juist consistent handelen. Dit noemt men ook wel het consistentiebeginsel of het verbod van willekeur. Dit beginsel lijkt op het gelijkheidsbeginsel, maar is niet hetzelfde. Het gelijkheidsbeginsel heeft betrekking op juridisch gelijke gevallen, terwijl het consistentiebeginsel meer betrekking heeft op het ontwikkelen van consistent beleid. Daarom worden vaak beleidsregels opgesteld. Bij het gelijkheidsbeginsel is nog van belang dat het alleen gaat om besluiten van hetzelfde bestuursorgaan. Een besluit in gemeente A kan dus anders zijn dan een besluit in gemeente B, ook al zijn de feiten verder (juridisch) hetzelfde.

Uit het verbod van misbruik van bevoegdheid volgt dat een bestuursorgaan een bevoegdheid niet mag gebruiken voor andere doelen dan waarvoor die bevoegdheid is verleend (art. 3:3 Awb). Dit noemt men ook wel het verbod van détournement de pouvoir. Het bekendste voorbeeld hiervan is het arrest Zandvoortse woonruimteverordening. In dat arrest vorderde het gemeentebestuur een zomerhuisje met als reden dat de verhuurder naar de mening van het gemeentebestuur een te hoge huurprijs vroeg, terwijl het doel van die verordening is om de beschikbare woonruimte te verdelen. Aangezien het gemeentebestuur de bevoegdheid tot het vorderen van het zomerhuisje dus voor een andere doel gebruikte dan waarvoor die bevoegdheid was verleend (namelijk het verdelen van beschikbare woonruimte), was er sprake van misbruik van bevoegdheid.

Eén van de weinige normen die niet in de wet is gecodificeerd is het vertrouwensbeginsel. Dit beginsel houdt in dat burgers zich kunnen beroepen op terecht of gerechtvaardigd gewekte verwachtingen, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. De eerste voorwaarde is dat degene die het vertrouwen heeft gewekt daartoe ook bevoegd moet zijn. In de praktijk moet het vertrouwen dus zijn gewekt door een bestuursorgaan of door iemand van wie men redelijkerwijs kan aannemen dat die namens het orgaan heeft opgetreden. Tegelijkertijd kan het onder omstandigheden juist weer ongerechtvaardigd zijn om af te gaan op uitspraken van een dronken burgemeester tijdens een borrel.

De tweede voorwaarde is dat het feit waardoor de verwachting is gewekt ook geschikt moet zijn om vertrouwen te wekken.

De derde voorwaarde is dat er schade moet zijn geleden. Dit houdt in dat de belanghebbende iets moet hebben gedaan dat hem geld gekost heeft en dat hij dat niet gedaan zou hebben als er geen vertrouwen zou zijn gewekt. Dit noemt men ook wel het dispositievereiste.

De vierde voorwaarde is dat er geen contra-indicaties mogen zijn die zich verzetten tegen honorering van de gewekte verwachtingen. Als een bestuursorgaan bijvoorbeeld iets toezegt dat in strijd is met een wettelijke bepaling, dan kan de belanghebbende dus ook geen beroep doen op het vertrouwensbeginsel.

Verder is ook het motiveringsbeginsel relevant (art. 3:46 Awb). Dit beginsel houdt in dat uit de motivering moet blijken waarom het besluit de inhoud heeft die zij heeft. In de praktijk betekent dat vaak dat onvoldoende motivering samenhangt met onvoldoende behoorlijke afweging van belangen. Soms kan het bestuursorgaan volstaan met een summiere motivering (art. 4:82 Awb). Een eerste voorbeeld is de situatie dat het bestuursorgaan ter motivering verwijst naar een advies dat bovendien zelf voldoende is gemotiveerd. Een tweede voorbeeld is de situatie dat het bestuursorgaan ter motivering verwijst naar een beleidsregel. Daarbij is het wel essentieel dat die beleidsregel ook gepubliceerd is.

Inhoudelijke normen voor besluiten

Naast normen voor de voorbereiding en totstandkoming van besluiten zijn er ook normen voor de inrichting van besluiten. Hierbij gaat het dus om normen over de vormgeving van besluiten. Eén van die normen is het beginsel van formele rechtszekerheid. Dit beginsel houdt in dat besluiten duidelijk moeten zijn; dat burgers weten waar ze aan toe zijn en wat hun rechten of plichten zijn die hen met het besluit worden toegekend respectievelijk opgelegd.

Een andere norm is dat de motivering niet alleen deugdelijk moet zijn, maar ook kenbaar. Verder moet het besluit ook vermelden welke rechtsmiddelen open staan. Het bestuursorgaan moet dus in het besluit vermelden door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld (art. 3:45 en 6:23 Awb).

Publicatie

Bij de publicatie van besluiten zijn twee vormen te onderscheiden. Mededeling is niet vereist voor de inwerkingtreding van besluiten, terwijl bekendmaking wel vereist is (art. 3:40 Awb). Besluiten die tot één of meer belanghebbenden zijn gericht worden bekendgemaakt door toezending of uitreiking (art. 3:41). Andere besluiten worden bekendgemaakt door publicatie (art. 3:42 Awb).

Het gebruik van privaatrecht in het bestuursrecht

In het arrest Windmill is bepaald in hoeverre de overheid gebruik mag maken van het privaatrecht. Voor de beantwoording van die vraag moet eerst worden nagegaan of in de wet is bepaald of de privaatrechtelijke weg mag worden gebruikt. Als de wet geen uitsluitsel biedt, dan moet men achtereenvolgens nagaan of handhaving langs publiekrechtelijke weg mogelijk is, of een eventuele publiekrechtelijke weg meer waarborgen biedt aan burgers en tot slot of de publiekrechtelijke weg tot vergelijkbare resultaten leidt als de privaatrechtelijke weg. Bij positieve beantwoording van deze drie vragen is er sprake van doorkruising en mag de privaatrechtelijke weg niet gebruikt worden.

 

Stampvragen

1. Waarom zijn ongeschreven bestuursnormen (nog) niet vertaald naar concrete regels?

2. Wat wordt bedoeld met fatsoensnormen en wat is het verschil hiervan met ongeschreven normen?

3. Wat is het verschil tussen beoordelingsvrijheid en beoordelingsruimte?

4. Aan welke vijf voorwaarden moet zijn voldaan om te kunnen spreken van een belanghebbende?

5. Leg uit wat wordt bedoeld met een zorgvuldige voorbereiding.

6. Schets de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.

7. Wat wordt bedoeld met het verbod van détournement de pouvoir?

8. Schets de vier voorwaarden waaraan moet worden voldaan om met succes een beroep te kunnen doen op het vertrouwensbeginsel.

9. Welke twee vormen van publicatie kunnen worden onderscheiden? Licht beide vormen toe.

10. Schets op welke manier een overheidsorgaan dient te bepalen of zij de privaatrechtelijke of de publiekrechtelijke weg dient te bewandelen.

Hoofdstuk 7 - Handhaving in het bestuursrecht

Casus 'Het lastige sluitstuk'

Bij op- en overslagbedrijf De Terminal BV worden allerlei uiterst brandbare stoffen aan- en afgevoerd en opgeslagen. Bij controle door een toezichthouder in april 2011 worden meerdere overtredingen van de omgevingsvergunning geconstateerd. Zo zijn er bijvoorbeeld geen vloeistofdichte vloeren en onvoldoende brandwerende voorzieningen aangebracht. Drie weken later krijgt het bedrijf van het college van B en W een brief waarin het wordt geïnformeerd over het onderzoek en gewaarschuwd om de overtredingen op korte termijn te beëindigen. De Terminal BV heeft op dat moment onvoldoende financiële middelen om de gevraagde voorzieningen aan te brengen. Daarom verzoeken ze om een gedoogbeschikking voor een jaar. Het college van B en W wijst dat verzoek af en stelt een conceptbeschikking voor een last onder dwangsom op. Tegen die conceptbeschikking kan De Terminal BV een zienswijze inbrengen. Die zienswijze doet het college van B en W echter niet van gedachten veranderen.

In augustus 2011 legt het college van B en W een last onder dwangsom op, inhoudende dat De Terminal BV uiterlijk 1 november 2011 aan twee in de last genoemde voorschriften moet voldoen. Voor elke week dat na die datum niet aan de last wordt voldaan verbeurt De Terminal BV een dwangsom van €50.000 per week. De Terminal BV dient een bezwaarschrift in en verzoekt de rechtbank om schorsing van de last. Dat verzoek wordt afgewezen. Het bezwaarschrift wordt ongegrond verklaard. Vervolgens gaat De Terminal BV tegen die ongegrondverklaring in beroep.

In januari 2012 is de hoogte van de dwangsom opgelopen tot € 800.000. Het college van B en W aarzelt echter met het invorderen van de dwangsom, omdat aan een deel van de last wel is voldaan en omdat het economisch gezien niet zo goed gaat met De Terminal BV. In dat opzicht heeft een faillissement ook tot gevolg dat veel werkgelegenheid verloren gaat.

Omwonenden zijn echter niet gerust over de situatie. Daarom verzoeken ze B en W een invorderingsbeschikking te nemen. Dat verzoek wordt echter geweigerd. Tegen die weigering dienen ze bezwaar in dat ongegrond wordt verklaard. Tegen die beslissing gaan ze in beroep bij de rechtbank.

Daarnaast is ook de officier van justitie op de hoogte en deze gaat in april 2010 over tot vervolging van het bedrijf, omdat het handelen in strijd met het voorschrift uit de omgevingsvergunning strafbaar is. Ook wordt de rechtbank gevraagd het bedrijf te verplichten de nagelaten voorzieningen te treffen op grond van art. 8 sub c Wet op de economische delicten.

Handhaving in het bestuurs-, straf- en privaatrecht

Bij het onderdeel handhaving gaat het om het doen naleven van bestuursrechtelijke regels. Het gaat dus om de vraag hoe bestuursorganen ervoor kunnen zorgen dat burgers zich aan bestuursrechtelijke voorschriften houden. Naast handhaving via het bestuursrecht, kan dat soms ook via het straf- of privaatrecht. De Meststoffenwet (waarin regels staan over de maximum toegestane hoeveelheid mest in veehouderijen) kan alleen strafrechtelijk worden gehandhaafd. Meestal is het een overheidsinstantie die handhaaft. Burgers kunnen echter ook verzoeken indienen bij bestuursorganen om tot handhaving over te gaan. Bij handhaving spelen dus naast het bestuursrecht ook het straf- en privaatrecht een rol.

Bestuursrechtelijke handhaving is geregeld in hoofdstuk 5 Awb. De meest voorkomende vormen van handhaving zijn bestuursdwang, dwangsom, boete en de intrekking van besluiten. Bestuursorganen die bevoegd zijn bestuursdwang op te leggen zijn in beginsel ook bevoegd een dwangsom op te leggen (art. 5:32 lid 1 Awb). Verder moet per bijzondere wet worden bekeken welk bestuursorgaan daartoe bevoegd is.

Handhaving bestaat meestal uit drie fases. In de eerste fase wordt toezicht uitgeoefend door (daartoe door het bestuursorgaan aangewezen) ambtenaren die controleren of personen of bedrijven zich aan bestuursrechtelijke regels houden. In de tweede fase wordt een sanctiebesluit genomen waarin wordt geconstateerd dat een persoon of bedrijf zich niet aan de regels houdt en dat het bestuursorgaan een sanctie zal opleggen als de overtreding niet wordt gestaakt. In de derde fase wordt het besluit ten uitvoer gelegd. In deze fase wordt dus bijvoorbeeld daadwerkelijk bestuursdwang toegepast.

Zoals eerder aangegeven speelt het strafrecht soms bij handhaving ook een rol. Het komt namelijk voor dat een overtreding van bestuursrechtelijke voorschriften strafbaar is gesteld. Dit gebeurt onder andere in de Wet op de economische delicten (Wed), de Woningwet en de Huisvestingswet. Een verschil is dat het in die gevallen niet het bestuursorgaan, maar de rechter is die de sancties oplegt.

Bestuursrechtelijke voorschriften kunnen daarnaast ook via privaatrechtelijke weg worden gehandhaafd. In het arrest Windmill is bepaald in hoeverre bestuursorganen de privaatrechtelijke weg mogen gebruiken als er ook een bestuursrechtelijke weg is. Het uitgangspunt daarbij is dat in eerste instantie moet worden gekeken of in de wet staat dat de privaatrechtelijke weg is toegestaan. Als dat niet het geval is, dan moet bekeken worden of handhaving via bestuursrechtelijke weg mogelijk is. Vervolgens moet worden bekeken of die bestuursrechtelijke weg meer waarborgen biedt aan burgers en of die weg tot hetzelfde resultaat leidt als handhaving via privaatrechtelijke weg. In de praktijk is in veel wetten al bepaald dat bestuursorganen de bestuursrechtelijke weg kunnen kiezen. Daarbij is dan ook de bevoegdheid verleend tot bijvoorbeeld bestuursdwang. In die gevallen is de privaatrechtelijke weg dus al afgesloten.

De overtreding van bestuursrechtelijke voorschriften hoeft niet alleen door bestuursorganen gehandhaafd te worden, maar kan ook geschieden door burgers. Zij zijn geen bestuursorgaan en daardoor is hetgeen bepaald is in het arrest Windmill ook niet op hen van toepassing. Burgers kunnen bestuursorganen in concrete situaties verzoeken om te handhaven. Daarnaast kunnen ze tegen de overtreder ook een vordering op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) instellen.

Handhavingsnormen

Zoals eerder aangegeven, moeten bestuursorganen zich bij de uitoefening van bevoegdheden houden aan regels. Dat geldt dus ook als ze handhavingsbevoegdheden uitoefenen. Zo moeten bestuursorganen, wanneer zij handhavend optreden, rekening houden met een zorgvuldige voorbereiding, met een gelijke behandeling van gelijke gevallen en met het vertrouwensbeginsel.

Wellicht de belangrijkste norm is echter dat alle rechtstreeks betrokken belangen moeten worden meegewogen. In gevallen van handhaving kan de afweging van al die belangen ertoe leiden dat in een concreet geval moet worden afgezien van handhaving. Een voorbeeld is de situatie waarin een bedrijf geen vergunning heeft, terwijl niemand daar last van heeft. Het bestuursorgaan kan dan handhaven, maar kan eigenlijk net zo goed alsnog de benodigde vergunning afgeven. Uitgangspunt is wel dat bestuursorganen een beginselplicht hebben tot handhaving. De rechter toetst dat slechts marginaal of terughoudend. Dat houdt in dat de rechter alleen nagaat of het bestuursorgaan in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.

Toezicht op handhaving

Handhavingstoezicht moet men onderscheiden van bestuurlijk toezicht. Bij bestuurlijk toezicht gaat het om toezicht op besluiten van andere bestuursorganen, terwijl het bij handhavingstoezicht gaat om het nagaan of bestuursrechtelijke voorschriften worden nageleefd door burgers. Dat toezicht wordt uitgevoerd door toezichthouders (art. 5:11 Awb). Iedereen is verplicht aan de uitoefening van het toezicht mee te werken (art. 5:20 Awb). Hierbij kan men denken aan het geven van informatie, het binnenlaten in bedrijfspanden en het laten inzien van stukken. De medewerkingsplicht geldt niet voor degenen die vanwege hun ambt, beroep of krachtens wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding (art. 5:20 lid 2 Awb).

Toezichthouders hebben verschillende bevoegdheden, zoals het betreden van plaatsen (art. 5:15 Awb) en het vorderen van inlichtingen (art. 5:16 Awb). Ze mogen slechts gebruik maken van deze bevoegdheden voor zover dat redelijkerwijs nodig is (art. 5:13 Awb). Ze hebben ook plichten, zoals het dragen van een legitimatiebewijs (art. 5:12 Awb).

Veel toezichthouders hebben ook opsporingsbevoegdheden. Dat kan tot problemen leiden, omdat burgers ten aanzien van opsporingsbevoegdheden juist een zwijgrecht hebben en dus niet hoeven mee te werken. Bovendien moeten opsporingsambtenaren de cautie geven (art. 29 Sv).

Sanctionerend optreden

Als het bestuursorgaan heeft vastgesteld dat een burger een bestuursrechtelijk voorschrift heeft overtreden, dan zal het bestuursorgaan overgaan tot het opleggen van een sanctie. Een veelvoorkomende sanctie is bestuursdwang. Hierbij gaat het bestuursorgaan over tot zelfstandig optreden om de overtreding te herstellen. Bouwwerken die zonder bouwvergunning zijn gebouwd worden bijvoorbeeld afgebroken. Het bestuursorgaan zal daartoe overigens wel eerst een besluit nemen waarin het bestuursorgaan de belanghebbende een termijn gunt waarbinnen de belanghebbende de overtreding zelf kan herstellen. Als de overtreder daar geen gehoor aan geeft, dan zal de gemeente zelf in actie komen. De kosten van het feitelijk optreden door het bestuursorgaan worden op de overtreder verhaald. Zowel tegen het opleggen van de last als tegen de beschikking tot invordering staat bezwaar en beroep open. Het toepassen van bestuursdwang is overigens niet toegestaan als ten aanzien van dezelfde overtreding al een last onder dwangsom in werking is (art. 5:6 Awb).

Een andere veel voorkomende sanctie is de dwangsom. Als het bestuursorgaan bevoegd is om bestuursdwang toe te passen, dan is het ook bevoegd om een dwangsom op te leggen. Beide sancties mogen dus niet tegelijkertijd ten aanzien van dezelfde overtreding, maar wel na elkaar (art. 5:6 Awb). Als eenmaal is vastgesteld dat iemand een bestuursrechtelijk voorschrift overtreedt, dan zal het bestuursorgaan besluiten een dwangsom op te leggen. Daartoe gunt het de overtreder nog een termijn om de overtreding zelf te herstellen. Als de overtreder daar geen gehoor aan geeft, dan zal het bestuursorgaan de dwangsommen verbeuren en eventueel ook besluiten om die te gaan invorderen. Ook hier geldt dat zowel tegen het opleggen van de last als tegen de beschikking tot invordering bezwaar en beroep open staat Het opleggen van een dwangsom is niet altijd effectief. Soms is het noodzakelijk om een overtreding snel ongedaan te maken. In die gevallen is het dus beter als het bestuursorgaan bestuursdwang toepast en de overtreding zelf herstelt.

Enigszins vergelijkbaar met de dwangsom is de (bestuurlijke) boete (art. 5:40 e.v. Awb). Een belangrijk verschil is dat de dwangsom een voorwaardelijk karakter heeft, terwijl de boete onvoorwaardelijk is.

Als iemand wel een vergunning heeft maar zich niet aan de daaraan verbonden voorschriften houdt, dan kan een bestuursorgaan ook de vergunning intrekken. Hiervoor is in de Awb echter nog geen algemene regeling getroffen. Wel is in afdeling 4.2.6 Awb de intrekking van subsidies geregeld.

Verhouding tussen bestuursrecht en strafrecht

Naast bestuursrechtelijke handhaving door bestuursorganen kan er ook sprake zijn van strafrechtelijke handhaving door het OM en de strafrechter. Daardoor kan het voorkomen dat het bestuursorgaan gedoogt, terwijl het OM vervolgt. In 1985 oordeelde de Hoge Raad dat ook dat is toegestaan. Het kan ook voorkomen dat ten aanzien van dezelfde overtreding zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk wordt gehandhaafd. Dat is ook toegestaan, mits de sancties een verschillend doel dienen. Wel probeert de wetgevers dergelijke situaties zo veel mogelijk te voorkomen.

Gedogen

Bestuursorganen hebben een beginselplicht tot handhaven. Daarnaast zijn ze verplicht belangen af te wegen en te voorkomen dat bepaalde belangen onevenredig worden benadeeld. Daardoor kan het zijn dat ze afzien van handhaving. Het niet optreden tegen een overtreding door een bestuursorgaan dat tot zodanig optreden in beginsel juridisch bevoegd en feitelijk in staat is noemt men gedogen. Na rampen in Enschede, Volendam en op Schiphol staat gedogen in een negatief daglicht.

In de jurisprudentie is bepaald dat gedogen alleen bedoeld is voor tijdelijke aangelegenheden. Verder moet gedogen na een zorgvuldige procedure zoveel mogelijk schriftelijk geschieden voor een bepaalde en zo kort mogelijke termijn. Eventueel kunnen ook voorwaarden worden gesteld. Doordat gedoogverklaringen ook beschikkingen zijn is de Awb ook van toepassing bij bijvoorbeeld de voorbereiding van die besluiten.

Stampvragen

1. Waar is bestuursrechtelijke handhaving geregeld? Welke vier vormen van handhaving worden hier genoemd?

2. Schets uit welke drie fases het handhavingstraject meestal bestaat.

3. Wat werd bepaald in het Windmill-arrest en waarom was dit zo belangrijk?

4. Op welke manier kan handhaving van bestuursrechtelijke geschillen geschieden door burgers?

5. Wat wordt bedoeld met de beginselplicht tot handhaving? Waarom is dit slechts in ‘beginsel’?

6. Wat is het verschil tussen bestuurlijk- en handhavingstoezicht?

7. Wat is last onder bestuursdwang en waar is dit vastgelegd?

8. Wat is het verschil tussen last onder dwangsom en de bestuurlijke boete?

9. Kan ten aanzien van dezelfde overtreding zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk worden opgetreden? Hoe?

10. Aan welke eisen moet het gedogen van een overtreding voldoen wil het rechtmatig zijn?

Hoofdstuk 8 - Rechtsbescherming in het bestuursrecht

Casus 'Wraak van de oude reus'

Henk van de Waai woont in een villa in Gooiland. In zijn tuin, op enkele meters van zijn woning, staat een honderd jaar oude eikenboom. Door storm zijn er al vaker takken op zijn woning gevallen die veel schade kunnen aanrichten. Ook vreest hij dat de hele boom kan omvallen. Daarom verzoekt hij het college van B en W om een omgevingsvergunning. Op grond van de Gooilandse kapverordening is die vereist om de boom te mogen kappen. De vergunning wordt geweigerd, omdat de gezondheidstoestand van de boom redelijk goed is en het gevaar voor omvallen gering. Bovendien draagt de boom bij aan het landschappelijke karakter van de wijk.

Tegen die weigering gaat hij in bezwaar waarbij hij een overzicht meestuurt van de schadegevallen. De hoorzitting wordt gehouden door prof. mr. Borwijk, oud-hoogleraar bestuursrecht, en twee gemeenteraadsleden. Op advies van die commissie wordt de vergunning alsnog verleend.

De stichting Spreken met bomen is het niet eens met die beslissing, omdat de boom volgens de stichting een monument is. Daarom gaat de stichting in beroep bij de rechtbank en verzoekt de voorzieningenrechter de vergunning te schorsen. De rechtbank verklaart het beroep echter ongegrond.

Daartegen gaat de stichting in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak en vraagt daarnaast opnieuw schorsing aan. De schorsing wordt toegekend, maar de Afdeling besluit de zaak versneld af te doen waarbij ook het hoger beroep van de stichting ongegrond wordt verklaard.

Vormen van rechtsbescherming

In het bestuursrecht zijn er drie vormen van rechtsbescherming. De eerste vorm is bezwaar (art. 7:1 Awb). Hierbij vraagt een belanghebbende een voorziening bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Het bestuursorgaan gaat het besluit dan volledig heroverwegen en toetst dus zowel op rechtmatigheidsaspecten (dat wil zeggen juridische aspecten) en op beleidsaspecten (dat wil zeggen inhoudelijke of doelmatige aspecten). Het bestuursorgaan gaat daarbij uit van de feiten en omstandigheden zoals die op dat moment gelden. De feiten en omstandigheden toetst het bestuursorgaan dus ex nunc.

De tweede vorm is administratief beroep. Het belangrijkste verschil met bezwaar is dat een belanghebbende bij administratief beroep niet bij hetzelfde bestuursorgaan een voorziening vraagt, maar juist bij een ander bestuursorgaan dan dat het besluit heeft genomen. Meestal is dat andere bestuursorgaan een hoger bestuursorgaan, maar dat is niet altijd het geval. Het andere bestuursorgaan toetst ook op rechtmatigheidsaspecten. De beleidsaspecten worden ook getoetst, echter iets terughoudender omdat de toetsing dus door een ander bestuursorgaan gebeurt.

De derde vorm is beroep bij de bestuursrechter (art. 8:1 Awb). Hierbij vraagt een belanghebbende niet om een voorziening bij een bestuursorgaan, maar bij de rechter. Dit moet dus goed worden onderscheiden van administratief beroep. De rechter toets alleen op rechtmatigheid (art. 8:77 lid 2 Awb). Dit heeft te maken met de machtenscheiding waaruit volgt dat de rechtsprekende macht niet dezelfde bevoegdheden of taken heeft als de uitvoerende macht. De rechter mag dus niet op de stoel van het bestuursorgaan zitten en kijken of het besluit op beleidsaspecten of inhoudelijke aspecten wel klopt. Een toetsing op de rechtmatigheid impliceert echter ook dat bijvoorbeeld alle rechtstreeks betrokken belangen worden meegewogen (art. 3:4 lid 1 Awb) en dat de uitkomst van die belangenafweging niet onevenredig nadelig mag zijn voor bepaalde belangen (art. 3:4 lid 2 Awb). Dat zijn dus aspecten die eigenlijk toch weer meer op terrein van de beleidsaspecten liggen. In de praktijk komt het er dus op neer dat de rechter er niet aan ontkomt om ook enigszins te toetsen aan die beleidsaspecten. De rechter toetst dus terughoudend of marginaal ook op de beleidsaspecten. Een ander belangrijk verschil met bezwaar en administratief beroep is dat de rechter niet ex nunc toetst, maar ex tunc. Dit houdt in dat hij kijkt naar de feiten en omstandigheden zoals die waren op het moment dat het oorspronkelijk besluit door het bestuursorgaan werd genomen.

Het systeem van rechtsbescherming in het bestuursrecht kent een lange en bewogen geschiedenis. In de vorige eeuw bestond er alleen nog het Kroonberoep, dat inmiddels is afgeschaft, en allerlei andere vormen van administratief beroep (bij een ander bestuursorgaan dan dat het besluit heeft genomen). Ook de bestuursrechtspraak is in de loop van de vorige eeuw voortdurend uitgebreid. Minister Loeff stelde in 1905 al voor om een algemeen systeem van bestuursrechtspraak te ontwikkelen. Destijds was het echter nog niet algemeen aanvaard om al het handelen van de overheid aan rechterlijke controle te onderwerpen.

Om het systeem van rechtsbescherming toe te passen moeten zes vragen worden beantwoord. De eerste vraag is waartegen rechtsbescherming open staat. De hoofdregel is dat rechtsbescherming enkel mogelijk is tegen besluiten (art. 8:1 Awb). In sommige gevallen is rechtsbescherming ook mogelijk tegen beslissingen die geen besluit zijn, zoals de schriftelijke fictieve weigering (waarbij het bestuursorgaan niet tijdig een besluit neemt) of de weigering een besluit te nemen (art. 6:2 Awb). Er zijn ook gevallen waarin rechtsbescherming niet mogelijk is, terwijl er juist wel sprake is van een besluit. Voorbeelden daarvan zijn algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels (art. 8:3 lid 1 Awb). Andere voorbeelden zijn te vinden in art. 8:3 tot en met 8:5 Awb.

De tweede vraag is voor wie rechtsbescherming mogelijk is. Het instellen van bezwaar of beroep is slechts mogelijk voor belanghebbenden. Dat is dus degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (art. 1:2 Awb).

De derde vraag is bij welke instantie belanghebbenden terecht kunnen voor de rechtsbescherming. Bij bezwaar is dat bij hetzelfde bestuursorgaan, bij administratief beroep bij een ander bestuursorgaan en bij beroep kunnen belanghebbenden bij de rechter terecht. Het uitgangspunt is echter dan men voor het beroep bij de rechter eerst bezwaar of administratief beroep moet instellen. De standaardprocedure is dus eerst bezwaar (bij hetzelfde bestuursorgaan) of administratief beroep (bij een ander bestuursorgaan) en vervolgens pas beroep bij de rechter. Na het beroep bij de rechtbank kunnen belanghebbenden nog in hoger beroep. De instantie waar het hoger beroep moet worden ingesteld verschilt echter per soort zaak. Tegen uitspraken in ambtenarenzaken en sociale-zekerheidszaken staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB, art. 18 Beroepswet). In post-, telecommunicatie en mededingingszaken staat hoger beroep open bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB). In alle andere zaken staat hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

De vierde vraag is binnen welke termijn bezwaar of beroep moet worden ingesteld. Dit is in beginsel zes weken (art. 6:7 Awb), behalve als in een andere wet in formele zin iets anders staat.

Een belangrijk verschil tussen enerzijds bezwaar en administratief beroep en anderzijds beroep bij de rechter is dat er voor bezwaar en administratief beroep geen griffierechten hoeven te worden betaald, terwijl er voor beroep bij de rechter wel griffierechten moeten worden betaald.

De vijfde vraag luidt hoe de diverse procedures verlopen. Deze, en de zesde vraag welk resultaat in de onderscheiden procedures kan worden bereikt, worden in de volgende paragrafen behandeld.

De procedure bij bezwaar

De bepalingen over de bezwaarprocedure zijn te vinden in hoofdstuk 6 en 7 van de Awb. In hoofdstuk 6 staan de algemene bepalingen over rechtsbescherming (die dus ook gelden bij administratief beroep en beroep bij de rechter), terwijl in hoofdstuk 7 enkele bijzondere bepalingen staan (die dus alleen bij bezwaar toepasselijk zijn).

Het besluit op het bezwaarschrift wordt genomen door hetzelfde bestuursorgaan als dat het oorspronkelijke besluit heeft genomen. De bevoegdheid tot het nemen van dat besluit kan echter worden gemandateerd aan een ander bestuursorgaan. Het bestuursorgaan dat op het bezwaarschrift beslist kan zich laten adviseren. De adviescommissie kan bestaan uit andere ambtenaren binnen hetzelfde openbare lichaam, maar er kunnen ook leden zijn die van buiten het lichaam komen. Als de voorzitter een extern lid is, dan is er sprake van een externe adviescommissie, zelfs als alle overige leden binnen hetzelfde openbare lichaam werkzaam zijn.

Het bestuursorgaan moet binnen zes weken een besluit nemen op het bezwaarschrift. Als er een externe adviescommissie is, dan is de beslistermijn twaalf weken. Die termijnen kunnen echter ook worden uitgesteld (art. 7:10 Awb).

Bestuursorganen moeten belanghebbenden in de gelegenheid stellen hun zienswijzen naar voren te brengen bij de voorbereiding van besluiten als (art. 4:7 en 4:8 en afdeling 7.2 Awb), ook wel aangeduid als de hoorplicht die voortvloeit uit het beginsel van zorgvuldige voorbereiding (art. 3:2 Awb). In de bezwaarprocedure gelden daarbij nog enkele regels. Zo moet er bijvoorbeeld een hoorzitting worden gehouden waar belanghebbenden worden gehoord. Door hen meegebrachte deskundigen kunnen worden gehoord. Voorafgaand aan de hoorzitting worden alle relevante stukken ter inzage gelegd. Van de hoorzitting wordt ook een verslag gemaakt.

Als iemand een vergunning heeft gekregen maar tegen een daaraan verbonden voorschrift in bezwaar gaat, dan kan het voorkomen dat diegene er nog slechter van afkomt dan wanneer hij geen bezwaar zou hebben gemaakt. Deze gang van zaken is toegestaan, mits het bestuursorgaan los van het bezwaarschrift ook al bevoegd is om de vergunning in te trekken.

In de bezwaarprocedure wordt het besluit volledig heroverwogen. Het bestuursorgaan toetst dus zowel op rechtmatigheidsaspecten als op beleidsaspecten (doelmatigheidsaspecten). Als er echter een externe adviescommissie is, dan zal die zich vooral beperken tot de rechtmatigheidsaspecten. Dat heeft te maken met het feit dat het een externe commissie is die zich daardoor ook moeilijker kan verdiepen in het beleid van het bestuursorgaan.

De procedure bij administratief beroep

Bijzondere bepalingen voor administratief beroep zijn opgenomen in afdeling 7.3 Awb. Deze komen in grote lijnen overeen met de bepalingen voor bezwaar.

Er is een verschil ten aanzien van de uitzonderingen op de hoorplicht (zie bijvoorbeeld art, 7:3 sub e). Dat komt omdat er bij administratief beroep in feite drie partijen zijn en bij een bezwaarprocedure in beginsel twee.

Beroep en hoger beroep bij de rechter

Als een burger het na de beslissing op bezwaar of administratief beroep nog steeds niet eens is met de beslissing van het bestuursorgaan, dan kan hij nog in beroep gaan bij de rechter en daarna in hoger beroep. De beroepsprocedure bij de rechter is geregeld in hoofdstuk 8 Awb. De hoofdregel is dat beroep bij de rechtbank wordt ingediend en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hierop bestaan een aantal uitzonderingen. In zaken betreffende ambtenaren of sociale verzekeringen moet hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). In zaken betreffende mededinging moet hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB).

Belangrijk is om te weten dat men in beroep slechts die onderdelen van een besluit kan aanvechten die men ook in de bestuurlijke voorprocedure heeft aangevochten. Dit noemen we de onderdelentrechter. Ten aanzien van die onderdelen mag men echter wel nieuwe feiten en argumenten aandragen.

De bestuursrechter stelt zich actief op en gaat zelf op zoek naar de waarheid. Onder invloed van art. 8:69, waarin is bepaald dat de rechter is gebonden aan het geschil zoals eiser dit in zijn beroepschrift aanbrengt, wordt dit wel minder. Partijen bepalen dus wel de omvang van het geschil, maar de rechter mag rechtsgronden en feiten aanvullen.

Het onderzoek door de rechter bestaat uit twee delen. In het eerste deel, het vooronderzoek, kan de rechter schriftelijke inlichtingen vragen, getuigen horen, een deskundigenonderzoek gelasten of een plaatsopneming verrichten. Pas in het tweede deel vindt het onderzoek ter terechtzitting plaats.

De termijn waarbinnen de rechter uitspraak moet bedraagt zes weken. De uitspraak van de rechter kan verschillende dingen inhouden. In de eerste plaats kan hij zich onbevoegd verklaren (art. 8:70 Awb). Hij moet de zaak dan naar een andere rechter verwijzen. In de tweede plaats kan hij het beroep niet-ontvankelijk verklaren (art. 8:70 Awb). In de derde plaats kan hij het beroep ongegrond verklaren. In de vierde plaats kan hij het beroep ook gegrond verklaren (art. 8:72 lid 1 Awb). Hij moet het besluit dan vernietigen. Vernietiging van een besluit heeft echter terugwerkende kracht. Dat houdt dus in dat het besluit geacht wordt nooit te hebben bestaan. In sommige gevallen leidt de terugwerkende kracht tot onaanvaardbare gevolgen. De rechter kan dan ook bepalen dat de gevolgen van het vernietigde besluit hun werking behouden en dat betrokkene recht heeft op een schadevergoeding (art. 8:88 Awb), in plaats van de terugwerkende kracht.

Naast beroep en hoger beroep bestaan er ook enkele bijzondere procedures bij de rechter. Als een zaak spoedeisend is maar toch enkele maanden in beslag kan nemen, dan kan de rechter bepalen dat er een versnelde behandeling plaatsvindt (art. 8:52 Awb). Daardoor worden een aantal termijnen in het vooronderzoek verkort en hebben partijen minder mogelijkheden om schriftelijke standpunten in te nemen. Als er ingewikkelde of principiële vragen zijn, dan is de zaak echter niet geschikt voor een versnelde behandeling.

Het komt ook wel voor dat zaken eenvoudig zijn en dat er daardoor sprake kan zijn van een vereenvoudigde behandeling. In dat geval is de rechter kennelijk onbevoegd of is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk gegrond of kennelijk ongegrond (art. 8:54 Awb). Eén en ander moet dan wel heel duidelijk blijken.

Verder komt het ook voor dat de rechter een uitspraak doet die later onjuist blijkt te zijn. Als de rechter uitging van onjuiste of onvolledige gegevens terwijl de gedupeerde partij die gegevens had kunnen kennen en aanleveren, dan kan die partij verzoeken om de zaak te herzien (art. 8:119 Awb).

Als de belanghebbende het na het beroep nog steeds niet eens is, dan kan hij in hoger beroep (art. 39 Wet op de Raad van State). Tijdens het hoger beroep kunnen geen nieuwe gronden of argumenten meer worden aangevoerd.

De voorlopige voorziening

Nadat een besluit bekend is gemaakt heeft het materiële rechtskracht. Het gevolg daarvan is dat de inhoud van het besluit ook uitgevoerd mag worden. De uitvoering van (de inhoud van) het besluit kan echter onomkeerbare gevolgen hebben, zoals het kappen van een boom (waar onder bepaalde omstandigheden kapvergunning voor nodig is) of het bouwen van een dakkapel (waar een bouwvergunning voor nodig kan zijn). Het instellen van bezwaar of beroep verandert daar ook niets aan, omdat dat geen schorsende werking heeft. Door middel van de voorlopige voorziening kunnen die gevolgen, in afwachting van de bezwaar- of beroepsprocedure, opgeschort worden (8:81 Awb).

Een voorlopige voorziening kan worden aangevraagd door de indiener van het bezwaar- of beroepschrift tijdens de voor(bereidings)procedure. Vereist is dus dat er een bezwaar- of beroepsprocedure loopt. De voorlopige voorziening kan worden aangevraagd bij de voorzieningenrechter van het bevoegde gerecht. De voorzieningenrechter toetst de aanvraag op spoedeisendheid en haalbaarheid van het bezwaar/beroep. Een voorlopige voorziening kan van alles inhouden, maar omdat deze tijdelijk is zal een rechter niet snel beslissingen nemen met een definitief karakter. In veel gevallen gaat het om een schorsing.

De civiele rechter

De civiele of burgerlijke rechter is bevoegd om van alle geschillen omtrent burgerlijke rechten en schuldvorderingen kennis te nemen (art. 112 Gw). De burgerlijke rechter is dus ook bevoegd om van zulke geschillen kennis te nemen als die betrekking hebben op de geschillen tussen overheid en burger. Daardoor kunnen verschillende afstemmingsproblemen ontstaan. Als de bestuursrechtelijke rechtsgang nog open staat, dan zal de burgerlijke rechter de eiser niet-ontvankelijk verklaren. Als de bestuursrechtelijke rechtsgang niet is benut, dan is de eiser wel ontvankelijk bij de burgerlijke rechter maar die zal het besluit dan simpelweg rechtmatig achten. Het besluit heeft dan formele rechtskracht. Als de bestuursrechtelijke rechtsgang wel is benut, dan gaat de burgerlijke rechter van het oordeel van de bestuursrechter uit. Als een besluit bijvoorbeeld bij de bestuursrechter is vernietigd, dan geldt dat ook bij de burgerlijke rechter. De burgerlijke rechter toetst op dezelfde manier als de bestuursrechter. Hij toetst dus aan de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (art. 3:14 BW). Ten aanzien van beleids- en beoordelingsvrijheid toetst hij marginaal.

Rechtsbescherming op internationaal niveau

De Nederlandse rechter toetst niet alleen aan Nederlands recht, maar ook aan EU-recht en internationaal verdragsrecht. De Nederlandse rechter past natuurlijk ook EU-recht, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en andere verdragen toe.

Burgers kunnen in beroep gaan tegen door EU-instellingen genomen beschikkingen die hen rechtstreeks en individueel raken. Daarnaast kunnen burgers naar het EHRM stappen. Voorwaarde hiervoor is wel dat ze eerst alle nationale rechtsmiddelen hebben gebruikt.

Klachten

Bestuursorganen zijn naast het nemen van besluiten ook bevoegd feitelijke handelingen te verrichten (zie par. 4.4). Daarbij kan het voorkomen dat burgers bijvoorbeeld niet tevreden zijn over de manier ze zijn behandeld door een ambtenaar of over andere aspecten klachten hebben. Daarvoor is er in hoofdstuk 9 Awb een zogenaamde klachtenprocedure te vinden. Het bestuursorgaan is dan verplicht die klacht behoorlijk te behandelen. Net als in de bezwaarprocedure geldt ook hier een hoorplicht (art. 9:10 Awb). Burgers kunnen hiertegen niet in bezwaar gaan, maar als ze na de behandeling van de klacht nog steeds niet tevreden zijn, dan kunnen ze nog naar de Nationale (of in sommige gemeentes de gemeentelijke) ombudsman (art. 9:17 e.v. Awb).

Stampvragen

1. Wat is het belangrijkste verschil tussen bezwaar en administratief beroep?

2. Waar zit het verschil in toetsing tussen bezwaar en beroep?

3. In welke gevallen kan bezwaar of beroep worden aangetekend terwijl het formeel niet om een besluit gaat?

4. Tegen welke besluiten is geen rechtsbescherming mogelijk? Waarom niet?

5. Waar is de hoorplicht in de Awb vastgelegd en wat houdt deze in?

6. Leg uit wat wordt bedoeld met de onderdelentrechter.

7. Welke uitspraken kan de rechter doen tijdens de beroepsprocedure?

8. Waar is de versnelde behandeling vastgelegd en wanneer wordt van deze procedure gebruik gemaakt?

9. Wat wordt bedoeld met materiële rechtskracht van een besluit en wat kan men doen om dit tegen te gaan?

10. Kunnen individuele burgers een zaak aanhangig maken bij het EHRM? Zo ja, aan welke voorwaarden moet dan worden voldaan?

Access: 
Public
This content is related to:
BulletPoints Hoofdzaken van het bestuursrecht
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Staats- en Bestuursrecht bundel

Oefententamen_UU_Bestuursrecht
Belangrijke onderwerpen bij Inleiding Staats- en Bestuursrecht
Samenvatting Praktisch bestuursrecht

Samenvatting Praktisch bestuursrecht

Deze samenvatting bij Praktisch bestuursrecht van Visscher is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoofdstuk 1: Inleiding in het Bestuursrecht

Wat houdt het bestuursrecht in?

Het bestuursrecht is een onderdeel van het publiekrecht* waarin de (‘verticale’) verhouding tussen de burgers en overheid wordt geregeld. Het bestuursrecht heeft betrekking op het openbaar bestuur*.

Het openbaar bestuur brengt het beleid en wetgeving tot uitvoering. De handelingen die hierbij worden verricht behoren gericht te zijn op het algemeen belang. Het openbaar bestuur heeft een aantal hoofdtaken, zoals:

  • De organisatie van het openbaar bestuur.

  • Het verlenen van bestuursbevoegdheden.

  • Het formuleren van normen voor het gebruik van bestuursbevoegdheden.

  • Het stellen van rechtsnormen voor burgers en regels betreffende de handhaving.

  • Waarborging van rechtsbescherming* tegen het openbaar bestuur.

 

Twee bestuursrechtelijke beginselen.

 

Legaliteitsbeginsel*:

Het legaliteitsbeginsel houdt in dat er voor elke handeling uitgevoerd door de overheid een wettelijke grondslag vereist is. Het legaliteitsbeginsel is ingesteld ter voorkoming van willekeur en ter bevordering van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Het openbaar bestuur mag dus alleen maar inbreuk maken op de vrijheden en rechten van burgers wanneer hiervoor een bevoegdheid is afgegeven die bij de wet is bepaald. Het openbaar bestuur moet zijn beleid uitvoeren binnen de kaders van de wet, dit wordt ook wel de ‘wetmatigheid van bestuur’ genoemd.

 

Specialiteitsbeginsel*:

Het specialiteitsbeginsel houdt in dat het openbaar bestuur alleen die specifieke belangen mag behartigen die binnen het kader van de desbetreffende wet of regeling vallen. De behartiging van deze belangen mag nooit ten nadele van derden zijn.

 

Voor de te verrichten handelingen door het openbaar bestuur bestaan dus wettelijke grondslagen (legaliteitsbeginsel), bij deze handelingen behoren belangen afgewogen te worden. Het specialiteitsbeginsel ziet er dus op toe dat alleen die specifieke belangen behartigd worden, zoals gesteld binnen het kader van de desbetreffende wet of regeling.

 

Bestuursrecht en haar bronnen.

Het bestuursrecht kent verschillende bronnen waaronder:

  • Nationale wetgeving en internationale verdragen.

  • Jurisprudentie.

  • Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zowel geschreven als ongeschreven).

Wetgeving als bron valt weer onder te verdelen in 2 soorten, formeel en materieel. Het formele bestuursrecht, ook wel het ‘bestuursprocesrecht’ genoemd, gaat over de procedures en is grotendeels te vinden in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het materiële, inhoudelijke bestuursrecht vindt men voornamelijk terug in de bijzondere

.....read more
Access: 
Public
Begrippenlijst Inleiding Staats- en Bestuursrecht
Tentamenvragen beantwoorden Inleiding Staats- en Bestuursrecht

Tentamenvragen beantwoorden Inleiding Staats- en Bestuursrecht

Het tentamen bestaat uit open vragen en Multiple Choice vragen; er wordt dus een vrij brede kennisbasis van je verlangd op het gebied van argumentatie, begrip, feiten en begrippen. Je krijgt niet veel ruimte voor het antwoord; antwoorden moeten dus kort en krachtig zijn. Het zijn vaak vragen met een kort en feitelijk antwoord maar het antwoord is meestal te vinden in de wetbundel (en vaak in de Grondwet) dus zet het artikel erbij! Er zijn ook veel punten te scoren door kleine feitjes te herhalen die in werkgroepen en hoorcolleges naar voren zijn gekomen.

Een voorbeeld tentamenvraag bij Inleiding Staats- en Bestuursrecht
Verwijs vaak en veel - Inleiding staats- en bestuursrecht
Tentamenvragen Bestuursrecht

Tentamenvragen Bestuursrecht


 

Tentamen juni 2014

Casusvragen

Opgave 1 (12 punten)

Geef een voorbeeld van  de toepassing van  het  zogenaamde ‘strategisch besluitbegrip’ (4 punten), leg uit wat er zo ‘strategisch’ is aan  de toepassing van het besluitbegrip in  het  door u  genoemde voorbeeld (4 punten) en welk doel  met  deze toepassing in  het genoemde voorbeeld wordt gediend. (4 punten). 

 

Opgave 2 (14 punten)

Schildersbedrijf De Goeje komt door het slechte weer in de zomer van 2013 in tijdnood bij het schilderen van een groot pand aan het Rapenburg. De Goeje huurt daarom drie Bulgaarse schilders in om de klus af te maken. Tijdens een controle van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) blijkt dat De Goeje niet beschikt over de vereiste tewerkstellingsvergunningen. De Minister van SZW legt het bedrijf daarom een boete op van 36.000 euro wegens drie overtredingen van artikel 2 Wet arbeid vreemdelingen (WAV). De

Goeje  maakt bezwaar  en  gaat, na afwijzing van zijn bezwaar, in beroep.

Bij de rechtbank voert De Goeje onder meer aan dat installatiebedrijf Pieterse geen boete opgelegd heeft gekregen, terwijl één van de drie Bulgaren ook voor dat bedrijf werkzaamheden heeft verricht aan hetzelfde pand. Verder voert De Goeje aan dat hij praktisch  de hele klus zelf heeft uitgevoerd en dat de Bulgaarse schilders hem alleen de allerlaatste dag hebben geholpen. Gelet op deze omstandigheden meent De Goeje dat de boete  ten onrechte is opgelegd en in ieder geval  veel te hoog is. De  Minister  van SZW  verweert zich met het argument dat de rechter in dit geval uitsluitend marginaal mag toetsen aan de beginselen van behoorlijk bestuur.

a) Op welke (materiële) beginselen van behoorlijk bestuur doet De Goeje een beroep? (6 punten)

b) Hoe beoordeelt u het standpunt van de minister dat de rechter marginaal moet toetsen? (8 punten)

 

Opgave 3 (16 punten)

De buren van Willem de Bruijn klagen al jaren over  vermeende geluidsoverlast van Willem. Voor de burgemeester is dat reden gebruik te maken van zijn bevoegdheid uit artikel 174a lid 1 Gemeentewet: hij laat de woning per 1 september 2013 voor een maand dichtspijkeren. Willem is hierdoor gedwongen tijdelijk andere woonruimte te zoeken. Het bezwaar dat Willem tegen dit besluit  maakt, wordt ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 februari 2014 verklaart de.....read more

Access: 
Public
Aanvulling Samenvatting Staats- en bestuursrecht

Aanvulling Samenvatting Staats- en bestuursrecht

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Hoofdstuk 2. Het centrale overheidsverband: ambten en bevoegdheden

 

De regering

 

A. Ambten

Terminologie

Sinds de grondwetsherziening van 1983 wordt veelvuldig de term ‘regering’ gehanteerd om te verwijzen naar de Koning en de ministers, art. 42 lid 1 Grondwet. Voor die tijd stond in de Grondwet de term ‘Koning’ centraal. Naast het eigenlijke Koningschap verwees deze term impliciet naar de ministers die vanaf 1840 strafrechtelijke en vanaf 1848 politieke ministeriële verantwoordelijkheid bezitten, artikelen 42 lid 2 en 68 Grondwet.

Vanaf 1840 had de Koning geen besluitvormende, ‘executieve’ bevoegdheid meer en waren de ministers ‘gepromoveerd’ van Koninklijke raadslieden tot zelfstandige besluitvormers. Ondanks de bedoeling van de wetgever om voortaan de term ‘Koning’ te reserveren voor de ambtsdrager van het Koningschap, de term ‘regering’ voor de ministers en het ambt van Koning gezamenlijk, en de term ‘koninklijk besluit’ voor besluiten van de regering, bevat de Grondwet sinds 1983 ook bepalingen die het woord ‘Koning’ in andere zin bezigen. Bij de erfopvolging wordt met ‘Koning’ de Koning persoonlijk bedoeld, bij de wetgevingsprocedure wordt met ‘Koning’ bedoeld de Koning als samenstellend deel van de regering, bijvoorbeeld art. 87 Grondwet, en bij art. 34 Grondwet gaat het om de Koning als minderjarig privépersoon onder voogdijschap. Ook de uitdrukking ‘koninklijk besluit’ kan voor verwarring zorgen. Deze verwijst naar regeringsbesluiten waarbij de ministers de volle verantwoordelijkheid dragen en waarbij de Koning alleen een symbolische rol vervult als ‘bekrachtiger’ van besluiten. De term ‘koninklijk besluit’ wordt niet altijd consistent toegepast in grondwetsbepalingen en (ingediende) wetsteksten, bijvoorbeeld artikelen 34 en 87 Grondwet waar het om gecontrasigneerde besluiten gaat.

 

De Koning

Het ambt van Koning wordt volgens art. 24 Grondwet bij erfopvolging doorgegeven. Zodra de Koning komt te overlijden, wordt de (relationeel gezien) dichtstbijzijnde wettige opvolger als nieuwe Koning aangewezen (art. 25 Grondwet), tenzij deze opvolger meer dan drie graden in verwantschap van de overleden Koning is verwijderd. De dichtstbijzijnde wettige opvolger is vaak de oudste van zijn wettige nakomelingen, tenzij hij geen nakomelingen heeft. In dat geval, wordt de oudste nakomeling van zijn ouder opvolger.

De Grondwet kent nog bijzondere situaties. Een ongeboren wettige opvolger wordt als reeds geboren aangemerkt, als de Koning komt te overlijden (art. 26 Gw). Wettige opvolgers verliezen hun recht op de troon als ofwel de Koning afstand doet van de troon vóór hun geboorte (art. 27 Gw), of als zij trouwen zonder toestemming van de Staten-Generaal (art. 28 Gw).

 

Afstand van de troon kan alleen worden gedaan door iemand die al Koning is; afstand van de verwachting van het koningschap is ongeoorloofd. Er zijn twee mogelijkheden om een toekomstige koningschap te ontgaan. Een eerste mogelijkheid is het huwen zonder.....read more

Access: 
Public
Samenvatting Hoofdzaken van het bestuursrecht - Michiels

Samenvatting Hoofdzaken van het bestuursrecht - Michiels

Samenvatting geschreven in studiejaar 2015/2016 bij de 7e druk van Michiels Hoofdzaken van het Bestuursrecht


Hoofdstuk 1 - Introductie

Casus 'Weertse wurgslangen'

Twee inwoners van de gemeente Weert willen wurgslangen nemen. Op grond van art. 82 van de APV is het echter verboden om wilde dieren die bij ontsnapping gevaar kunnen veroorzaken te houden. B en W verleent een ontheffing van dat verbod onder voorwaarde dat ze niet meer dan vijf volwassen wurgslangen tegelijk mogen houden. Daartegen dienen de inwoners een bezwaarschrift in dat ongegrond wordt verklaard. Vervolgens gaan ze in beroep bij de rechtbank. Ze zijn van mening dat ze geen ontheffing nodig hebben, omdat ze vinden dat slangen geen wilde dieren zijn en omdat tamme dieren ook gevaar kunnen veroorzaken. B en W verdedigt zich met het standpunt dat wurgslangen relatief gevaarlijk zijn. Onder bepaalde voorwaarden mogen ze echter wel worden gehouden. De rechter oordeelt dat dat beleid niet onredelijk is en verklaart het beroep daarom ongegrond.

Definitie en belangrijkste onderwerpen in het bestuursrecht

Bestuursrecht heeft betrekking op wat het openbaar bestuur doet en de relatie tot burgers. Bij openbaar bestuur gaat het om ministeries, provincies, gemeenten, waterschappen en allerlei andere overheidsorganisaties. In het bestuursrecht is geregeld:

  • hoe het bestuur is georganiseerd;

  • welke bevoegdheden het bestuur heeft;

  • aan welke rechtsnormen of regels het bestuur zich moet houden;

  • hoe het bestuur zorgt dat burgers zich ook aan rechtsnormen of regels houden;

  • wat burgers kunnen doen tegen handelingen van het bestuur.

De belangrijkste onderwerpen in het bestuursrecht zijn dus achtereenvolgens: organisatie, bevoegdheden, normering, handhaving en rechtsbescherming.

Het bestuur is op veel verschillende beleidsterreinen actief, zoals bijvoorbeeld huisvesting, milieu, openbare orde en sociale zekerheid. Voor veel van die beleidsterreinen bestaan bijzondere regels die zijn geregeld in daarmee corresponderende rechtsgebieden. Voorbeelden van die bijzondere rechtsgebieden zijn het huisvestingsrecht, milieurecht, het bestuursrecht inzake openbare orde en het sociale-zekerheidsrecht.

Hoewel die bijzondere delen van het bestuursrecht dus verschillende regels bevatten, zijn er ook veel regels die voor de verschillende rechtsgebieden gemeenschappelijk gelden. Hoe bestuursorganen bevoegdheden krijgen om besluiten te nemen, welke soorten besluiten er bestaan en hoe bestuursorganen regels kunnen handhaven zijn vragen die in alle bijzondere rechtsgebieden van belang zijn. De centrale onderwerpen die voor alle rechtsgebieden binnen het bestuursrecht relevant zijn, zijn in de Awb geregeld.

Één van de bijzondere rechtsgebieden is het omgevingsrecht. Sinds 1 oktober 2010 gelden de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het Besluit omgevingsrecht (Bor) en

.....read more
Access: 
Public
Uitwerking collegeverslagen Kernvak Staats- & Bestuursrecht I, deel 1 (deeltoets 1)

Uitwerking collegeverslagen Kernvak Staats- & Bestuursrecht I, deel 1 (deeltoets 1)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Kernvak Staats- en Bestuursrecht I

 

Hoorcollege 1  23 april 2013.

Het hoorcollege van deze week gaat over staatsleer en staatsgeschiedenis. Het recht hoeft niet uitdrukkelijk betrekking te hebben op staten, maar kan ook betrekking hebben op andere entiteiten. Het staatsrecht heeft echter wel betrekking op een staat. Het staatsrecht heeft verschillende functies. Deze zijn de constituerende, de attribuerende en de regulerende functie.  In dit college zal er worden gekeken naar de relatie tussen de staatsleer en de staatsgeschiedenis. Verder zal het onderscheid tussen de ontwikkelingen in Europa en in Nederland worden bekeken.

Europa.

Respublica Christiana

De betekenis van Respublica Christiana is een publieke zaak die zich kenmerkt door zijn christelijkheid. Er kan kortom worden gezegd dat er een maatschappij was die zich kenmerkte door christelijk te zijn. Deze Respublica Christiana stond formeel onder leiding van de keizer en de paus, het werd het Heilige Roomse Rijk genoemd. Het Romeinse Rijk brokkelde in het Westen af en het enige wat overbleef in de donkere Middeleeuwen was de kerk. Deze kerk had echter geen leger. In 800 creëert Karel de Grote in samenwerking van de Paus opnieuw een keizerrijk, zijn imperium. Tijdens de Respublica Christiana waren er twee juridische visies op de maatschappij:

1.      De theocratische visie: de keizer en de koning zijn heerser over hun eigen rijk, zij hoeven met niemand anders rekening te houden en hebben de hoogste en enige macht. Zij zijn door God benoemd (het droit divin).

2.      Het feodale stelsel/ het natuurrecht: de koningen geven privileges aan steden, zodat zij militair worden geholpen, zij geven hiervoor in ruil land te leen, maar worden hierdoor wel in hun recht en macht beperkt. Ook koningen zijn aan het dwingend recht gebonden en het droit divin is dus beperkt.

Reformatie.

Tijdens de Reformatie hield de christenheid in zijn oorspronkelijke vorm op te bestaan. Met het uitkomen van Il principe van Machiavelli in 1515 betekende het einde van de middeleeuwen. Machiavelli stelde dat de enige legitimatie van een goede vorst is dat hij slagvaardig is. De uitspraak: ‘Het doel heiligt de middelen’ is een bekende uitspraak van hem. De hervorming binnen de Rooms Katholieke Kerk begon in 1517. Luther spijkerde in dit jaar zijn stellingen aan de slotkerk van Wittenberg, hij was boos over de handel in aflaten binnen de kerk. Er kwam een scheur binnen de RKK, de Reformatie genaamd. Aan de ene kant stonden de katholieken, aan de andere kant de protestanten.

Luther was van mening dat er sprake was van de leer van twee rijken: hij stelde dat er naast het goddelijk rijk, op aarde ook een wereldlijk rijk bestond......read more

Access: 
Public
Oefenvragen KV Staats- & Bestuursrecht I, deel 1 (deeltoets 1)

Oefenvragen KV Staats- & Bestuursrecht I, deel 1 (deeltoets 1)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Oefententamen

 

Opgave 1

In juli 2010 besluit de Nederlandse regering tot een militaire bijdrage aan een vredesmissie. Bij deze vredesmissie komen dertig militairen om het leven.

Een onderzoekscommissie concludeert later dat er bij de uitzending ernstige fouten zijn gemaakt. Zo waren de Nederlandse militairen veel te licht bewapend, slecht geoefend en waren er geen afspraken met andere landen over mogelijke assistentie. Bovendien blijkt de beslissing tot uitzending genomen te zijn zonder dat er adequate informatie beschikbaar was over de veiligheidssituatie. Het rapport wijst de minister van Defensie aan als hoofdverantwoordelijke voor het drama.

a)         Op grond van welke bevoegdheid kunnen de Tweede Kamerleden de minister
van Defensie ter verantwoording roepen en waar is deze bevoegdheid nader geregeld?

Naar aanleiding van het onderzoeksrapport van de onderzoekscommissie verzoeken nabestaanden van de overleden militairen het Openbaar Ministerie om tot strafvervolging over te gaan van de minister van Defensie bij de rechtbank van Den Haag, wegens overtreding van de artikelen 307 en 309 Wetboek van Strafrecht.

b)         In hoeverre acht u dit verzoek kansrijk?

 

Opgave 2

Lees de volgende passage:

‘De  Nederlandse Grondwet ontvangt het internationale recht met open armen. Om die reden wordt er wel voor gepleit in de Grondwet een bepaling op te nemen die beschermt tegen internationaal recht dat niet voldoet aan rechtsstatelijke eisen.’

Noem drie grondwetsbepalingen waaruit blijkt dat de Nederlandse Grondwet het internationale recht met open armen ontvangt en licht uw keuzes toe.

 

Opgave 3

Eén van de beginselen van de rechtsstaat is het legaliteitsbeginsel. Dit beginsel wordt naar geldend recht doorgaans gedefinieerd als de eis dat ingrijpend optreden door de overheid moet berusten op en in overeenstemming moet zijn met wettelijke regels.

Waarom is het mede vanuit rechtsstatelijk perspectief onwenselijk om voor ál het overheidsoptreden de eis van een wettelijke grondslag te stellen? Noem twee argumenten en licht deze kort toe.

 

Opgave 4

In zijn boek Constitutioneel recht onderscheidt Kortmann drie functies van het constitutioneel recht: de constituerende, de attribuerende en de regulerende functie. Daarnaast spreekt Kortmann over de legitimerende functie. Ook geeft hij aan dat bepaalde mensenrechtenverdragen, zoals het EVRM en het IVBPR, gerekend kunnen worden tot het Nederlandse constitutionele recht.

Welke van de vier bovengenoemde functies vervullen deze mensenrechtenverdragen? Noem er twee en licht deze kort toe.

 

Opgave 5

Op het weblog “Publiekrecht en politiek” schrijft een auteur het volgende:

“De vertrouwensregel is een kernregel van ons parlementaire stelsel. Deze regel vergt onder meer dat de Tweede Kamer het vertrouwen opzegt in een minister indien ambtenaren van zijn departement ernstige fouten hebben begaan of onrechtmatig hebben gehandeld.”

Heeft deze auteur gelijk?

 

Opgave 6

Kortmann merkt in zijn boek Constitutioneel recht op dat de vertrouwensregel ook geldt tussen bewindslieden (of het kabinet).....read more

Access: 
Public
Tentamen inleiding Staats- en Bestuursrecht januari 2013

Tentamen inleiding Staats- en Bestuursrecht januari 2013

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Tentamen inleiding staats- en bestuursrecht januari 2013

 

ONDERDEEL A (40 meerkeuzevragen)

                  

1. Voor het bestaan van een regel van ongeschreven staatsrecht is het feit dat zich een staatkundige praktijk heeft gevormd die de betrokkenen consistent toepassen een noodzakelijke en voldoende voorwaarde.

 

a)  Dit is juist.

b)  Dit is onjuist.

 

2. Een kandidaat kan slechts in de Tweede Kamer worden gekozen indien op hem/haar voldoende stemmen zijn uitgebracht om de kiesdeler te halen.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

3. De Nationale ombudsman doet onderzoek naar klachten van burgers over zowel onbehoorlijk overheidsoptreden als over uitspraken van nationale rechters, zonder dat hij zelf een juridisch bindend oordeel kan geven.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

4. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens stelt ten aanzien van de beperking van mensenrechten eisen aan de omvang en evenredigheid van die beperkingen, waar de grondwettelijke beperkingsclausules dit niet doen.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

5. De Nederlandse tak van de Griekse ‘Gouden Dageraad’ (een neo-Nazi partij met een zeer slechte reputatie) wil een bijeenkomst houden in het huis van de voorzitter, in Rotterdam. De burgemeester van Rotterdam verwacht een gewelddadige tegendemonstratie van een bekende links-radicale organisatie. In dit geval kan de burgemeester de bijeenkomst preventief verbieden op basis van de Wet openbare manifestaties.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

6. Een orgaan van een hoger lichaam (bijvoorbeeld van de staat) kan altijd preventief toezicht houden op besluiten van besturen van organen van lagere lichamen (van bijvoorbeeld de gemeente). Nederlandse openbare lichamen en hun bestuursorganen hebben immers een hiërarchische verhouding.

 

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist 

 

7. Bij zeer ernstige wanordelijkheden kan de burgemeester een noodbevel uitvaardigen en zelfs (tijdelijk) afwijken van bij de Grondwet gestelde voorschriften.

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist 

 

8. De Gemeentewet attribueert aan de burgemeester taken en bevoegdheden op het terrein van de handhaving van de openbare orde.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist. 

 

9. In de arresten Van Gend & Loos en Costa/ENEL is onder meer bepaald dat bepalingen van het Europees gemeenschapsrecht (tegenwoordig: het EU-recht) rechtstreekse werking hebben. Hieruit vloeit onder meer voort dat de Nederlandse rechter de bepalingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens direct kan toepassen.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

10. De Nederlandse regering onderhandelt over de verdragstekst en ondertekent een verdrag. Voordat Nederland als staat gebonden wordt aan een verdrag moet het verdrag echter altijd eerst door de Staten-Generaal worden geratificeerd.

 

a) Dit is juist......read more

Access: 
Public
Tentamen Inleiding Staats- en Bestuursrecht november 2012

Tentamen Inleiding Staats- en Bestuursrecht november 2012

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Tentamen Inleiding Staats- en Bestuursrecht november 2012

 

Onderdeel A

 

1. Uit artikel 8:2 Awb volgt dat het niet mogelijk is een bezwaarschrift in te dienen tegen de toepassing van een beleidsregel door een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

2. Als een bezwaarschrift na het verstrijken van de bezwaartermijn wordt ingediend, dan zal het – tenzij er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding – niet-ontvankelijk worden verklaard.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

3 Als de regering een wetsvoorstel indient bij de Staten-Generaal kan zowel de Tweede Kamer als de regering wijzigingen aanbrengen in het wetsvoorstel, namelijk tot het moment dat de Tweede Kamer over het wetsvoorstel heeft gestemd.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

4. Voor de gevallen dat een internationaalrechtelijke bepaling rechtstreekse werking heeft, hanteert de Grondwet de term ‘een ieder verbindende bepaling’. Of een bepaling van verdragsrecht ‘een ieder verbindend’ is, wordt uiteindelijk uitgemaakt door een rechter. Heeft de rechter eenmaal vastgesteld dat het om een een ieder verbindende bepaling van internationaal recht gaat en constateert hij verder dat de toepassing van een nationaal wettelijk voorschrift daarmee onverenigbaar is, dan kan hij de betreffende verdragsbepaling buiten toepassing laten.

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

5. Het kabinet heeft in het regeerakkoord vastgelegd dat er in deze kabinetsperiode in totaal 18 miljard Euro bezuinigd dient te worden. Eén van de bezuinigingsmaatregelen die de regering daarbij voor ogen heeft is een verhoging van de eigen bijdrage die de burgers moeten betalen in de kosten van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. De minister van Veiligheid en Justitie kondigt in de Tweede Kamer aan dat de regering het voornemen heeft op basis van artikel 35 lid 2 van de Wet op de rechtsbijstand een algemene maatregel van bestuur op te stellen waarin de hoogte van de eigen bijdragen wordt verdubbeld. De Wet op de rechtsbijstand is niet opgenomen in uw wettenbundels; in artikel 35 lid 2 van deze wet staat echter dat de hoogte van de eigen bijdragen bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld.

Een Tweede Kamerlid van één van de oppositiepartijen windt zich vreselijk op over dit voornemen van de regering en stelt tijdens het Kamerdebat daarover dat een dergelijke beperking van het recht op gefinancierde rechtshulp bij algemene maatregel van bestuur ingevolge artikel 18 Grondwet sowieso niet is toegestaan, omdat een regeling met betrekking tot het recht op rechtsbijstand alleen bij wet in formele zin gegeven mag worden.

De stelling van het betreffende Kamerlid is:

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

6. Binnen het Nederlandse staatsbestel heeft zich sinds het ontstaan van het Koninkrijk langzaam een democratisch systeem van ‘checks and balances’ ontwikkeld. Daarbij vonden diverse malen belangrijke constitutionele ontwikkelingen plaats, zonder dat de tekst van de Grondwet werd aangepast.
 

a. Dit is juist.

b. Dit is onjuist

 

7. Het huidige artikel 42 lid.....read more

Access: 
Public
Tentamen Staats- en Bestuursrecht juni 2012

Tentamen Staats- en Bestuursrecht juni 2012

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Tentamen juni 2012

 

Opgave 1

Het vraagstuk van de binding van ambten en/of organen en onderdanen van een staat door internationale verdragsbepalingen wordt beantwoord aan de hand van twee benaderingen: het monisme en het dualisme.

 

Leg uit wat beide benaderingen inhouden en leg uit waarom ze binnen één rechtsstelsel niet samengaan.

 

Opgave 2

In juli 2010 besluit de Nederlandse regering tot een militaire bijdrage aan een vredesmissie. Bij deze vredesmissie komen dertig militairen om het leven.

 

Een onderzoekscommissie concludeert later dat er bij de uitzending ernstige fouten zijn gemaakt. Zo waren de Nederlandse militairen veel te licht bewapend, slecht geoefend en waren er geen afspraken met andere landen over mogelijke assistentie. Bovendien blijkt de beslissing tot uitzending genomen te zijn zonder dat er adequate informatie beschikbaar was over de veiligheidssituatie. Het rapport wijst de minister van Defensie aan als hoofdverantwoordelijke voor het drama.

 

a)         Op grond van welke bevoegdheid kunnen de Tweede Kamerleden de minister
van Defensie ter verantwoording roepen en waar is deze bevoegdheid nader geregeld?
 

Naar aanleiding van het onderzoeksrapport van de onderzoekscommissie verzoeken nabestaanden van de overleden militairen het Openbaar Ministerie om tot strafvervolging over te gaan van de minister van Defensie bij de rechtbank van Den Haag, wegens overtreding van de artikelen 307 en 309 Wetboek van Strafrecht.

 

b)         In hoeverre acht u dit verzoek kansrijk?

Ook de media mengen zich uitgebreid in de zaak. Een journalist van Trouw doet bij de minister van Defensie een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Op deze manier wil hij inzage krijgen in de debriefingsverslagen van de uitgezonden militairen. In die verslagen luchten militairen naar verluidt openlijk hun hart over de fouten die in de voorbereiding van de uitzending en ter plekke zijn gemaakt.

 

De minister van Defensie wijst het verzoek van de journalist af. De journalist is het hier niet mee eens.

 

c)         Beschrijf de rechtsgang tot in hoogste instantie die tegen dit besluit open staat.
 

Opgave 3

In het Friese dorp Britswerd is het de afgelopen tijd onrustig geweest. Friese landbouwers plegen uit protest gewelddaden tegen landbouwproducten die uit Duitsland komen. Vooral de Duitse Doré-aardappel moet het ontgelden. Wegen worden geblokkeerd, Duitse vrachtauto’s worden onderschept, ladingen vernietigd en de Duitse chauffeurs worden met geweld bedreigd.

 

Eén van de relschoppers is Aaldert Huys. Hij heeft met zijn tractor urenlang een provinciale weg geblokkeerd. Als gevolg daarvan is zijn tractor door de politie in beslag genomen. Na een week krijgt Huys een brief met de mededeling dat hij zijn tractor nog vier maanden moet missen.

 

Huys is woedend. Hij meent dat hier sprake is van een verkapte straf en die mag hem pas worden opgelegd na een eerlijk proces. Hij neemt contact op met een advocaat. Deze slaat artikel 6 EVRM er op na en leest dat artikel 6 EVRM van toepassing op daden van ‘strafrechtelijke vervolging’.

a)         Hoe wordt.....read more

Access: 
Public
Tentamen Staats- en Bestuursrecht april 2012

Tentamen Staats- en Bestuursrecht april 2012

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Tentamen Staats- en Bestuursrecht april 2012

 

Opgave 1 

In Constitutioneel recht schrijft Kortmann het volgende:

 

‘Men gaat er van uit dat de wetgeving of de belangrijkste wetgeving door de kiezers zelf of (mede) door een volksvertegenwoordiging tot stand worden gebracht.’

 

In de praktijk blijkt dat de wetgever in toenemende mate (1) regelgevende bevoegdheden delegeert aan het bestuur en (2) het bestuur discretionaire bevoegdheden toekent.

 

  1. Met welke elementen van de rechtsstaat staat deze praktijk van de wetgever op gespannen voet? Noem er twee.

 

Het toekennen van discretionaire bevoegdheden aan het bestuur heeft ook invloed op de manier waarop de rechter de uitoefening van een discretionaire bevoegdheid door het bestuur toetst.

 

  1. Hoe toetst de rechter de uitoefening door het bestuursorgaan van een discretionaire bevoegdheid? Motiveer uw antwoord in het licht van de scheiding der machten.

 

Opgave 2

Het is 2009 en de vier jaar oude Roy maakt een vreselijke tijd door. Zijn vader is bij een ernstig auto-ongeluk om het leven gekomen. Zijn moeder heeft het ongeluk overleefd maar ligt in coma. Roy verblijft intussen bij een gastgezin.

 

In 2009 heerst in Nederland de Mexicaanse griep. Inenting van kinderen onder de 12 jaar is dringend gewenst. Daarvoor is toestemming van de ouders vereist. Nu de ouders van Roy niet in staat zijn om die te geven, vraagt Bureau Jeugdzorg de rechter om vervangende toestemming.

 

De rechtbank stelt vast dat de Nederlandse wetgeving in zulke vervangende toestemming niet voorziet: artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek (BW) maakt vervangende toestemming door de rechter mogelijk als de ouders weigeren toestemming te geven. In dit geval zijn de ouders van Roy niet in staat om die toestemming te geven.

 

Bureau Jeugdzorg meent echter dat de rechtbank ook in dit geval de vervangende toestemming kan geven. Bureau Jeugdzorg verwijst naar artikel 3 van het Kinderrechtenverdrag (IVRK). Artikel 3 IVRK luidt als volgt:

 

‘Bij alle maatregelen betreffende kinderen, […]  vormen de belangen van het kind de eerste overweging’

 

Het IVRK is door Nederland in 1995 geratificeerd, gepubliceerd in het Tractatenblad en in werking getreden.

 

a)         Aan de hand van welke criteria beoordeelt de rechter of artikel 3 IVRK een ‘een ieder verbindende’ verdragsbepaling in de zin van artikel 94 Grondwet is?
 

  1. Stel dat artikel 3 IVRK een ieder verbindend is. Beschrijf waarom buiten toepassing laten van artikel 1:264 BW op grond van artikel 94 Gw geen oplossing biedt en geef aan op welke manier de rechtbank er wel voor kan zorgen dat, met behulp van artikel 3 IVRK, de vervangende toestemming wordt verleend. (2 punten)

 

 

 

 

Opgave 3

De Consumentenautoriteit is een ambtenaar van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (‘EL&I’) die op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming toezichts- en handhavingsbevoegdheden geattribueerd heeft gekregen. De Consumentenautoriteit ressorteert onder de Minister van EL&I.

 

Een wetswijziging zal er op.....read more

Access: 
Public
Samenvatting Arresten Kernvak Staats- & Bestuursrecht I, deel 2 (thema 5 t/m 8)

Samenvatting Arresten Kernvak Staats- & Bestuursrecht I, deel 2 (thema 5 t/m 8)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Thema 5

 

Grenstractaat Aken, NJ 1919, p. 371
HR 3-03-1919

 

Leerstuk: art. 93 en 94 Gw

 

Onderwerp: doorwerking internationaal recht

 

Casus:

Een landbouwer wordt ten laste gelegd dat hij rogge heeft vervoerd in Nederland én Duitsland zonder te beschikken over daarvoor vereiste documenten, zoals een paspoort. Hij voert tot zijn verdediging aan dat hij eigendommen heeft die aan de Nederlandse en Duitse kant van de grens liggen en dat hij daar zijn goederen vrij mag vervoeren op grond van het tractaat van Aken van 26 juni 1816.

 

Rechtsvraag:

Past de Nederlandse rechter verdragsrecht in zijn volkenrechtelijke hoedanigheid of als nationaal recht (transformatieleer) toe?

Rechtsgang:

Het Hof verwerpt zijn argument omdat, na invoering van de wet van 14 augustus 1914, eigenaren die eigendommen hebben aan beide zijden van de grens geen toestemming hebben gekregen in alle opzichten vrij en onbelemmerd hun goederen uit te voeren.

De Hoge Raad oordeelde dat het tractaat van Aken ervoor zorgde dat de in dat tractaat bedoelde gemengde eigenaar, het door een ieder te eerbiedigen recht had om vrijelijk, behoudens afgifte bij de douaneambtenaren, producten van zijn in Nederland gelegen land te vervoeren naar het in het buitenland geleden deel van zijn land. De strekking van het tractaat was dat voor gemengde eigenaren de nadelen zouden worden weggenomen,.....read more

Access: 
Public
Collegeverslagen Kv Staats- en Bestuursrecht I, deel 2 (wk 5 t/m 7)

Collegeverslagen Kv Staats- en Bestuursrecht I, deel 2 (wk 5 t/m 7)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Collegeverslagen Kernvak SBR I

 

Hoorcollege 5 28 mei 2013.

 

Deze week zal het hoorcollege gaan over de internationale en de Europese rechtsorde. De internationale rechtsorde is een heel complex systeem. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van de Kadi-zaak. Meneer Kadi is een sjeik, die erg vermogend is en wordt verdacht van terrorisme. De Veiligheidsraad komt in 2001 met een resolutie waarin zij afstand nemen van het beleid om een staat aan te pakken voor terrorisme, en een systeem invoeren waarmee de individuele terrorist wordt aangepakt. Dit overkomt meneer Kadi. In het internationaal recht zijn staten nog steeds de belangrijkste pijlers voor de uitvoering van het recht. De VN richt zich tot Nederland. Omdat Nederland lid is van de Europese Unie moet het hiervan toestemming krijgen. De EU neemt de verordening aan. Meneer Kadi is het hier niet mee eens en gaat in beroep bij de Europese rechter, wegens schending van artikel 263 VWEU. De rechter in eerste aanleg stelt dat de lidstaten door de verordening aan de resolutie gebonden zijn. Het Hof van Justitie, de hoger beroepsrechter, stelt echter dat het Internationaal Recht, dus de resolutie van de VN, geen afbreuk mag doen aan de fundamenten van de EU, artikel 2 VEU. Dit is hier wel het geval.

 

Verhouding internationaal recht en nationaal recht

In 1648 was er de Vrede van Westfalen. Dit was de geboorte van de moderne soevereine staat en het statenbestel. De gedachte met deze vrede was dat staten volledig vrij moeten zijn. Dit is zowel interne soevereiniteit, tegenover de eigen burgers, als externe soevereiniteit, naar buiten toe. Met deze vrede kwam er dus een pluriversum van staten. Maar om vrij te kunnen zijn moeten er afspraken worden gemaakt en regels worden opgesteld. Men werd om vrij te zijn dus in zijn vrijheid beperkt.

Het nationale en internationale recht zijn in beginsel twee gescheiden systemen. Het internationaal recht heeft in beginsel, als het een ieder verbindend is, voorrang op het nationale recht. Wat rechtens naar het internationaal recht is, hoeft echter niet rechtens naar het nationale recht te zijn. Zo kan het dus zijn dat een verdrag in strijd is met het nationale recht, maar toch nageleefd moet worden. Dit is het pacta sunt servanda beginsel.

 

Verdragssluiting

Voor het sluiten van een verdrag kunnen twee dimensies worden onderscheden.

Allereerst is er de dimensie van het volkenrecht. In het volkenrecht geeft het Weens Verdragen Verdrag regels voor het sluiten van verdragen. Uit artikel 11 jo. 7 van het WVV blijkt dat volkenrechtelijke binding aan een verdrag tot stand komt door ondertekening, tenzij er sprake is van een.....read more

Access: 
Public
Uitwerking colleges Inleiding Staats- en Bestuursrecht

Uitwerking colleges Inleiding Staats- en Bestuursrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Week 36- 7 september 2012 – College 1

Staats- en bestuursrecht is onderdeel van het publiekrecht. Publiekrecht is het recht dat de verticale relatie van overheid en burger regelt. Dit is een verticale relatie omdat de overheid boven de burger staat. Ook regelt het publiekrecht de relatie van overheidsinstanties onderling. Naast publiekrecht is er ook privaatrecht, wat de horizontale relatie tussen burgers onderling regelt. Deze relatie is horizontaal omdat de burgers gelijk aan elkaar zijn en naast elkaar in het recht staan.

Staatsrecht houdt zich in de eerste plaats bezig met de grondslagen. Deze grondslagen zijn:

 

    • Het Statuut en de Grondwet en organieke wetten. Organieke wetten zijn wetten die gemaakt zijn door de wetgever in formele zin. De Grondwet zorgt er in dit geval voor er een wet wordt gemaakt. Voorbeelden van organieke wetten zijn de Kieswet en de Gemeentewet.

    • Het politiek staatsrecht. Het politieke staatsrecht heeft te maken met de regering, het parlement en de ambtenarij

    • Decentralisatie. Taken van de overheid worden afgestoten naar lagere overheden, zoals provincie en gemeente. Zij krijgen dan het zogenaamde provincie- en gemeenterecht.

    • Grondrechten

    • De relatie tussen de politiek en de rechter

 

Bestuursrecht is het dagelijkse staatsrecht. Het betreft de technische wetgeving en uitvoering van het bestuur, stelt de normen voor het bestuur en zorgt voor rechtsbescherming van de burger tegenover de overheid.

 

De Staat

Een staat is een georganiseerd verband van burgers met een overheid. Samen vormt de staat een collectieve eenheid. De overheid in de staat is soeverein. Dit zie je aan het geweldsmonopolie en alle andere eenzijdige besluiten die de overheid neemt. De staat heeft territoriale grenzen en is volksrechtelijk als Staat erkend door een grote groep van staten. Bij Nederland is dit gebeurd bij de vrede van Münster, in 1648.

 

Er is een overheid, een staat, nodig voor het publiek belang. De overheid moet zorgen voor de beveiliging van het collectief belang. De klassieke kerntaken van een staat zijn zorgen voor orde en veiligheid. Zij moet een vangnet zijn voor de inwoners van het land. Dit doet de overheid door middel van wetten en regels en door het militair apparaat van een land. Om deze taak uit te voeren zijn eenzijdig bindende besluiten nodig. Dit houdt in dat de gelding van een besluit niet afhankelijk.....read more

Access: 
Public
Oefenpakket Inleiding Bestuursrecht

Oefenpakket Inleiding Bestuursrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Tentamen inleiding staats- en bestuursrecht januari 2013

 

ONDERDEEL A (26 meerkeuzevragen)

 

 

1. De Nationale ombudsman onderzoekt klachten van burgers over zowel onbehoorlijk overheidsoptreden als over uitspraken van nationale rechters, zonder dat hij zelf een juridisch bindend oordeel kan geven.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

2. De Nederlandse tak van de Griekse ‘Gouden Dageraad’ (een neo-Nazi partij met een zeer slechte reputatie) wil een bijeenkomst houden in het huis van de voorzitter, in Rotterdam. De burgemeester van Rotterdam verwacht een gewelddadige tegendemonstratie van een bekende links-radicale organisatie. In dit geval kan de burgemeester de bijeenkomst preventief verbieden op basis van de Wet openbare manifestaties.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

3. Een orgaan van een hoger lichaam (bijvoorbeeld van de staat) kan altijd preventief toezicht houden op besluiten van besturen van organen van lagere lichamen (van bijvoorbeeld de gemeente). Nederlandse openbare lichamen en hun bestuursorganen hebben immers een hiërarchische verhouding.

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist

 

4. Bij zeer ernstige wanordelijkheden kan de burgemeester een noodbevel uitvaardigen en zelfs (tijdelijk) afwijken van bij de Grondwet gestelde voorschriften.

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist

 

5. De Gemeentewet attribueert aan de burgemeester taken en bevoegdheden op het terrein van de handhaving van de openbare orde.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

6. Een stichting die opkomt voor een bepaald ideëel of algemeen belang zal in een bestuursrechtelijke procedure niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt indien zij naast het voeren van juridische procedures geen andere activiteiten ontplooit om haar doelstelling te verwezenlijken.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

7. Tegen de vaststelling van algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels staat op grond van de Algemene wet bestuursrecht geen beroep open bij de sector bestuursrecht van de rechtbank. Tegen de vaststelling van een concretiserend besluit van algemene strekking staat daarentegen wel beroep open.

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist.

 

8. Indien de sector bestuursrecht van de rechtbank een beroep gegrond verklaart, dient zij het besluit waartegen het beroep gericht is te vernietigen.

a) Dit is juist

b) Dit is onjuist

 

9. De Algemene wet bestuursrecht bevat geen bepalingen waarin aan bestuursorganen een bevoegdheid wordt toegekend op basis waarvan een last onder bestuursdwang kan worden opgelegd.

 

a) Dit is juist.

b) Dit is onjuist......read more

Access: 
Public
Oefententamen Inleiding Staats- en Bestuursrecht

Oefententamen Inleiding Staats- en Bestuursrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Tentamen Inleiding Staats- en Bestuursrecht 2013

 

1.

 

Welke stelling met betrekking tot het begrip subjectief recht is juist?

a. Uit het subjectieve recht vloeien objectieve rechten voort.

b. Het eigendomsrecht van de heer Jansen op zijn auto is aan te merken als een subjectief

recht.

c. Evenals bij het begrip objectief recht heeft men bij het begrip subjectief recht algemene

regels op het oog.

d. Een subjectief recht is onder de juridische voorwaarde van bekendmaking tot het

objectieve recht te rekenen.

 

2.

 

De rechter die een wetstekst onduidelijk vindt mag:

a. de wetstekst interpreteren.

b. weigeren om recht te spreken.

c. de wetstekst beoordelen op zijn billijkheid.

d. de wetstekst aanvullen met een eigen rechtsregel.

 

3.

 

Welke van onderstaande uitspraken over gewoonterecht is juist?

a. Elke gewoonte is aan te merken als een rechtsbron.

b. Regels van gewoonterecht worden nooit door de rechter geformuleerd.

c. Indien de wet niet naar een gewoonte verwijst, kan een gewoonte geen rechtsregel

worden.

d. Gewoonte kan als bron van recht worden aangemerkt als een vaste gedragslijn leidt tot

naleving van een regel als rechtsplicht

 

4.

 

In onze rechtsgeschiedenis komt steeds een tegenstelling in de opvattingen over de

basisprincipes van het recht naar voren, die van grote invloed zijn op de wijze waarop het

rechtsstelsel is georganiseerd. Over welke rechtsopvattingen gaat het hier?

a. de Canoniek/Religieuze tegenover de Anglo-Saxisch/Romaanse rechtsfamilie.

b. de visie op materieel tegenover formeel recht

c. de visie van Natuurrecht tegenover Positief recht

d. de Romaanse rechtsfamilie tegenover de Germaans-Friese rechtsfamilie.

 

5.

 

Welke uitspraak is juist?

a. Privaatrecht betreft het recht dat bedoeld is voor verhoudingen tussen verticaal

gepositioneerde rechtssubjecten.

b. De Hoge Raad heeft expliciet gekozen voor de positiefrechtelijke stroming bij haar

rechtsvinding; dit is onder meer vastgelegd in het arrest Lindenbaum-Cohen over de

onrechtmatige daad.

c. Publiek recht is ieder recht waarbij op enigerlei wijze een overheid is betrokken.

d. Niet alle wetten in formele zin behoren tot het formele recht.

 

 

 

 

 

 

6.

 

Grondrechten kunnen op verschillende wijze worden beperkt. Zo kan de grondwetgever

de wetgever als orgaan aanwijzen dat bevoegd is om een grondrecht te beperken, en

tevens toelaten dat de wetgever zijn beperkingsevoegdheid delegeert. Een voorbeeld waar

de wetgever in formele zin een beperking kan stellen aan het desbetreffende grondrecht,

en ook zijn bevoegdheid kan delegeren, is te vinden in:

a. artikel 6, eerste lid, Grondwet.

b. artikel 7, eerste lid, Grondwet.

c. artikel 9, tweede lid, Grondwet.

d. artikel 19, eerste lid, Grondwet.

 

7.

 

Art 81 van de Grondwet heeft betrekking op:

a. attributie.

b. delegatie.

c. subdelegatie.

d. mandaat.

 .....read more

Access: 
Public
Begrippenlijst Kernvak Staats- en Bestuursrecht I

Begrippenlijst Kernvak Staats- en Bestuursrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

A

Absolutisme Alle overheidsbevoegdheden zijn rechtens in één ambt geconcentreerd of gaan uit van één ambt, eventuele andere ambten zijn hieraan ondergeschikt.

Attributie Het creëren en toekennen van een bevoegdheid.

 

B

Beleidsregels (1) voorschriften (circulaires/richtlijnen) die een ambt (bijvoorbeeld minister) krachtens zijn bevelsbevoegdheid aan zijn ondergeschikten richt inzake de toepassing van wettelijke voorschriften en (2) regels waaraan een ambt zichzelf bindt inzake de uitoefening van discretionaire/anderszins open bevoegdheden (zie artikel 1:3 lid 4 Awb).

Besluit Een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

 

C

Checks and balances Voorkomt dat de ambten geheel zelfstandig en ongecontroleerd op hun eigen gebied te werk gaan.

Constitutionalisme Spreiding en verdeling van overheidsbevoegdheden over meerdere ambten.

Cultus en rite Het alleen hetzij met anderen zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden in erediensten.

 

D

Decentralisatie Naast de ambten van het centrale overheidsverband staan ambten van één of meer andere overheidsverbanden, die door de constitutie bevoegdheden krijgen geattribueerd.

Deconcentratie Een ambtelijke dienst wordt territoriaal of functioneel binnen een overheidsverband gespreid.

Delegatie Een ambt, de delegans, draagt één of meer van zijn bevoegdheden over aan een ander ambt, de delegataris, die deze bevoegdheden onder eigen verantwoordelijkheid uitoefent.

Directe discriminatie In het gemaakte onderscheid wordt rechtstreeks verwezen naar een verboden criterium (bijvoorbeeld ras) of als het gemaakte onderscheid met zo een verboden criterium rechtstreeks is verbonden.

Discretionaire bevoegdheid Keuzevrijheid van het bestuur om naar eigen inzicht te handelen.

Dualisme Het internationale recht bindt slechts de staat, niet de burgers en de ambten. Pas na een nationaal besluit tot omzetting (transformatie), kan door burgers en ambten beroep worden gedaan op de internationale (nu nationale) norm.

Dualistisch bestuursmodel De Gemeenteraad en het college B en W functioneren (meer) gescheiden van elkaar.

 

E

Extraparlementaire formatiemethode De informateur/formateur vergewist zich ervan dat de meerderheid van de Tweede Kamer een nieuw kabinet zal gedogen.

 

F

Formeel demissionair Het kabinet heeft ontslag aangeboden.

Formeel wetsbegrip De wetgever kan in beginsel elke door hem gewenste inhoud aan een wet geven. Dit houdt in dat het begrip wet in de Grondwet niets zegt over de inhoud daarvan, maar slechts betrekking heeft op de procedure van totstandkoming.

Forum internum De vrijheid om een godsdienst te hebben of niet te hebben en van godsdienst te veranderen.

Functionele decentralisatie De gedecentraliseerde ambten zijn bevoegd bepaalde belangen te behartigen.

 

H

Habeas-corpus beginsel Een ieder wiens vrijheid is ontnomen heeft het recht voorziening te vragen bij een rechter opdat deze spoedig beslist over de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming en wanneer deze onrechtmatig is de invrijheidsstelling beveelt.

 

I

Indirecte discriminatie Een ogenschijnlijk neutraal criterium wordt gehanteerd (bijvoorbeeld taalbeheersing) dat in zijn effect personen met een bepaald persoonskenmerk (bijvoorbeeld ras) disproportioneel raakt en daarmee qua feitelijke uitkomst hetzelfde gevolg heeft als directe discriminatie.

Ius de non evocando Niemand mag tegen zijn wil van een rechter worden afgehouden, indien de wet hem dat recht toekent

 

K

Klassieke.....read more

Access: 
Public
Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Staats- en Bestuursrecht II. Week 1, 2 en 3

Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Staats- en Bestuursrecht II. Week 1, 2 en 3

Hoorcollege aantekeningen van week 1, 2 en 3. Gebaseerd op de colleges van 2014 - 2015.


Hoorcollege week 1

Programma

  • Inleiding

  • Systeem van het bestuursrecht

  • Actoren in het bestuursrecht
     

Typisch bestuurshandelen

Bestuursorganen nemen besluiten. Een besluit bestaat uit vier elementen:

  1. Het moet een schriftelijke beslissing zijn,

  2. Genomen door een bestuursorgaan,

  3. Betreffende een publiekrechtelijke

  4. Rechtshandeling (dus moet rechtsgevolgen hebben met betrekking tot het geldende recht).

    1. Anders dan bij privaatrechtelijke rechtshandelingen wordt door deze publiekrechtelijke rechtshandeling het positieve recht veranderd. Slechts bestuursorganen hebben deze bevoegdheid.

                    Zie hiervoor art. 1:3 Awb.

                   De overheid verricht daarnaast echter nog andere handelingen (feitelijke handelingen, contracthandelen (sluiten van convenanten),                                      eigenaarsbevoegdheden etc.).

Typerend voor bestuursrecht is ook het samenspel tussen beleid en recht. Het maken beleid (het maken van keuzes) vormt het startpunt. Deze beleidsvrijheid wordt in eerste instantie door de politiek ingevuld, maar de bestuursrechter kan dit beleid toetsen. Hij is niet bevoegd om zelf een besluit te nemen, maar kan toetsen of beslissingen op verantwoorde wijze genomen zijn (bijvoorbeeld met inachtneming van motiveringsvereisten).

 

Fundamentele beginselen en uitgangspunten van het bestuursrecht als rechtssysteem

  • Democratie (democratisch samengestelde vertegenwoordigende lichamen hebben grote invloed op besluitvorming):

  • Legaliteitsbeginsel: ptreden van overheidsorganen dient een wettelijke grondslag te hebben.

  • Specialiteitsbeginsel: bestuursorganen moeten blijven binnen het door de wet geboden kader (bijvoorbeeld slechts optreden ter bescherming van de in de wet genoemde belangen).

  • Rechtszekerheid.

  • Gelijkheidsbeginsel: gelijke gevallen worden gelijk behandeld;

  • Stelselmatigheid en consistentie: voor gelijke gevallen moeten gelijke criteria gehanteerd worden.

  • Absolute regeltrouw (regels zijn regels) of individualiserende regelsbedeling (regels toegespits op de persoon, waarbij onderzocht wordt hoe zo goed mogelijk tegemoet gekomen kan worden aan individuele gevallen)? Waar wetten hiertoe ruimte bieden, moet zoveel mogelijk volgens laatstgenoemd principe gehandeld worden.

Awb

De Awb is op een vrij transparante manier opgebouwd:

  1. Inleidende bepalingen: hierin worden verschillende begrippen gedefinieerd.

  2. Verkeer tussen burgers en bestuursorganen: betreft bijvoorbeeld regels over correspondentie met de overheid.

  3. Algemene bepalingen over besluiten: zijn op alle besluiten van toepassing.

  4. Bijzondere bepalingen over besluiten: zijn slechts op bepaalde besluiten (bijvoorbeeld subsidiebesluiten of beschikkingen) van toepassing.

  5. Handhaving: bij overtreding van regels.

  6. Algemene bepalingen over bezwaar en beroep: ongeacht waar in beroep gekomen wordt, moeten de regels uit dit hoofdstuk worden toegepast (bijvoorbeeld met betrekking tot termijnen).

  7. .....read more
Access: 
Public
Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Staats- en Bestuursrecht II. Week 4 en 5

Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Staats- en Bestuursrecht II. Week 4 en 5

Hoorcollege aantekeningen van week 4 en 5. Gebaseerd op de colleges van 2014 - 2015.


Hoorcollege week 4

Programma:

  1. Het object van normering (welk overheidsoptreden?)
  2. Welke manier van normeren?
  3. Discretionaire vs. gebonden bevoegdheden

 

Object van overheidsnormering

Er zijn verschillende vormen van overheidsoptreden te onderscheiden:

  • Feitelijk handelen (bijvoorbeeld het aanleggen van een weg, zie ook het arrest Wegafsluiting Zaandam);
  • Privaatrechtelijk handelen (bijvoorbeeld het aankopen van onroerende zaken);
  • Bestuursrechtelijk handelen (bij uitstek het nemen van besluiten).

In principe heeft de overheid zich in alle optreden te houden aan de normering die geldt met betrekking tot overheidsoptreden (arrest IKON).

Uitzonderingen hierop worden gevormd door de situatie dat er een wettelijke uitzondering is of de aard van de bevoegdheid zich ertegen verzet dat de norm moet worden toegepast (feitelijk handelen kan natuurlijk moeilijk gemotiveerd worden).

A-organen zijn in alle facetten bestuursorgaan en zijn dus in beginsel in alle optreden gebonden aan de normen die gelden met betrekking tot overheidsoptreden (zie ook Rasti Rostelli).

B-organen daarentegen zijn alleen aan de normering gebonden voor zover hij overheidstaken uitvoert. 

Het maken van wetten in formele zin, zoals omschreven in art. 81 Gw, is ook overheidsoptreden, toch wordt de wetgever op grond van art. 1:1 lid 2 Awb uitgezonderd van de normen die besloten liggen in de Awb. De wetgever in formele zin wordt namelijk niet als bestuursorgaan in de zin van de Awb gekwalificeerd.

Het uitoefenen van de verordenende bevoegdheid van bijvoorbeeld de gemeenteraad valt voor een groot deel echter wel gebonden aan de normering. Dit blijkt uit art. 3:1 lid 1 Awb. Afdeling 3.2 is slechts van toepassing voor zover de aard van de bevoegdheid zich hiertegen niet verzet. Dit is dus een minder rigoureuze uitzondering dan die geldt voor de WFZ.

De OvJ kan als bestuursorgaan in de zin van de Awb worden gekwalificeerd (is niet zoals de WFZ uitgezonderd van het bestuursorgaanbegrip), maar is slechts voor taken die niet vallen onder opsporing en vervolging gebonden aan de Awb, zo blijkt uit art. 1:6 eerste lid aanhef en onder a Awb.

Volgens art. 3:1 tweede lid Awb zijn op andere handelingen dan besluiten de normeringen van hoofdstuk 3 van toepassing, voor zover de aard van de handelingen zich hiertegen niet verzet.

Voor het terugvinden van de normering van een bevoegdheid is het van belang om de structuur van de Awb goed te doorgronden. Korte herhaling:

  • H2 Awb: verkeer overheid-burger
  • H3 Awb:: besluiten algemeen
  • H4 Awb: bijzondere besluiten
    • Titel 4.1: beschikkingen
    • Titel 4.2  Subsidies

Van belang is om eerst te bepalen welk type besluit aan de orde is, en vervolgens in de betreffende titel te gaan zoeken.

 

Typen van normering

Het bestuursrecht kent zowel geschreven normen (zoals het zorgvuldigheidsbeginsel van art. 3.2 Awb).....read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen Inleiding Bestuursrecht week 1-4

Collegeaantekeningen Inleiding Bestuursrecht week 1-4

Bevat aantekeningen bij de hoorcolleges en werkgroepen van week 1 t/m 4.


Week 1

Hoorcollege

Inleiding

Veel toepasselijk recht in het bestuursrecht is geschreven recht. Zo kan alleen een belanghebbende voor een bestuursrechter moeten verschijnen. Voorbeeld van een casus van de verlening van de vergunning van de intocht van Sinterklaas en daartegen maken een groep mensen bezwaar vanwege discriminatie. Maar eerst moet de bestuursrechter wel bekijken of ze belanghebbende zijn.

 

Ontvankelijkheid

Een bestuursrechter moet eerst toetsen of de persoon die voor hun staat wel belanghebbende is (ontvankelijkheidseis). De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) stelt zich ook de vraag of de desbetreffende vraag wel voor hen bestemd is.

 

Bestuursorgaan

Een bestuursorgaan is een orgaan dat bestuurshandelingen verricht. Dat zijn bijvoorbeeld overheidsorganen, want die doen niets anders. Maar ook een garage is een bestuursorgaan, mits deze de APK verricht. De vraag is of een bestuursorgaan bepaalde handelingen al dan niet mag verrichten.

Legaliteitsbeginsel geldt vooral voor eenzijdige rechtshandelingen. Er is een brede interpretatie (voor al het bestuurshandelen) en een smalle interpretatie (alleen voor belastend handelen).

Specialiteitsbeginsel benoemt dat het alleen maar mag gaan over specifieke belangen. Algemene belangen zijn niet afhankelijk voor de bestuursrechter.

 

Ontstaansgeschiedenis

De Awb was in 1994 ingevoerd. Voor de Awb was er geen algemeen bestuursrecht. Al het bestuursrecht was in het bijzonder bestuursrecht geregeld. Dit is een heel breed rechtsgebied wat steeds doorgroeit door bevolkingsgroei, technische ontwikkeling, rampen, crisissen, Europese integratie enzovoorts.

Bijzonder bestuursrecht zijn regels met een bijzondere strekking, zoals het aanleggen van een gehandicaptenparkeerplaats of iets dergelijks. Algemene regels missen zo’n bijzonder gebied.

 

Doelen bestuursrecht

Bestuursrecht bevordert de eenheid van het bestuursrecht. Dat er iets is van algemene strekking geldt. Tevens vereenvoudiging en systematisering van het bestuursrecht, want door de invoering van de Awb zijn duizenden regels van bijzonder bestuursrecht geschrapt. Daarnaast kon jurisprudentie gecodificeerd worden, die van grote relevantie was. Ook konden zo bijzondere wetten die een algemene strekking hadden een passende plaats binnen het bestuursrecht krijgen.

 

Debat Struycken en Loeff

In een rechtsstaat moet je op elk besluit in hoger beroep kunnen gaan, inclusief bestuursrecht. In het debat tussen Struycken en Loeff over het beroep in bestuursrecht werd betwist wat de ideale vormgeving is voor hoger beroep.

Struycken vond dat een rechter niet democratisch gelegitimeerd was en dat hij dus voorstander voor een intern beklag. Dit heet een administratief beroep en heeft in de twintigste eeuw vrijwel alle beroep geregeld. Tegenwoordig bestaat dit vrijwel niet meer.

Loeff vond dat het accent moest liggen op de onafhankelijkheid van een rechter. Hij wilde een bestuursrechter, maar hij kreeg ongelijk.

 

Bentem-arrest

In het Benthem-arrest vroeg Benthem een vergunning om een lpg-installatie te mogen plaatsen. Deze vergunning is verleend, maar later vernietigd. Benthem wilde.....read more

Access: 
Public
Artikelen week 1 Inleiding Bestuursrecht

Artikelen week 1 Inleiding Bestuursrecht

2 Artikelen behorende tot de verplichte literatuur van week 1 van het vak Inleiding Bestuursrecht


Artikel Leo Damen

De Awb heeft gezorgd voor invoering van een algemeen bestuursrecht. Een algemene richtlijn waaraan heel het bestuursrecht hangt. Daarop borduren bijzondere bestuurswetten voort. Voor 1994 was er geen algemeen bestuursrecht. Het bestuursrecht was een onderontwikkeld rechtsgebied in de jaren ’70. Zonder Awb rijzen er constant interpretatievragen die niet gesteld hoeven te worden met een Awb.

De Awb had als doelen het uniformeren van bepaalde begrippen, harmoniseren en systematiseren, jurisprudentie codificeren en algemene voorzieningen als de doorzendplicht harmoniseren. Er is echter nauwelijks geëvalueerd of iets van deze doelen verwezenlijkt zijn. Maar gelukkig zijn deze gebreken makkelijk op te merken.

Rechtsbescherming is doorgaans een “achterafpraktijk”, waarin opgetreden wordt als het kwaad al is geschied. Aanpassingen hierop moeten nog volgen.

De politiek is ontevreden over bestuursrecht als zodanig, omdat het traag functioneert. Ok de strenge rechtmatigheidscontrole wordt als te hinderlijk ervaren. Maatschappelijke ontwikkelingen gaan verder, Europese normen maken hun entree en daar moet het bestuursrecht op inspelen. Meer differentiatie is een optie, zodat niet overal even streng bekeken wordt. Ook kan het Awb beschouwd worden als een algemeen referentiekader, wat in het bijzonder bestuursrecht alleen maar structureert.

Het bestuursrecht is dus niet perfect. Toch is de Awb een grote sprong voorwaarts, want de eerste ruwe structuur is aangebracht.

 

Artikel Polak

Geschiedenis van de rechtsbescherming

Algemene bestuursrechtspraak bestaat sinds 1976. Daarvoor was alleen bijzondere bestuursrechtspraak mogelijk. Vroeger werd een direct beroep als wenselijker ervaren. De rechterlijke macht had weinig expertise en de verzekeringsrechter kon dat wel bieden. Het hoogste beroep moest bij de Centrale Raad van Beroep.

Dat valt allemaal terug te leiden tot het debat tussen Struycken en Loeff in het begin van de twintigste eeuw. Hierin voerde Struycken aan dat direct beroep beter was, omdat dan de democratische legitimatie beter was. Administratief beroep was het antwoord. Loeff vond een onafhankelijke rechter een betere optie.

Struycken kreeg gelijk. Tot 1976 bestonden alle beroepen op beroep op de Kroon. Deze procedure hield in dat de minister uiteindelijk het laatste woord zou krijgen. Dat werd echter zo onwenselijk geacht vanwege de Trias Politica, dat Loeff uiteindelijk gelijk kreeg. Dit deels door het omslaan van de gedachte dat de onafhankelijke rechter als de beste optie beschouwd werd.

Anderzijds werd het ook bepaald in de uitspraak Benthem uit 1985. Beroep op de Kroon voldeed niet aan het recht op een eerlijk proces. Benthem had voor de burgerlijke rechter zijn probleem voor moeten kunnen leggen, omdat gezien werd over het oordeel over een zaak van burgerlijk recht. De ABRvS werd geïnstalleerd als bestuursrechter. Beroep tegen alle overheidsbeschikkingen werd opeens mogelijk door de wet arob.....read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen Bestuursrecht

Collegeaantekeningen Bestuursrecht


Hoorcollege 1. 31-03-15

Bevoegdheidstoedeling

Bestuursbevoegdheid kent twee definities. De ruime definitie is: juridisch vermogen om op grond van het recht het algemeen belang te behartigen. De definitie die de awb geeft is: de bevoegdheid tot het nemen van besluiten (1:3 awb). De awb biedt geen algemene bevoegdheid. De bevoegdheid moet volgen uit wettelijke regels. Dit is eigenlijk het legaliteitsvereiste. Ingrijpen in rechten van burgers is alleen toegestaan als het berust op een wettelijke grondslag.
Er bestaan drie manieren van bevoegdheidsverkrijging.

1.Attributie

Attributie is de bevoegdheid in het leven roepen door de overheid en toekennen aan een bestuursorgaan. Er wordt geattribueerd bij wettelijk voorschrift. Er is dus een wetgevende bevoegdheid nodig.

2.Mandaat

De definitie van mandaat is te vinden in artikel 10:1 awb. Een mandaat kan zowel schriftelijk als mondeling verkregen worden. Er is geen wettelijke grondslag vereist. Een mandaat kan tevens aan zowel een ondergeschikte als niet ondergeschikte worden verleend. In de praktijk is het verlenen van een mandaat aan een ondergeschikte het meest gebruikelijk.

3.Delegatie

De definitie van delegatie is te vinden in artikel 10:13 awb. Er wordt gedelegeerd bij besluit. Een wettelijke grondslag is hiervoor vereist. Delegatie aan een ondergeschikte is niet toegestaan.

Belanghebbende (1:2 awb)

Een adressaat van een besluit is altijd belanghebbende. Een feitelijk belang hebben is al voldoende om een belanghebbende te zijn in een zaak. Degene die derde-belanghebbenden zijn, moeten aan bepaalde criteria voldoen. Het moet ten eerste objectief bepaalbaar zijn, is het persoonlijk, eigen, rechtstreeks en actueel. In de jurisprudentie zijn nog een tweetal steuncriteria ontwikkeld. Dit heeft vooral te maken met besluiten van ruimtelijke ordening. Het eerste criterium is nabijheid en het tweede criterium is zicht.

Rechtspersonen kunnen ook belanghebbende zijn als zij algemene/collectieve belangen behartigen. De vereisten zijn dat er rechtspersoonlijkheid is, dat er een algemeen belang behartigd wordt, er moet een statutaire doelstelling zijn, er moeten feitelijke werkzaamheden verricht worden en de behartiging moet bijzonder zijn. Dit zijn cumulatieve eisen.

Hc 2, 7-4-15

Bestuurlijke beslissingsruimte

Er bestaan twee fasen om te kijken of er voldaan is aan het beslissingsruimte. De eerste fase is de beoordelingsfase. Hier wordt gekeken of er is voldaan aan de toepassingscriteria voor het kunnen nemen van het besluit. Er zijn dan nog twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat er geen beoordelingsruimte is (komt zelden voor). De tweede mogelijkheid is dat er wel een beoordelingsruimte is en die is ook weer verdeeld in twee categorieën. De eerste is de objectieve beoordelingsruimte en de tweede is beoordelingsvrijheid. De eerste vorm is een vage maar objectieve norm en de tweede is een subjectieve vage norm. Denk bij de laatste aan uitdrukkingen als ‘naar het oordeel van’ e.d.

De tweede fase is de besluitfase. Hierbij wordt er gekeken hoeveel beslissingsruimte het bestuursorgaan.....read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen deel 1 Kernvak Staats- en Bestuursrecht I

Collegeaantekeningen deel 1 Kernvak Staats- en Bestuursrecht I


Collegeaantekeningen week 1-3

Hoorcollege week 1

 

We beginnen met een blik op de Europese geschiedenis.

 


3e eeuw

Bataven raken verbonden met onze identiteit. Nederland zal ook kort de Bataafse Republiek heten.

5e eeuw

Romeinse Rijk gaat ten onder, ze worden overlopen door allerlei stammen. In het westen beginnen de donkere Middeleeuwen. Een systeem van belastingen zorgde voor orde in het Romeinse Rijk, maar deze viel dus weg. De Kerk was het enige punt dat nog bleef bestaan voor een bepaalde orde. Het bleef wel betrekkelijk onveilig.

9e eeuw

Karel de Grote werd gekroond tot keizer door de Paus. Origineel was het idee dat zij samen gingen regeren. Waar het gaat om familierecht, hanteert hij echter Frankische wetten en geen Romeinse wetten.

 

Na Karel de Grote heb je onafgebroken tot de 19e eeuw keizers. Napoleon geeft een nekschot aan de laatste Habsburgse keizer.

 

Er is een christelijke eenheid in Europa waar iedereen onderdeel van is. Paus is de spirituele leider en de keizer de wereldlijke leider. Er wordt gezegd dat er twee juridische visies mogelijk zijn:

  • Theocratische visie (droit divin): God staat bovenaan, paus en keizer zorgen samen voor een hiërarchie. De paus en de keizer handelen in naam van God.

  • Feodale stelsel/natuurrecht: vorsten in het algemeen hadden zich wel te houden aan bepaalde normen. Ze konden niet uit eigen beweging dingen doen. De verhouding was niet hiërarchisch, maar van een wederzijdse relaties. Het is een lappendeken, een verbrokkelde orde. Hier sluiten de Magna Carta (begin constitutionele orde Groot-Brittannië) en Blijde Incomste bij aan.

 

Luther en zijn stellingen belangrijk omdat: Reformatie (serie van oorlogen)

  • de vorsten profiteren van de ruzie tussen de Kerk en de keizer

  • de rol van de adel neemt af

 

De Bloedbruiloft was een symbool voor de ellende van de godsdienststrijd tot kon leiden.

 

Bodin: De conceptuele uitweg uit de godsdiensttwisten was de soevereiniteit

  • de soeverein heeft niet bepaalde soevereine rechten, hij heeft dé soevereiniteit;

  • je moest het recht niet zien als lappendeken en contractuele verplichtingen, binnen elk grondgebied is er een bevoegdheid en de soeverein heeft de bevoegdheid (algemeen) om de wet te stellen. Hij kan dan dus ook een godsdienstvrede opleggen en bijdragen aan de veiligheid.

 

De gebeurtenis die hiervoor symbool staat is de Vrede van Münster.

 

Soevereiniteit maakt een eind aan het idee dat het recht gegeven is door God. Het leidt tot de moderne staatsapparaat (ambtenaren), maar de vorst.....read more

Access: 
JoHo members
College aantekeningen Bestuursrecht 2015-2016

College aantekeningen Bestuursrecht 2015-2016


Hoorcollege 1

Inleiding

Het bestuursrecht is een recht voor, van en tegen het overheidsbestuur. In de wet zijn bijvoorbeeld allerlei normen vastgelegd, waar de overheid zich aan moet houden. Het is dus een recht voor het overheidsbestuur. Het is ook een recht tegen de overheid, omdat je als burger, belanghebbende, je kan verzetten tegen besluiten van bestuursorganen. In de wet is dan dus geregeld hoe je kunt opkomen tegen besluiten van het overheidsbestuur.

Als burger krijg je hier in het dagelijkse leven regelmatig mee te maken. Een goed voorbeeld hiervan zijn de prestatieafspraken van universiteiten. Bij de Universiteit van Leiden geldt het BSA bij alle studies ook voor het tweede jaar, dit is bij veel andere universiteiten niet het geval. Er kunnen dus verschillende regels gelden doordat elke universiteit zelf met de minister prestatieafspraken heeft gemaakt. Als je hier als belanghebbende iets tegen wilt doen, kom je in het bestuursrecht terecht.

Maar hoe zit dit juridisch in elkaar? De eerste basis voor de bekostiging van het onderwijs staat in art. 23 Gw: “Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering en wordt bekostigd”. Vervolgens wordt dit geconcretiseerd in de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW). In art. 1.8 WHW staan de bekostigde instellingen. Uit art. 1.9 WHW volgt dat deze instellingen een zekere bestedingsvrijheid hebben met betrekking tot dit geld. Ze mogen voor een groot deel zelf bepalen wat er met het geld gebeurd, maar door art. 1.7a WHW kan de minister ook prestatieafspraken maken met de universiteiten. Dit artikel wordt ook wel het ‘experimenteerartikel’ genoemd. Hieronder hangt de Algemene maatregel van Bestuur (AMVB) ‘Besluit experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs’. Hierin staat o.a. dat een onderwijsinstelling minder geld krijgt als deze zich niet aan de prestatieafspraken houdt.

Het bestuur

In de Nederlandse rechtstaat werken we met drie grote machten, ook wel de trias politica genoemd. Dit bestaat uit een wetgever, uitvoerende macht en rechterlijke macht. De wetgevende macht maakt de regels waaraan we ons allemaal moeten houden. De wetten worden uitgevoerd door het bestuur. Het bestuur is dus de uitvoerende macht. Het werk van het bestuur wordt gecontroleerd door de rechterlijke macht.

Het bestuursrecht geldt daar waar bestuursorganen besturen. Deze bestuursorganen zijn de onderdelen die besluiten kunnen nemen, die macht kunnen uitoefenen. Daarnaast zijn dit ook de onderdelen waar je tegen kan procederen. Dan komt natuurlijk de vraag op wie die bestuursorganen precies zijn?

In art. 1:1 Awb wordt er ingegaan op de bestuursorganen. Er zijn twee soorten:

  1. A-bestuursorgaan: “een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld”. Dit houdt in dat
  2. .....read more
Access: 
Public
Oefententamen_UU_Bestuursrecht_#1

Oefententamen_UU_Bestuursrecht_#1

Gebaseerd op het oude curriculum (Kernvak staats- en bestuursrecht II), ook bruikbaar bij het leren voor het nieuwe vak.

Oefenvragen en antwoorden (2014)

Opdracht 1 

Op grond van artikel 4 van de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Linde vervalt een terrasvergunning na het verloop van vijf jaar. Restaurant ‘Bestuurloos Utrecht’ is sinds jaar en dag gevestigd in de Dekkerstraat en heeft op 20 december 2007 een terrasvergunning gekregen. Het college stuurt op 1 december 2012 aan het restaurant een brief, waarin is vermeld dat de verleende terrasvergunning van rechtswege zal komen te ver-vallen.

a. Bespreek of dienaangaande sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb en loop daarbij de relevante criteria af. 

b. Hoe zou het antwoord bij vraag a luiden indien artikel 4 van de APV zou bepalen dat na het verloop van vijf jaar een terrasvergunning kan worden ingetrokken en het colle-ge van burgemeester en wethouders het restaurant op 1 december 2012 van deze be-voegdheid bij brief op de hoogte stelt?

Antwoord op a. 

Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ten aanzien van de eis van een rechtshandeling: het rechtsgevolg, waarop een rechtshandeling (besluit) gericht is, dient van die rechtshandeling afhankelijk te zijn; is het rechtsgevolg daarvan niet afhankelijk, maar vloeit het rechtstreeks voort uit bijvoorbeeld de wet, dan is er geen sprake van een besluit ex artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De mededeling (aankondiging) dat de verleende terrasvergunning van rechtswege komt te vervallen is niet op rechtsgevolg gericht. Het vervallen van de vergunning vloeit namelijk rechtstreeks voort uit de APV.

Antwoord op b.

Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het gaat hier niet om een rechtshandeling, maar om een informatieve mededeling over het bestaan van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Er is geen sprake van een besluit.

Opdracht 2

De APV van de gemeente Schorren bevat de volgende bepaling over straatartiesten en dergelijke.

  1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester aangewezen openbare plaatsen

  2. De burgemeester kan openbare plaatsen als bedoeld in het eerste lid aanwijzen indien dit in het belang van de openbare orde is.

  3. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren. 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Stel dat de burgemeester van de gemeente Schorren op basis van het eerste en tweede lid in het belang van de openbare orde bij besluit een marktplein aanwijst als verboden plek om als straatartiest op te treden op werkdagen tussen 07:00 en 19:30. Enkele belanghebbenden gaan hiertegen in beroep bij de bestuursrechter. Zij voeren aan dat de burgemeester onterecht van mening is dat het verbod in het belang van de openbare orde is.

a. Leg uit wat.....read more

Access: 
JoHo members
Oefententamen_UU_Bestuursrecht_#2

Oefententamen_UU_Bestuursrecht_#2

Gebaseerd op het oude curriculum (Kernvak staats- en bestuursrecht II), ook bruikbaar bij het leren voor het nieuwe vak.

Oefenvragen en antwoorden (2015)

Opdracht 1

Lees onderstaand nieuwsbericht van de website nos.nl:

Boete KLM voor oneerlijke prijzen.

Luchtvaartmaatschappij KLM krijgt een boete voor onjuiste prijsvermeldingen. KLM adverteerde op zijn website met vluchtprijzen waarin de boekingskosten niet waren opgenomen. Daardoor leken de ticketprijzen 10 euro lager dan ze waren. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft KLM daarom een boete opgelegd van 200.000 euro.

Het opleggen van deze boete (op 10 september 2014) was een besluit in de zin van de Awb. Stel dat het anders was gelopen, namelijk als volgt: Voordat zij haar nieuwe boekingswebsite ontwerpt neemt KLM contact op met ACM. KLM vraagt of het in overeenstemming is met geldende wet- en regelgeving, als de boekingskosten pas in een later stadium binnen het boekingsproces bij de ticketprijs worden opgeteld. Per brief laat ACM gemotiveerd weten dat de door KLM voorgestelde wijze van toevoeging van boekingskosten in haar optiek in strijd is met geldende wet- en regelgeving. Verder geeft ACM aan gebruik te kunnen maken van haar handhavende bevoegdheden als KLM dit voorstel tot uitvoering zou brengen. Volgens juristen van KLM klopt de interpretatie van ACM niet.

a. Is de brief van ACM een besluit in de zin van de Awb of daarmee gelijk te stellen? 

b. Is het rechtens toelaatbaar dat ACM op deze manier de ambtenaar van AFM inschakelt?

Antwoord op a.

Het gaat om een bestuurlijk rechtsoordeel. Dit is in principe geen besluit (geen rechtshandeling, art. 1:3 lid 1 Awb). Of dit oordeel gelijk te stellen is met een besluit hangt af van de vraag of het voor de KLM onredelijk bezwarend (zie jurisprudentie Bovenleidingen of Verhuizen naar Senegal) is een besluit uit te lokken. Twee redeneringen zijn mogelijk:

I. Dit is niet onredelijk bezwarend. De KLM zou gewoon moeten beginnen met haar boekingssite en wachten tot ACM handhavend optreedt.

II. Het is wel onredelijk bezwarend. De KLM moet (waarschijnlijk voor vele tonnen) investeren in de constructie van een boekingssite, die meteen uit de lucht moet worden gehaald op het moment dat later alsnog blijkt dat de wijze van prijsstelling niet in orde was.

ACM is eveneens toezichthouder ten aanzien van mededingingsvraagstukken en kartelvorming op grond van de Mededingingswet (Mw). Op grond van artikel 56 Mw is ACM bevoegd handhavend op te treden. Stel dat ACM een tijdelijke piek in werkzaamheden ervaart ten aanzien van de Mededingingswet. Om de werklast te verminderen wordt een ambtenaar van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) per telefoon gevraagd of hij namens ACM een bepaald dossier kan afhandelen. Deze ambtenaar van de AFM houdt zich in de praktijk bezig met toezicht op bonussen in het bankwezen. Hij stemt met het verzoek in en gaat meteen aan de slag.

Antwoord op b.

Nee. Het gaat i.c. om mandaatverlening (handelen “namens” ACM). Omdat het mandaatverlening aan een niet-ondergeschikte betreft had mandaatverlening hier sowieso schriftelijk gemoeten (artikel 10:5 lid.....read more

Access: 
JoHo members
Collegeaantekeningen Bestuursrecht 1, RUG, Rechtsgeleerdheid jaar 1

Collegeaantekeningen Bestuursrecht 1, RUG, Rechtsgeleerdheid jaar 1

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op de colleges van 2015-2016



College 1

Wat is bestuursrecht?

Bestuursrecht strekt zich uit tot allerlei zaken waar we in het dagelijkse leven mee te maken hebben. In het bestuursrecht staat de relatie tussen de overheid en de burger centraal. Waar je normaal te maken hebt met een andere burger, zoals in het civiele recht heb je nu twee heel verschillende partijen. Deze partijen hebben allebei een ander doel. Als natuurlijk persoon, burger heb je een persoonlijk doel wat je tegenover de overheid verdedigt terwijl de overheid het algemene belang behartigd en dus niet dat van zichzelf. De overheid bestaat dan ook niet met het doel om zelf winst te maken.

We hebben het over het recht VAN, VOOR en TEGEN het overheidsbestuur. Wanneer we het over de rechten VAN het bestuur hebben, hebben we het over de rechten en de instrumenten die de overheid heeft om te besturen. Bijvoorbeeld besluiten en feitelijk handelen. Het recht VOOR het bestuur gaat over de normen waaraan de overheid gebonden is, zoals de wet en (ongeschreven) rechts(beginselen.) Het recht TEGEN het bestuur gaat over de rechten die een andere partij heeft tegenover het bestuur. Bij dit recht gaat het om rechtsbescherming tegen het bestuur en voorbeelden hiervan zijn bezwaar, beroep en hoger beroep.

Het bestuursrecht kenmerkt zich door de bijzondere positie van de overheid. De overheid mag meer dan een andere organisatie of een gewone burger. De overheid heeft een zogeheten monopolie positie. Monopolie betekent een alleenrecht ergens op. De overheid heeft daarmee exclusieve publiekrechtelijke bevoegdheden. Ze mag eenzijdige beslissingen nemen over burgers die ook moeten worden gehandhaafd. Er is dus sprake van ongelijkheid tussen de burger en de overheid.

De overheid mag ingrijpen in de rechtspositie van individuen. De bevoegdheden hebben daarmee grote gevolgen voor de burgers. Ze moeten daarom zoveel mogelijk aan banden worden gelegd.

Een manier om dit te waarborgen is de overheid te verplichten zich te houden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Bijvoorbeeld het rechtszekerheidsbeginsel, het legaliteitsbeginsel et cetera. Uit die beginselen vloeien vaak andere regels voort.

De verhouding tot andere gebieden

Het bestuursrecht verschilt nogal van andere rechtsgebieden, zoals net ook al benoemd. In het privaatrecht is er bijvoorbeeld sprake van particuliere belangen van de twee partijen terwijl er bij geschillen in het.....read more

Access: 
Public
Hoorcollegeaantekingen Bestuursrecht: Inleiding - RUG

Hoorcollegeaantekingen Bestuursrecht: Inleiding - RUG

Image

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het het vak Bestuursrecht 1 in 2015-2016.



College 1

Wat is bestuursrecht?

Bestuursrecht strekt zich uit tot allerlei zaken waar we in het dagelijkse leven mee te maken hebben. In het bestuursrecht staat de relatie tussen de overheid en de burger centraal. Waar je normaal te maken hebt met een andere burger, zoals in het civiele recht heb je nu twee heel verschillende partijen. Deze partijen hebben allebei een ander doel. Als natuurlijk persoon, burger heb je een persoonlijk doel wat je tegenover de overheid verdedigt terwijl de overheid het algemene belang behartigd en dus niet dat van zichzelf. De overheid bestaat dan ook niet met het doel om zelf winst te maken.

We hebben het over het recht VAN, VOOR en TEGEN het overheidsbestuur. Wanneer we het over de rechten VAN het bestuur hebben, hebben we het over de rechten en de instrumenten die de overheid heeft om te besturen. Bijvoorbeeld besluiten en feitelijk handelen. Het recht VOOR het bestuur gaat over de normen waaraan de overheid gebonden is, zoals de wet en (ongeschreven) rechts(beginselen.) Het recht TEGEN het bestuur gaat over de rechten die een andere partij heeft tegenover het bestuur. Bij dit recht gaat het om rechtsbescherming tegen het bestuur en voorbeelden hiervan zijn bezwaar, beroep en hoger beroep.

Het bestuursrecht kenmerkt zich door de bijzondere positie van de overheid. De overheid mag meer dan een andere organisatie of een gewone burger. De overheid heeft een zogeheten monopolie positie. Monopolie betekent een alleenrecht ergens op. De overheid heeft daarmee exclusieve publiekrechtelijke bevoegdheden. Ze mag eenzijdige beslissingen nemen over burgers die ook moeten worden gehandhaafd. Er is dus sprake van ongelijkheid tussen de burger en de overheid.

De overheid mag ingrijpen in de rechtspositie van individuen. De bevoegdheden hebben daarmee grote gevolgen voor de burgers. Ze moeten daarom zoveel mogelijk aan banden worden gelegd.

Een manier om dit te waarborgen is de overheid te verplichten zich te houden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Bijvoorbeeld het rechtszekerheidsbeginsel, het legaliteitsbeginsel et cetera. Uit die beginselen vloeien vaak andere regels voort.

De verhouding tot andere gebieden

Het bestuursrecht verschilt nogal van andere rechtsgebieden, zoals net ook al benoemd. In het privaatrecht is er bijvoorbeeld sprake van particuliere belangen van de twee partijen terwijl er bij.....read more

Access: 
Public
Inleiding Bestuursrecht Tentamens

Inleiding Bestuursrecht Tentamens


Inleiding Bestuursrecht Tentamen 1

1. 'Een veehouderij wil zijn veestapel uitbreiden. Hij vraagt hiervoor een vergunning aan. Door de veestapel uit te breiden zal de veehouder de wettelijke maximaal toegestane mestproductie overschrijden. De vergunning wordt geweigerd.

De bevoegdheid om een vergunning voor een veehouderij te weigeren:

A. Kan worden gekwalificeerd als een discretionaire bevoegdheid.
B. Kan niet worden gekwalificeerd als een discretionaire bevoegdheid.

2. Welk van de onderstaande stellingen over spontane vernietiging is juist?

A. Aan de procedure van spontane vernietiging kan schorsing van het te vernietigen besluit vooraf gaan.
B. Bij het besluit tot spontane vernietiging kan niet worden bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit ten dele in stand blijven.
C. Spontane vernietiging van een besluit door een hoger bestuursorgaan is alleen mogelijk wegens strijd met het recht.
D. Tegen een besluit tot spontane vernietiging staat op grond van de Awb beroep open bij de bestuursrechter.

3. In een uitspraak van de ABRvS komt de volgende passage voor:

'De Afdeling is (...) van oordeel dat de minister bij de totstandkoming van het besluit de mogelijke ingrijpende gevolgen van het besluit voor appellant niet afdoende heeft afgewogen. Het besluit kan derhalve niet in stand blijven.'

Op grond van welk algemeen beginsel van behoorlijk bestuur vernietigt de ABRvS in bovenstaande passage het bestreden besluit?

A. Op grond van het specialiteitsbeginsel.
B. Op grond van het fair play-beginsel.
C. Op grond van het gelijkheidsbeginsel
D. Op grond van het evenredigheidsbeginsel

4. Met het woord ‘beroep’ in de titel van hoofdstuk 6 van de Awb wordt zowel administratief beroep bij een bestuursorgaan als beroep op de bestuursrechter bedoeld.

A. Dit is onjuist.
B. Dit is juist.

5. Arjen wil heel graag in de zomer kunnen zwemmen zonder dat hij hiervoor naar een openbaar zwembad hoeft. Om dit te bereiken heeft hij  bij het college van burgemeester en wethouders een vergunning aangevraagd voor de aanleg van een zwembad in zijn achtertuin. Voor de verdere afhandeling van de aanvraag heeft hij zijn zoon, Jasper, gemachtigd conform artikel 2:1 lid 1 Awb.

Beoordeel de volgende stelling: Jasper is door de machtiging belanghebbende bij het besluit op de aanvraag geworden.

A. Deze stelling is juist.
B. Deze stelling is onjuist.

6. Iris is op vakantie geweest in Amerika en daar heeft zij de trend van de foodtrucks opgepikt. Ze denkt een gat in de markt gevonden te hebben en begint haar eigen TacoWagen voor haar huis. Helaas heeft zij hier niet de benodigde vergunning voor. Een bevoegd ambtenaar van de gemeente komt bij haar langs en legt Iris ter plekke, mondeling, een boete.....read more

Access: 
Public
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2556