Samenvatting Verbintenissenrecht Begrepen

Deze Samenvatting bij Verbintenissenrecht Begrepen van Timmer & Paffen is geschreven in 2014

Hoofdstuk 1: Inleiding

De definitie van een verbintenis: een vermogensrechtelijke relatie tussen twee (of meer) partijen, waarbij de ene partij verplicht is tot een prestatie waarop de andere partij recht heeft.

Bronnen van verbintenissen zijn de wet of de overeenkomst.

Overeenkomst

Een afspraak tussen twee mensen kan je vergelijken met de overeenkomst. Eigenlijk is het praktisch hetzelfde. De afspraak komt tot stand door een aanbod en een aanvaarding. Daarbij moet de wil van beide partijen op hetzelfde gericht zijn: de wilsovereenstemming. De verbintenis schept rechten en plichten. Wanneer je bijvoorbeeld geld leent bij de bank, ben je verplicht dat geld terug te betalen. De bank heeft recht op ontvangst van het geld. Andersom schept de verbintenis de verplichting voor de bank om aan jou de lening te verstrekken en geeft het jou recht op de lening.

Wanneer verbintenissen ophouden te bestaan doordat voldaan is aan de verplichtingen gaan ze teniet.

De prestatie heet ook wel het object van de verbintenis. De partijen zijn de rechtssubjecten. Wanneer de prestatie bij jou ligt, dan ben je de schuldeiser of crediteur. Wanneer de prestatie bij de ander ligt, ben jij de schuldenaar of debiteur. Aangezien een overeenkomst tussen twee rechtssubjecten uit meerdere verbintenissen kan bestaan, kan je dus tegelijk schuldeiser en schuldenaar zijn.

Wanneer iemand een verbintenis niet goed nakomt, ontstaat er een tekortkoming in de nakoming. We spreken dan van wanprestatie.

Verbintenissen kunnen bestaan uit simpele prestaties en kunnen dus in korte tijd worden afgewikkeld of ze kunnen bestaan uit ingewikkeldere prestaties en kunnen dus langer blijven bestaan. Een voorbeeld van een simpele verbintenis is het halen van koffie uit de automaat. Zodra jij het muntje erin gooit en een toets indrukt, heb je het aanbod aanvaard en jouw prestatie geleverd door te betalen. Een paar seconden later krijg jij ook je koffie. Een meer complexe verbintenis kan zijn het huren van een huis. De huurder heeft de verplichting huur te betalen en de verhuurder heeft de verplichting de woning ter beschikking te stellen. Hieruit vloeien meerdere verbintenissen voort.

 

De meest voorkomende vorm van de prestatie zijn betaling van een geldsom, levering van een goed of het verrichten van een dienst (of een combinatie). Behalve dit ‘doen’ bestaat er ook nog het nalaten als we het over de verbintenis hebben. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het concurrentiebeding. De regel in arbeidsovereenkomsten die inhoudt dat een werknemer na het einde van het dienstverband niet bij een concurrerend bedrijf in dienst mag treden. Hier wordt gevraagd van hem iets na te laten.

De wet

De onrechtmatige daad

De onrechtmatige daad is de belangrijkste bron van verbintenissen die er bestaat. Deze vloeit voort uit de wet. Een voorbeeld hierbij is wanneer je schade maakt. Dan ontstaat er een verbintenis om de schade te herstellen (althans, de kosten daarvoor). Het object van de prestatie is dan het betalen van de schadevergoeding. Jij bent de schuldenaar en de eigenaar van het beschadigde goed is de schuldeiser. Deze verplichting ontstaat ook wanneer er geen opzet in het spel was. Doordat je schade hebt gemaakt, maak je inbreuk op het recht van eigendom van iemand. Hierbij ontstaat meestal maar één verbintenis, namelijk die van jou om de schade te vergoeden. Dit is dan ook het enige verschil met de verbintenis uit overeenkomsten.

De Wa-verzekering is een verzekering die de wettelijke aansprakelijkheid vergoedt. Wanneer een verzekerd risico zich verwerkelijkt, heeft de verzekeraar de plicht om de schade te vergoeden. De verzekerde is op zijn beurt weer verplicht premie te betalen.

Het gaat hier uiteraard om schade die onopzettelijk is veroorzaakt. Dit is vanzelfsprekend opgenomen in de algemene voorwaarden van de verzekeringsovereenkomst. Wanneer we het over verbintenissenrecht hebben, is er geen verschil tussen opzettelijke veroorzaking en onopzettelijke veroorzaking van schade. Het object van de prestatie blijft de onrechtmatige daad (in het strafrecht zou er wel een verschil zijn).

Om nogmaals het verschil tussen de verbintenis uit overeenkomst en de verbintenis uit onrechtmatige daad te benadrukken moet nog gezegd worden dat de verbintenis uit overeenkomst ontstaat uit een wilsovereenkomst, terwijl de verbintenis uit onrechtmatige daad puur ontstaat door de gebeurtenis. De verbintenis uit onrechtmatige daad ontstaat uit feitelijk handelen, terwijl de verbintenis uit overeenkomsten ontstaat uit rechtshandelingen.

De rechtmatige daad

Onverschuldigde betaling: dit houdt in dat er per ongeluk is betaald terwijl dit niet nodig was. De ontvanger is verplicht dit geld terug te storten. Hier ontstaat dus volgens de wet een verbintenis.

Ongerechtvaardigde verrijking: Wanneer er per ongeluk 2 miljoen euro op jouw rekening wordt gestort, ontvang je hier rente over. Je wordt hierdoor dus ongerechtvaardigd verrijkt. Uit de wet ontstaat de verbintenis tot terugbetaling van dit bedrag.

Zaakwaarneming: Ook deze verbintenis ontstaat uit de wet. Het gaat om de situatie waarbij een ander voor jou ongevraagd werkzaamheden verricht. Wanneer er een gat in je dak ontstaat terwijl jij op vakantie bent en je buurman laat dit repareren, ontstaat er de verbintenis om hem terug te betalen.

Het privaatrecht, waar het verbintenissenrecht onder valt, regelt de rechtsrelaties tussen burgers (zowel rechtspersonen als natuurlijke personen) onderling en tussen burgers en hun vermogen.

In tegenstelling tot het privaatrecht gaat het publiekrecht over de rechtsrelaties tussen overheid en burgers. Je kunt hierbij denken aan het strafrecht, het staatsrecht en het bestuursrecht.

Ook het Europeesrecht behandelt de relatie tussen overheden en burgers. Dit is het internationale recht. Het vormt naast het privaatrecht en publiekrecht een aparte tak.

Deze diagram geeft weer hoe het privaatrecht onderverdeeld is. (Bron: Verbintenissenrecht Begrepen, p. 26, Figuur 1.5)

Het personenrecht gaat over de dragers van rechten en plichten, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen natuurlijke personen en rechtspersonen (het personen- en familierecht en het rechtspersonenrecht.

Bij rechtspersonen moet je denken aan Bv’s, Nv’s, stichtingen en verenigingen. Rechtspersonen kunnen net als natuurlijke personen overeenkomsten aangaan. De voordelen van een rechtspersoon is dat deze meer continuïteit biedt, en dus zekerheid biedt aan de klant. De rechtspersoon wordt altijd vertegenwoordigd door een natuurlijke persoon.

Zoals de naam al doet vermoeden gaat het bij het vermogensrecht om het vermogen. Vermogen is alles wat een persoon (natuurlijke persoon of rechtspersoon!) bezit dat op geld waardeerbaar is. Het goederenrecht maakt duidelijk waaruit dit vermogen kan bestaan. Het verbintenissenrecht regelt vervolgens hoe deze goederen overgedragen kunnen worden, en hoe schade afgehandeld moet worden. Zoals je ook in het schema kunt zien bestaat het verbintenissenrecht niet alleen uit de overeenkomst maar speelt de wet ook een rol.

Alle goederen die iemand bezit noem je zijn vermogen. Het vermogensrecht is dus opgesplitst in de relatie van een persoon tot zijn goed (goederenrecht) en personen onderling als zij een verbintenis aangaan (verbintenissenrecht).

Overige rechtsgebieden binnen het privaatrecht zijn het faillissementsrecht (Faillissementswet) en het burgerlijk procesrecht (Rv).

De overheid heeft ook inmenging in het privaatrecht. Dit in die zin dat de regelgeving voor overeenkomsten door de wetgever wordt opgesteld. Wanneer er geschillen ontstaan, kan men naar de civiele rechter stappen. Deze rechter is weer een onderdeel van de overheid.

In het privaatrecht staat de burger echter centraal. De personen besluiten samen tot een rechtshandeling. Iedereen kan overeenkomsten met een ander sluiten, maar voor bijvoorbeeld strafrechtelijke vervolging heeft alleen de overheid de bevoegdheid.

De handhaving van het strafrecht en het bestuursrecht (publiekrecht) ligt bij de overheid. Bij het niet nakomen van een overeenkomst, grijpt de overheid niet in. Aangifte is niet mogelijk. Je moet zelf nakoming laten afdwingen door een rechtsmiddel in te stellen. Men moet zelf naar de civiele rechter stappen. De wetgever heeft hier bevoegdheden voor gecreëerd.

Behalve publiekrechtelijk kan de overheid ook privaatrechtelijk handelen. De overheid heeft net als burgers en bedrijven ook rechtspersoonlijkheid en kunnen dus ook overeenkomsten sluiten. Je kunt hierbij bijvoorbeeld denken aan het sluiten van een overeenkomst door de gemeente tot aankoop van een aantal computers. De gemeente maakt in deze rol geen gebruik van de bevoegdheden en handelt net als andere burgers.

Het Burgerlijk Wetboek

Dit is de meest belangrijke wetgeving van het privaatrecht. Afkortingen terug te vinden in het Burgerlijk Wetboek zijn als volgt: het Burgerlijk Wetboek (BW), Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en de Faillissementswet (Fw).

De systematische opbouw van het BW:

  • Boek 1: Personen- en familierecht

Regelt dingen als het huwelijk, onder curatelestelling, de relatie tussen ouders en hun kinderen, het sluiten van overeenkomsten door minderjarigen, etc. Natuurlijke personen staan hier centraal.

  • Boek 2: Rechtspersonen

Hier gaat het over de oprichting van rechtspersonen, de bevoegdheden van de organen van rechtspersonen en de vertegenwoordiging van de rechtspersonen. Dit boek vormt samen met Boek 1 het personenrecht.

  • Boek 3: Vermogensrecht in het algemeen

De rechtsregels rond aanbod en aanvaarding worden hier onder andere besproken.

  • Boek 4: Erfrecht

Dit recht hoort bij het personen- en familierecht. Denk hierbij aan het opstellen van een testament.

  • Boek 5: Zakelijke rechten

Behelst het recht betreffende voor menselijke beheersing vatbare voorwerpen, bijvoorbeeld het eigendomsrecht. Dit boek behoort tot het goederenrecht.

  • Boek 6: Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht

De totstandkoming van de overeenkomst, de onrechtmatige daad, schadevergoeding en verbintenissen uit de wet zijn de centrale punten in dit boek.

  • Boek 7: Bijzondere overeenkomsten

Bijzondere overeenkomsten gaat over het recht bij specifieke overeenkomsten als koop-, huur- of arbeidsovereenkomsten.

  • Boek 7A: Bijzondere overeenkomsten; vervolg

Dit boek hoort bij Boek 7 en gaat door op de bijzondere overeenkomsten.

  • Boek 8: Verkeersmiddelen en vervoer

Ook dit boek behelst regels voor overeenkomsten.

Het BW is opgebouwd van algemeen naar bijzonder. Dit noemen we de gelaagde structuur. Naarmate je verder kijkt in het BW, worden de situaties specifieker behandeld. Je ziet vaak de volgende verdelingen:

De notatie van artikel 1 van Boek 8 is art. 8:1 BW. Hierdoor kunnen wetsartikelen snel worden opgezocht. Wanneer je een specifiek deel van een wetsartikel wil omschrijven, laten we zeggen artikel 80 van boek 6 en daarvan sub a van het eerste lid schrijven we art. 6:80 lid 1 sub a.

 

Beginselen en uitgangspunten van het privaatrecht

Contractsvrijheid

Partijen mogen zelf beslissen wat ze afspreken, zolang het niet bij wet verboden is of in strijd is met de openbare orde of de goede zeden.

Pacta sunt servanda

Overeenkomsten moeten worden nagekomen. Wanneer partijen een overeenkomst zijn aangegaan, moeten ze deze ook volgen.

Vormvrijheid

Ook hier weer: alles mag zolang het niet bij wet verboden is of in strijd is met de openbare orde of de goede zeden. Zo is een mondelinge overeenkomst ook rechtsgeldig. Echter, om de rechtszekerheid te bevorderen ende betrouwbaarheid van het rechtsverkeer te vergroten zijn er uitzonderingen. Sommige overeenkomsten moeten gesloten worden door bepaalde ambtenaren (huwelijk, hypotheek, oprichten vennootschap).

Sommige artikelen in het burgerlijk wetboek zijn van dwingend recht. Deze moeten gevolgd worden en men mag er absoluut niet van afwijken. Dit zijn dwingendrechtelijke bepalingen.

Andere artikelen zijn van aanvullend recht. Hier mag wel van afgeweken worden. Wanneer partijen niets afspreken over deze regel, vult de wet aan. In het boek wordt het voorbeeld gegeven van art. 7:4 BW dat wanneer partijen vergeten een prijs af te spreken bij een koopovereenkomst, de koper een redelijke prijs verschuldigd is.

Redelijkheid en billijkheid

Partijen dienen zich op deze manier te gedragen tegenover elkaar. Redelijkheid houdt hier het verstand in, en billijkheid het rechtsgevoel. Wanneer een bepaling in de wet mist, kan men hier altijd nog een afsprak over maken, de redelijkheid en billijkheid in acht nemende (art. 6:248 BW). Het heeft in die zien dus een aanvullende werking. Door de redelijkheid en billijkheid is het mogelijk naar de individuele situatie te kijken.

Doordat de redelijkheid en billijkheid van grote invloed is, kan deze de uitwerking van een overeenkomst beperken of wijzigen. Dit noemt men de beperkende of derogerende (afwijken van, uitzondering vormen op) werking van de redelijkheid en billijkheid.

Bijzonder gaat voor algemeen

De bijzondere regel gaat altijd voor wanneer twee regels betrekking hebben tot hetzelfde onderwerp.

Materieel en formeel recht bij het procederen in het privaatrecht

Het materiële recht bepaalt wie waar recht op heeft in welk geval. Het formele recht behelst de procedure en wordt ook wel procesrecht genoemd. In het privaatrecht heet het dan ook burgerlijk procesrecht. Deze bepaling regelen de rechtsgang.

De materiële regels bepalen binnen het recht wie er gelijk heeft. De formele regels leggen uit of en hoe je je gelijk kunt halen. Hoe je je gelijk kunt halen vind je ook weer terug in het materiële recht. De banden tussen het materiële en formele recht zijn op dit gebied erg nauw.

De hoofdregel van het burgerlijk recht is ‘wie stelt, die bewijst’ dit wil zeggen dat de partij die iets eist moet bewijzen dat hem dat toekomt en op welke gronden. De lijst van bewijzen is geen gesloten lijst, dat wil zeggen dat zo ongeveer alles als bewijs mag worden gebruikt. Echter, de rechter is vrij in zijn waardering van het bewijs. Hij beslist hoeveel waarde hij eraan hecht. Hij moet zijn beslissing hiervoor wel motiveren. Uitzondering op de bewijslast is dat wanneer de tegenpartij een stelling niet betwist. Deze stelling moet dan voor waar worden aangenomen.

De rechter kan ook de bewijslast omkeren. Dat houdt in dat hij de bewijslast bij de tegenpartij legt. Hij geeft deze dan de bewijsopdracht om hem de kans te geven het tegenovergestelde te bewijzen.

Wanneer er behalve partijen geen getuigen zijn in de zaak (onpartijdige getuigen) dan wordt het erg moeilijk om een stelling te bewijzen. Vooral wanneer een overeenkomst mondeling is gesloten.

Civielrechtelijk procederen kost over het algemeen veel geld. Vaak is een advocaat verplicht en er moet griffiegeld betaald worden. Vaak zijn de proceskosten hoger dan de vordering en is het niet de moeite een procedure te starten. Hiervoor zijn organisaties in het leven geroepen als de geschillencommissie van een brancheorganisatie en de consumentenbond.

Als jurist probeer je rechtszaken vooral te voorkomen. Zo veel mogelijk gaten in de wet worden gedicht om te zorgen dat het niet tot een geschil komt. Wanneer het toch tot een geschil komt, proberen juristen allereerst in der minne te schikken. Ze proberen de zaak onderling op te lossen voordat ze overgaan tot een procedure.

Belangen van partijen zijn vaak groot in civiele zaken. Daar de wetgever alleen tot taak heeft wetsbepalingen te maken, dient de rechterlijke macht deze te interpreteren en uitspraak te doen in zaken. De interpretatie is een van de belangrijkste taken van de rechter en de jurisprudentie wordt dan ook veel gebruikt om rechtsregels uit te leggen.

Jurisprudentie

In Nederland hebben we 19 arrondissementen waarin evenveel rechtbanken recht spreken. Deze rechtbanken zijn verdeeld in de sectoren civiel en kanton. De regel is in principe de sector civiel, tenzij de wet anders voorschrijft. De sector kanton is bevoegd in privaatrechtelijke geschillen tot €25.000, huur- en arbeidszaken en consumentenzaken.

Hoger beroep stelt men in bij de burgerlijke kamer van een gerechtshof in een van de vier ressorten in Nederland (Amsterdam, Den Haag, Arnhem-Leeuwarden en Den Bosch).

Voor cassatie moet men vervolgens bij de Hoge Raad in Den Haag zijn. Deze rechter kijkt slechts of er geen sprake is van verzuim van vormen of schending van het recht in de eerdere procedures. De zaak wordt niet inhoudelijk behandeld. De Hoge Raad kan een besluit van het gerechtshof vernietigen, om het vervolgens terug te wijzen, door te wijzen of zelf af te handelen.

Wanneer er twijfel bestaat over een bepaalde rechtsregel, raadplegen de rechters van de rechtbanken en gerechtshoven arresten van de Hoge Raad. Meestal worden de uitspraken in deze arresten ook gevolgd.

Deze zogeheten jurisprudentie wordt gepubliceerd in vakbladen als de Nederlandse Jurisprudentie, Rechtspraak van de Week en Jurisprudentie Online.

Hoofdstuk 2: Feiten

Hoofdstuk 2: Feiten

Terminologie

Feiten met een rechtsgevolg noemen we rechtsfeiten. Rechtshandelingen zijn bewuste menselijke handelingen en kunnen rechtsfeiten voortbrengen. Wanneer er een rechtshandeling gedaan wordt, is het rechtsgevolg beoogd. De wil van het rechtssubject moet dus gericht zijn op het rechtsgevolg.

Een voorbeeld van een feit zonder rechtsgevolg is bijvoorbeeld wanneer je met je beste vriend besluit samen op vakantie te gaan. Deze beslissing heeft geen rechtsgevolgen.

Feiten kunnen we dus onderverdelen in feiten zonder rechtsgevolg aan de ene kant en aan de andere kant de rechtsfeiten. Hieronder gaan we verder in op de rechtsfeiten.

Obligatoire overeenkomsten (of verbintenisscheppende overeenkomsten) zijn overeenkomsten waaruit een verbintenis voortvloeit.

Een voorbeeld van een overeenkomst waar geen verbintenis uit voortvloeit is het huwelijk. Dit is een familierechtelijke overeenkomst.

Wanneer er voor beide partijen verplichtingen ontstaan, is er sprake van een wederkerige overeenkomst. Wanneer je een fiets koopt van je buurman heb jij de verplichting om te betalen en heeft hij de verplichting om de fiets te leveren. Er bestaan ook niet-wederkerige overeenkomsten; de eenzijdige overeenkomsten. Schenking is hier een voorbeeld van (Let op: dit is géén eenzijdige rechtshandeling. Aanvaarding is noodzakelijk!).

Het rechtsgevolg van een obligatoire overeenkomst is dus de verbintenis. Deze vloeit voort uit de overeenkomst. Dit maakt dat overeenkomsten rechtsfeiten zijn. Het rechtsgevolg (de verbintenis) is beoogd.

De meerzijdige rechtshandeling reikt verder dan alleen tot de overeenkomst. Een stemming van aandeelhouders van een Bv heeft ook een rechtsgevolg, maar is geen overeenkomst.

Het blote rechtsfeit

Wanneer een bloot rechtsfeit optreedt, is er niet echt sprake van een handeling. Denk hierbij aan de geboorte. Dit is geen bewuste handeling. Wel rust er een rechtsgevolg op; een kind krijgt automatisch bij de geboorte rechten. Net als de geboorte zijn het meerderjarig worden, het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en overlijden blote rechtsfeiten. Ook deze feiten zijn rechtsfeiten, omdat er een rechtsgevolg aan verbonden is.

De feitelijke handeling

Bij het kapot laten vallen van een vaas van je moeder, ontstaat er een verbintenis uit de onrechtmatige daad. De feitelijke handeling is het laten vallen zelf. Door de bepaling in de wet ontstaat de verbintenis tot schadevergoeding, of jij dat nu wilt of niet. Wat jouw wil ook is, er vloeit een rechtsgevolg voor uit jouw handeling. Daarom is de feitelijke handeling een rechtsfeit. De feitelijke handeling valt uiteen in de onrechtmatige daad en de rechtmatige daad.

De rechtshandeling

Naast de feitelijke handeling bestaat er ook nog de rechtshandeling die geregeld is in Boek 3 van het BW. Een voorbeeld van een rechtshandeling is de overeenkomst.

Artikel 3:33 BW omschrijft de rechtshandeling als volgt: ‘Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.’

Hieruit haal je dat er een wil moet zijn en dat deze zich moet hebben geopenbaard. De manier om deze wilsverklaring af te leggen is in principe vormvrij. Slechts wanneer de wetgever hier regels voor heeft opgesteld zijn partijen gebonden aan een vaste vorm.

Ook moet deze wil zijn gericht op een rechtsgevolg, dat wil zeggen dat de rechtspositie van de partijen verandert. Beter gezegd: er ontstaan nieuwe verplichtingen voor partijen tegenover elkaar.

Voor een aanbod zijn bepaalde eisen gesteld. Het aanbod moet reëel zijn. Er ontstaat waarschijnlijk geen rechtsgevolg wanneer je je balpen aanbiedt voor 1.000.000 euro of wanneer je je huis te koop aanbiedt aan marsmannetjes. Daarbij moet het aanbod specifiek genoeg zijn. Wanneer je vaag bent over het aanbod (bijv: ik zou misschien mijn huis willen verkopen) is dit geen aanbod, maar slechts een uitnodiging om in onderhandeling te treden.

Zoals al eerder gezegd is de verklaring vormvrij (art. 3:37 BW). Voor bepaalde rechtshandelingen stelt de wetgever echter een vormvereiste vast (art. 3:39 BW). Een testament kan bijvoorbeeld niet ontstaan doordat je tegen iemand zegt dat diegene iets krijgt of juist niets. Dit moet vastgelegd worden bij notariële of onderhandse akte (art. 4:94 BW).

Art 3:37 lid 3 Bw

Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking te hebben, deze persoon hebben bereikt. Nochtans heeft ook een verklaring die hem tot wie zij was gericht, niet of niet tijdig heeft bereikt, haar werking, indien dit niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling, van de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en die rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt’

Het eerste criterium is hier dat de verklaring de wederpartij moet hebben bereikt om werking te hebben. Met dit ‘bereiken’ wordt bedoeld het eerste moment waarop redelijkerwijs kennis kon worden genomen van de verklaring. Wanneer op zaterdag een brief is verstuurd aan een bedrijf dat in het weekend gesloten is, geldt dus dat dit moment aanvangt op maandagmorgen om 9:00. Artikel 3:37 is aanvullend of regelend recht. Partijen mogen hiervan afwijken maar wanneer zij niks regelen vult dit recht de gaten in de overeenkomst op.

Wanneer een bericht iemand niet of niet tijdig heeft bereikt heeft het toch werking in drie gevallen:

  • wanneer het een gevolg is van zijn eigen handeling;

  • wanneer het een gevolg is van een handeling van een persoon voor wie hij aansprakelijk is of;

  • wanneer het een gevolg is van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen én die rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt.

Eerste punt: Wanneer er omstandigheden zijn geweest waardoor de aanbiedende partij de aanvaarding niet op tijd heeft ontvangen regelt artikel 6:224 BW dat het tijdstip van aanvaarding is, het tijdstip waarop de verklaring zou zijn ontvangen als de storende omstandigheid er niet was geweest.

Tweede punt: Wanneer een bedrijf iemand van buiten heeft ingeschakeld om het aanbod te doen aan de wederpartij, en diegene heeft een fout gemaakt. Hier komt de fout voor rekening van het eerstgenoemde bedrijf.

Derde punt: Dit is een vangnetsituatie voor wanneer de twee bovenstaande situaties niet gelden, maar de fout redelijkerwijs voor rekening van de aanbieder komt.

Eenzijdig of meerzijdig?

De rechtshandeling is onderverdeeld in de eenzijdige rechtshandeling en de meerzijdige rechtshandeling. Eenzijdige rechtshandelingen kunnen plaatsvinden met de wil en verklaring van één persoon. Denk hierbij weer aan het opmaken van een testament of de opzegging van een contract. Bij deze laatste handeling is opzegging van een der partijen voldoende. Daarnaast is het aanbod ook een eenzijdige rechtshandeling. Aanbod gaat slechts over de wil en verklaring van één der partijen. Het verplicht alleen de aanbieder een aanvaarding te accepteren. Het aanbod is ook wel een onzelfstandige eenzijdige rechtshandeling, omdat deze wordt gedaan met de bedoeling een meerzijdige rechtshandeling tot stand te brengen.

Bij de meerzijdige rechtshandelingen is de wil en verklaring van meerdere personen vereist. Beide partijen moeten de wil en verklaring hebben.

Gericht of ongericht?

De eenzijdige rechtshandeling kan gericht zijn of ongericht. Een gerichte rechtshandeling heeft duidelijke geadresseerden en moet hen ook zijn bereikt om werking te hebben. Een ongerichte rechtshandeling heeft geen duidelijke geadresseerde en hoeft niemand bereikt te hebben om te werken (ook hier weer is het testament een voorbeeld).

Overige rechtshandelingen

Uiterste wil

Dit is een eenzijdige, ongerichte rechtshandeling. Alleen de wil van de erflater is nodig en er zijn geen duidelijke geadresseerden. De rechtshandeling heeft al zijn werking wanneer het de erfgenamen nog niet heeft bereikt.

Erkennen van een kind

In een gezin met ongehuwde ouders moet de vader het kind erkennen (art. 1:199 lid 1 sub c BW). Ook dit is een eenzijdige, ongerichte rechtshandeling. De handeling kent geen duidelijke geadresseerden en heeft werking voor het de moeder of het kind heeft bereikt.

Meerzijdige, gerichte rechtshandelingen bij rechtspersonen

We zagen al dat een stemming van aandeelhouders in een bv hieronder valt. Dit kan bijvoorbeeld een statutenwijziging tot onderwerp hebben. Wanneer er een meerderheid van de stemmen is kunnen de statuten gewijzigd worden (het beoogde rechtsgevolg).

Hoofdstuk 3: Wilsontbreken en wilsgebreken

Hoofdstuk 3: Wilsontbreken en wilsgebreken

Inleidende terminologie

Als overeenkomsten in strijd zijn met de wet, dan zijn ze nietig. De overeenkomst bestaat dan simpelweg niet voor het recht. Nietigheid bestaat van rechtswege.

Wanneer er sprake is van een wilsgebreken als bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden, is de overeenkomst vernietigbaar. De overeenkomst heeft dan wel even bestaan maar wordt met terugwerkende kracht vernietigd. Zo zijn rechtshandelingen van minderjarigen of onder curatele gestelden vernietigbaar. Op deze manier van opheffing van de rechtshandeling moet een beroep worden gedaan.

Door deze twee middelen te laten bestaan stelt de wetgever grenzen aan de rechtshandeling.

Een wilsontbreken er wel een verklaring, maar de wil ontbreekt. Wanneer de wederpartij afgaat op deze verklaring, en hij er ook op af mocht gaan omdat hij niet behoefde te weten dat er sprake was van wilsontbreken, blijft de rechtshandeling in stand omdat het vertrouwen is gerechtvaardigd (vertrouwensbeginsel).

Gerechtvaardigd vertrouwen bij een wilsontbreken

Wanneer een winkelier een horloge voor 100 euro wil verkopen en hij hangt er per ongeluk een kaartje van 90 euro aan, dan zal hij het horloge voor 90 euro moeten verkopen wanneer iemand zijn aanbod aanvaard heeft. 90 euro is namelijk een aannemelijke prijs in dat geval. Artikel 3:35 BW ziet hierop toe, stellende dat wanneer de koper de verklaring redelijkerwijze mocht toekennen, de verkoper zich niet kan beroepen op het niet overeenstemmen van wil en verklaring.

Volgens dit artikel staat de koper in zijn recht. De koper is in gerechtvaardigd vertrouwen op de prijs afgegaan. Men moet uitgaan van wat er in het maatschappelijk verkeer gangbaar is.

Wanneer het aanbod onredelijk zou zijn, bijvoorbeeld een horloge afgeprijsd van 195 euro naar 1 euro (in plaats van 100 euro) dan zou de koper redelijkerwijs moeten inzien dat er een fout is gemaakt bij het aanbod en kan hij zich niet beroepen op art. 3:35 BW. Er is dan ook geen sprake van gerechtvaardigd vertrouwen.

In het artikel is het woord ‘redelijkerwijs’ van groot belang. Hoewel je dit niet zou verwachten, is dit een objectief criterium. Het gaat erom wat een normale burger op zo’n moment hieronder zou verstaan. Wat onder een redelijke prijs kan worden verstaan is niet altijd duidelijk. Er is dus een grijs gebied (wanneer het horloge bijvoorbeeld per ongeluk tot 60 euro afgeprijsd was).

Geestelijke stoornis en wilsontbreken

Er is een verschil tussen een geestelijke stoornis waarop artikel 3:34 BW van toepassing is en de curatele. Bij de onder curatelestelling wordt er een curator benoemd en de onder curatele gestelde wordt handelingsonbekwaam. Zijn curator kan zijn rechtshandelingen vernietigen. Echter, niet iedereen met een geestelijke stoornis wordt onder curatele gesteld (bijv. Mensen met een ernstige depressie). Je moet je bedenken dat onder curatelestelling een zwaar middel is.

Artikel 3:34 BW gaat alleen over gevallen waarin iemand met een geestelijke stoornis niet onder curatele staat. Het is bij beoordeling van gevallen of het een of het ander.

Het artikel stelt: Wanneer iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord iets heeft verklaard, een met de verklaring overeenstemmende wil wordt geacht te ontbreken.

Onder dit artikel zijn eenzijdige gerichte rechtshandelingen vernietigbaar, en eenzijdige ongerichte rechtshandelingen direct nietig.

We gaan nu verder in op de eenzijdige gerichte rechtshandeling. Doordat de wil wordt geacht te ontbreken, is deze vernietigbaar. Om te kunnen spreken van een wilsontbreken zijn twee criteria genoemd in artikel 3:34 BW

1. De stoornis moet een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen hebben belet, of

2. De verklaring moet onder invloed van de stoornis zijn gedaan. De rechtshandeling moet nadelig zijn voor de gestoorde en het nadeel moet niet zijn voorzien bij het handelen.

In dit geval wordt vermoed dat de verklaring onder invloed van de stoornis is gedaan. Dit is een rechtsvermoeden en is erg belangrijk voor bewijsvoering.

Criterium 1 geeft aan dat de handeling van de geestelijk gestoorde onverstandig is. Hieruit vloeit vaak het nadeel uit criterium 2 voort. Door het rechtsvermoeden kan dan vermoed worden dat de handeling onder invloed van de stoornis is gedaan.

 

Tussen artikel 3:34 (de geestelijke stoornis) en 3:35 (gerechtvaardigd vertrouwen) is ook een link. Het laatstgenoemde artikel kan het eerste pareren. Wanneer bijvoorbeeld bij koop een geestelijk gestoorde voor een lagere prijs dan zou moeten zijn koopwaar aanbiedt, zijn er gevallen waarin de koper zich kan beroepen op het gerechtvaardigd vertrouwen. Wanneer de koopprijs veel te laag is, zou de koper echter moeten bedenken dat er iets niet klopt. Dan zal zijn beroep ook niet slagen.

De dubbele grondslag van de rechtshandeling

De dubbele grondslag van de rechtshandeling houdt in dat de rechtshandeling op twee manieren tot stand kan komen. Ten eerste via artikel 3:33 BW, wanneer wil en verklaring overeenstemmen. Ten tweede via artikel 3:35 BW, wanneer er sprake is van wilsontbreken maar de wederpartij zich kon beroepen op het gerechtvaardigd vertrouwen.

Artikel 3:33 BW is hierbij de hoofdregel, meestal komen rechtshandelingen op deze manier tot stand. De wetgever hanteert het primaat van de wil. Dit betekent dat er eigenlijk alleen een rechtshandeling kan ontstaan als er ook sprake is van een wil. Artikel 3:35 is slechts een noodoplossing. Deze kan niet gebruikt worden, anders zou de rechtszekerheid aangetast worden

Jurisprudentie met betrekking tot art. 3:35 BW

Niet alleen bij een geestelijke stoornis komen wil en verklaring af en toe niet overeen. Ook wanneer iemand heftig geëmotioneerd is kan het gebeuren dat hij in het heetst van de strijd iets zegt wat hij niet wil. De Hoge Raad heeft bijvoorbeeld geoordeeld dat een werkgever niet zomaar rechtstreeks af mag gaan op de verklaring van de werknemer, aangezien dit voor hem grote gevolgen kan hebben.

HR 17 december 1976, NJ 1977, 241. Misverstand-arrest (Bunde-Erckens)

Proces tussen gemeente Bunde en de heer Erckens. De gemeente zo de belastingschade van Erckens vergoeden. Over de hoogte van het bedrag bestonden echter verschillende opvattingen. Artikel 3:35 is gebaseerd op dit arrest, want het gaat hier om het gerechtvaardigd vertrouwen. Het gaat erom wat beide partijen redelijkerwijs mochten concluderen uit verklaringen van de wederpartij en welke betekenis ze daaraan mogen toekennen.

De wet, openbare orde en de goede zeden

Voor dit onderwerp is artikel 3:40 van belang. Dit artikel bepaalt dat een rechtshandeling nietig is wanneer deze in strijd is met de wet, openbare orde of de goede zeden.

  • Openbare orde: bijvoorbeeld een overeenkomst tussen een politieke partij en een verkiezingskandidaat dat hij zijn zetel op moet geven als hij zijn lidmaatschap beëindigt.

  • Goede zeden: een voorbeeld hiervan is dat een man met zijn ex-vrouw een overeenkomst sluit haar geld te bieden om de voogdij op te geven.

In de jurisprudentie wordt de rechtsvraag gesteld of er tussen een wietteler en hennepknippers een geldige arbeidsovereenkomst bestaat. Het antwoord hierop is nee, omdat het kweken van hennep in strijd is met de wet. Het sluiten van de overeenkomst is niet wettelijk verboden, maar is wel in strijd met de goede zeden en de openbare orde en is dus nietig. Voor het recht bestaat deze overeenkomst niet en werknemers kunnen dan ook niet naar de rechter stappen als bepalingen in de arbeidsovereenkomst niet nageleefd worden.

Voor het verhandelen van hennep bestaat wel een wettelijke bepaling, dus ook aanbod en aanvaarding hierbij zijn nietig, net als het kopen van wiet in een coffeeshop.

Wanneer een verbiedende wetsbepaling vooral bestaat om iemand (bijv. Een consument) te beschermen, is deze vernietigbaar (en dus niet gelijk nietig). Het recht laat het aan de beschermde toe om al dan niet te vernietigen. Dit volgt uit art. 3:40 lid 2 BW.

Uit lid 3 van dat zelfde artikel kan worden geconcludeerd dat het ook niet gaat om direct nietigheid van de rechtshandeling in te roepen. De bepaling heeft dan niet de strekking (of het doel) de geldigheid te ontnemen. Het boek geeft het voorbeeld van een winkelier die na sluitingstijd nog iets verkoopt. Door de regel vast te stellen dat een winkel niet open mag zijn na bepaalde tijden, heeft de wetgever niet bedoeld rechtshandelingen die daarna gesloten worden ongeldig te maken.

Wilsgebreken

Wilsgebreken is wanneer er wel een wil is, maar deze is dan gebrekkig tot stand gekomen. Bijvoorbeeld onder bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden (Boek 3) of dwaling (Boek 6).

Minderjarigen en onder curatele gestelden vallen niet onder de wilsgebreken. Zij zijn handelingsonbekwaam.

Rechtshandelingen waarbij de wil gebrekkig tot stand is gekomen zijn vernietigbaar. Degene die de rechtshandeling doet bepaalt of de handeling vernietigd wordt of niet.

Omdat bedreiging in strijd is met de wet, is het moeilijk te begrijpen waarom de rechtshandeling vernietigbaar is en er niet gelijk nietigheid optreedt. Dit is een uitzondering op art. 3:40 BW. Bijzonder gaat voor algemeen, dus art. 3:44 BW (bedreiging) gaat voor art. 3:40 BW.

Waarom vernietigbaarheid en geen nietigheid? – De uitkomsten van een rechtshandeling door een minderjarige of een rechtshandeling die onder bedreiging is uitgevoerd, zou gunstig kunnen zijn. Denk hierbij aan een winnend staatslot of stijgende aandelenprijzen.

Bedreiging

In art. 3:44 lid 2 BW worden de criteria voor bedreiging duidelijk gemaakt. Iemand moet onder invloed van bedreiging bewogen worden tot een rechtshandeling die hij onder normale omstandigheden niet zou hebben gedaan.

Door bedreiging ontstaat er een schenkingsovereenkomst. Iemand ontvangt geld/goederen zonder een tegenprestatie te leveren. Dit verschilt van bijvoorbeeld diefstal met geweld. Bij de diefstal komt er geen wil tot stand, ook niet gebrekkig. Die wil moet er wel zijn bij bedreiging bij de schenkingsovereenkomst.

Voor bedreiging moet wel een wettelijke grondslag zijn zoals artikel 318 Sr of artikel 317 Sr. Er moet sprake zijn van een zekere onrechtmatigheid. Hierdoor kan er behalve een grond voor vernietiging ook een strafbaar feit optreden.

Omdat bedreigden vaak onder druk staan, is er weinig jurisprudentie over bedreiging. Wanneer een bedreigde wel actie onderneemt kan hij zowel een civiele als strafrechtelijke procedure aanspannen. Voordelen zijn dat wanneer iets strafrechtelijk bewezen is, het in de civiele zaak niet opnieuw bewezen hoeft te worden en dat spullen via de strafrechter teruggevorderd kunnen worden. Ook kan er bij simpele zaken de mogelijkheid zijn om in een strafprocedure een privaatrechtelijke vordering tegen de dader te voegen.

Misbruik van omstandigheden

Dit is geregeld in artikel 3:44 lid 4 BW. Hierbij gaat het om een noodtoestand waar iemand anders misbruik van maakt. Onder de normale omstandigheden zou de benadeelde partij de overeenkomst nooit hebben gesloten. Je kunt hierbij denken aan een man die met zijn vrouw – die op het punt staat te bevallen – zonder benzine komt te staan op de snelweg. Een voorbijganger heeft benzine maar wil deze alleen verkopen voor 200 euro per liter. Hij maakt dus misbruik van de omstandigheden waarin de man en zijn vrouw verkeren.

Het kan ook gebeuren dat er misbruik gemaakt wordt van een afhankelijkheidsrelatie of een geestelijke stoornis van iemand. Om art. 3:44 lid 4 BW te bewijzen, hoeft alleen bewezen te worden dat de rechtshandeling nadelig was en dat er geen beroep kan worden gedaan op gerechtvaardigd vertrouwen. Art. 3:34 BW is wat moeilijker te bewijzen, dus dit is een goede uitvalsbasis.

Dit wilsgebrek mag echter niet te snel worden aangenomen als we kijken naar de contractsvrijheid en het feit dat overeenkomsten moeten worden nagekomen. Het moet in deze gevallen wel gaan om abnormale omstandigheden. Misbruik van omstandigheden kan bijvoorbeeld aangetoond worden als de uitkomst financieel erg nadelig is voor degene die de rechtshandeling heeft gedaan. Echter, wanneer bijvoorbeeld een zuster een bejaarde iets laat verkopen voor een redelijke prijs maar waar zij erg aan gehecht is, geldt dit ook als misbruik van omstandigheden.

Bedrog

Ook bedrog levert een strafbaar feit op (art. 326 e.v. Sr). Ook in dit geval kan de benadeelde zich in het strafrecht voegen als benadeelde partij. Over dit wilsgebrek is wat meer jurisprudentie omdat men hiervan eerder aangifte doet dan van bedreiging. Bedrog wordt geregeld in artikel 3:44 lid 3 BW. De bedrieger beweegt de bedrogene een rechtshandeling te verrichten door (1) opzettelijk onjuiste mededelingen te doen, (2) iets te verzwijgen dat hij verplicht was mee te delen of (3)een andere kunstgreep toe te passen.

Door de kunstgreep op te nemen in het artikel, heeft de wetgever de reikwijdte van deze wet groter gemaakt.

Bedrog kan niet heel snel worden aangenomen. Het gaat bijvoorbeeld verder dan het ophemelen van artikelen op televisie. Er moet sprake zijn van een specifieke onjuiste voorstelling van de zaken.

Dwaling

Dit wilsgebrek staat niet in Boek 3 maar in Boek 6 (art. 6:228 BW). Dwaling lijkt erg veel op bedrog. Het verschil is dat dwaling niet met opzet hoeft te gebeuren. De wil van de benadeelde wordt gebrekkig gevormd door een verkeerde voorstelling van de feiten. Wanneer de feiten wel juist voorgesteld waren, zou je het sluiten van de overeenkomst niet hebben gewild. Zoals bij de andere wilsgebreken is ook een overeenkomst gesloten door dwaling vernietigbaar.

Een beroep op dwaling slaagt indien de dwaling te wijten is aan een mededeling van de wederpartij, tenzij hij mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten. – Een makelaar laat een houthandelaar een perceel zien met fijnsparren. De houthandelaar vraagt hoeveel sparren er staan en de makelaar antwoordt: “4000” terwijl er maar 3500 op staan. Dit is niet genoeg voor de handelaar. Hij dwaalt en kan de overeenkomst dan vernietigen.

Een voorbeeld dat dichter tegen bedrog aan ligt is het volgende: Iemand koopt een boot op een scheepswerf dat dichtbij een recreatiewater ligt. De koper meldt dat hij op dat water wil gaan varen met een boot van 14 meter. De verkoper weet dat slechts boten tot 9 meter zijn toegestaan op het water maar meldt dit niet. Hier kan zowel een beroep op dwaling als bedrog slagen. Bedrog is iets moeilijker aan te tonen omdat dan bewezen moet worden dat er opzet in het spel was. Vaak wordt er primair een beroep gedaan op bedrog en subsidiair op dwaling. Als een van de beroepen slaagt, wordt de overeenkomst vernietigd en teruggedraaid zodat het uiteindelijk lijkt alsof deze nooit heeft bestaan. Behalve vernietiging ontstaat er bij bedrog een onrechtmatige daad.

Een beroep op dwaling slaagt indien beide partijen dwalen – Voorwaarde hiervoor is dat de overeenkomst niet gesloten zou zijn wanneer er een juiste voorstelling van feiten was.

Ook hier weer een voorbeeld dat het boek geeft (p. 94). Een hotelier koopt in een antiekwinkel een kroonluchter die hij wil ophangen in de lobby van zijn hotel. De antiquair zegt dat het een 17e eeuwse kroonluchter is. Een expert kent er de waarde van 10.000 euro aan toe en de hotelier koopt de kroonluchter voor 9.500 euro. Later komen er kunstkenners in het hotel en die stellen dat de kroonluchter 18e eeuws is, maar de waarde is hetzelfde. De koop zou ook zijn gesloten wanneer de hotelier op de hoogte was van de oudheid van de kroonluchter en daarbij was de waarde gelijk, dus een beroep op dwaling zal niet slagen.

Uitsluitingsgronden (art. 6:228 lis 2 BW)

Toekomstige omstandigheid – we blikken terug op het voorbeeld van de boot. Wanneer na de koop pas een verordening zou ontstaan inhoudende dat er alleen nog boten korter dan 9 meter op het water mogen varen, dan zou de overeenkomst niet vernietigd kunnen worden.

Aard van de overeenkomst – Wanneer iemand een telefoon koopt voor een lage prijs omdat het een partij betreft uit een faillissementsverkoop en de verkoper heeft gemeld dat hij niet alle telefoons heeft kunnen controleren, kan een beroep op dwaling niet slagen.

In het verkeer geldende opvattingen – dit zijn de opvattingen die in de maatschappij gelden.

HR 19 juni 1959, NJ 1960, 59 De Kantharos van Stevensweert

Het ging hierbij om een oude opgegraven drinkbeker die een oude vrouw voor een lage prijs aan een edelsmid verkocht. Toen ze erachter kwam dat deze toch wel veel waard was, probeerde ze de overeenkomst te ontbinden. Dit beroep op dwaling faalt, omdat zij de beker niet eerst had laten onderzoeken. Het komt dus voor haar eigen risico.

Curatele (art. 1:378 BW)

Dit is geen vorm van een wilsgebrek, maar dit is handelingsonbekwaamheid(art 3:32 lid 1 BW). Rechtshandelingen zijn in beginsel vernietigbaar, echter een eenzijdige, ongerichte rechtshandeling is nietig. Curatele komt alleen voor bij meerderjarige personen, aangezien je minderjarig ook handelingsonbekwaam bent. Er kan curatele verzocht worden in geval van een geestelijke stoornis, wanneer iemand niet met geld om kan gaan of in geval van alcoholmisbruik. In artikel 1:379 staat wie er bij de rechtbank kan verzoeken om curatele. De rechtbank wijst een curator aan. De curator zorgt dat de onder curatele gestelde geld heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien en hij geeft de onder curatele gestelde ook toestemming om bepaalde rechtshandelingen te verrichten. Zoals eerder gezegd kunnen koopovereenkomsten van de onder curatele gestelde later vernietigd worden. De verkoper kan in het geval van curatele geen beroep doen op het gerechtvaardigd vertrouwen. De curatele is om de onder curatele gestelde persoon te beschermen. Daarnaast wordt de curatele gepubliceerd in de Staatscourant en twee dagbladen. Verder is er nog een register waarin alle onder curatele gestelden vermeld staan.

Minderjarigheid (art. 1:233 en 1:234 BW)

Iemand die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt is handelingsonbekwaam wanneer hij rechtshandelingen uitvoert zonder de toestemming van ouders of voogd. De toestemming wordt verondersteld te zijn gegeven wanneer een minderjarige rechtshandelingen uitvoert die normaal zijn in het maatschappelijk verkeer voor zijn leeftijd. Dit moet objectief gezien worden, los van de persoon (iemand met rijke ouders vs. iemand met minder bedeelde ouders).

Actio Pauliana (art. 3:45 BW)

Dit is een manier om iemands schuldeisers te beschermen wanneer iemand dreigt failliet te gaan. Het kan zo zijn dat degene die failliet dreigt te gaan nog snel zijn huis voor een veel te lage prijs verkoopt aan zijn vriendin. De schuldeiser kan door een faillissementspauliana dat door de curator is ingeroepen de overeenkomst ontbinden waardoor hij toch het geld krijgt waar hij recht op heeft.

Onbevoegde handeling (art. 3:43 BW)

Dit gaat over de handelingsonbevoegdheid van een persoon. Het boek geeft het voorbeeld waarin een deurwaarder spullen koopt van iemand die procespartij is in een proces waar diezelfde deurwaarder een partij vertegenwoordigt. Hij heeft er dan direct mee te maken en is onbevoegd deze spullen te kopen.

Vernietiging

Nietigheid en vernietiging zijn in wezen niet zo heel verschillend. In beide gevallen heeft de rechtshandeling nooit bestaan. De rechtshandeling wordt meestal vernietigd door een buitengerechtelijke verklaring zodat men niet zomaar naar de rechter hoeft te stappen. De ouders van een kind kunnen vormvrij overeenkomst vernietigen (dus ook mondeling). Wanneer dit niet lukt kunnen ze naar de rechter gaan die via de rechterlijke uitspraak de overeenkomst alsnog vernietigt.

Wanneer er goederen zijn overgedragen bij de overeenkomst die vernietigd is, is er geen rechtsgrond meer voor de overdracht en is hier dus sprake van een onverschuldigde betaling. Artikel 6:203 bepaalt dat deze moeten worden teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar.

Uit de onverschuldigde betaling vloeit ongerechtvaardigde verrijking voort. Wanneer een gekocht schilderij achteraf een vervalsing blijkt te zijn dient de overeenkomst via art. 6:203 vernietigd te worden. De kunsthandelaar heeft intussen een rente ontvangen op het bedrag. Dit is de ongerechtvaardigde verrijking. De kunsthandelaar is op grond van art. 6:212 verplicht de schade te vergoeden, en de rente aan de koper te betalen.

Natuurlijk zijn er ook rechtshandelingen die niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Hierbij kan je denken aan een gegeten maaltijd in een restaurant door een onder curatele gestelde. Dit kan worden opgelost door hem een klein deel alsnog te laten betalen, bijvoorbeeld de inkoopprijs van de producten (art. 6:210 BW).

Artikel 3:53 lid 2 BW biedt de mogelijkheid aan een partij de rechter te vragen om de vernietiging geheel of ten dele haar werking te ontzeggen. De rechter kan alsnog vernietigen en dan de partij een schadevergoeding toewijzen.

Hoofdstuk 4: Aanbod en aanvaarding

Hoofdstuk 4: Aanbod en aanvaarding

Overeenkomsten ontstaan meestal tussen twee partijen, waarbij over het algemeen twee verbintenissen ontstaan. Het kan ook zijn dat bij zo’n overeenkomst meerdere verbintenissen ontstaan, maar we houden het voor het gemak bij twee in dit hoofdstuk.

De koopovereenkomst is de overeenkomst die het vaakst voorkomt. Daarom is dit het hoofdonderwerp in dit hoofdstuk. Bijna iedereen sluit deze overeenkomsten dagelijks door boodschappen te doen of een treinkaartje te kopen. Ook de koopovereenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. Aanbod en aanvaarding zijn rechtshandelingen waarbij de wil gericht moet zijn op het rechtsgevolg. We moeten ook onthouden dat een verbintenis (die voortvloeit uit de overeenkomst) een vermogensrechtelijke relatie is tussen twee partijen waarbij de ene partij tot iets verplicht is waarop de andere partij recht heeft. De

vermogensrechtelijke relatie duidt erop dat deze op geld waardeerbaar moet zijn.

Juridisch zijn afspraken pas relevant als men de bedoeling heeft om een rechtsgevolg te laten intreden. Iets met een vriend afspreken om te gaan doen is in de meeste gevallen niet op geld waardeerbaar en daarbij is er niet de bedoeling om een rechtsgevolg te laten intreden dat rechterlijk afdwingbaar is.

In het verbintenissenrecht bestaan er veel soorten aanbiedingen, zowel eenvoudig als complex. Bij een gewone koop is het normaal dat het gaat om een eenvoudig aanbod. Bij grote bedrijven is het vaak wat complexer, aangezien hier vaak lang onderhandeld wordt. We behandelen hier vooral de eenvoudige aanbiedingen en aanvaardingen.

Algemeen

Volgens artikel 6:225 lid 1 BW kan er alleen aanvaarding zijn als deze aansluit op het aanbod. Als dit niet zo is, is er sprake van een nieuw aanbod, dat op zijn beurt weer aanvaard moet worden of niet. Er zijn wel uitzonderingen hierop, deze behandelt lid 2.

In wetsartikelen gebruikt de wetgever verschillende tijdsaanduidingen. Een situatie kan kort duren of wat langer. De aanduidingen van kort naar lang zijn:

  • Onmiddellijk - meteen

  • Terstond – misschien niet meteen maar het heeft de hoogste prioriteit

  • Onverwijld – niet de hoogste prioriteit maar het heeft wel belang

  • binnen een redelijke termijn – hangt van de omstandigheden af

De bepaalbaarheid van verbintenissen vloeit voort uit artikel 6:227 BW. Er moet voldoende duidelijkheid zijn voor beide partijen, en dit betekent dan ook dat aanbod en aanvaarding voldoende bepaald moeten zijn. We hebben al eerder gezien dat een vaag aanbod geen aanbod is, maar alleen een uitnodiging om in onderhandeling te treden.

De essentialia zijn de kernpunten van de overeenkomst. Hoewel de overeenkomst heel uitgebreid is hoeven alleen de essentialia in het aanbod en de overeenkomst te staan. De rest van de regels moeten wel nagekomen worden omdat deze naar de aard van de overeenkomst uit de wet, de gewoonte, of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.

Het hangt van de aard van de overeenkomst af welke essentialia bekend moeten zijn bij het sluiten ervan. Voor de koop van soortzaken is bijvoorbeeld de hoeveelheid al genoeg. De wet vult de rest van de regels aan zoals de prijs (art. 7:4 BW) of de kwaliteit (art. 6:28 BW).

Wanneer men een vaag aanbod doet kunnen deze essentialia nog niet vastgesteld worden en spreekt men van een uitnodiging om in onderhandeling te treden.

Uitnodiging

HR 10 april 1981, NJ 1981, 532 (Hennis-Hofland)

Rechtsvraag: geldt een woningadvertentie in de krant als een aanbod of als een uitnodiging om in onderhandeling te treden?

Het antwoord hierop is dat de advertentie in beginsel geldt als een uitnodiging om in onderhandeling te treden omdat de persoon van de koper en die van de verkoper van belang zijn, gezien er nog onderhandeld wordt. Je wilt je niet gelijk binden aan een aanbod van een willekeurige persoon. Wanneer de persoon van de koper niet van belang is, kan een schriftelijk aanbod in de krant of in een reclameblaadje wel bindend zijn. Denk bijvoorbeeld aan een aanbieding van een wasmachine. Het maakt dan niet uit wie de persoon van de koper is, de wasmachine kan aan iedereen worden verkocht.

Er is een verschil tussen soortzaken (genuszaken) en individueel bepaalde zaken (unieke zaak/specieszaak). De soortzaken zijn zaken die niet van elkaar te onderscheiden zijn. Een voorbeeld hiervan is 200 kilo aardappelen. Het soort zaken is hier belangrijk, niet de individuele kenmerken. Individueel bepaalde zaken zijn bijvoorbeeld een schilderij, een tafel, een mobiele telefoon. Dit zijn apart waardeerbare zaken.

Het is heel erg afhankelijk van het geval of een aanbod op papier ook gelijk een aanbod is of slechts een uitnodiging om in onderhandeling te treden. De belangrijkste regels die hiermee te maken hebben staan in de artikelen 6:217 – 6:225 BW. Deze regels zijn van regelend recht, dus ze vullen de overeenkomst aan en er mag van afgeweken worden. Men moet bij het sluiten van de overeenkomst op de bedoeling van de wederpartij afgaan. Wanneer degene die het aanbod aanvaardt een gerechtvaardigd vertrouwen had op de bedoeling van de wederpartij, kan het voorkomen dat deze gebonden wordt aan iets dat hij niet wilde (art. 3:35 BW).

Herroepelijkheid en duur van aanbod en aanvaarding

Een onherroepelijk aanbod is een aanbod waar je niet meer op kunt terugkomen. Wanneer er een termijn vast zit aan een aanbod, kan je er vanuit gaan dat het om een onherroepelijk aanbod gaat. Natuurlijk zijn er wel uitzonderingen. De wet is hier van regelend recht. Wanneer je uit de omstandigheden kunt afleiden dat partijen het aanbod niet als onherroepelijk bedoelen, is het ook niet zo.

Een voorbeeld is het huren van een zaal. De verhuurder stelt een termijn, en wanneer er niet binnen de termijn is gereageerd zal hij de zaal aan een ander verhuren. Wanneer men binnen de termijn reageert, is de verhuurder gebonden aan het verhuren van de zaal.

Behalve uit de termijn kan onherroepelijkheid van het aanbod ook uit andere frasen blijken. Deze zinnen zijn meestal wat vager, waardoor moeilijk bepaald kan worden hoe lang de verkoper hieraan gebonden is. Art. 6:221 geeft hier een oplossing voor. Een mondeling aanbod vervalt wanneer het niet onmiddellijk wordt aanvaard. Bij een schriftelijk aanbod geldt dat het binnen een redelijke tijd moet worden aanvaard. De redelijke tijd moet men bepalen naar de omstandigheden van het geval.

Wanneer een aanbod verworpen wordt, vervalt het (art. 6:221 lid 2. Behalve als er 20 aanbiedingen tegelijk zijn gedaan aan verschillende potentiële kopers.

Wanneer uit niks valt af te leiden dat een aanbod onherroepelijk is, is het herroepelijk. Herroepelijkheid is dus de regel en onherroepelijkheid de uitzondering. Artikel 6:219 lid 2 BW regelt het herroepelijke aanbod. Wanneer een aanbod aanvaard is wordt het logischerwijs onherroepelijk. Anders zou het in strijd zijn met het pacta sunt servanda. De overeenkomst moet wel nagekomen worden. Uitzondering hierop als de aanbieder expliciet vrijblijvendheid heeft aangegeven bij het aanbod.

Er is een kleine discrepantie tussen het moment van onherroepelijkheid en de totstandkoming van de overeenkomst. Wanneer een aanvaarding verzonden is ontstaat onherroepelijkheid, terwijl de overeenkomst tot stand komt bij ontvangst van de aanvaarding.

Wanneer er een te late aanvaarding is, kan de aanbieder deze alsnog laten gelden als tijdige aanvaarding. De wil is erop gericht een overeenkomst te sluiten (art. 6:223 lid 1 BW).

Overige regels

Omdat de wet omtrent aanbod en aanvaarding van regelend recht is, mogen er allerlei soorten voorwaarden aan verbonden worden. Voorbeelden zijn: ‘zolang de voorraad strekt’ en ‘tussentijdse verkoop voorbehouden’. In beginsel moeten de meeste aanbiedingen aangenomen worden als ‘zolang de voorraad strekt’. Het is nu eenmaal niet logisch dat er oneindige voorraden zijn.

Behalve de uitnodiging om in onderhandeling te treden, bestaat er ook nog het openbaar aanbod. Dit geldt voor een groep mensen of voor iedereen, en is dus bindend wanneer er aanvaarding plaatsvindt. Denk hierbij aan een uitloving voor een teruggevonden portemonnee.

Wanneer zowel de aanbiedende partij als de aanvaardende partij verwijst naar zijn algemene voorwaarden, zullen door middel van artikel 6:225 lid 3 BW de algemene voorwaarden van de aanbiedende partij gelden. Uitzondering is wanneer de aanvaardende partij deze uitdrukkelijk van de hand wijst. Dan zal een nieuw aanbod ontstaan met de voorwaarden van de aanvaardende partij (art. 6:225 lid 1 BW).

Aanbod en aanvaarding langs de elektronische weg

Art. 6:227b BW gaat over de overeenkomst langs de elektronische weg. Deze regelingen zijn onder Europese invloed gevormd omdat er ten tijde van het ontstaan van het BW nog weinig of geen sprake was van handel via internet. Het gaat in lid 1 en 2 vooral om aankopen via een website. Lid 3 gaat over overeenkomsten via de e-mail. Lid 4 gaat over vernietiging van de overeenkomst en lid 5 over ontbinding.

Voor sommige overeenkomsten is het vormvereiste dat deze schriftelijk is. Art. 6:227a bepaalt wanneer een elektronische overeenkomst gelijk is aan een schriftelijke. De digitale veiligheid wordt door de wettelijke regeling gewaarborgd.

Afgebroken onderhandelingen

Wanneer partijen met elkaar lang in onderhandeling zijn kan het soms gebeuren dat een overeenkomst op het laatste moment toch niet tot stand komt. Dit is heel normaal. Echter, in uitzonderlijke gevallen kan degene die hierdoor benadeeld is een recht op schadevergoeding krijgen. We spreken hier dan van onredelijke afbreking.

Wanneer partijen zich niet naar de redelijkheid en billijkheid tegenover elkaar gedragen in de precontractuele fase, kan er een onrechtmatige daad ontstaan. Een beroep op wanprestatie kan niet gedaan worden, omdat er op dat moment nog geen overeenkomst is.

HR 18 juni 1982, NJ 1983, 723 (Plas-Valburg)

Aannemer ‘Plas’ heeft van de gemeente Valburg opdracht gekregen een offerte te maken voor de bouw van een zwembad. Plas maakte 15.000 euro aan kosten door onder andere adviseurs in te schakelen voor het opstellen van de offerte. De omstandigheden wezen erop dat Plas de uitvoering voor de bouw zou krijgen, maar de gemeente huurde een ander bedrijf in dat waarschijnlijk van de plannen van Plas heeft kunnen profiteren en zo een lage prijs heeft kunnen rekenen.

De gemeente Valburg is aansprakelijk omdat Plas zich kan beroepen op gerechtvaardigd vertrouwen.

Hoofdstuk 5: Inhoud van de overeenkomst

Hoofdstuk 5: Inhoud van de overeenkomst

Bij wat complexere overeenkomsten zoals uitbesteding van een bouwproject is de duur ook langer dan het simpel kopen van een pakje kauwgom. Daarom moeten eigenlijk alle mogelijke ontwikkelingen en problemen in kaart gebracht worden die in de toekomst kunnen optreden. Helaas is niet alles te voorzien en is dit dus niet altijd mogelijk. Hier gaan we in op de inhoud van de verbintenis.

Zoals al vele malen genoemd is er veel regelend recht met betrekking tot de overeenkomst. Hierdoor is het mogelijk overeenkomsten te sluiten waarin alleen de essentialia zijn opgenomen. Dit is echter niet gebruikelijk. Wat wel dwingend is in de wet, is wat partijen niet mogen afspreken. Wanneer zij dit wel doen, wordt dit deel van de overeenkomst nietig verklaard (Het concurrentiebeding mag bijvoorbeeld alleen schriftelijk met een meerderjarige werknemer worden overeengekomen).

Veel regelend recht voor de bijzondere overeenkomst (benoemde overeenkomst) kan je vinden in de boeken 7, 7A en 8 van het BW. De overeenkomsten worden bijzonder genoemd omdat de wetgever ze extra belicht heeft in deze boeken. Onbenoemde overeenkomsten zijn niet verder uitgewerkt in de wet. De aanvullende regels van Boek 6 gelden voor zowel benoemde als onbenoemde overeenkomsten.

Behalve wettelijke bepalingen en expliciete afspraken in de overeenkomst, kan de overeenkomst ook regels bevatten die uit de gewoonte, de aard van de overeenkomst en de redelijkheid en billijkheid voortvloeien. Zo bepaalt art. 6:248 BW. In veel beroepsgroepen bestaan verschillende gewoonten met betrekking tot het ontstaan van de overeenkomst. Hier wordt dan niks over afgesproken maar partijen weten precies wat er bedoeld wordt.

Onder de redelijkheid en billijkheid wordt verstaan wat een normaal persoon objectief gezien in diezelfde situatie zou afspreken. De rechter kan oordelen naar redelijkheid en billijkheid wanneer er een geschil ontstaat tussen partijen over de inhoud van de overeenkomst. Redelijkheid en billijkheid is echter niet goed meetbaar, er is een grijs gebied.

Teksten in de overeenkomst

Door de contractsvrijheid staat het partijen vrij om af te spreken wat ze willen. Daarom vloeien in beginsel de beoogde rechtsgevolgen uit de overeenkomst voort. Het belangrijkste is dus wat partijen willen afspreken.

Vaststellen van schriftelijke verbintenissen is makkelijk als de letterlijke tekst geen ruimte laat voor dubbelzinnigheden. De bedoeling van partijen is dan helder in beeld. Bij mondelinge overeenkomsten kijken we naar wat partijen hebben verklaard tegenover elkaar.

De tekst uit de geschreven overeenkomst is de belangrijkste bron voor het vaststellen van ontstane verbintenissen. Wanneer er dubbelzinnigheden zijn, kan een partij zich beroepen op het gerechtvaardigd vertrouwen, omdat hij redelijkerwijs die betekenis mocht toekennen aan de tekst (art. 3:35 BW).

HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635. Haviltex-arrest

Haviltex had van Ermes een snijmachine gekocht voor het snijden van steekschuim voor bloemen. In de overeenkomst stond dat de snijmachine na een jaar mocht worden teruggegeven en dat er een bedrag in termijnen zou worden terugbetaald aan Haviltex. Na een jaar schreef Haviltex een brief aan Ermes dat hij de machine wilde teruggeven. Haviltex hield de machine in de tussentijd opgeslagen in een loods.

Het geschil ging met name over het begrip ‘teruggeven’. Ermes was van mening dat dit niet zonder goede reden mocht, terwijl Haviltex zich erop beriep dat dit niet in de overeenkomst stond. Er waren nog andere twistpunten tussen partijen maar voor dit hoofdstuk is deze argumentatie de belangrijkste.

Uit de beoordeling door de Hoge Raad blijkt dat partijen niet zuiver taalkundig naar contracten mogen kijken. Er moet gelet worden op wat partijen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Ook moet gekeken worden in hoeverre eventuele juridische kennis van partijen mag worden verwacht. Met dit laatste bedoelt de Hoge Raad de maatschappelijke positie van partijen. De professionele verkoper zal meer kennis hebben dan de niet-professionele koper. In dit geval moet de laatste partij beschermd worden en moet het recht op een voor hem zo gunstig mogelijke manier worden uitgelegd.

Haviltex-criterium: de stelling dat zuiver taalkundige uitleg van een contract niet beslissend is.

Algemene voorwaarden (art. 6:231 e.v. BW)

Algemene voorwaarden hoeven niet door ieder bedrijf apart te worden opgesteld. Vaak zijn er door brancheorganisaties algemene voorwaarden opgesteld die bedrijven kunnen gebruiken. Zo zijn de algemene voorwaarden sectorspecifiek voor alle bedrijven binnen een bepaalde sector.

Op de overeenkomsten van de BVO’s (Betaald Voetbal Organisatie) rusten de algemene voorwaarden van de KNVB. Wanneer jij je misdraagt bij een wedstrijd kan de KNVB je een stadionverbod opleggen als gevolmachtigde van alle BVO’s. Hierdoor kiezen de BVO’s ervoor geen overeenkomsten meer met jou aan te gaan. Dit is volgens de contractsvrijheid toegestaan.

Hoewel de mogelijkheid tot overnemen van de algemene voorwaarden bestaat, stellen ook veel bedrijven hun eigen algemene voorwaarden op. Vaak doen zij dit met behulp van modelvoorwaarden van de Kamer van Koophandel.

De voordelen van algemene voorwaarden zijn dat er niet met iedere klant apart onderhandeld hoeft te worden over alle aspecten van de overeenkomst. Als klant accepteer je de voorwaarden of niet. Als je ze niet accepteert komt er ook geen overeenkomst tot stand.

Algemene voorwaarden zijn ‘voorwaarden die zijn opgesteld om in meerdere overeenkomsten te worden opgenomen, met uitzondering van bedingen die de kern van de prestatie aangeven, voor zover deze bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd.’

Deze hierboven genoemde bedingen zijn de kernbedingen van de overeenkomst (prijs, kwaliteit, omvang van een dekking). Deze worden dus niet in de algemene voorwaarden genoemd te worden.

Je hoeft als consument de algemene voorwaarden niet gelezen te hebben om eraan gebonden te zijn (art. 6:232 BW). Wanneer we naar art. 6:233 kijken, zien we dat iemand wel de mogelijkheid moet hebben gehad de algemene voorwaarden te kennen.

Bedingen in de algemene voorwaarden zijn vernietigbaar als ze voor de wederpartij niet kenbaar zijn geweest of wanneer ze onredelijk bezwarend zijn. De wetgever heeft bepaald dat deze laatste wijze van vernietiging alleen ingesteld kan worden door consumenten en kleine bedrijven, om deze te beschermen. Grote bedrijven (met meer dan 50 werknemers) moeten zelf opletten. Voor sommige voorwaarden is vooraf bepaald dat ze onredelijk bezwarend zijn (zwarte lijst) of mogelijk onredelijk bezwarend zijn (grijze lijst).

De wederpartij moet bij het sluiten van de overeenkomst de mogelijkheid hebben de algemene voorwaarden in te zien. Dit kan door terhandstelling door de aanbieder of door bekend te maken dat de wederpartij de voorwaarden kan inzien bij de Kamer van Koophandel of bij de griffie van de rechtbank (art. 6:234 BW). Bij overeenkomsten via internet moeten de algemene voorwaarden kenbaar gemaakt zijn en de wederpartij heeft ze moeten kunnen opslaan.

De zwarte lijst met onredelijk bezwarende bedingen staat in art. 6:236 BW. Consumenten kunnen deze bedingen vernietigen als een bedrijf ze heeft opgenomen in haar algemene voorwaarden. De overeenkomst blijft dan in stand, maar het beding wordt buiten beschouwing gelaten.

De grijze lijst met bedingen die worden vermoed onredelijk bezwarend te zijn staat in art. 6:237 BW. De rechter zal deze bedingen als onredelijk bezwarend aanmerken, tenzij ze tegenpartij het tegenovergestelde bewijst.

Art. 6:240 lid 1 BW stelt dat niet alleen consumenten achteraf bedingen kunnen vernietigen, maar dat consumentenorganisaties dit vooraf al kunnen doen in het belang van de consument. Als jurist kijk je bij een geschil naar ongunstige bedingen in de algemene voorwaarden (consument heeft geen mogelijkheid gehad tot inzage / zwarte lijst / grijze lijst).

De consumentenbond is een voorbeeld van een consumentenorganisatie. Zulke organisaties kunnen, na eerst overlegd te hebben met bedrijven die bezwarende voorwaarden hanteren, verbod op een beding vorderen bij het gerechtshof in Den Haag (art. 6:241 BW).

Een exoneratiebeding (beding dat de aansprakelijkheid voor gedeeltelijke- of niet-nakoming uitsluit) bijvoorbeeld, wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn.

Redelijkheid en billijkheid

Artikel 6:2 gaat over de redelijkheid en billijkheid tussen partijen. Artikel 6:248 lid 1 regelt dat de redelijk en billijkheid een van aanvullend recht is als het gaat om de overeenkomst. Wat partijen hebben afgesproken, de wet, en de gewoonte gaan wel voor. Hier moet men eerst naar oplossingen zoeken.

Zoals al eerder gesteld, is de kern van de overeenkomst de wil van partijen. De wetgever gebruikt het primaat van de wil.

Niet alle ontwikkelingen en problemen kunnen van tevoren in kaart gebracht worden. Wanneer de andere bronnen van de overeenkomst geen oplossing bieden wanneer men tegen een probleem aanloopt, vult de rechter aan met de redelijkheid en billijkheid. Nogmaals: de redelijkheid en billijkheid houdt in wat mensen normaal met elkaar afspreken wanneer ze rekening houden met elkaars belangen.

Voordat men naar de rechter stapt, vullen partijen de overeenkomst vaak in overleg al aan met hun redelijkheid en billijkheid; met hun wil gelet op de omstandigheden en het belang van de wederpartij.

De derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid staat in art. 6:248 lid 2 BW. Dit houdt in de beperkende werking ervan. Een voorbeeld hiervan is het exoneratiebeding. Dit mag nog steeds gehanteerd worden bij grote bedrijven, omdat zij geacht worden de algemene voorwaarden te kennen. Zij staan sterker in het recht dan kleine bedrijven en consumenten, die de wetgever probeert te beschermen.

Een voorbeeld waarbij het exoneratiebeding voor aansprakelijkheid op wanprestatie uitgesloten kan worden: Wanneer er bij een partij die het exoneratiebeding heeft ingeroepen, grove schuld bestaat, werkt het exoneratiebeding niet door de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (HR 20 februari 1976, NJ 1976, 486. Pseudovogelpest-arrest). Bij dit arrest bestond de term ‘grote bedrijven’ niet zoals deze nu bestaat, vandaar dat er nog bij kleine bedrijven een exoneratiebeding kon bestaan.

Onvoorziene omstandigheden

Wanneer er onvoorziene omstandigheden zijn in de overeenkomst waardoor de overeenkomst naar redelijkheid en billijkheid niet kan blijven bestaan, kan een partij de rechter wijziging van de overeenkomst verzoeken (art. 6:258 BW).

Het begrip onvoorziene omstandigheden strekt zich niet zo ver dat alles wat niet voorzien is daaronder valt. Partijen moeten van tevoren zoveel mogelijk voorzien. Een beroep op onvoorziene omstandigheden slaagt niet al te snel.

Het moet gaan om omstandigheden waarin de overeenkomst niet voorziet. Deze omstandigheden mochten nog niet aanwezig zijn of voorzien zijn bij het sluiten van de overeenkomst en het moet onaanvaardbaar zijn dat de overeenkomst nog op deze wijze blijft bestaan (art. 6:248 lid 2 BW). Wanneer de omstandigheid voor risico van de wijzigende partij komt, blijft de overeenkomst gewoon bestaan. Let op dat de pacta sunt servanda zwaar weegt!

Hoofdstuk 6: Nakoming

Hoofdstuk 6: Nakoming

De focus ligt in dit hoofdstuk op de nakomingen van verbintenissen uit de overeenkomst. Wanneer een overeenkomst niet (goed) nagekomen wordt, kan de schuldeiser een schadevergoeding eisen van de schuldenaar. Ook kan hij zijn eigen prestatie opschorten of de overeenkomst ontbinden. Opschorten betekent dat hij zijn eigen prestatie niet nakomt, tot de ander zijn deel van de verbintenis wel nakomt. Ontbinding is het ongedaan maken van de hele overeenkomst, omdat door de wanprestatie de schuldeiser geen baat meer heeft bij nakoming. Deze opties voor de schuldeiser heten remedies.

Andere woorden voor nakoming zijn presteren of betalen. Nakoming is eigenlijk het leveren van de prestatie die door de verbintenis wordt verwacht. De prestatie beantwoordt aan de verbintenis.

Het pacta sunt servanda is een wettelijke verplichting, hoewel dit nergens letterlijk staat. De overeenkomst moet worden nagekomen. Er zijn wel wettelijke bepalingen die indirect duiden op dit punt. Voorbeelden hiervan zijn artikel 6:74 BW en artikel 3:296 BW. Uit deze artikelen volgt dat je verplicht bent na te komen en dat de rechter je daartoe kan veroordelen, of dat je een schadevergoeding moet betalen aan de wederpartij.

Wanneer er geen goede of niet genoeg afspraken worden gemaakt met betrekking tot de overeenkomst, kan het aanvullende recht deze gaten opvullen.

Wanneer moet er nagekomen worden?

De schuldeiser kan pas nakoming vorderen als de verbintenis opeisbaar is. Dit is de datum (en tijd) afgesproken door partijen vanaf wanneer de verbintenis moet worden nagekomen. Daarvoor hoeft er nog niet nagekomen te worden, maar dit mag natuurlijk wel (art. 6:39 lid 1 BW). Voortijdig nakomen is niet onverschuldigd (art: 6:39 lid 2 BW).

Zonder een vooraf bepaald tijdstip/datum voor nakoming moet men terstond nakomen. Dit heeft dus de hoogste prioriteit. Omdat men terstond moet nakomen, kan de schuldeiser nakoming ook terstond eisen. Een voorbeeld is het kopen van een pakje kauwgom. Wanneer het niet terstond mogelijk is om na te komen, moet men de termijn vaststellen naar gewoonte of redelijkheid en billijkheid.

Hieronder volgt een overzicht van de opeisbaarheid van de verbintenis.

Bron: Verbintenissenrecht Begrepen, p. 155, figuur 6.1

Waar moet worden nagekomen?

Er bestaan ‘haalschulden’ en ‘brengschulden’ (art. 6:41 BW). De haalschulden gelden voor specieszaken de koper moet deze ophalen. Soortzaken moeten afgeleverd worden, dit is dus een brengschuld. Deze regels gelden wanneer men niets heeft afgesproken voor de levering. Ook bij verbintenissen waarbij geld moet worden geleverd mag men zelf kiezen. Wanneer dit niet geregeld wordt staan er regels in artt. 6:116-6:118 BW.

Door wie moet worden nagekomen?

Nakoming kan zowel door de schuldenaar als door iemand anders (art. 6:30 BW). Het kan echter zijn dat de strekking of de inhoud van de verbintenis zich hiertegen verzet. Dit kan zijn wanneer de persoon van de schuldenaar belangrijk is voor een goede nakoming van de verbintenis. Dit staat in het tweede deel van artikel 6:30 BW. Bij het betalen van een rekening is dit niet van belang, maar bij nakoming van de verbintenis van een profvoetballer bijvoorbeeld wel.

Aan wie moet worden nagekomen?

Nakoming kan aan de schuldenaar of aan een gevolmachtigde. Door betaling aan een gevolmachtigde geldt als nakoming aan de schuldeiser (art. 3:60 e.v. BW).

Hoe moet worden nagekomen?

Partijen zullen vaak zelf afspraken maken over hoe de nakoming geschiedt. Dit komt ook vooral voort uit de inhoud van de overeenkomst. De wet geeft hier weinig aanvullende regels voor. Voor het verrichten van diensten bijna niet, en voor levering van goederen enkele in Boek 6. Zo moet de schuldenaar zorg dragen voor de specieszaak en moet de soortzaak van gemiddelde kwaliteit zijn (art 6:27 BW en art. 6:28 BW).

Er is een verschil tussen resultaatsverbintenissen en inspanningsverbintenissen. Inspanningsverbintenissen eisen meestal een bepaalde inzet en kennis van een persoon. Het resultaat ervan is minder van belang (doktersbezoek). De resultaatsverbintenissen zijn vanaf het aangaan van een overeenkomst gericht op het resultaat (koopovereenkomst, huurovereenkomst). Het is belangrijk dit verschil te maken omdat het makkelijker te controleren is of een resultaatsverbintenis goed is nagekomen dan het is om dat te controleren bij een inspanningsverbintenis.

De bevrijdende betaling is het nakomen van jouw verbintenis tegenover de ander. Dit zorgt voor het teniet gaan van de verbintenis.

Andere manieren waarop de verbintenis teniet kan gaan

Afstand (art. 6:160 BW)

De schuldeiser doet hierbij afstand van zijn recht op nakoming van de wederpartij. Er ontstaat een nieuwe overeenkomst bij het doen van afstand.

Vermenging (art. 6:161 BW)

Dit is wanneer de schuldeiser en de schuldenaar dezelfde persoon worden. Voorbeeld: Je hebt geld geleend van je tante voor een nieuwe scooter. Je tante komt te overlijden en jij bent de enige erfgenaam, en je erft dus ook alle vorderingen. Je hebt dan dus de vordering op je eigen schuld. Deze verbintenis gaat dan teniet.

Verrekening (art. 6:127 e.v. BW)

Het boek duidt dit aan (p. 159) met het ‘wegstrepen van schulden tegen elkaar’. Je kunt dit ook zien als een bijzondere manier van nakoming. Door het wegstrepen wordt eigenlijk gewoon nagekomen.

Ontbinding (art. 6:265 BW)

Op deze manier komen we later terug.

Naast deze vier manieren van tenietgaan van een verbintenis, kunnen partijen ook een ontbindende voorwaarde hebben opgenomen in de overeenkomst. Dit is een onwaarschijnlijke gebeurtenis in de toekomst. Als aan deze voorwaarde wordt voldaan (bijv. niet voldoende financiering) dan wordt de overeenkomst ontbonden.

Natuurlijke verbintenis (art. 6:3 lid 1 BW)

Wanneer een vordering bijvoorbeeld verjaart, gaat de verbintenis over in een natuurlijke verbintenis. Wanneer de schuldenaar na verjaring alsnog betaalt, is dit het alsnog nakomen van zijn verbintenis en is er geen sprake van onverschuldigde betaling.

Tekortkoming

Een tekortkoming in de nakoming ontstaat wanneer verbintenissen niet of niet goed worden nagekomen. Bij een tekortkoming in de nakoming ontstaan er verschillende mogelijkheden voor de schuldeiser. Hij kan nakoming vorderen (art. 3:296 BW en art. 6:74 BW) en hij heeft recht op een schadevergoeding. Daarbij kan hij zijn prestatie opschorten tot de schuldenaar heeft gepresteerd. Wanneer hij geen baat meer heeft bij de nakoming kan hij de overeenkomst ontbinden.

Schadevergoeding (art. 6:74 BW)

Wanneer schade het gevolg is van de tekortkoming van de schuldenaar, heeft de schuldeiser recht op schadevergoeding. Er is dus een causaal verband tussen tekortkoming en schade. Verder moet de schade aan de schuldenaar toe te rekenen zijn.

Ook moet de nakoming blijvend onmogelijk zijn of er moet sprake zijn van verzuim aan de kant van de schuldenaar.

4 voorwaarden voor schadevergoeding:

  • Een partij is schuldig aan tekortkoming in de nakoming

  • Er is sprake van schade

  • Deze schade heeft een causaal verband met de tekortkoming

  • Er is een blijvende onmogelijkheid van nakoming of verzuim.

De schadevergoeding is een secundaire verbintenis. Deze ontstaat alleen doordat niet is voldaan aan de primaire verbintenis (overeenkomt, onrechtmatige daad of onverschuldigde betaling).

Er zijn drie manieren waarop een tekortkoming in de nakoming kan ontstaan:

  1. Ondeugdelijke nakoming. Dit is het geval wanneer een schuldenaar gedeeltelijk of gebrekkig presteert.

  2. Niet-nakoming. Er is helemaal geen prestatie van de schuldenaar. Nakoming is niet meer mogelijk.

  3. Te late nakoming. De schuldenaar presteert te laat. Nakoming is nog wel mogelijk.

In principe kan de schuldenaar alleen schade-aansprakelijk zijn wanneer de verbintenis opeisbaar is geworden. Uitzonderingen staan in art. 6:80 BW:

Nakoming zonder tekortkoming gaat onmogelijk zijn. Voor opeisbaarheid is dit al duidelijk dat de verbintenis niet nagekomen zal worden. De schuldenaar is dan direct aansprakelijk.

Causaal verband bij schade (voorwaarde 2)

Dit is de logische verbinding tussen de tekortkoming en de schade. De schuldeiser moet logischerwijs schade lijden voor een recht op schadevergoeding. Er moet een causaal verband zijn tussen de tekortkoming van de schuldenaar en de schade van de schuldeiser. Dit zijn de voorwaarden voor het verband.

Toerekening

Als de tekortkoming aan de schuldenaar kan worden toegerekend, heet dat wanprestatie. De toerekening houdt in dat de schuldenaar redelijkerwijs aansprakelijk gesteld kan worden. Wanneer de tekortkoming niet kan worden toegerekend, heet dat overmacht (art. 6:75 BW).

Overmacht komt niet zo vaak voor. Bij betaling wordt overmacht sowieso nooit aangenomen. Het niet betalen kan altijd worden toegerekend. Behalve dat de schuldenaar geen schuld moet hebben voor overmacht, moet de niet-nakoming ook niet in zijn risicosfeer liggen.

Als voorbeeld geeft het boek (p. 168) het niet doorgaan van een vlucht. Wanneer dit voorvalt doordat er een terroristische dreiging is, slaagt een beroep op overmacht. Echter, wanneer het komt door slecht weer, ligt het binnen de risicosfeer van degene die de vlucht heeft geboekt.

De enige situatie waarbij er wel een verplichting tot schadevergoeding ligt bij de schuldenaar in geval van overmacht, is wanneer hij ervan profiteert dat hij niet kan nakomen door de overmacht.

Art. 6:75 geeft ook de voorwaarden voor toerekening. Toerekening is van toepassing wanneer de tekortkoming is te wijten aan zijn schuld, of wanneer deze krachtens wet, rechtshandeling of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van de schuldenaar komt.

Schuld is bij verbintenissen verwijtbare gedragingen. Dit is wanneer iemand anders had kunnen en moeten handelen. Dit kan intreden als de schuldenaar expres niet is nagekomen, maar ook al wanneer hij niet genoeg heeft gedaan om te voorkomen dat een tekortkoming zou ontstaan. De schuldenaar moet zich dus gedragen als een zorgvuldig schuldenaar.

Een mindere mate van toerekenbaarheid aan de schuldenaar is risicoaansprakelijkheid. Hierbij is geen sprake van directe schuld. De risicoaansprakelijkheid kan worden aangerekend op grond van de wet, een rechtshandeling of de in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen.

De schuld/zorgvuldigheid en de risicoaansprakelijkheid waren toerekeningen op grond van schuld. Hierna behandelen we toerekening op grond van de wet.

Artikel 6:76 en 6:77 BW bevatten regelingen omtrent aansprakelijkheid van de schuldenaar voor hulppersonen of zaken bij de nakoming van de verbintenis.

De schuldenaar is aansprakelijk voor hulppersonen (art. 6:76). Tekortkoming van deze hulppersonen worden dan ook toegerekend aan de schuldenaar. Deze regeling bestaat om de schuldeiser te beschermen. Het mag niet zo zijn dat de schuldenaar – door het inhuren van anderen – niet meer aansprakelijk is.

De norm voor het beroepen op overmacht is strenger wanneer de schuldenaar gebruikt maakt van hulppersonen. Wanneer hij iemand anders had kunnen inhuren, en zo de tekortkoming had kunnen voorkomen is er geen beroep mogelijk.

Art 6:77 gaat over het gebruiken van zaken. Dit zijn hulpmiddelen die de schuldenaar gebruikt voor het leveren van zijn prestatie. De dokter gebruikt een stethoscoop en de schoonmaker zijn dweil. Wanneer de schuldenaar een ondeugdelijke zaak gebruikt, waardoor de verbintenis (gedeeltelijk) niet kan worden nagekomen, kan deze tekortkoming hem worden toegerekend.

Uitzonderingen:

  • Wanneer het door de inhoud en strekking van de rechtshandeling waar de verbintenis uit voortspruit onredelijk is toe te rekenen;

  • Wanneer het door de in het verkeer geldende opvattingen onredelijk is toe te rekenen; of

  • Wanneer het door de omstandigheden van het geval onredelijk is toe te rekenen.

Deze uitzonderingen komen maar sporadisch voor. Een voorbeeld dat het boek geeft waarin dit wel van toepassing is, is wanneer een dokter een medicijn gebruikt dat niet goed is samengesteld door de fabrikant. Wanneer een patiënt ziek wordt valt dit hem niet toe te rekenen.

Toerekenen kan ook op grond van rechtshandelingen. Dit is bepaald in art. 6:75 BW. Partijen kunnen toerekenbaarheid uitbreiden of beperken.

Uitbreiding van de toerekening kan bijvoorbeeld zijn wanneer iemand een garantie geeft. Door de garantie valt iets wat binnen de garantietermijn kapot gaat onder het risico van degene die het heeft verkocht. Er ontstaat gelijk een tekortkoming in de nakoming.

Beperking van de toerekening kan geschieden door middel van een exoneratiebeding. Zoals we al eerder zagen mag dit alleen gebruikt worden bij verbintenissen tussen grote bedrijven. Wanneer het exoneratiebeding ingezet wordt tegen een consument, wordt het vermoed onredelijk bezwarend te zijn en is het beding vernietigbaar. Er bestaan gevallen waarin het exoneratiebeding in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, maar dit komt zelden voor.

De laatste manier van toerekeningen is op grond van verkeersopvattingen. Dit houdt in, op grond van opvattingen uit de maatschappij. Er is hierbij geen sprake van hulppersonen of zaken die de schuldenaar heeft gebruikt, maar toch komt de tekortkoming voor zijn rekening.

De rechter rekent de tekortkoming toe aan de schuldenaar wanneer de ontstane omstandigheden van te voren (aanvang van de overeenkomst) te voorzien waren of wanneer het om persoonlijke omstandigheden van de schuldenaar gaat. Onder persoonlijke omstandigheden vallen bijvoorbeeld onervarenheid of de lichamelijke gesteldheid van de schuldenaar.

Kort overzicht van het hierboven besprokene:

  • Een toerekenbare tekortkoming heet een wanprestatie.

  • Tekortkoming kan worden toegerekend wanneer de schuldenaar anders had kunnen en moeten handelen (zie: zorgvuldig schuldenaar).

  • Tekortkoming kan worden toegerekend op grond van de wet, de rechtshandeling of wanneer de tekortkoming volgens de in het verkeer geldende opvattingen binnen zijn risico ligt.

Er moet een verbintenis zijn die niet of niet goed wordt nagekomen. Wanneer de verbintenis opeisbaar is geworden moet er een tekortkoming in de nakoming zijn. Er moet sprake zijn van schade, en daarbij een causaal verband met de tekortkoming. Als laatste is er nog de toerekening die we in de bovenstaande alinea’s hebben besproken.

Onmogelijkheid van de nakoming en verzuim

Bovenop de eisen van art. 6:74 lid 1 BW moet de nakoming nog blijvend onmogelijk zijn of moet er sprake zijn van verzuim aan de kant van de schuldenaar.

Blijvend onmogelijke nakoming is wanneer er niet meer juist kan worden nagekomen. Denk hierbij aan wanneer je een beeld van een beroemde beeldhouwer koopt, dat je volgende week geleverd zal krijgen. Het regent deze week zo hard dat de kelder van de handelaar overstroomt, waardoor het kleien beeld waardeloos is geworden. Nakomen is hier blijvend onmogelijk.

Bij verzuim is nakoming wel degelijk mogelijk, maar de schuldenaar doet dit simpelweg niet. De verzuimregeling werkt vooral wanneer er geen termijnen zijn afgesproken voor nakoming. Wanneer er geen termijn is afgesproken geldt de ‘redelijke termijn’. Wanneer de termijn verstreken is moet de schuldeiser de schuldenaar een ingebrekestelling sturen (art. 6:82 BW). Wanneer de schuldenaar deze laatste kans om te presteren niet nakomt, is hij in verzuim.

Wanneer er wel duidelijke termijnen zijn afgesproken, hoeft de schuldeiser de schuldenaar geen ingebrekestelling toe te sturen, maar gaat het verzuim gelijk in. Vaak gebruikt hij de ingebrekestelling nog wel. Dit is overigens een schriftelijke aanmaning. De ingebrekestelling bevat behalve een termijn voor nakoming ook een aansprakelijkstelling van de schuldenaar.

Volgend uit art. 6:82 lid 1 BW moet de termijn in de ingebrekestelling een redelijke termijn zijn. Wat een redelijke termijn is, is voor iedere verbintenis anders. Daarom moet men kijken naar de aard van de prestatie. Voor het leveren van een portemonnee zal dit korter zijn dan voor het bouwen van een brug.

Van verzuim is geen sprake wanneer de tekortkoming niet kan worden toegerekend of wanneer nakoming blijvend onmogelijk is. Art. 6:81 lid 1 benoemt wanneer de schuldenaar in verzuim is. De prestatie moet dus opeisbaar zijn en aan de voorwaarden van art. 6:82 en 6:83 BW moeten zijn voldaan.

Art. 6:83 BW stelt dat er verzuim zonder ingebrekestelling is in de volgende gevallen:

  • Een fatale termijn is verstreken.

  • Het gaat om een verbintenis uit onrechtmatige daad of schadevergoeding.

  • De schuldenaar verklaart dat hij niet meer zal nakomen.

Fatale termijn

Een fatale termijn geldt als een deadline. Dit is de uiterste datum waarop nagekomen kan worden. Betaling van een geldbedrag is altijd op of voor een fatale termijn, net als bijvoorbeeld een optreden van een DJ. Termijnen moeten hiervoor voldoende bepaalbaar zijn.

Schuldeisersverzuim (art. 6:58 BW)

Behalve de schuldenaar kan ook de schuldeiser in verzuim zijn. Dit is wanneer de schuldeiser zorgt dat de schuldenaar zijn verbintenis niet kan nakomen. Schuldeisersverzuim beëindigt het verzuim van de schuldenaar, daarbij hoeft de schuldenaar niet na te komen zolang de schuldeiser in verzuim is (art. 6:61 BW).

Ook al is er geen ingebrekestelling vereist – bijvoorbeeld bij het betalen van een rekening – dan kunnen bedrijven er alsnog voor kiezen om een aanmaning te sturen om een goede relatie met de klant te behouden.

Ontbinding (art. 6:265 BW)

De schuldeiser wil in dit geval van de overeenkomst af. Hij kan gedeeltelijk of geheel ontbinden door schriftelijke verklaring aan de schuldenaar, of door vordering bij de rechter. Door ontbinding ontstaan ongedaanmakingsverbintenissen omdat men de alle verbintenissen uit de overeenkomst moet terugdraaien (art. 6:271 BW). Dit is een secundaire verbintenis, omdat eerst de primaire verbintenis niet nagekomen is. Door de ongedaanmakingsverbintenissen moeten geleverde goederen worden teruggegeven. De schuldenaar die ondeugdelijk is nagekomen, moet alsnog de schade vergoeden die de schuldeiser heeft geleden.

De vereisten voor ontbinding van de overeenkomst zijn als volgt: Ten eerste moet er sprake zijn van een wederkerige overeenkomst. Ten tweede moet er sprake zijn van een tekortkoming waarbij nakoming blijvend onmogelijk is of de schuldenaar in verzuim is. De tekortkoming hoeft niet toerekenbaar te zijn voor ontbinding. Ook ingeval van overmacht kan ontbinding geëist worden. Geconcludeerd kan worden dat bij tekortkoming de schuldeiser altijd kan ontbinden. De tekortkoming moet de ontbinding hierbij wel rechtvaardigen. Bij een minieme tekortkoming, kan de schuldeiser niet ontbinden.

Wanneer er meer dan geringe tekortkoming is, maar de schuldeiser wil de overeenkomst wel deels in stand houden, dan kan hij deze gedeeltelijk ontbinden waarbij de prestaties evenredig verminderd worden. Wanneer een der partijen zijn verbintenis volledig is nagekomen, ontstaat een ongedaanmakingsverbintenis bij de andere partij, zodat prestaties weer evenredig zijn. Degene die verantwoordelijk is voor de tekortkoming is nog wel schadeplichtig jegens de wederpartij (art. 6:277 lid 1 BW).

Wanneer de nakoming blijvend onmogelijk is, kan de schuldeiser direct ontbinden, ook al is er nog geen opeisbaarheid en dus geen verzuim. Ook bij tijdelijke onmogelijkheid is het mogelijk te ontbinden. Dit wanneer duidelijk is dat de schuldenaar niet of niet op tijd gaat nakomen.

Echter, als nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, is er verzuim nodig voor ontbinding.

Ontbinding heeft geen terugwerkende kracht. Oude verbintenissen vervallen en nieuwe verbintenissen ontstaan.

Dat vernietiging wel terugwerkende kracht heeft maar ontbinding niet is belangrijk in het verbintenissenrecht. Wanneer iemand vlak voor zijn faillietverklaring een huis heeft gekocht, maar achteraf dus niet genoeg geld blijkt te hebben kan het volgende gebeuren:

  1. De schuldeiser eist vernietiging: De overeenkomst heeft dan achteraf bezien nooit bestaan, en alle rechtshandelingen worden teruggedraaid.

  2. De schuldeiser ontbindt de overeenkomst: Door ontbinding ontstaat een nieuwe verbintenis, namelijk de ongedaanmakingsverbintenis. De schuldenaar kan door zijn faillissement waarschijnlijk niet voldoen aan deze verbintenis. De schuldeiser zal dan waarschijnlijk maar een deel van zijn geld terugkrijgen.

Bij diensten is de ontbinding vaak wat lastiger dan bij het leveren van een specieszaak. De dienst kan vaak niet meer ongedaan worden. Daarom moet er, wanneer de prestatie niet meer ongedaan gemaakt kan worden, betaald worden naar de werkelijke waarde van de prestatie. Ook hier geldt weer, nadat betaald is voor de werkelijke waarde van de dienst ligt bij de schuldenaar nog steeds de verplichting tot vergoeding van de schade geleden door de schuldeiser.

Er is in geval van diensten weinig verschil met de gewone vordering van schadevergoeding (art. 6:74 BW) omdat door de (ingewikkeldere) verbintenissen die ontstaan het bedrag nog steeds op dezelfde hoogte uitkomen.

Haal de ontbindende voorwaarde en ontbinding niet door elkaar. De ontbindende voorwaarde is opgenomen in de overeenkomst, terwijl ontbinding geregeld wordt door de wet.

Ten slotte nog de opmerking dat art. 6:265 BW van regelend recht is. Partijen mogen zelf afspraken maken over ontbinding. Zij mogen zelf overeenkomen wanneer er ontbonden mag worden.

Opschorting

Wanneer de schuldenaar niet presteert, heeft de schuldeiser het recht zijn prestatie uit te stellen en de schuldenaar dus een koekje van eigen deeg te geven. Hierdoor kan hij nog even een afwachtende positie innemen en kijken of de wederpartij nog gaat presteren.

 

3 opschortingsbevoegdheden:

  • Algemene opschortingsbevoegdheid

  • Exceptio non adimpleti contractus

  • De onzekerheidsexceptie

Algemene opschortingsbevoegdheid (art. 6:52 BW)

Voor deze bevoegdheid tot opschorting moeten partijen elkaars schuldeiser en schuldenaar zijn. Toerekening aan de schuldenaar is niet nodig voor opschorting. Hoewel de verbintenissen niet lijnrecht tegenover elkaar hoeven te staan, moeten de niet nagekomen verbintenissen tussen partijen genoeg samenhangend zijn voor een rechtvaardige opschorting (art. 6:52 lid 2 BW).

Dat de verbintenissen niet direct tegenover elkaar hoeven te staan zien we bijvoorbeeld in het feit dat een huurder de huur mag opschorten wanneer de verhuurder geen reparaties verricht. De primaire verbintenis van de verhuurder is het verhuren van de woning.

Een tweede voorbeeld heeft betrekking tot regelmatig gedane zaken. Wanneer een computerbedrijf regelmatig onderdelen bestelt bij een groothandel, mag de groothandel levering van onderdelen opschorten wanneer het computerbedrijf niet betaalt.

Art. 6:54 BW noemt uitzonderingen op de bevoegdheid tot opschorten. Een daarvan is dat men niet kan opschorten op basis van art. 6:52 BW wanneer nakoming blijvend onmogelijk is. In dit geval mag men nakoming in oude overeenkomsten niet opschorten. In het boek wordt het voorbeeld gegeven van een groothandel die in brand vliegt en daardoor niet meer kan leveren.

Art. 6:55 BW geeft ook uitzonderingen op deze bevoegdheid. Hier gaat het om het geval dat een schuldenaar zekerheid stelt voor achterstallige betalingen. Dit kan bijvoorbeeld met de hulp van de bank, die ook de daadwerkelijke garantie geeft in het geval er een lening is afgesloten. De schuldeiser kan ook dan niet meer opschorten.

Bij wederkerige overeenkomsten waar beide partijen zich verplichten tot één verbintenis jegens de wederpartij. De uitzonderingen van de twee voorgaande alinea’s gelden hier niet. De verbintenis is heel compact, waardoor opschorting van een verbintenis gelijk opschorting van alle verbintenissen van een kant inhoudt.

Exceptio non adimpleti contractus (art. 6:262 BW)

‘Een uitzondering als niet voldaan wordt aan de overeenkomst’. Dit beschrijft de opschorting van de verbintenis die wèl recht tegenover de niet nagekomen verbintenis staat. Er moet ook hier sprake zijn van een wederkerige overeenkomst, en de tekortkoming moet daarop aansluiten. Ook moet de tekortkoming de opschorting wel rechtvaardigen

De onzekerheidsexceptie (art. 6:263 BW)

De schuldeiser moet eerder presteren maar kan gegrond aannemen dat de schuldenaar dit niet gaat doen. De tekortkoming moet de opschorting rechtvaardigen en de overeenkomst moet wederkerig zijn.

Retentierecht (art. 3:290 BW)

Dit is een gedeelte van het goederenrecht waarbij de schuldeiser bevoegd is zijn prestatie op te schorten en dus niet te leveren voordat de wederpartij zijn verbintenis heeft volbracht (Denk aan het kinderrijmpje ‘Koen, maak je mijn schoen?’).

Vervangende schadevergoeding (art. 6:87 BW)

Een schuldeiser kan er bij tekortkoming voor kiezen om een vervangende schadevergoeding te eisen in plaats van nakoming of ontbinding. Hij moet de schuldenaar dan wel een omzettingsverklaring sturen waarin hij dit aangeeft. Vaak staat dit al in de ingebrekestelling. Vanaf het moment dat de schuldeiser hiervoor heeft gekozen kan hij geen nakoming of ontbinden meer vorderen.

Aanvullende schadevergoeding

Buiten ontbinding, nakoming of vervangende schadevergoeding kan de schuldeiser hier ook voor kiezen.

Vertragingsschade: Art. 6:85 BW. Vertragingsschade geldt alleen voor de periode dat de schuldenaar in verzuim is. Deze schadevergoeding kan naast de nakoming, ontbinding of vervangende schadevergoeding gevorderd worden. Het staat hier los van. Bij een geldsom moet je denken aan de misgelopen rente en de prijs voor het in de arm nemen van een deurwaarder.

Gevolgschade: Dit is een gevolg van ondeugdelijke nakoming. Wanneer een groothandel gebrekkige verf levert aan een schildersbedrijf, waardoor het schilderwerk niet van voldoende kwaliteit is en de verf van de muur komt vallen, is dit gevolgschade. Het is het gevolg van de gebrekkige producten die geleverd werden.

Combinaties

Tot slot kunnen mogelijkheden bij de tekortkoming nog gecombineerd worden.

Nakoming kan alleen wanneer er vrijwel geen sprake is van schade en wanneer de schuldeiser nog wel wil dat er nagekomen wordt.

Ontbinding kon ook alleen wanneer er bijna geen schade is. De schuldeiser wil van de overeenkomst af. Alle verbintenissen gaan teniet. Ongedaanmakingsverbintenissen ontstaan.

Vervangende schadevergoeding kan wanneer de schade beperkt blijft tot het niet of gebrekkig geleverde. De schuldeiser wil zelf nog nakomen, maar de schuldenaar hoeft dit niet.

De aanvullende schadevergoeding doemt op bij late of ondeugdelijke nakoming. Er is dan uiteindelijk nagekomen, maar de schuldeiser heeft schade geleden waardoor er schadevergoeding nodig is.

Nakoming + aanvullende schadevergoeding: Beide partijen komen na, maar de schuldeiser heeft wel schade geleden door de late of ondeugdelijke nakoming en hij eist dus een aanvullende schadevergoeding

Ontbinding + aanvullende schadevergoeding: De schuldeiser wil af van bestaande verbintenissen. Deze worden vervangen door ongedaanmakingsverbintenissen. Daarbij wordt schade vergoed die is geleden door de tekortkoming.

Vervangende + aanvullende schadevergoeding: Geen nakoming meer van de schuldenaar, maar wel van de schuldeiser. Vervangende schadevergoeding geldt voor de niet-nakoming, en aanvullende schadevergoeding voor de extra schade die is geleden.

Uitbreiding van combinaties bij gedeeltelijke ontbinding

Dit kan in combinatie met gedeeltelijke nakoming of met een vervangende schadevergoeding, met hiervan losstaand een aanvullende schadevergoeding.

Hoofdstuk 7: Verbintenissen uit onrechtmatige daad

Hoofdstuk 7: Verbintenissen uit onrechtmatige daad

Een onrechtmatige daad kan ontstaan door een handelen of een nalaten (het niet-doen). Door dit handelen of nalaten, worden gedragsnormen uit onze maatschappij geschonden. De onrechtmatige daad ontstaat niet door niet-nakoming van de overeenkomst, maar deze ontstaat van rechtswege bij het schenden van een maatschappelijke gedragsnorm die niet overeengekomen is. Er is meestal überhaupt geen sprake van een overeenkomst.

Wanneer er wel sprake is van een overeenkomst, kan wanprestatie samenvallen met de onrechtmatige daad. Wanneer een glazenzetter een overeenkomst heeft met de gemeente om in alle openbare gebouwen nieuwe ruiten te plaatsen wanneer deze kapot zijn, en medewerkers van het bedrijf gooien ’s nachts ruiten kapot om zo meer omzet te krijgen, is dit het geval van zo’n samenloop. Het bedrijf pleegt wanprestatie jegens de gemeente, en uit het kapotgooien van de ruiten volgt nog eens een onrechtmatige daad. Dit komt erg weinig voor, dus dit is het enige deel waarin het onderwerp kort aangestipt wordt.

Op het moment dat gedragsnormen opgenomen zijn in de wet, spreken we van geschreven normen. Wanneer zij slechts voortvloeien uit hetgeen in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is, spreken we van ongeschreven normen.

De onrechtmatige daad kan gevormd worden door het schenden van een strafrechtelijke norm. Echter, het strafrecht is gericht op leedtoevoeging aan de dader. Het privaatrecht richt zich tot de schadevergoeding.

‘Das allgemeine lebensrisico’: het algemene levensrisico. Niet alle schade voortvloeiend uit onrechtmatige daad komt voor schadevergoeding in aanmerking. Sommige schade valt binnen dit risico.

Degene die de schade veroorzaakt noemt men de laedens. Degene die schade lijdt de gelaedeerde.

Zoals we eerder in deze samenvatting al gezien hebben is er alleen een wettelijke bepaling nodig voor schadevergoeding uit onrechtmatige daad. Er is geen rechtshandeling of wil van de laedens nodig. De gelaedeerde moet de laedens wel aanspreken voor de veroorzaakte schade. Art. 6:74 e.v. BW zijn van toepassing wanneer de laedens de verbintenis die ontstaat uit de onrechtmatige daad niet of niet goed nakomt.

Vorderingen

Rectificatie (art. 6:167 lid 1 BW)

Rectificatie is het rechtzetten of verbeteren van een fout. Dit gebeurt wel eens in de krant of in een tijdschrift. Wanneer er onwaarheden in staan, kan degene waarover deze gaan verzoeken dit recht te zetten.

Verbodsactie (art. 3:296 BW jo. Art. 3:302 BW)

Wanneer je weet dat iemand op het punt staat schade aan je toe te brengen, kan je de rechter vragen in een declaratoir vonnis (verklarend vonnis) een verbod tot het begaan van de onrechtmatige daad uit te spreken. De rechter verbiedt iemand dan deze daad te plegen. De rechter kan ook mededelen dat degene schadeplichtig is als hij deze gedraging toch verricht.

De ongeschreven gedragsnorm

Er zijn drie gronden voor de onrechtmatige daad, te weten: een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

De laatste grond gaat over de ongeschreven gedragsnorm. Deze komt voort uit wat maatschappelijk redelijk is. De burger die betamelijk handelt doet alles wat mogelijk is om geen schade te veroorzaken bij anderen.

Het onvoldoende rekening houden met anderen, onzorgvuldig of onvoorzichtig handelen is in strijd met de ongeschreven gedragsnorm. Het is aan de rechter om te oordelen of iets in strijd is met de ongeschreven gedragsnorm, hij kijkt daarbij naar actuele normen en waarden van de maatschappij.

Soms is het moeilijk om te zeggen dat iemand onvoldoende voorzichtig is geweest of dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld. De onrechtmatigheid is er toch wel. Daarom rijst dan de vraag of iets hem kan worden toegerekend. Door toerekening ontstaat er een plicht tot schadevergoeding.

Om een strijd met een ongeschreven gedragsnorm te bewijzen is veel nodig. Er kunnen hierbij flinke discussies ontstaan over de norm en het handelen van partijen. Een inbreuk op een recht of een doen of nalaten in strijd met de wettelijke plicht is veel makkelijker te bewijzen.

Bij de rechtspraak zijn alle omstandigheden van het geval van belang. De Hoge Raad zal de ene keer overschrijding van de ongeschreven norm wel aannemen en de andere keer niet. In geval van duidelijke onzorgvuldigheid of onvoorzichtigheid is dit makkelijker dan wanneer dit niet aanwezig is.

HR 22 april 1994, NJ 1994, 642. Taxusstruik

De Hoge Raad oordeelt dat er geen sprake is van onrechtmatigheid bij het binnen het bereik van paarden leggen van een giftige Taxusstruik. Ten eerste omdat degene die handelde niet behoorde te weten dat de struik giftig was, en ten tweede omdat dieren over het algemeen geen giftige planten eten.

HR 8 januari 1982, NJ 1982, 614. Natronloog

Iemand handelt wel in strijd met een ongeschreven veiligheidsnorm wanneer hij een niet goed gesloten emmer met bijtend middel bij het vuilnis zet waardoor een vuilnisman zich verwondt.

HR 23 juni 1989, NJ 1991, 154. Surfplank

Iemand had een surfplank op een stilstaande auto gelegd. Door een harde windvlaag waaide die eraf en verwondde dat een kind. Er is niet onrechtmatig gehandeld, omdat zo’n zwaar voorwerp normaal niet wegwaait

Inbreuk op een recht of strijd met een wettelijke plicht

Een strijd met een wettelijke plicht is bijvoorbeeld het stelen van een fiets, er wordt dan een plicht overtreden die in de wet bepaald is.

Inbreuk op een recht gaat over de inbreuk op een subjectief recht. Het subjectieve recht is het recht dat één persoon heeft. Het is een persoonlijk recht zoals bijvoorbeeld het eigendomsrecht, octrooirecht of het auteursrecht. Hier tegenover staat het objectieve recht, wat het algemeen geldende recht is. Het positieve recht.

Uitzonderingen op de onrechtmatigheid bij inbreuken op het recht. Soms wordt er een inbreuk gemaakt op een subjectief recht, bijvoorbeeld het recht op woongenot wanneer je ergens woont. Het kan zijn dat de buren een feestje geven met harde muziek. Dit is een inbreuk op jouw recht, maar het wordt wel getolereerd binnen de maatschappij en geldt niet gelijk als onrechtmatig.

Ook in sommige gevallen van lichamelijk letsel of zaakbeschadiging wordt onrechtmatigheid niet meteen aangenomen.

HR 19 oktober 1990, NJ 1992, 621. Tennisspel

In dit geval was er sprake van inbreuk op de lichamelijke integriteit door het slaan van een tennisbal op iemands oog met een gescheurd netvlies ten gevolge hebbend. In dit geval was er geen sprake van onrechtmatigheid, omdat het risico bij een spelsituatie als deze nu eenmaal hoger is. Het is maatschappelijk aanvaard dat men een bal naar de overkant slaat, ook tussen de spellen door.

Bij ieder geval moet apart gekeken worden naar de omstandigheden rond de inbreuk op het subjectieve recht. Wanneer er een inbreuk gemaakt wordt op een subjectief recht waardoor de rechthebbende verhinderd wordt van zijn recht gebruik te maken, is dit een zuiver rechtsinbreuk. Deze inbreuken worden bedoeld in art. 6:162 BW.

Om een zuiver rechtsinbreuk te herkennen, moet je weten of er een strijd is met de wettelijke plicht of het maatschappelijke verkeer, waardoor onrechtmatigheid ontstaat. Veelal is de inbreuk niet voldoende voor onrechtmatigheid.

De drie voorwaarden van art. 6:261 BW hebben vaak overlap. Er is dan sprake van meerdere gronden tegelijkertijd.

Uitsluiting van de onrechtmatigheid door rechtvaardigingsgronden

Noodweer

Handelen in geval van noodweer (dus een noodgedwongen handeling) is niet onrechtmatig en degene die handelt hoeft ook geen schade te vergoeden.

Overmacht

Dit is wanneer een maatschappelijke plicht hoger staat dan een wettelijke plicht. Belangen moeten afgewogen worden. Een voorbeeld is een deur intrappen om iemand uit een brandend gebouw te redden.

Hiernaast gelden het ambtelijk bevel en de toestemming van de benadeelde als rechtvaardigingsgronden. Bij deze laatste rechtvaardigt de overeenkomst de schade.

Causaliteit

Het woord dientengevolge in art. 6:162 BW duidt op de causaliteit die moet bestaan voor de plicht op schadevergoeding. Om een schadevergoeding te kunnen vorderen, moet de onrechtmatige daad de condicio sine qua non zijn voor de schade die geleden is. Dit betekent dat zonder deze gedraging, het gevolg (de reden voor schadevergoeding) niet ingetreden zou zijn. Aan deze vorm van causaliteit zijn uiteraard wel grenzen. Niet alles wat een gevolg is van een simpele gedraging is een grond voor schadevergoeding. Alleen gedragingen die direct het gevolg zijn van de gedraging zijn hier vatbaar voor.

Wanneer een bouwvakker uit zijn kruiwagen een steen laat vallen op de tramrails, waardoor de tram ontspoort en mensen uit de tram gewond raken en de tram niet verder kan rijden, waardoor iemand een belangrijke afspraak mist, waardoor hij een opdracht niet krijgt en verlies lijdt en zijn bedrijf failliet gaat is de bouwvakker vanzelfsprekend niet schadeaansprakelijk voor het faillissement. Er moeten grenzen gesteld worden.

Art. 6:98 BW gaat over de redelijke toerekening van schade. Alleen wanneer de schade redelijkerwijs toe te rekenen is aan degene die onvoorzichtig heeft gehandeld, is hij aansprakelijk voor de schade en moet hij een schadevergoeding betalen.

Dus:

  • Causaliteit is nodig voor het vaststellen van aansprakelijkheid; en

  • Schade moet toegerekend worden naar redelijkheid om voor vergoeding in aanmerking te komen.

Wat is nu redelijk? Je kunt hier kijken of er al dan niet opzet in het spel was en naar de aard van de schade. Is er sprake van lichamelijke schade of winstderving? Doordat er al veel jurisprudentie is met betrekking tot schadevergoeding, kan makkelijk gezegd worden welke schade wel vergoed wordt en welke niet. Sommige schade ontstaat nu eenmaal door een ongelukkige samenloop van omstandigheden, dat is gewoon pech.

Relativiteitsbeginsel

De geschonden norm moet in relatie staan tot de geleden schade (art. 6:163 BW). De norm moet beschermen tegen de schade. Wanneer de norm hier niet op gericht is, is er geen recht op schadevergoeding. Het gaat om het doel van de norm.

Een maximumsnelheid beschermt niet het instorten van schuurtjes naast de weg, maar is ingesteld om algemene veiligheid te bevorderen.

Toerekening

Het gaat hier niet om de redelijke toerekening (art. 6:98 BW) maar om de toerekening in de zin van art. 6:261 BW. Dit kan volgens het wetsartikel op 3 manieren:

  • Door schuld

  • Door een wettelijke bepaling

  • Door in het verkeer geldende opvattingen

Schuld

Er moet sprake zijn van verwijtbaarheid van de laedens. De verwijtbaar treedt in wanneer de laedens anders had kunnen en moeten handelen. Er zijn verschillende gradaties van schuld. Een lichte vorm is onvoorzichtigheid en een zware vorm van schuld is opzet.

Een kind onder de 14 treft geen toerekening en dus ook geen verwijt (art. 6:164 BW). Zij kunnen niet altijd anders handelen. Vaak zijn de ouders in deze gevallen wel aansprakelijk.

De wet (art. 6:165 BW)

De wet stelt dat een als een doen te beschouwen gedraging van een persoon, ouder dan veertien jaar, hem kan worden toegerekend, ook als deze is verricht onder invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming. Deze bepaling is vrij breed, om de gelaedeerde te beschermen. Ook wanneer de laedens geen verwijt gemaakt kan worden.

In het verkeer geldende opvattingen

Deze laatste grond heeft een vangnetfunctie. Deze kan van kracht zijn wanneer je geen verwijt gemaakt kan worden en wanneer iets niet in strijd is met een wettelijke bepaling. Wanneer iets je naar alle redelijkheid kan worden toegerekend, ben je verplicht de schade te vergoeden.

Jurisprudentie

HR 31 januari 1919, NJ 1919, p. 161. Lindenbaum-Cohen

Rechtsbelang: Vanaf toen werd de bepaling opgenomen dat onrechtmatige daad ook kon ontstaan door strijd met de in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen.

Bedrijfsspionage. Dit was nog niet strafbaar gesteld, en daarom handelde Cohen niet onwetmatig toen hij medewerkers van Lindenbaum omkocht voor bedrijfsinformatie.

HR 5 november 1964, NJ 1966, 136. Coca-Cola-Duchateau (‘Kelderluikarrest’)

Rechtsvraag: Wanneer is er sprake van strijd met een maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm door gevaarzetting?

Sjouwerman, in dienst van Coca-Cola, leverde bij een café in Amsterdam. Hij zette het kelderluik open met enkele kratten ervoor terwijl hij lege flessen weghaalde bij de bar. Het ging om een donker café en het kelderluik bevond zich vlakbij de toiletten.

De heer Duchateau is in het kelderruim gevallen en liep verwondingen op aan zijn been.

De Hoge Raad heeft Coca-Cola voor de helft aansprakelijk gesteld omdat verwacht kan worden dat men in een café minder oplettend is dan op de weg.

De volgende 4 criteria zijn ontstaan uit dit arrest:

  • De te verwachten mate van oplettendheid van mensen die in de buurt van de gevaarlijke situatie aanwezig zijn;

  • De grootte van de kans dat uit de gecreëerde situatie ongevallen ontstaan; en

  • De ernst van de ongevallen die uit de situatie kunnen ontstaan; en

  • De vraag hoe makkelijk voorzorgsmaatregelen hadden kunnen worden genomen.

Groepsaansprakelijkheid

Art. 6:166 BW gaat over groepsaansprakelijkheid. Hierdoor hoeft niet iedere strafbare gedraging van iedere afzonderlijke persoon apart bewezen te worden. Het artikel gaat erover dat de kans van het toebrengen van de schade de groepsleden had moeten weerhouden.

Wanneer je binnen groepsverband onrechtmatig handelt, is ieder van de groep hoofdelijk aansprakelijk. Dat wil zeggen, voor het geheel. De gelaedeerde kan ervoor kiezen van één persoon schadevergoeding te vorderen. De personen moeten dan verdere verrekening onderling oplossen (art. 6:166 lid 2 BW).

Kwalitatieve aansprakelijkheid

Kwalitatieve aansprakelijkheid betekent zoveel als aansprakelijkheid door het hebben van een bepaalde eigenschap, hoedanigheid of gesteldheid. Je kunt oude, werkgever of bezitter van een huisdier zijn.

Aansprakelijkheid voor kinderen: art. 6:169 BW

Aansprakelijkheid voor ondergeschikten: art. 6:170 BW

Aansprakelijkheid voor vertegenwoordigers: art. 6:172 BW

Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken: art. 6:173 BW

Aansprakelijkheid voor opstallen: art. 6:174 BW

Aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen: art. 6:175 BW

Wanneer iemand aansprakelijk is voor een gedraging van iemand anders, noemen we dit een pseudo-onrechtmatige (schijn-onrechtmatige) daad. In de bovenstaande artikelen staat wanneer men aansprakelijk is voor iets of iemand anders.

Aansprakelijkheid voor kinderen

De maatschappij verwacht van een kind onder de veertien niet dat het zich als een verantwoordelijk burger gedraagt. Daarom zijn de ouders via art. 6:169 BW tot die tijd aansprakelijk voor het kind. Alleen voor een doen van het kind zijn zij aansprakelijk. Niet voor een nalaten. Wanneer een kind een onrechtmatige daad pleegt als in art. 6:162 BW, zijn de ouders altijd aansprakelijk.

Bij kinderen van 14 tot 16 jaar spreken we wel eens van een dubbele aansprakelijkheid. De ouders zijn aansprakelijk voor hun kind, tenzij ze kunnen bewijzen dat hen niet kan worden verweten dat zij de gedraging van het kind niet hebben belet. Hiervan is sprake wanneer ouders invloed kunnen uitoefenen op de gedragingen van hun kind, wanneer zij in de buurt zijn bijvoorbeeld.

In veel gevallen betalen de ouders de schade die hun kinderen hebben gemaakt of schieten ze deze voor. Meestal sluiten ouders daarbij ook een aansprakelijkheidsverzekering af.

Verzekering

Mensen sluiten vaak een wa-verzekering af, die denkt tot schade en kwalitatieve aansprakelijkheid. Dit is een verstandige keuze, aangezien een ongeluk in een klein hoekje zit. De premies zijn vaak betrekkelijk laag ten opzichte van de schade die gedekt wordt.

Subrogatie wordt geregeld in art. 6:150 BW. Het gaat om een relatie tussen de gelaedeerde en zijn verzekeraar. De gelaedeerde krijgt de schade vergoed van de verzekeraar. Vanaf dit moment heeft de verzekeraar de vordering op schadevergoeding van de laedens.

Wanneer voor een bepaald feit de laedens niet verzekerd is, maar de gelaedeerde wel, kan de rechter dit meewegen bij de redelijke toerekening en zo beslissen om de schadevergoeding die de laedens moet betalen te verlagen.

Verkeersaansprakelijkheid

Deelnemers aan het verkeer die gemotoriseerde voertuigen gebruiken, zijn verplicht om een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. In het verkeer is een ongeluk namelijk snel gebeurd. De verplichting tot verzekering staat in de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.

In het verkeer geldt een bijzondere regel, namelijk art. 185 WVW. Wanneer er een ongeval is tussen een gemotoriseerd voertuig en een niet-gemotoriseerd voertuig, ligt de schadeaansprakelijkheid altijd bij de bestuurder van het gemotoriseerde voertuig, tenzij er sprake was van overmacht aan zijn kant (het gaat hier dus om een bijzondere regel die voor de algemene regel van art. 6:162 BW gaat).

Wanneer er een ongeval is tussen twee gemotoriseerde voertuigen geldt art. 6:162 BW weer wel (zie art. 185 lid 3 WVW.

Diagram voor schadevergoeding:

Hoofdstuk 8: Schadevergoeding

Hoofdstuk 8: Schadevergoeding

Schadevergoeding (art. 6:95 e.v. BW) bestaat om de benadeelde te helpen. Hij moet na het verkrijgen van de schadevergoeding weer in dezelfde staat zijn als wanneer de onrechtmatige daad of de wanprestatie niet had plaatsgevonden.

Schade wordt in de regel betaald in geld (art. 6:103 BW). Op verzoek van de benadeelde kan schade ook op andere manieren vergoed worden zoals een rectificatie of herstel van de toestand.

Door concrete schadeberekening kan de schade precies berekend worden. Men kijkt naar de werkelijk betaalde of geleden schade. Schade die door aannames berekend wordt is niet altijd even precies door de abstracte schadeberekening. Het gaat hierbij niet om kosten die ook echt gemaakt zijn.

De bewijslast bij schadevergoeding ligt vaak wat anders dan in de rest van het privaatrecht. Het is namelijk moeilijk om de geleden schade precies vast te leggen. De rechter mag hierdoor de schade schatten aan de hand van de aard van de schade (art. 6:97 BW). De rechter mag hierbij niet zomaar iedere vordering aannemen. Er moeten goede gronden zijn en hij ziet erop toe dat de schadevergoeding niet tot intense hoogtes komt.

Een schadestaatprocedure ontstaat wanneer de rechter eerst in een aansprakelijkheidsprocedure vaststelt dat er schade is en later pas in de schadestaatprocedure de hoogte van de schade vaststelt. Dit komt voor wanneer de hoogte van de schadevergoeding nog niet vast te stellen is.

Vermogensschade (art. 6:96 BW)

De verbintenis tot schadevergoeding ontstaat op grond van de onrechtmatige daad of wanprestatie. Daarna moet je kijken naar de vorm van de schade. Vermogensschade is schade die is uit te drukken in geld, en die dus een economische waarde heeft. Deze vorm van schade bestaat uit geleden verlies en gederfde winst.

Behalve het onderscheid tussen geleden verlies en gederfde winst wordt ook het verschil tussen zaakschade, personenschade en zuivere vermogensschade aangeduid.

Zaakschade: schade aan zaken.

Personenschade: dit kan bestaan uit vermogensschade (ziekenhuiskosten) en ander nadeel (vergoeding voor pijn).

Zuivere vermogensschade: geen zaakschade of personenschade. Alleen ‘beschadiging’ van het vermogen, oftewel belemmering in het vermeerderen van het vermogen of gedragingen waardoor de gelaedeerde verlies lijdt.

Voordeelsverrekening: Dit is wanneer de benadeelde een voordeel ontstaat uit de schade. Dan wordt het verkregen voordeel verrekend met de schadevergoeding die hij krijgt.

Wat gerekend wordt onder vermogensschade staat in art. 6:96 lid 2 BW. Hieronder vallen redelijke kosten ter voorkoming of beperking van de schade die als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis worden gemaakt, redelijke kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid (bijv. een juridisch adviseur) en redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (bijv. het versturen van een ingebrekestelling).

Renteverlies (art. 6:119 BW)

Renteverlies valt onder de gederfde winst. Je loopt namelijk een vermeerdering van je vermogen mis. Wanneer een schuldenaar de verbintenis tot betaling niet nakomt, ontstaat er verzuim. Over deze periode is hij wettelijke rente verschuldigd aan de schuldeiser. Het maakt overigens niet uit uit welke bron de verbintenis tot betaling is ontstaan.

Het gaat bij de verplichting om renteverlies te compenseren tussen twee particulieren of tussen een consument en een bedrijf.

Ander nadeel

Ander nadeel staat naast de vermogensschade in de schadevergoeding. Het gaat om alles dat geen vermogensschade is maar waardoor wel het recht op een schadevergoeding ontstaat. Een ander woord voor deze vorm van schade is ‘immateriële schade’.

Art. 6:106 is het belangrijkste artikel met betrekking tot ander nadeel. Buiten dit artikel zijn er nog enkele bepalingen die ander nadeel behandelen, maar die laten we buiten beschouwing.

Sub a

Wanneer de schade opzettelijk is veroorzaakt en de laedens het oogmerk had het ander nadeel toe te brengen kan dit ander nadeel worden vergoed.

Het boek geeft een voorbeeld van wanneer uit zaakschade ook ander nadeel voortvloeit (Verbintenissenrecht begrepen, p. 268): De ex-vrouw van een violist vernielt zijn dure viool omdat ze weet dat hij er zielsveel van hield, met het oogmerk de violist te kwetsen. Hier is behalve zaakschade ook affectieschade ontstaan.

Affectieschade wordt vrijwel nooit toegekend. Het is nu zo dat het alleen toegekend wordt wanneer de laedens het oogmerk had om iemand affectieschade toe te brengen. Men wil deze regeling verruimen tot het overlijden van een geliefde maar vooralsnog is dat niet gebeurd.

Sub b

Wanneer iemand lichamelijk letsel/gezondheidsschade heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is aangetast of op andere wijze in zijn persoon is aangetast (ernstige vormen van geestelijk letsel, inbreuk op privacy of onterechte vrijheidsbeneming) kan het ander nadeel ook zonder opzet worden vergoed.

Onder sub c valt het geval dat de nagedachtenis aan een overledene wordt aangetast. Dit wordt verder in het boek niet behandeld.

Zoals uit dit hoofdstuk al duidelijk is geworden, is het moeilijk om de hoogte van immateriële schade te bepalen. De rechter moet dit naar redelijkheid en billijkheid doen (art. 67:106 BW) en hij moet daarbij kijken naar de omstandigheden.

Overlijdensschade (art. 6:108 BW)

Het gaat hier om schade die ontstaat doordat er inkomsten wegvallen die de overledene zou hebben binnengebracht en de kosten voor lijkbezorging. De schade door het derven van levensonderhoud wordt over het algemeen toegekend aan degenen voor wie de overledene in levensonderhoud voorzag (echtgenoot, minderjarige kinderen). Degene die de begrafenis of de crematie betaalt heeft recht op de vergoeding voor lijkbezorging.

De overlijdensschade zelf bestaat altijd uit vermogensschade en nooit uit ander nadeel. Affectieschade wordt niet toegekend door overlijden.

Het enige geval waarin schadevergoeding uit ander nadeel wordt uitgekeerd, is wanneer de schade echt iets te maken heeft met de nabestaande. Denk hierbij aan shockschade. Men houdt dan psychische klachten over aan het feit dat zij het overlijden van een geliefde hebben moeten meemaken (HR 22 februari 2002, RvdW 2002, 48. Kindertaxi-arrest). Het is zoals het boek (Verbintenissenrecht begrepen, p. 271) stelt: geen vergoeding voor het normale verdriet dat nabestaanden hebben, maar het gaat om de psychische schok.

Vergoeding van affectieschade zal niet mogelijk blijven, omdat er angst is dat er een claimcultuur ontstaat. Mensen zullen standaard schadevergoedingen gaan claimen. Daarnaast is het verlies van een naaste nauwelijks of niet te verzachten met geld.

Redelijke toerekening

Er moet een causaal verband zijn tussen de gedraging van de laedens en de ontstaande schade. De schade moet condicio sine qua non zijn. Het moet een voorwaarde zijn voor de schade. Echter, alleen de schade die in direct verband staat met de gedraging zodat deze redelijkerwijs kan worden toegerekend aan de laedens, wordt door hem vergoed. Welke gevolgen de laedens kunnen worden toegerekend, staan in verband met de voorzienbaarheid en de verwijderdheid.

Voorzienbaarheid en verwijderdheid

Voorzienbaarheid: wanneer het gevolg (en dus de plicht tot schadevergoeding) te voorzien was, zal de gedraging de laedens eerder worden toegerekend.

Verwijderbaarheid gaat over directe en indirecte schade en hoe dicht de schade op de gedraging staat.

Hiernaast is de aard van de aansprakelijkheid ook van belang. Wanneer iemand opzettelijk iets heeft gedaan zal hem de schade eerder worden toegerekend. Wanneer iemand kwalitatief aansprakelijk is, zal de schade hem niet snel toegerekend worden omdat hij geen opzet gehad kan hebben tot de gedraging.

Ook de aard van de schade speelt mee. Het is belangrijk of de schade makkelijk is vast te stellen en wat voor schade zwaarder is. Zo wordt zaakschade eerder toegerekend dan gederfde winst en personenschade eerder dan zaakschade.

HR 13 januari 1996, NJ 1997, 175. De Heel-Korver

Kern: voorzienbaarheid van letsel.

Het letsel van een patiënt die na een narcose uit bed viel en zijn sleutelbeen brak en aan een oog blind raakte werd het ziekenhuis toegerekend omdat er te weinig veiligheidsmaatregelen waren genomen. Ten eerste beschermt de norm van de veiligheidsmaatregelen de geleden schade. Ten tweede is het voorzienbaar dat een patiënt nog slaperig van de narcose uit bed valt en letsel oploopt.

HR 20 maart 1970, NJ 1970, 251. Doorenbos-Intercommunale waterleiding

Een vrachtwagen van Doorenbos met 7000 liter olie verongelukte in een waterwingebied. De intercommunale waterleidingmaatschappij schakelde gelijk opruimingsdiensten in om de olie op te ruimen. De maatschappij vorderde de hoge schoonmaakkosten bij Doorenbos. De Hoge Raad stelde dat de schade een te voorzien en direct gevolg was van de onrechtmatige daad.

Eigen schuld, medeschuld en matiging

Eigen schuld (art. 6:101 BW)

De aansprakelijkheid van de laedens, en daarmee de hoogte van de schadevergoeding, kan beperkt zijn omdat de gebeurtenis gedeeltelijk eigen schuld is van de gelaedeerde. De rechter kan echter door een zogeheten billijkheidscorrectie de eigen schuld minder zwaar laten meewegen. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer de laedens verzekerd is voor de schade en de gelaedeerde niet. De rechter moet hier wel alle omstandigheden in overweging nemen.

Medeschuld (art. 6:102 BW)

Dit treedt in wanneer twee personen een onrechtmatige daad hebben gepleegd jegens iemand. Zij zijn dan beide hoofdelijk aansprakelijk en mogen onderling de verdeling regelen. Zij moeten de onrechtmatige daad buiten vereniging hebben begaan, anders zou er sprake zijn van groepsaansprakelijkheid. Twee voorvallen zijn dan de oorzaak van de schade. Wanneer een van de twee betaalt kan diegene de schade voor een deel op de andere veroorzaker verhalen.

Matiging (art. 6: 109 BW)

Wanneer de gevolgen het niet toelaten dat iemand de vastgestelde schadevergoeding in zijn geheel op zich moet dragen, kan de rechter de schadevergoeding matigen. De gevolgen moeten dan kennelijk onaanvaardbaar zijn. De omstandigheden van het geval moeten de matiging wel toelaten. Het gaat om gevallen waarin aan alle voorwaarden voor aansprakelijkheid is voldaan, maar het tegen het rechtsgevoel en de maatschappelijke orde indruist om iemand volledig aansprakelijk te stellen.

Hoofdstuk 9: Overige verbintenissen op grond van de wet

Hoofdstuk 9: Overige verbintenissen op grond van de wet

Bronnen van verbintenissen

De verbintenis op zich kan een bron zijn voor een verbintenis, namelijk voor de secundaire verbintenis. Deze kan niet ontstaan zonder dat in de eerste verbintenis een tekortkoming was.

Buiten alle verbintenissen die we hebben behandeld komen ook nog verbintenissen voor die voortkomen uit andere bronnen. In dit hoofdstuk gaan we nog kort in op de rechtmatige daden (ze zijn al eerder benoemd in hoofdstuk 1).

Onder de rechtmatige daad vallen de onverschuldigde betaling, de onrechtmatige verrijking en de zaakwaarneming.

Onverschuldigde betaling (art. 6:203 BW)

Geld dat je zonder rechtsgrond hebt ontvangen moet je terugbetalen. Wanneer iemand per ongeluk geld overgemaakt krijgt is dit het geval, maar ook als je een rekening per ongeluk twee keer betaalt. Wanneer je niet terugbetaalt, ben je aansprakelijk. De wettelijke grond hiervoor is dan art. 6:74 BW.

Wanneer je het geld dat je hebt verkregen uit onverschuldigde betaling – en je bent je er niet van bewust - en je betaalt het niet terug, dan word je in gebreke gesteld (art. 6:82 BW). Wanneer je je er wel van bewust zou zijn en je bent ter kwader trouw, dan gaat het verzuim direct in (art. 6:205 BW). De ingebrekestelling is alleen nodig wanneer iemand niet weet dat hem onverschuldigd is betaald.

Ongerechtvaardigde verrijking

Wanneer iemands vermogen verrijkt is zonder sprake van onverschuldigde verklaring is er sprake van ongerechtvaardigde verrijking. We hebben het er al eerder over gehad dat rente door een onverschuldigde betaling van hoge bedragen hieronder valt. Een ander voorbeeld is wanneer iemand die handelingsonbekwaam is een grote aankoop doet en het gekochte opknapt. De waarde is daardoor vergroot. Als een vertegenwoordiger de koop ongedaan maakt, krijgt de verkoper een waardevoller object terug. Dit is ook een vorm van ongerechtvaardigde verrijking.

Zaakwaarneming (art. 6:198 BW)

Dit is, zoals we ook al eerder hebben gezien, wanneer je iemand anders’ belangen behartigt. Voor zaakwaarneming zijn een aantal voorwaarden. Deze staan in art. 6:198 BW.

  • Wanneer iemand zich willens en wetens

EN

  • Op redelijke grond

EN

  • Zich inlaten met de behartiging van een anders belang

EN

  • Zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling

OF

  • Zonder de bevoegdheid daartoe aan een elders in de wet geregeld rechtsverhouding te ontlenen.

 

De manier waarop zaakwaarneming volbracht moet worden staat in art. 6:199 BW. Wanneer hier aan voldaan is, treden de rechtsgevolgen van art. 6:200 BW in.

Hoofdstuk 10: Procedures en andere geschillenbeslechting

Hoofdstuk 10: Procedures en andere geschillenbeslechting

De bepalingen in het materiële recht zijn er om te zien wie recht ergens op heeft. Wanneer er verschillende meningen zijn over deze regels, kun je volgens het formele recht naar de rechter om je recht te halen. Over deze procedures gaat dit korte hoofdstuk.

In het dagelijks leven ontstaan er doorgaans niet altijd problemen bij het nakomen van overeenkomsten. Meestal lossen partijen eventuele problemen onderling op omdat het over eenvoudige overeenkomsten gaat en omdat procederen veel geld en tijd kost. Wanneer ze er niet uitkomen omdat het bijvoorbeeld een wat gecompliceerde situatie betreft, kunnen ze terecht bij de burgerlijke rechter. Echter, behalve deze rechter zijn er nog andere manieren om een geschillen te beslechten.

Andere manieren om geschillen te beslechten

Behalve het reguliere proces zijn er ook nog alternatieve manieren van geschillenbeslechting. Deze worden hieronder genoemd. Deze manieren worden alleen gebruikt als beide partijen hiermee instemmen (art. 17 Gw).

Arbitrage

Omdat partijen veel vrijheid gelaten wordt in het procederen, kunnen zij ook naar iemand anders dan een overheidsrechter stappen. Zo kunnen zij in de overeenkomst opnemen dat zij bij geschillen naar een arbiter stappen. Dit is een niet-overheidsrechter. Ook wanneer het geschil al ontstaan is kunnen ze besluiten via deze weg problemen op te lossen.

Mediation

De mediator is een onafhankelijke partij die een begeleidende rol heeft bij de onderhandelingen over het geschil. De mediator heeft een passieve rol. Hij begeleidt alleen en vertegenwoordigt niet een der partijen. Een mediator kan helpen een nieuwe overeenkomst op te stellen. De rechter moet deze dan wel goedkeuren.

Bindend advies

Bij bindend advies zijn partijen verplicht het advies van de door hen gekozen adviseur op te volgen (denk aan de Rijdende Rechter).

Verder zijn veel bedrijven aangesloten bij de geschillencommissie in hun branche, die op zijn beurt weer is aangesloten bij de overkoepelende geschillencommissie. Bij problemen tussen consument en bedrijf, heeft de consument het recht deze voor te leggen aan de geschillencommissie. De drie partijen die zitting hebben bij de geschillencommissie zijn de jurist, een lid van een van de aangesloten bedrijven en een lid van de Consumentenbond. Een voordeel van deze juridische weg is dat geschillen snel afgehandeld worden.

Bij geschillen tussen huurder en verhuurder, kan men de huurcommissie inschakelen als officiële instantie. Na de uitspraak van de commissie kan de zaak binnen een bepaalde termijn nog aan de rechter voorgelegd worden.

Dagvaarding

De dagvaardingsprocedure is standaard in het vermogensrecht. Deze wordt zoals de naam al doet vermoeden ingeleid met een dagvaarding die de deurwaarder betekent.

Absolute competentie van de rechter betekent wat voor soort rechter bevoegd is kennis te nemen van een zaak. Dit is over het algemeen te vinden in art. 42 Wet RO. In de zaak in eerste aanleg is dit over het algemeen de rechtbank. Deze rechtbanken zijn te vinden in de tien arrondissementen die Nederland kent en zijn onderverdeeld in de sectoren kanton en civiel.

Arrondissementen:

1. Amsterdam

2. Den Haag

3. Limburg

4. Midden-Nederland

5. Noord-Holland

6. Noord-Nederland

7. Oost-Brabant

8. Oost-Nederland

9. Rotterdam

10. Zeeland-West-Brabant

Relatieve competentie gaat over de plaats waar de eiser de zaak aanbrengt. Art. 99 e.v. Rv geven hier meer duidelijkheid over. De hoofdregel is dat de zaak aangebracht moet worden in het arrondissement van de woonplaats van de gedaagde.

In kantonzaken is er –in tegenstelling tot civiele zaken- geen verplichte procesvertegenwoordiging. Vaak laat men zich echter wel bijstaan door een gemachtigde. Dit is over het algemeen een jurist (art. 80 Rv).

De deurwaarder brengt in het proces de officiële stukken uit. Dit zijn exploten. Behalve dat de deurwaarder de dagvaarding betekent, treedt hij op bij beslaglegging. Hij is in dienst van de overheid en kan ook rechtsbijstand verlenen, bijvoorbeeld in incassozaken.

De procedure

Het inleidende stuk in het proces is de dagvaarding (of het verzoekschrift). In de dagvaarding staan onder andere het petitum (de eis) en de feiten die hierop betrekking hebben.

Voorafgaand aan de procedure is er over het algemeen al correspondentie geweest tussen (advocaten van) eiser en gedaagde. Deze correspondentie, en dus de argumenten, moeten ook in de dagvaarding staan. De eiser draagt hierbij de bewijslast (art. 150 Rv).

Wanneer de rechter daar reden voor ziet, kan hij de bewijslast omkeren en dus bij de gedaagde neerleggen. Denk hierbij aan de omstandigheid waarin het aannemelijk is dat iets wel gebeurd is.

De gedaagde reageert door middel van een conclusie van antwoord op de eis in de dagvaarding. In deze conclusie van antwoord kan hij een eis in reconventie, een tegeneis opnemen.

Na deze conclusie van antwoord roept de rechter partijen op voor de comparitie na antwoord. Dit kan een schikkingscomparitie zijn, waarbij de rechter kijkt of partijen tot een schikking kunnen komen, of een inlichtingencomparitie waarbij de rechter om meer informatie vraagt van partijen (zie art. 87 en 88 Rv).

Wanneer geen comparitie is geweest, dienen partijen nog een conclusie van repliek (eiser) en een conclusie van dupliek (gedaagde) in. Wanneer er wel een comparitie is geweest, is dit optioneel. Door middel van een pleidooi kunnen partijen hun visies nogmaals mondeling toelichten. Ook dit is optioneel.

Hierna wijst de rechter vonnis. Dit vonnis bestaat vaak uit een geldsom of dwangsom, waarbij de deurwaarder over de executie van het vonnis gaat.

Kort geding en bodemprocedure (art. 254 e.v. Rv)

Voor spoedeisende gevallen bestaat het kort geding. De bevoegde rechter is hier de voorzieningenrechter. Een voorlopige voorziening is uitvoerbaar bij voorraad, hetgeen betekent dat deze gelijk van kracht is.

Sommige zaken zijn te complex om via een kort geding behandeld te worden. Deze worden gewoon afgedaan in een bodemprocedure. De zaak wordt dan ten principale behandeld, dus met een gewone dagvaarding.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activities abroad, study fields and working areas:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
8900