Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Supersamenvatting Social Psychology

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

1. WAT IS SOCIALE PSYCHOLOGIE?

 

Definitie sociale psychologie

Sociale psychologie is de tak van psychologie die tracht de aard en oorzaken van gedrag en gedachten van individuen in sociale situaties op wetenschappelijke wijze te verklaren.

Vier van de belangrijkste kernwaarden van wetenschap zijn: nauwkeurigheid (‘accuracy’), objectiviteit, scepticisme en onbevangenheid (‘open-mindedness’).

Sociaal psychologen zoeken naar de basis principes die het sociale leven leiden. Ze erkennen dat culturen erg verschillen en dat de sociale wereld constant verandert.

 

De moderne sociale psychologie

Gedrag (hoe mensen zich in sociale situaties gedragen) en gedachten/cognitie (hoe mensen over zichzelf en anderen denken) beïnvloeden elkaar continu op complexe wijze.

Sociaal psychologen zijn altijd geïnteresseerd in emoties en gemoedstoestanden, ze spelen een belangrijke rol in meerdere aspecten van het sociale leven.

Relaties zijn onze sociale banden met andere personen, variërend van oppervlakkige kennissen tot intense lange termijn relaties zoals een huwelijk of levenslange vriendschappen.

 

In de sociale neurowetenschap worden neurale en biologische oorzaken voor sociale processen nader onderzocht. De evolutionaire psychologie is een veld binnen de psychologie dat zich richt op het onderzoek van de mogelijke rol van genetische factoren op verschillende aspecten van het menselijke gedrag. De rol van impliciete (onbewuste) processen op sociaal gedrag en denken is een belangrijk nieuw thema. Onderzoek hiernaar is wel een grensgebied van de sociale psychologie.

 

De onderzoeksmethodes in sociale psychologie

Een belangrijke onderzoeksmethode voor het bestuderen van sociaal gedrag is systematische observatie, waarbij gedrag systematisch geobserveerd en geregistreerd wordt. Bij naturalistische observaties wordt het gedrag onderzocht in de omgeving waar het normaal voorkomt. Bij het afnemen van vragenlijsten moeten ondervraagde personen een goede representatie zijn van de grotere populatie mensen waarover men iets wil kunnen concluderen.

 

In de ’correlationele statistiek’ worden twee of meer variabelen systematisch geobserveerd om te kunnen bepalen of de variabelen aan elkaar gerelateerd zijn. Het bestaan van correlaties tussen variabelen houdt echter niet vanzelf in dat er ook een oorzakelijk verband. Bij de experimentele methode wordt kennis verkregen door systematische interventie. In deze methode van onderzoek worden een of meer factoren systematisch veranderd om te kunnen bepalen of deze veranderingen een effect hebben op zekere aspecten van gedrag. De onafhankelijke variabele is de variabele die systematisch veranderd wordt in een experiment. De afhankelijke variabele is de variabele die gemeten wordt in het experiment.

Een indirecte/bemiddelende variabele (‘mediating variable’) is een variabele die wordt beïnvloed door een onafhankelijke variabele en vervolgens een afhankelijke variabele beïnvloedt. Mediating variabelen helpen uit te leggen waarom of hoe specifieke variabelen op een bepaalde manier sociaal gedrag of gedachtes beïnvloeden.

 

Belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van valide gegevens is dat de deelnemers random (even veel kans moeten maken) om aan de experimentele condities te worden toegewezen. Verder is het belangrijk dat alle andere variabelen (buiten de onafhankelijke) die mogelijk ook van invloed kunnen zijn op het gedrag of denken van het individu constant worden gehouden.

De externe validiteit is een punt van aandacht bij de experimentele methode. Omdat onderzoek in een onnatuurlijke setting (onderzoeksruimte) plaats vindt, moet men zich afvragen of de bevindingen gegeneraliseerd kunnen worden naar de sociale situaties in het echte leven en of ze gegeneraliseerd kunnen worden naar mensen die niet mee hebben gedaan aan het onderzoek. Verder kan de experimentele methode soms niet worden gebruikt uit praktische of ethische overwegingen.

 

Het interpreteren van de gegevens

Met behulp van inferentiële statistiek wordt nadat het onderzoeksproject is afgelopen nagegaan of de gevonden resultaten kloppen of toevallig zijn ontstaan. De wiskundige waarschijnlijkheidstheorie wordt dan gebruikt om generalisaties over populaties af te leiden uit steekproefgegevens. Men noemt de resultaten significant, als uit de statistische analyses geconcludeerd mag worden dat de kans klein is (minder dan vijf keer van de honderd) dat de bevindingen toevallig zijn.

 

Belangrijk is dat onderzoeken herhaald worden. Pas als onderzoeksresultaten bevestigd worden door meerdere onderzoeken (door verschillende onderzoekers in verschillende onderzoekssituaties) kan men deze echt betrouwbaar noemen.

 

Meta-analyses worden toegepast voor het combineren van onderzoekgegevens van onafhankelijke onderzoeken, om te kunnen bepalen of specifieke variabelen (of interacties tussen variabelen) significante effecten hebben door alle studies heen.

 

De rol van de theorie moet worden nagegaan

Theorieën zijn uiteenzettingen van mogelijke verklaringen voor bepaalde gebeurtenissen of processen.

 

Bij het opstellen van een theorie wordt eerst op basis van bestaande bewijzen een theorie voorgesteld. Deze theorie helpt bestaande gegevens te organiseren en maakt voorspellingen over observeerbare gebeurtenissen. Deze voorspellingen worden hypotheses genoemd en worden nader onderzocht. Als de resultaten overeen komen met de theorie groeit het vertrouwen in de accuraatheid. Uiteindelijk wordt de theorie geaccepteerd als kloppend of afgewezen als niet kloppend.

Bewijs vinden voor een theorie betekent nooit dat onderzoek ernaar afgesloten kan worden. Het staat altijd open voor nader (verfijnder) onderzoek en kan meer of minder onderbouwd worden. Tot slot, onderzoek is er nooit op uit om een theorie te bewijzen maar om bewijsmateriaal te vinden dat relevant is voor een theorie.

 

Wanneer deelnemers op de hoogte zouden zijn van de echte reden van het onderzoek, zou dit hun gedrag kunnen beïnvloeden. Dit wordt deceptie genoemd. Om de gevaren van deceptie te verkleinen zijn zowel geïnformeerde toestemming (informed consent); en ‘debriefing’ van groot belang.

2. SOCIALE COGNITIE

 

Definitie sociale cognitie

Sociale cognitie is de manier waarop we de sociale wereld interpreteren, analyseren, opslaan en informatie erover gebruiken. We proberen dit op een zo efficiënt mogelijke manier te doen want onze cognitieve capaciteiten zijn beperkt.

 

Heuristieken

Overbelasting van informatie ‘information overload’ zijn gevallen waarin ons vermogen om informatie te verwerken wordt overschreden. Met behulp van heuristische regels worden deze voorkomen. De regels zijn echter niet altijd betrouwbaar of accuraat en worden vooral gebruikt onder onzekere omstandigheden (‘conditions of uncertainity’).

Verschillende heuristische regels kunnen worden onderscheiden: je prototype, de representativiteitsheuristiek, de beschikbaarheidsheuristiek en eiken en aanpassen.

 

Automatische verwerking verwijst naar het proces waarbij sociale informatie onbewust, onopzettelijk, onvrijwillig en tamelijk moeiteloos wordt verwerkt. Het is aangetoond dat we twee systemen hebben , een systeem dat op automatisch wijze werkt en een systeem dat op gecontroleerde, reflectieve wijze werkt. Uit onderzoek is gebleken dat bij deze twee systemen verschillende gebieden in de hersenen betrokken zijn.

 

Dingen en opties die gemakkelijker naar boven komen/ gemakkelijker uit ons geheugen worden opgehaald, kunnen op een heuristische manier worden beoordeeld als “goed”. Ze kunnen worden beoordeeld als beter dan dingen en opties die nieuw of zelden zijn aangetroffen. Ook kunnen ze als beter worden beoordeeld dan dingen of opties die afwijken van de status quo.

Dit is onder andere gebleken uit onderzoek van Eidelman, Pattershall en Crandall (2010).

Het is niet waarschijnlijk dat beoordelingen van alle producten worden bevoordeeld ten gunste van ‘leeftijd’, nieuwheid zal zelfs af en toe winnen. Echter, traditie of levensduur lijkt vaak heuristisch gezien te impliceren dat beproefd beter is dan nieuw.

 

Schema’s

Schema’s worden gebaseerd op voorgaande ervaringen en helpen bij het organiseren van grote hoeveelheden sociale informatie. Als ze eenmaal gevormd zijn, zijn ze vaak hardnekkig. Ze hebben een groot effect op het sociale denken en dat hoeft niet juist te zijn.

 

Uit onderzoek kan men opmaken dat schema’s van invloed zijn op de verwerkingsprocessen aandacht, coderen en ophalen. Een nadeel van schema’s is dat ze vaak niet worden bijgesteld als tegenstrijdige informatie is ontdekt. Dit wordt het ‘perseverance effect’ (het volhardende effect) genoemd. Een ander nadeel zijn de ‘self-fulfilling prophecies’ (zelf vervullende voorspellingen).

 

Priming: Welke schema’s zijn de leidraad voor onze gedachtes?

Priming is het sneller herkennen van, of reageren op een bepaalde stimulus als men deze eerder heeft waargenomen. Unpriming refereert naar het feit dat de effecten van de schema’s neigen voort te duren totdat ze op een of andere manier worden uitgedrukt in gedachtes of gedrag. Alleen dan verminderen de effecten van de schema’s.

 

Metaforen zijn een taalkundig apparaat dat relateert of een vergelijking trekt tussen een abstract begrip en een ongelijk concept. Omdat metaforen verschillende soorten van sociale kennis kunnen activeren, kunnen ze beïnvloeden hoe we situaties interpreteren. Ze vergemakkelijken het begrip van wat er gecommuniceerd wordt. Uit onderzoek van Landau, Sullivan en Greenberg (2009), waarbij deelnemers geprimede metaforen moesten lezen, bleek dat hoe we praten, het beeld dat we schetsen met onze woorden, van invloed kan zijn op hoe we de sociale wereld interpreteren en hoe we er op reageren.

 

Potentiële fouten bij sociale cognitie

Hoewel we denken zeer rationeel te zijn en logisch kunnen denken, schiet onze sociale cognitie tekort. De tendens om gevoeliger te zijn voor negatieve informatie dan voor positieve

Informatie wordt het negativiteitsvooroordeel genoemd. Dit is mogelijk aangeboren en is evolutionair gezien te verklaren. Negatieve informatie kan namelijk betekenen dat er dreiging is en snelle herkenning ervan is dus van belang om er snel op te kunnen reageren.

 

We vertonen daarentegen ook sterke optimistische vooroordelen (‘optimistic bias’), dat zijn neigingen te geloven dat het uiteindelijk wel goed komt.

Zo zijn er de overschattingsbarrière (‘overconfidence barrier’) en de valkuil van het plannen.

 

Denken in tegenstelling tot de feiten’ (‘counterfactual thinking’) beïnvloedt onze gevoelens en ons oordeel over mensen of gebeurtenissen.

 

Het onderdrukken van gedachten gaat vaak goed maar soms wordt het tegengestelde effect bereikt en komen de gedachten juist vaker terug.

 

Terreur beheer (‘terror management’) zijn onze inspanningen om in het reine te komen met de zekerheid van onze dood en de daarbij behorende verontrustende implicaties. Uit onderzoek is gebleken dat een manier die hierbij helpt is het geloof in bovennatuurlijke krachten (Norenzayan & Hansen 2006).

 

Bij magisch denken worden aannames gemaakt die niet rationeel (niet getoetst) zijn.

 

Affect en cognitie

Ons gevoel (gemoedstoestand) is van invloed op ons denken (cognitie) en andersom.

Bij humeur bepalend geheugen is ons humeur van invloed op wat we ons herinneren omdat we in het verleden, toen de informatie werd opgeslagen, in dezelfde gemoedstoestand waren. Je huidige humeur dient als een soort cue voor het ophalen van de herinneringen. Humeur overeenstemmend effect houdt in dat we meer positieve informatie waarnemen of herinneren als we in een overeenstemmend positief humeur zijn en negatieve informatie als we een in overeenstemmend negatief humeur zijn.

Een goed humeur kan onze creativiteit doen toenemen.

 

Onderzoek toont ook aan dat emotioneel geladen informatie anders wordt verwerkt en dat deze van grote invloed is op onze mening en besluiten, ook al proberen we dat te voorkomen door de informatie te negeren of te onderdrukken (zoals soms in een rechtszaal gevraagd wordt).

3. SOCIALE PERCEPTIE

 

Definitie sociale perceptie

Onder sociale perceptie verstaat men het proces van observeren van andere personen om inzicht te krijgen in wat de ander beweegt. We maken hierbij vaak veel fouten omdat we geen gedachten kunnen lezen en alleen op het uiterlijk en openlijk gedrag moeten afgaan.

 

Non-verbale conversatie is de communicatie tussen personen waarbij gebruik wordt gemaakt van de ongesproken taal van gezichtuitdrukkingen, oogcontact en lichaamstaal.

 

Emoties, gevoelens en humeur worden op verschillende manieren tot uitdrukking gebracht. Er zijn vijf basiskanalen te onderscheiden: gezichtsuitdrukkingen, oogcontact, lichaamstaal, houding en aanraken.

 

Gezichtsuitdrukking

Op het gezicht van de mens zijn zes basis emoties duidelijk af te lezen: boosheid, angst, blijdschap, verdriet, verbazing en afschuw. Echter uit recent onderzoek blijkt dat verbazing/verassing (‘surprise’) mogelijk niet zo duidelijk vertegenwoordigd is in gezichtsuitdrukkingen als eerder gedacht.

Gezichtsuitdrukkingen hoeven niet universeel te zijn en worden mede geïnterpreteerd op grond van de context.

Matsumoto en Willingham hebben in 2006 onderzoek gedaan naar gezichtsuitdrukkingen onder Olympische atleten.

 

Oogcontact

De ogen geven veel aanwijzingen voor de gevoelens van de ander. Uit het mijden van oogcontact kan men opmaken dat iemand onaardig is, ons niet mag of gewoon verlegen is. Het hebben van veel oogcontact betekent het tegenovergestelde, dus dat iemand je mag. Staren wordt echter negatief geïnterpreteerd en als agressief of vijandig ervaren.

 

Lichaamstaal en houding

Lichaamstaal verschaft ons belangrijke informatie over de persoon. Een dreigende houding aannemen of iemand ontvangen met open armen zijn voorbeelden van grote patronen van beweging. Meer specifieke informatie over iemands gevoelens wordt verkregen door kleine gebaren.

 

Aanraken

Als aanraken gepast is dan wordt het vaak positief uitgelegd. Een stevige handdruk kan een positieve eerste indruk achter laten.

Hoe je reactie is op de aanraking van een ander of wat het je vertelt over de ander hangt af van de factoren zoals wat je relatie tot die persoon is, hoe en waar je wordt aangeraakt en de context.

Levav en Argo (2010) vonden dat een licht, bemoedigend klopje op de arm gevoelens van veiligheid kan oproepen bij zowel mannen als vrouwen. Maar dit was wel enkel het geval als het klopje werd gegeven door een vrouw.

 

Overige bronnen van non-verbaal gedrag.

Paralinguistische aanwijzingen zijn veranderingen in de toon of stembuigingen.

Uit onderzoek van Milner en Maner (2010) blijkt dat veranderingen in de interne vrouwelijke chemie tijdens de menstruatie overgedragen kan worden aan anderen door subtiele reuk aanwijzingen.

 

De ‘facial feedback’ hypothese

Niet alleen zijn gezichtsuitdrukkingen een extern signaal van een interne toestand, ze kunnen ook een interne staat activeren of beïnvloeden. Dit wordt de gezichtsterugkoppeling hypothese (‘facial feedback hypothesis’) genoemd. Onderzoek van Mc Canne en Anderson (1987) bevestigt dit.

Davis, Seghas, Brandt en Oschner (2010) vergeleken de emotionele reactie van deelnemers die of positieve of negatieve filmfragmenten te zien kregen. De deelnemers die een Botox injectie hadden gekregen rapporteerden zwakkere emotionele reactie op de filmfragmenten.

 

Het herkennen van bedrog

Het herkennen van bedrog gaat ons niet zo goed af. Dat komt omdat we de neiging hebben anderen als betrouwbaar te zien, we graag aardig gevonden willen worden en omdat we een gebrek aan aandacht voor non-verbale aanwijzingen hebben.

 

Bruikbaar bij het ontdekken van bedrog micro-expressies mogelijke en discrepanties tussen de non-verbale aanwijzingen van de basiskanalen (‘interchannel discrepancies’) onderling. Deze discrepanties worden veroorzaakt door het feit dat een mens niet alle kanalen tegelijk onder controle weet te houden. Andere aanwijzingen zijn het snel knipperen van de ogen, of langdurig of juist weinig oogcontact en overdreven gezichtsuitdrukkingen.

 

Als mensen liegen gaat de stem vaak omhoog en ze gebruiken dan ook vaak andere woorden dan gebruikelijk. Het verhaal is bijvoorbeeld minder gerelateerd aan de persoon zelf (er komen minder woorden als ‘ik’ of ‘wij’ in het verhaal voor), het verhaal bevat meer woorden met een negatieve emotie en het verhaal bevat minder woorden die het verhaal complexer maken (zoals ‘behalve’ of ‘maar’).

 

Vrouwen zijn beter dan mannen in het sturen en interpreteren van non-verbale aanwijzingen, dit geeft ze een grote voorsprong in veel situaties.

 

Uit onderzoek blijkt dat wanneer men wordt blootgesteld aan bedrog de meeste mensen daarna eerder bereid zijn om soortgelijk gedrag te vertonen (Tyler 2006).

 

Attributies

Attribueren verwijst naar onze pogingen de oorzaken van andermans gedrag te identificeren en een beeld te krijgen van zijn karaktertrekken en disposities, dit is erg complex.

 

In de theorie van corresponderende inferenties wordt beschreven hoe we het gedrag van de ander als uitgangspunt nemen om hier uit te kunnen afleiden wat de stabiele karaktertrekken zijn van de persoon.

We richten ons allereerst op gedrag dat vrij gekozen is en niet gedwongen door omstandigheden. Daarnaast richten we ons volgens de theorie op niet gebruikelijke effecten (‘noncommon effects’), de effecten die door één specifieke factor veroorzaakt zijn en niet toevallig ook door andere oorzaken. Ten slotte hebben we meer aandacht voor minder sociaal aanvaarde acties (acties die afwijkend zijn).

 

Volgens de theorie van Kelley letten we op drie soorten informatie. We letten op de mate van consensus, consistentie en distinctie.

 

Verder is men geïnteresseerd in de vraag of de oorzakelijke factoren die het gedrag beïnvloeden wel of niet stabiel zijn, en of deze factoren wel of niet controleerbaar zijn.

 

Fouten

  • Het reductie principe (‘discounting principle’).

  • Het vermeerderingsprincipe (‘augmenting principle’).

  • Het vooroordeel van correspondentie (‘correspondence bias’)/ de fundamentele attributiefout.

  • Het actor-observer-effect.

  • Het self-serving vooroordeel (‘bias’).

 

Toepassingen van attributies

Depressieve mensen vertonen vaak de neiging negatieve uitkomsten toe te schrijven aan interne kenmerken en positieve uitkomsten aan externe. Therapie om dit patroon te doorbreken bleek zeer effectief te zijn.

De attributietheorie kan de reacties op seksuele intimidatie helpen verklaren en kan worden gebruikt bij het verminderen van zulke acties op de werkplek.

 

Impressies

Uit onderzoek naar impressieformatie blijkt dat de eerste indruk belangrijk is. In het klassieke onderzoek van Asch naar impressieformatie blijkt dat de impressie van anderen meer dan alleen een optelsom is van hun karaktertrekken.

 

Thin slices’ zijn de kleine hoeveelheden informatie over anderen die we gebruiken om eerste impressies van hen te vormen. Het blijkt dat we kunnen niet ons vertrouwen in onze impressie kunnen vertrouwen als een goede gids voor nauwkeurigheid.

 

Volgens impliciete persoonlijkheid theorieën vormen we impressies die in overeenstemming zijn met onze impliciete ideeën en niet met de werkelijke trekken van de persoon.

 

De meeste psychologen zijn het eens over het idee dat bij impressies van anderen twee componenten betrokken zijn namelijk: toonbeelden (exemplars) en abstracties.

 

Impressiemanagement

Gebleken is dat mensen die impressiemanagement toepassen veel baat hierbij hebben. Alleen wanneer we met andere cognitieve taken tegelijkertijd bezig zijn kunnen we afgeleid worden en problemen krijgen met impressiemanagement. Alleen bij verlegen mensen kan een afleidende taak positief effect hebben omdat ze dan worden afgeleid van hun angst en gevoelens slecht te presteren.

 

De meeste technieken om het imago te verbeteren zijn onder te brengen in enerzijds de zelfvergrotende technieken, of anderzijds bij de ander-vergrotende technieken.

 

Het ‘slime-effect’ slaat op de tendens om een negatieve impressie van anderen te vormen die aardig doen naar hun meerderen maar met verachting of minachting met hun ondergeschikten omgaan.

 

 

4. DE ZELF

 

Definitie van ‘de zelf’

Naar de zelf, de persoonlijke identiteit, is veel onderzoek gedaan. Hoe we over onszelf denken beïnvloedt niet alleen onze keuzes en ons gedrag maar ook hoe we anderen zien en met anderen omgaan. Zelfrapportages over het eigen gedrag zijn zelden objectief, wat onderzoek naar de zelf moeilijk maakt.

 

Zelfpresentatie

Uit onderzoek van Chamber, Epley, Savitsky en Windschitl (2008) blijkt dat hoewel we onze eigen intenties kennen, we soms niet nauwkeurig zijn over onszelf.

Uit ander onderzoek blijkt dat de mensen die sterk geloven dat ze zichzelf beter kennen dan anderen óók geloven dat zij anderen beter kennen dan dat de anderen zichzelf kennen.

Uit onderzoek van onder andere Vazire en Mehl (2008) bleek dat anderen soms ons daadwerkelijk beter kennen dan dat we ons zelf kennen en dat anderen dus soms beter ons eigen gedrag kunnen voorspellen.

 

Onderzoek van Marcus, Machilek en Schütz (2006) toont aan dat bij een zelfpresentatie op Internet het zelf-ander vraagstuk verandert. Degene die de zelfpresentatie/het profiel bekijkt trekt op basis daarvan namelijk conclusies die sterk overeenkomen met het zelfbeeld van de persoon die de zelfpresentatie/het profiel op het Internet heeft gezet. Een verklaring hiervan kan zijn dat de persoon die zichzelf presenteert meer controle heeft over de impressies van anderen dan bij face to face impressies.
 

Facebook

Er bestaan (onder andere) twee hypotheses die als verklaring dienen voor het feit dat lid worden voor Facebook: De Sociale Compensatie Hypothese en de Sociale Verbetering Hypothese.

 

Ellison, Steinfeld en Lampe (2007) deden onderzoek naar het sociale kapitaal onder Facebook gebruikers. Zij vonden sterker bewijs voor de Sociale Compensatie Hypothese.

Joinson (2003) vond bovendien dat angstige tieners eerder iemand mee uit vragen via Facebook omdat het hun zenuwen verbergt.

Uit onderzoek van Bargh, Mc Kenna en Fitzsimons (2002) bleek dat verlegen mensen met minder sociale vaardigheden via het Internet meer hun “ware ik” toonden dan via face to face interactie. Dus misschien proberen leden van Facebook niet zo zeer hun imago te managen, maar meer hun werkelijke zelf te uiten wat ze face to face minder goed lukt.

Sheeks en Birchmeier (2007) kwamen tot de conclusie dat verlegen, sociaal angstige personen in staat zijn om online sociale vaardigheden aan te leren voor offline gebruik.

Op basis van de onderzoeksresultaten zou je kunnen stellen dat cyber optimisten, die denken dat online activiteit zorgt voor sociaal succes, gelijk hebben.

 

Zelfbeeld

Zelfpromotie is de poging jezelf te presenteren als een persoon met positieve attributies.

Het zelfverificatie perspectief is de theorie die gaat over het proces waardoor anderen het eens zijn met ons eigen zelfbeeld. Je kunt jezelf ook presenteren als iemand die de ander respecteert en waardeert. Deze vleierij (‘ingratiation’) is een tactiek om anderen te overtuigen dat we hen leuk vinden door ze te prijzen of vleien. Dit is meestal een effectieve tactiek, mits we niet overdrijven dan wordt onze oprechtheid namelijk in twijfel getrokken. Om hetzelfde te bereiken kunnen we ook zelfspot (‘self-deprecating’) gebruiken. Dit is het impliceren dat je niet zo goed bent als een ander.

 

Zelfkennis

Om jezelf beter te leren kennen maken mensen vaak gebruik van introspectie. Onderzoek heeft uitgewezen dat we niet altijd bewust toegang hebben tot de reden van onze daden. Hierdoor generen we vaak redenen die tot valse conclusies leiden. Uit onderzoek van Wilson en Kraft (1993) is bijvoorbeeld gebleken dat mensen achteraf attitudes “verzonnen” die bij hun aangegeven redenen passen.

Een uitspraak doen over een toekomstige situatie is vaak niet nauwkeurig omdat we ons niet daadwerkelijk in die situatie bevinden op het moment van introspectie.

 

Anderen verschillen in de focus van hun aandacht en weten minder van onze intenties af, zo kunnen ze mogelijk beter inzicht hebben over ons toekomstig gedrag.

Echter introspectie hoeft niet altijd misleidend te zijn. Als het gedrag betreft gebaseerd op een bewust besluitvormingsproces kan introspectie tot accurate oordelen over de zelf leiden. We moeten hierbij echter wel rekening houden met de factoren die ons gevoel beïnvloeden.

 

Identiteit

Bij de persoonlijke identiteit omschrijven we onszelf primair als individuen. Bij de sociale identiteit zien we onszelf als leden van bepaalde sociale groepen.

We kunnen niet alle aspecten van onze identiteit tegelijkertijd ervaren en welk aspect van de identiteit naar boven komt hangt af van met wie we onszelf vergelijken. Saillantie is wanneer iemand opvalt of de focus van aandacht is.

Met welke groep we onszelf vergelijken kan van invloed zijn op de inhoud van de identiteitsomschrijving.

 

Als meerdere aspecten van onszelf duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn spreekt men van zelfcomplexiteit. Falen op een domein zal dan minder effect hebben op hoe we over onszelf denken. Als er sprake is van identiteit vermenging dan worden vaak gevoelens van stress ervaren.

In de westerse cultuur wordt individualisme belangrijk gevonden en zien we onszelf graag als onafhankelijk. In de Aziatische cultuur wordt collectivisme benadrukt en zal men eerder een afhankelijk zelfconcept ontwikkelen.

Als we verwachten dat anderen ons afwijzen om een bepaald aspect van onszelf dan kunnen we proberen dat aspect te veranderen of we kunnen ook juist het aspect gaan benadrukken.

Naast een subjectief bewustzijn en een objectief bewustzijn is de mens in staat tot het ontwikkelen van een symbolisch zelfbewustzijn.

Beelden van de mogelijke zelf (‘possible self’) in de toekomst, kunnen ons inspireren om moeilijke veranderingen te maken in het heden om zo de geïdealiseerde zelf te bereiken. Sommige doelen kunnen alleen worden bereikt als met anderen wordt samengewerkt, met collectieve daadkracht.

 

Zelfcontrole

Zelfcontrole is geen oneindige bron. Uit onderzoek van Vos en Heatherton betreffende chronisch diëten bleek dat succesvolle zelfcontrole onze volgende poging ook kan verzwakken. Dit heet ‘ego depletion’.

 

Zelfwaardering

Onze zelfwaardering neemt toe als we een bepaald doel bereikt hebben, of neemt af als we deze niet bereiken. De zelfwaarderingschaal van Rosenberg is een veelgebruikte expliciete methode om zelfwaardering te meten.

De meeste mensen vertonen het bovengemiddelde effect (above-average effect).

 

Zelfdienende vooroordelen zijn wanneer we ons niet persoonlijk verantwoordelijk voelen als het gaat om negatieve uitkomsten maar wel verantwoordelijk voelen voor de positieve uitkomsten.

Onderzoek heeft aangetoond dat het hebben van een hoge zelfwaardering een voorspeller kan zijn van agressieve reacties. Het hebben van een lage zelfwaardering is geen voorspeller gebleken van sociale afwijkingen. De zelfwaardering van vrouwen is slechter dan die van mannen.

 

Sociale vergelijking

Volgens de sociale-vergelijkingstheorie van Festinger kan er sprake zijn van benedenwaartse sociale vergelijking en opwaartse sociale vergelijking. We kunnen vergelijkingen maken op persoonlijk niveau en op het niveau van de sociale groep.

Het zelfevaluatie maintenance model suggereert dat, als we ons op een persoonlijk niveau vergelijken, we afstand willen nemen van de persoon die beter presteert, maar dat we de persoon die slechter presteert juist willen benaderen. Hierdoor voelen we ons beter en wordt onze zelfbeeld niet aangetast.

De sociale-identiteit theorie suggereert dat, als we tot dezelfde groep behoren, we dicht bij een goed presterende persoon willen zijn en afstand willen nemen van de persoon die slecht presteert. Als de persoon die slecht presteert de groep schade kan aanrichten treedt het zwarte schaap effect op en zal de persoon afgewezen worden om de identiteit van de groep te beschermen. We willen graag dat anderen positief over ons denken.

 

Self monitoring’ is de wil en capaciteit van mensen om hun gedrag aan te passen aan de verwachtingen van anderen of aan de situatie. Er kan sprake zijn van hoge en lage ‘self-monitors’.

 

Vooroordelen en zelfwaardering

Het toeschrijven van een externe oorzaak aan een negatieve uitkomst wordt gezien als bescherming van het zelfbeeld. De vooroordelen worden echter door groepsleden niet als extern gezien en het toeschrijven van de negatieve uitkomsten aan de vooroordelen werkt hier dus niet beschermend.

 

Het behoren tot een minder gewaardeerde, gediscrimineerde groep kan negatieve gevolgen hebben voor de prestaties.

 

Stereotype dreiging gebeurt als de persoon lid is van een groep die men op bepaalde domeinen negatief beoordeeld en de persoon bang is het vooroordeel te bevestigen.

Als mensen dit ervaren kunnen ze afstand nemen van het taakdomein waarop ze moeten presteren of ze kunnen zich distantiëren van de groep als geheel. Deze twee opties hebben op de lange termijn een emotioneel nadelig effect.

 

5. ATTITUDES

 

Definitie attitudes

Onder attitude (houding) wordt de evaluatie van verschillende aspecten van de sociale wereld verstaan. Attitudes zijn van invloed op onze gedachten en ons gedrag, ze kunnen positief zijn of negatief zijn en een mix van beide. Ambivalente attitudes zijn gemakkelijker te beïnvloeden dan de uitgesproken positieve of negatieve attitudes. Sterk uitgesproken attitudes zijn betere voorspellers van gedrag.Verder bestaan er expliciete attitudes en impliciete attitudes.

 

Attitudevorming

Bijna alle psychologen geloven dat attitudes aangeleerd worden. Het ontwikkelen ervan gebeurt vaak door verschillende processen van sociaal leren.

Een belangrijk proces is de klassieke conditionering. Bij onderbewuste (subliminal) conditionering is er sprake van klassieke conditionering van attitudes door blootstelling aan stimuli waarvan men zich niet bewust is.

Mere exposure’ is dat je attitude wordt gevormd doordat je iets eerder hebt gezien, maar je dit niet noodzakelijk herinnert.

Door louter de herhaling van informatie kan een gevoel van vertrouwdheid en meer positieve attitudes gecreëerd worden, dit is het ‘illusion of the truth effect’.

 

Attitudes kunnen ook worden verkregen door instrumentele conditionering. Gedragingen (attitudes) worden dan versterkt door positieve responsen en afgezwakt door negatieve responsen.

 

Er is sprake van observationeel leren als individuen nieuw gedrag of ideeën verkrijgen door het observeren van anderen.

 

Op basis van sociale vergelijking vormen mensen tevens hun attitudes. Mensen vergelijken zich over het algemeen met referentiegroepen.

 

Men spreekt van het derdepersoon-effect wanneer gedacht wordt dat blootstelling aan de media alleen van invloed is op de attitudes van anderen en dat het geen effect heeft op de eigen attitudes.

 

Functies van attitudes

Attitudes kunnen gezien worden als automatische reacties op de wereld om ons heen. We vormen zelfs attitudes over objecten die we ons niet meer herinneren al eerder gezien te hebben.

 

Attitudes dienen een kennisfunctie, hebben een identiteit of een zelfexpressie functie, verschaffen ons soms ook een gevoel van eigenwaarde. Verder is er de egodefensieve functie en de impressie motivatie functie.

 

Factoren die een rol spelen bij de beïnvloeding van attitudes op gedrag

Veel onderzoek richt zich op de factoren die bepalen wanneer attitudes het gedrag beïnvloeden en waarom die beïnvloeding plaats vindt.

 

Er zijn situationele omstandigheden waardoor we onze attitudes liever niet uiten. We houden onze mening liever voor ons als we denken dat anderen er een andere mening op na houden dan wijzelf. Als collectief deze denkfout wordt gemaakt spreekt men van pluralistische onwetendheid. Het niet openlijk voor de eigen mening uitkomen, kan zelfs worden volgehouden als we praten met mensen met een zelfde mening, omdat we de groep waar we bij willen horen niet willen afvallen.

 

De sterkte van een attitude is ook een bepalende determinant voor het gedrag. De sterkte is van invloed op het gemak waarmee specifieke attitudes herinnerd kunnen worden (attitude toegankelijkheid).

 

We zetten ons vooral in voor extreme attitudes waar we sterke argumenten voor hebben. Deze attitudes voorspellen vaak het gedrag. Attitudes die gevormd zijn op basis van eigen ervaringen hebben een sterker effect op gedrag dan attitudes die indirect gevormd zijn.

 

Mechanismes die werkzaam zijn bij de vorming van het gedrag door attitudes

Attitudes lijken gedrag te beïnvloeden door twee mechanismen.

 

Er zijn de theorieën van beredeneerd denken en (daaruit voortkomend) van gepland gedrag en er is het implementatie plan.

 

Volgens de theorie van het attitude-voor-gedrag proces model beïnvloeden attitudes het gedrag door eerst een duidelijk beeld te krijgen van de situatie en deze zal vervolgens bepalend zijn voor het gedrag.

 

Hoe attitudes kunnen veranderen

Overreding (‘persuasion’) is de moeite die we doen om andermans attitudes te veranderen door het gebruik van verschillende boodschappen, fear appeal.

We worden regelmatig blootgesteld aan overredingen, pogingen onze attitudes te veranderen, zoals reclameboodschappen.

Om inzicht te krijgen in de processen die betrokken zijn bij overreding, richtte men zich in vroegere onderzoeken vooral op de karakteristieken van de boodschapper, de boodschap en het publiek. Bij de volgende factoren is sprake van meer overredingskracht: een betrouwbare boodschapper, een aantrekkelijke boodschapper, een boodschap die schijnbaar niet onze mening probeert te veranderen, afleiding tijdens het overbrengen van de boodschap, een tweezijdige benadering van een boodschap, mensen die vlot praten, mensen die zelfverzekerd zijn, een jong publiek.

 

Deze factoren beïnvloeden de overreding maar geven geen inzicht in hoe overreding werkt. Als we ons afvragen hoe overhalen werkt, vragen we ons eigenlijk af hoe we de informatie van de overredingsboodschap cognitief verwerken. Volgens de theorie van het elaboration-likelihood model (ELM) kunnen overredingen op twee manieren worden uitgewerkt, de systematische (centrale route van overreden) en de heuristische manier (perifere route van overreden).

 

Als onze motivatie en capaciteit groot is om de informatie van de overreding uit te werken, dan zullen we kiezen voor de meer inspannende manier en dus de systematische manier van verwerken. Als een boodschap erg relevant is, dan zal het overreden dus succesvoller zijn als men met sterke argumenten komt omdat men hier voor een systematische manier van verwerken zal kiezen.

Als de boodschap er niet zo veel toe doet, dan wordt voor de heuristische manier gekozen en zullen argumenten geen invloed hebben.

De theorie geeft een verklaring voor het feit dat mensen sneller overgehaald worden als ze zijn afgeleid. Dit komt omdat mensen dan de informatie niet goed systematisch kunnen verwerken en dus overgaan op de heuristische manier van verwerken. Als de juiste cues voor heuristische verwerking aanwezig zijn dan zullen ze daar op afgaan in plaats van op argumenten.

 

Verzet tegen overredingspogingen

Reactantie (reactance) veroorzaakt verzet: als een individu merkt dat er sterke druk op hem of haar wordt uitgeoefend om een bepaalde beslissing of opinie over te nemen, zal hij of zij geneigd zijn juist het tegenovergestelde te kiezen.

Ook waarschuwingen vooraf (forewarning) voor een aankomende overredingspoging, leidt vaak tot verzet.

 

Selectieve vermijding is de tendens om de aandacht van de overreding af te wenden om te voorkomen dat de huidige attitude beïnvloed wordt. Dit is een defensieve manier van verzet tegen overredingen. Een actieve manier van verzet is met tegenargumenten te komen en de discussie aan te gaan.

Als we argumenten tegen onze overtuigingen te horen krijgen en daarna vervolgens meteen argumenten die deze kunnen weerleggen, dan zal onze weerstand tegen de overredingen groter worden. Dit wordt inenting tegen tegenovergestelde meningen genoemd.

 

Cognitieve dissonantie

Het verkleinen van de inconsistentie tussen twee of meer attitudes kunnen we doen door onze attitudes of ons gedrag te veranderen om overeenstemming te bereiken tussen die twee. We kunnen ook op zoek gaan naar nieuwe informatie die ons gedrag of attitude ondersteunt. Ten derde kunnen we besluiten dat we de inconsistentie onbelangrijk te vinden (trivialisatie).

Dissonantie komt vaak voor in situaties waarin we gedwongen zijn om ons aan te passen, waarin we dingen zeggen of ons gedragen in tegenstelling tot onze attitudes.

Het less-leads-to-more effect is als we minder dissonantie ervaren als we wel redenen hebben voor de discrepantie.

Schijnheiligheid (‘hypocricy’) is het publiekelijk bepleiten van attitudes of gedrag en vervolgens inconsistent handelen in relatie tot deze attitudes of dit gedrag.

Dissonantie lijkt universeel te zijn, maar de condities waaronder het verschijnt en de tactieken die individuen toepassen om het te verkleinen, worden beïnvloed door culturele factoren.

 

6. STEREOTYPERING, VOOROORDELEN EN DISCRIMINATIE

 

Stereotypes zijn de cognitieve componenten van de attitudes ten opzichte van een sociale groep en ze bevatten ideeën en verwachtingen over hoe de groep in elkaar zit.

Vooroordelen (‘prejudice’) slaan op de gevoelens (meestel negatief) die we hebben ten opzichte van een groep, het affectieve component.

Discriminatie slaat op het component gedrag dat we vertonen en de acties die we ondernemen tegenover de leden van de specifieke sociale groep.

 

De subjectieve waarneming van ongelijkheid is anders voor de groep die het doel is dan voor de groep die het begaat. Volgens de ‘vooruitzicht theorie’ van Kahneman en Tversky (1984) zijn mensen risico mijdend (‘risk averse’). Deze theorie is ook toepasbaar op percepties van (on)gelijkheid. Deze intense emotionele waarneming kan ten grondslag liggen aan de ‘haatgroepen’.

 

Kenmerken van stereotypes

De sociale informatie die relevant is voor een actief stereotype is vaak sneller verwerkt en wordt beter onthouden dan informatie die er niet aan gerelateerd is, dit bespaart veel cognitieve inspanningen. Stereotypes worden hierdoor niet snel aangepast en kunnen pas veranderen als de onderlinge relaties tussen de groepen veranderen.

 

Mensen behorende tot de meerderheid overschatten vaak de negatieve gedragingen van mensen uit een minderheidsgroep. Dit is een gevolg van de illusie correlatie.

Er is sprake van de tendens van de zij-groep (out-group) homogeniteit en de wij-groep (in-group) verschillen. Minderheidsgroepen vertonen juist vaker homogene gevoelens, vooral als ze geconfronteerd worden met onrechtvaardigheid. Hier is sprake van juist wij-groep homogeniteit.

Subtype is een deelverzameling van de groep die niet consistent is met het stereotype van de groep als geheel.

 

Sekse stereotypes

De sekse stereotiepe ideeën spelen een belangrijke rol in wat mannen en vrouwen bereiken. Worden vrouwen van de positieve kant benaderd dan worden ze gezien als aardig en zorgzaam, maar van de negatieve kant als zwak en afhankelijk. Mannen worden in positieve zin doortastend en assertief gevonden, maar in negatieve zin gezien als agressief en arrogant.

 

Het glazen plafond slaat op het feit dat vrouwen meer barrières in hun carrières ondervinden dan mannen en als gevolg daarvan minder topposities bekleden. Seksisme kan in twee verschillende vormen geuit worden, vijandig seksisme en welwillend seksisme. Zowel mannen als vrouwen tonen meer respect voor mannen. Dit speelt vooral een rol bij selectie van personeel voor functies met een hogere status.

 

Vrouwen kunnen soms gezien worden als louter lichamen die bestaan voor het plezier van anderen, dit heet de belichaming van vrouwen (‘objectfication of females’). Onderzoek toont aan dat mannen die worden blootgesteld aan een beeld van een belichaamde vrouw een verhoogde tolerantie laten zien in zaken met betrekking tot seksuele intimidatie. Deze tolerantie is hoger dan die van mannen die niet zijn blootgesteld aan een beeld van een belichaamde vrouw.

 

Onderzoek van Ryan en Haslam (2005, 2007) toont aan dat in tijden van crisis het waarschijnlijker is dat vrouwen een leiderschap positie krijgen toegewezen. Ook groeit deze waarschijnlijkheid als het gaat om een riskante en/of precaire positie met een mogelijke kans op falen, dit is het glazen klif effect.

 

Een nadelig effect van minimale uitvoering (tokenism) is dat de schijn wordt opgehouden dat er van discriminatie geen sprake is. Ten tweede kan het beschadigend zijn voor de eigenwaarde van de persoon en hoe tegen de persoon wordt aangekeken.

 

Uit onderzoek is gebleken dat de prestatie van een persoon op een leiderschap positie verslechterd als de persoon wordt verteld dat er enkel is gekozen op basis van geslacht. Wanneer er wordt verteld dat bij de selectie rekening is gehouden met het geslacht én de verdienste van de persoon bleek de prestatie even hoog als wanneer er geen informatie over de basis van de selectie werd gegeven.

 

De maatstaven of normen waarmee we anderen evalueren kunnen objectief of subjectief zijn. De betekenis van de maatstaaf verschilt afhankelijk van het groepslidmaatschap van de persoon die wordt geëvalueerd.

 

Verschuivende normen (‘shifting standards’) is een fenomeen dat plaatsvindt wanneer we een groep als norm gebruiken maar verschuiven naar een ander groep als de vergelijkingsnorm wanneer we leden van een andere groep beoordelen/evalueren.

 

Singlism is de negatieve stereotypering en discriminatie gericht op mensen die single (alleenstaand) zijn.

 

Het ontstaan van vooroordelen

Vooroordelen ontstaan doordat men gelooft dat groepen een onderliggende essentie hebben. Als op een bevooroordeelde manier over een groep gedacht wordt, dan zal dat van invloed zijn op de verwerking van informatie over de groep en zal vervolgens weer leiden tot het bevestigen van het vooroordeel.

 

Vooroordelen komen vaak naar boven als we ons bedreigd voelen en als groepsbelangen op het spel staan, als er strijd is om schaarse middelen. In de realistische conflict theorie wordt duidelijk gemaakt dat een simpele strijd om een bepaald product kan leiden tot escalatie van het conflict met emotioneel geladen vooroordelen. Belangrijk hierbij zijn de ‘zero sum outcomes’.

Een oplossing voor competities of strijd tussen groepen is het werken aan ‘superordinate doelen’. Dit zijn doelen die alleen bereikt kunnen worden als er coöperatie is tussen de groepen.

Ten slotte is gebleken dat het categoriseren van een wij-groep en een zij-groep, voldoende aanleiding kan zijn voor het ontstaan van vooroordelen. Minimale groepen is categorisatie in verschillende groepen gebaseerd op enkele “minimale” criteria. We hebben neiging voorkeur te geven aan anderen die zijn gecategoriseerd in dezelfde groep als wij zelf zijn.

 

Incidentele gevoelens worden veroorzaakt door factoren anders dan de zij-groep, maar kunnen wel voor automatische vooroordelen zorgen richting leden van de zij-groep. Deze impliciete associaties kunnen bijna automatisch worden opgeroepen.

De uiteindelijke (ultimate) attributiefout slaat op de tendens om meer gunstige en vlijende verklaringen te geven voor gedrag van leden van de eigen groep, dan voor leden van andere groepen.

 

In de sociale identiteitstheorie wordt verklaard hoe het komt dat sociale categorisatie tot vooroordelen leidt. Bevindingen suggereren dat pogingen om vooroordelen te reduceren, door de verschillen tussen ‘wij’ en ‘zij’ weg te nemen, alleen kunnen slagen als de groepen zich niet bedreigd voelen in hun unieke identiteit of superioriteitsgevoelens.

 

Discriminatie

Het hebben van een vooroordeel (net als een bepaalde attitude) hoeft niet te betekenen dat deze in het gedrag tot uiting komt. Wetten, sociale druk, angst voor wraak, zijn allemaal redenen om vooroordelen niet te uiten. Toch komt discriminatie voor, soms op extreme wijze maar meestal op een subtiele of verborgen manier.

 

Bij modern racisme hebben mensen het idee dat de minderheidsgroepen meer gunsten ontvangen of zoeken en dat er wordt ontkend dat ze worden achtergesteld.

 

Onderzoek naar vooroordelen wordt bemoeilijkt door het feit dat men vaak niet openlijk voor de ideeën wil uitkomen. Bij de “bogus pipeline”, worden deelnemers van het onderzoek overtuigd worden dat een apparaat hun gedachten kan lezen en dat het geen zin heeft hun ware mening te verzwijgen. Hoewel dit onderzoek zinvol kan zijn, is hier wel sprake van deceptie en kan het alleen werken als de deelnemers het echt geloven en als de deelnemers bewust zijn van hun vooroordelen.

 

Minder bewuste vooroordelen worden getest in de “bonafide pipeline”, een techniek die gebruik maakt van impliciete metingen om de impliciete racistische houdingen te meten. Priming wordt bijvoorbeeld toegepast. Onderzoek heeft inderdaad impliciete racistische houdingen aangetoond en dat deze houdingen automatisch tot uiting komen in het nemen van beslissingen betreffende de anderen of in vriendelijkheid tijdens interacties.

 

Bij ambivalent racisme heeft de persoon zowel negatieve als positieve gevoelens over een minderheidsgroep.

Het collectieve schuldgevoel is de emotie die kan worden ervaren wanneer we geconfronteerd worden met de schadelijke acties uitgevoerd door onze wij-groep tegen de zij-groep. Dit gevoel wordt het meest waarschijnlijk ervaren als de schadelijke acties als onrechtmatig worden beschouwd.

 

Uit onderzoek is gebleken dat ‘moral disengagement’ en gemotiveerd vergeten manieren zijn om te kunnen omgaan met de schadelijke acties van de eigen wij-groep om te gaan. Sahdra en Ross (2007) hebben aangetoond dat het geheugen van het begaan van schadelijke acties door de wij-groep niet gelijk is aan het geheugen wanneer de wij-groep slachtoffer is van schadelijke acties. Mensen hebben verschillende gemotiveerde mentale strategieën om hun positieve standpunt ten opzichte van de wij-groep te behouden, ondanks de benadeling van anderen.
 

Vooroordelen tegengaan

Het sociale-leer inzicht over vooroordelen houdt in dat deze worden verkregen doordat kinderen ze overnemen van significante anderen en ze direct beloond worden als ze de denkbeelden overnemen.

 

Volgens het common in-group identity model kunnen vooroordelen teruggedrongen worden door recategorisatie. Volgens het model zal de attitude van een persoon positief veranderen als de persoon zichzelf gaat zien als lid van een afzonderlijke sociale entiteit.

 

Vooroordelen worden ook bepaald door de heersende sociale norm. Een negatieve houding kan, als gedacht wordt dat belangrijke anderen minder bevooroordeeld zijn, worden bijgesteld in positieve zin.

 

 

7. AANTREKKING

 

Definitie aantrekking

Onder interpersoonlijke aantrekking wordt verstaan de positieve of negatieve houdingen die we ontwikkelen ten opzichte van andere personen. Deze evaluaties kunnen langs een dimensie worden afgezet, met aan de ene kant ‘iemand mogen’ en aan de andere kant ‘iemand niet mogen’.

 

Interne determinanten van aantrekking

Mensen hebben behoefte aan affiliatie, dit lijkt aangeboren. Hoe sterk deze behoefte is, is voor iedereen verschillend. Externe omstandigheden kunnen tijdelijk de affiliatiebehoefte laten toenemen of afnemen

Onderzoek laat zien dat mensen die beweren dat ze geen of weinig behoefte aan affiliatie hebben, dit wel degelijk hebben. Als deze mensen namelijk leren dat ze geaccepteerd worden door anderen zal zowel hun stemming als hun zelfwaardering verbeteren.

Mensen willen met anderen zijn, zelf vreemden, om te communiceren, voor sociale vergelijking en het maken van beslissingen. We zoeken vaak emotionele en cognitieve duidelijkheid door contact met anderen.

 

De aanwezigheid van positieve affecten leidt tot positieve evaluaties van andere mensen en negatieve affecten tot negatieve evaluaties. Belangrijke karakteristieken van het affect zijn de intensiteit (sterkte) van de emotie en de richting van de emotie (positief of negatief). Positieve en negatieve emoties beïnvloeden aantrekking op zowel een directe als een indirecte manier.

 

Adverteerders en politici gebruiken vaak het indirecte effect van emotie om aantrekking op te roepen voor hun producten of kandidaten/standpunten.

 

Mensen mogen elkaar meer als het affect positief is en ze voelen zich op hun gemak bij elkaar als ze samen kunnen lachen.

 

Fysiek nabijheid

De fysieke nabijheid is een externe factor waarop een eerste ontmoeting vaak is gebaseerd en meestal resulteert in aantrekking. Hoe kleiner de fysieke afstand hoe groter de kans dat mensen elkaar herhaaldelijk ontmoeten. Gebleken is dat herhaaldelijke blootstelling (‘repeated exposure’) meestal resulteert in een meer positieve evaluatie. Dit wordt ook wel het louter blootstelling (‘mere exposure’) effect genoemd.

Als de allereerste reactie van de persoon extreem negatief is leidt herhaling van de blootstelling echter zelfs tot meer afkeer.

 

Fysieke aantrekking

Fysiek aantrekkelijke verdachten worden minder vaak schuldig bevonden dan onaantrekkelijke verdachten. Ook worden aantrekkelijke mensen gezien als meer intelligent, gezond en betrouwbaar. Ook worden er meer positieve karaktereigenschappen en sociaal wenselijke eigenschappen aan aantrekkelijke mensen toegeschreven.

Deze stereotypes zijn vaak incorrect, Een andere verklaring voor het verschijnsel ‘knap is goed’ is het stappen model van Lemay et al. (2010).

Er zijn twee typen vrouwen die als meeste aantrekkelijk worden beoordeeld, dit is uit onderzoek gebleken. Aan de ene kant de “schattige” vrouw en aan de andere kant de “volwassen vrouw”.

 

Mensen kunnen vaak niet goed inschatten hoe ze door anderen worden gezien. Sommige mensen ervaren verschijningsangst. Positieve stereotypes over aantrekkelijkheid zijn crosscultureel, de specifieke inhoud echter van het stereotype hangt af van de cultuur.

 

Naast aantrekkelijkheid spelen ook andere observeerbare karakteristieken een rol zoals lichaamsbouw, gewicht, manier van doen, eetgewoontes, voornamen, en andere oppervlakkige karakteristieken.

 

Rood

In veel culturen (zowel oude als moderne) wordt het idee geaccepteerd dat rood op lippen en het gezicht en mogelijk in kleding de aantrekkelijkheid van een vrouw kan verhogen.

Uit ander onderzoek is onder andere gebleken dat wanneer mannen een vrouwelijke vreemdeling tegen een rode achtergrond zagen, zij als meer aantrekkelijk werd beoordeeld dan wanneer de achtergrond wit was. Dit effect deed zich niet voor onder de vrouwen die moesten beoordelen, voor hen maakte de achtergrondkleur geen verschil.

 

Interactieve determinanten van aantrekking

Door communicatie ontdekken mensen de mate van overeenkomsten van attitudes, overtuigingen, waardes en interesses. Hierdoor krijgen ze een idee of ze elkaar mogen door wat ze zeggen en doen.

 

Aangetoond is dat mensen elkaar meer mogen als ze meer overeenkomsten hebben en dat ze elkaar minder mogen als ze meer verschillen vertonen. Dit wordt het ‘similarity-dissimilarity’ effect genoemd.

Attitude overeenkomst is wanneer twee individuen dezelfde attitudes delen.

 

De proportie van overeenkomst is het aantal specifieke indicators die twee mensen overeenkomstig hebben, gedeeld door het aantal specifieke indicators die de twee mensen overeenkomstig hebben met daarbij opgeteld het aantal specifiek indicators die ze niet gemeenschappelijk hebben.

Hoewel de verschillen in attitudes een grotere impact blijken te hebben op de aantrekking dan de overeenkomsten, wordt op beide gereageerd en hoe hoger de proportie van overeenkomst hoe groter de aantrekking.

 

De afstoting (‘repulsion’) hypothese van Rosenbaum is niet juist. Wel hebben ongelijke attitudes een negatief effect dat sterker is dan het positieve effect van gelijke attitudes. Verder bestaat er de overeenkomst (‘matching’) hypothese.

 

De balans theorie beschrijft dat als mensen elkaar mogen en overeenkomsten vertonen, dit een gevoel van balans geeft en emotioneel prettig is. Als mensen elkaar mogen maar echter verschillende opvattingen hebben, geeft dat een gevoel van disbalans en een emotioneel onprettig gevoel.

 

Waarom gelijkheid er toe doet wordt met de sociale-vergelijkingstheorie van Festinger duidelijk.

 

De aangepaste respons suggereert dat onze negatieve reacties op mensen die anders dan ons zijn, stamt van onze primitieve voorouders uit bescherming van de eigen soort.

 

In het ‘affect-centered’ model wordt vastgesteld dat aantrekking bepaald wordt door directe en geassocieerde bronnen van affect en dat cognitieve processen hierbij vaak een bemiddelende rol spelen.

 

We mogen mensen die laten merken in woorden of daden dat ze ons mogen en we vinden anderen onaardig als we weten dat ze ons niet aardig vinden.

 

Ouder-kind relaties

In het eerste levensjaar van een kind is hij/zij extreem gevoelig voor gezichtsuitdrukking, lichaamsbeweging en de geluiden die anderen maken. De moeder is op haar beurt gevoelig voor wat het kind doet. De wederzijdse interactie tussen ouder en kind is een positieve educatieve ervaring voor beiden.

De hechtingsstijl (‘attachment style’) is de mate van veiligheid die wordt ervaren in interpersoonlijke relaties. Verschillende stijlen ontwikkelen zich in interacties tussen kind en verzorger als het kind basis attitudes verkrijgt over zelfwaarde en interpersoonlijk vertrouwen: zekere hechtingsstijl, angstige-vermijdende hechtingsstijl, bezorgde (‘preoccupied’) hechtingsstijl en afwijzende (‘dismissing’) hechtingsstijl.

 

Vriendschap

Mensen tonen meer bescheidenheid met hun vrienden dan met vreemden. Ook liegen ze minder tegen vrienden, tenzij het een leugen is om de vriend beter te laten voelen.

Vrouwen rapporteren meer vrienden en hechten meer waarde aan intimiteit dan mannen.

Uit recent onderzoek blijkt dat perceptie van gelijkheid eerder een voorspeller van vriendschap is dan werkelijke gelijkheid.

Romantische relaties

Romantische relaties ontwikkelen vaak op dezelfde manier als interpersoonlijke aantrekking: een combinatie van affiliatiebehoeftes, gevoelens van affect, nabijheid, reacties op observeerbare karakteristieken, overeenkomsten, en wederzijdse sympathie.

 

Aanvullende kenmerken van een romance zijn de seksuele aantrekkingskracht, de behoefte voor totale acceptatie en een acceptatie voor positieve fantasieën over de relaties. Evolutionaire determinanten spelen een rol bij aantrekkingskracht.

 

Liefde is meer dan een hechte vriendschap en liefde is niet alleen seksuele interesse hebben voor elkaar.

Gepassioneerde liefde is een intense en vaak onrealistische respons op een andere persoon.

Onbeantwoorde (‘unrequited’) love is liefde die door een persoon wordt ervaren voor de ander, echter de ander voelt deze liefde niet en kan het dus ook niet terug geven. Kameraadschappelijke (‘companionate’) liefde is liefde die gebaseerd is op vriendschap, wederzijdse aantrekking, gedeelde interesses, respect en zorg voor elkaars welbevinden.

 

Sternberg stelt in zijn triangular model of love’ dat elke liefdesrelatie opgemaakt is uit drie componenten: intimiteit, passie en beslissing/betrokkenheid. Als al deze componenten in een relatie even sterk aanwezig zijn, wordt van een volmaakte (‘consummate’) liefde gesproken.

 

De veranderingen in houding en gedrag tegenover seksulaiteit in de jaren zestig en zeventig waren zo ingrijpend dat men zelfs spreekt van de “seksuele revolutie”.

 

Jaloezie

Hoewel de meeste mensen denken dat jaloezie primair in verband staat met romantische relaties kan het in andere contexten ook voorkomen. Het is echter duidelijk dat het de meest sterke en gevaarlijke effecten heeft wanneer het de romantische liefde betreft. Het speelt zelfs een belangrijke rol bij doodslag op vrouwen.

We ervaren jaloezie omdat geanticipeerde of werkelijke afwijzing onze zelfwaarde bedreigt, dit is uit onderzoek gebleken. Het blijkt dat deze bedreigingen bestaan uit de mogelijkheid dat iemand waar we veel om geven ons verlaat voor een rivaal.

 

Partnerkeuze

Onderzoek toont aan dat partnerkeuze afhankelijk is van wat voor rol we verwachten dat de partner in de toekomst zal spelen. Partnerselectie brengt vaak competitie met zich mee om de meest geliefde/gewilde partner. Echter nieuw onderzoek toont aan dat zowel vrouwen als man vaak samenwerken met hun vrienden. Vrienden van vrouwen helpen elkaar vaak om contact te voorkomen met ongewilde partners. Vrienden van mannen helpen elkaar vaak om toegang tot gewilde partners te verkrijgen.

Geheime liefdes zijn spannend, maar hebben vaak nadelige gevolgen voor de relaties zelf en de betrokken mensen.

Het beëindigen van romantische relaties is vaak erg moeilijk. Dit resulteert in het veelvuldige gebruik van technologie voor het uitvoeren van deze pijnlijke taak.

8. SOCIALE INVLOED

 

Definitie sociale invloed

Onder sociale invloed wordt verstaan de pogingen van een of meerdere individuen de attitudes, overtuigingen, standpunten of gedragingen van een of meerdere andere individuen te veranderen.

 

Symbolische sociale invloed is het resultaat van mentale representaties van anderen en onze relaties met hen. De aanwezigheid van bepaalde personen in onze gedachten bepaalde relationele schema’s opwekken. Ook kunnen de psychologische representaties van anderen de doelen opwekken die deze personen voor ons in hun hoofd hebben.

 

Uit onderzoek is bewijs voor de introspectie illusie gebleken. Deelnemers rapporteerden dat ze minder beïnvloedt waren door conformiteit bij een groepsbeoordeling dan een ander persoon (vreemdeling) was. Echter in werkelijkheid was de conformiteit van de andere personen even hoog als die van de deelnemers zelf.

 

Overeenstemming

Overeenstemming is een aspect van sociale invloed waarbij individuen hun attitudes of gedragingen veranderen om zich te houden aan de bestaande sociale normen. Een sociale norm is meestal duidelijk voorgeschreven en kan expliciet of impliciet zijn.

 

Een bekend sociaal dilemma dat opgesteld is door Asch is zijn lijn beoordeling taak. Velen bezweken onder de druk en gingen mee in het geven van een verkeerd antwoord.

De effecten van sociale invloed zijn sterk en doordingend maar neigen vergroot te worden in situaties waar we onzeker zijn van onze eigen beoordeling en wat correct is.

 

Druk om te conformeren produceert vaak schadelijke effecten en zorgt ervoor dat goede mensen slechte dingen doen. Dit is in dramatische vorm aangetoond door het Stanford gevangenis experiment van Zimbardo.

 

Wanneer de samenhang (cohesie) groot is neemt de druk op de overeenstemming toe om geaccepteerd te worden. Overeenstemming neemt ook toe met de grootte van de groep.

De sociale normen kunnen worden onderverdeeld in beschrijvende of voorschrijvende normen.

Situationele normen zijn normen die ons gedrag bepalen in bepaalde situaties of omgevingen, deze kunnen onbewust zijn.

 

Het autokinetisch fenomeen is de schijnbare beweging van een enkel stilstaande bron van licht in een donkere kamer.

 

Volgens de normatieve focus theorie beïnvloeden de normen ons gedrag alleen als ze relevant of doeltreffend zijn.

 

De eerste motivatie die aan aanpassingsgedrag ten grondslag ligt is de behoefte aardig gevonden of geaccepteerd te worden door anderen, dit is normatieve sociale invloed. De tweede motivatie heeft betrekking op de behoefte om een juist, accuraat beeld te hebben van de sociale wereld, dit is geïnformeerde sociale invloed.

Hierdoor is de druk op overeenstemming groot. Aan individuen of groepen die zich niet willen aanpassen liggen twee factoren ten grondslag: allereerst de behoefte de individualiteit te bewaren en ten tweede de behoefte controle over het eigen leven te behouden.

Sommige mensen willen zich wel aanpassen maar kunnen dit niet door fysieke beperkingen, legale barrières of psychologische oorzaken.

 

Sommigen verzetten zich tegen overeenstemming en proberen het gedrag van de meerderheid te veranderen. Hierbij is ten eerste van belang dat de leden van de minderheid consistent moeten zijn in hun oppositie tegen de meerderheid. Ten tweede dat de leden van de minderheid niet rigide of dogmatisch moeten overkomen. Ten derde, moeten de standpunten passen in de sociale context.

 

Omdat de mening van de minderheid bedreigd wordt, overschatten de leden vaak het aantal mensen dat het eens is met hun standpunten.

 

Emotionele 'besmetting” kan leiden tot gelijke of tegenovergestelde reacties van de betrokken mensen. Dit hangt af van bijvoorbeeld de overeenkomst die men voelt met anderen.

Er kan ook sprake zijn van tegenovergestelde besmetting ‘counter-contagion’.

 

Geslachtsverschillen in conformiteit lijken alleen voor te komen onder specifieke omstandigheden.

Verschillende factoren kunnen non-conformisme bevorderen.

Meegaandheid

Meegaandheid is een aspect van sociale invloed waarbij de ene persoon de andere persoon directe verzoeken doet en hoopt positieve antwoorden erop te krijgen.

 

Individuen passen vele tactieken toe om andere mensen over te halen:

  • Vriendschap:

  • ingratiation’.

  • toevallige overeenkomsten

  • Toezegging/consistentie

  • voet-tussen-de-deur techniek

  • lowball’ procedure

  • Schaarste

  • playing hard to get

  • deadline techniek.

  • Wederkerigheid

  • deur-in-het-gezicht techniek

  • that’s-not-all’ techniek

  • Autoriteit

  • gehoorzaamheid

  • Sociale validatie

 

 

Gehoorzaamheid aan autoriteit

Gehoorzamen wordt minder gebruikt dan de technieken overeenstemming of meegaandheid omdat men, ook al heeft men meer autoriteit, liever kiest voor een sympathiekere methode.

 

Milgram heeft onderzoek gedaan naar gehoorzaamheid. Kort samengevat wordt in zijn onderzoek de proefpersoon gevraagd een andere deelnemer (medewerker van het onderzoek) te helpen bij een geheugentaak. De proefpersoon krijgt daarbij de opdracht om de andere persoon een schok te geven als hij of zij een fout maakt.

Uit het onderzoek komt naar voren dat veel personen bereid zijn te gehoorzamen aan de verzoeken van de onderzoeker (autoriteit), ook al krijgen ze de opdracht de andere medewerker pijn te doen.

 

Het onderzoek van Milgram vertoont parallellen met de werkelijkheid waarbij mensen onschuldige slachtoffers gruwelijke dingen aandoen.

 

Factoren zoals verantwoordelijkheid, geïnformeerde sociale invloed, geleidelijke opvoering van autoriteit en gebrek aan reflectie zorgen voor een toename van gehoorzaamheid.

 

Om weerstand te bieden tegen destructieve gehoorzaamheid:

  • Kunnen mensen er aan worden herinnerd dat ze ook verantwoordelijk zijn voor hun daden.

  • Kan er al eerder worden aangegeven dat totale gehoorzaamheid aan destructieve bevelen ongewenst is.

  • Kunnen mensen gemotiveerd worden om te twijfelen aan de vaardigheden en motieven van de autoriteit.

  • Kunnen mensen geïnformeerd worden over de mechanismen van gehoorzaamheid, opgedaan in psychologische onderzoeken.

 

Sociale invloed op de werkvloer

Onderzoek heeft aangetoond dat mensen op de werkvloer echter vaak net iets andere tactieken van beïnvloeding toepassen dan in een andere context.

Meest gebruikelijk is de consultatieve techniek waarbij getracht wordt anderen direct over te halen. Ook wordt ‘ingratiation’ vaak gebruikt (eerst aardig gevonden worden, dan iemand iets verzoeken).

 

Technieken waarbij dwang komt kijken worden minder toegepast (zoals iemand onder druk zetten door gebruik van bevelen of bedreigingen, of iemand wijzen op autoriteiten of op het beleid van de organisatie). Deze technieken wekken reactantie op, de wens om zich te verzetten tegen de verzoeken van de persoon en te weigeren wat de persoon van ze vraagt.

 

9. PROSOCIAAL GEDRAG

 

Definitie prosociaal gedrag

Onder prosociaal gedrag is hulpvaardig gedrag ten gunste van een ander, dat niets oplevert voor degene die het uitvoert en zelfs een zeker risico met zich mee kan brengen. Altruïsme is gedrag dat ingegeven wordt door niet zelfzuchtige betrokkenheid voor het welbevinden van anderen.

 

Empathie en Altruïsme

Sommige mensen zijn hulpvaardiger dan anderen, deze verschillen gebaseerd zijn op de persoonlijke disposities.

 

Empathie wordt met hulpvaardigheid geassocieerd: de emotionele toestand van de ander aanvoelen, sympathie voelen, de behoefte hebben het probleem op te lossen en zich kunnen verplaatsen in de ander.

Of iemand met empathie reageert, hangt af van erfelijkheidsfactoren en de leerprocessen. Vrouwen vertonen meer inlevingsvermogen.

 

Een altruïstische persoonlijkheid bevat een combinatie van persoonlijkheidsvariabelen (disposities) die met prosociaal gedrag worden geassocieerd. Deze zijn empathie, geloven in een rechtvaardige wereld, acceptatie van sociale verantwoordelijkheid, een interne ‘locus of control’ en niet egoïstisch zijn.

 

De meeste hulpvaardigheid is gebaseerd op zowel egoïstische als niet egoïstische motieven.

Drie psychologische theorieën proberen de reden voor hulpvaardigheid te verklaren.

 

  • De empathie-altruïsme hypothese.

  • Het model van verlichting van negatieve gevoelens.

  • De empathie vreugde hypothese.

 

Biologisch perspectief

Het genetisch determinisme model stelt dat hulpvaardigheid gestuurd wordt door genetische attributies die geëvolueerd zijn omdat het de kans vergroot op het doorgegeven van de genen aan volgende generaties

De selectie van verwanten (‘kin selection’) theorie ondersteunt dit model.

Prosociaal gedrag is een evolutionair biologische predispositie, dat versterkt of verzwakt kan worden door situationele, cognitieve en affectieve factoren.

 

Reacties in geval van nood

In sommige situaties reageren mensen niet op een noodtoestand. Zo bestaat er het ‘bystander effect’ die te maken heeft met de diffusie van verantwoordelijkheid genoemd.

 

De beslissing wel of niet op een noodtoestand te reageren hangt af van de beslissingen die tijdens vijf verschillende stappen worden gemaakt: waarnemen, interpreteren, verantwoordelijkheid nemen, kennis/vaardigheden en beslissing nemen.

 

Dit beslissingsproces maakt duidelijk dat als iemand niet te hulp schiet men dat de persoon niet altijd kwalijk mag nemen.

Hulp bieden bij een noodtoestand staat dus onder invloed van externe factoren (zoals het aantal omstanders) en interne factoren tijdens het beslissingsproces.

 

Situationele factoren

Men is eerder geneigd hulp te geven als:

  • De hulpbehoevende aantrekkelijk is of op hen lijkt.

  • De hulpbehoevende tijdens de interactie automatisch de neiging vertoont hem of haar te imiteren.

  • De hulpbehoevende duidelijk niet door eigen toedoen in de problemen is gekomen.

  • Men in het verleden of kort ervoor een voorbeeld van hulpvaardig gedrag heeft gezien en dat dan na wil doen (‘modeling’).

 

Het helpen kan worden verhoogd door prosociale modellen, maar ook door het spelen van prosociale videospellen. Ook de expressie van dankbaarheid verhoogt prosociaal gedrag, voornamelijk door het verhogen van de gevoelens van zelfwaarde van de helper.

 

Emotionele factoren

De emotionele toestand van een persoon worden door interne en extern factoren bepaald. De emotionele toestand, positief of negatief, is van invloed op prosociaal gedrag. Uit onderzoek is gebleken dat deze invloed soms gecompliceerder is dan verwacht.

 

Van een positieve emotie wordt prosociaal gedrag verwacht. Dat klopt vaak wel maar onder bepaalde omstandigheden neemt de hulpvaardigheid juist af. Een omstander kan door zijn goede humeur de situatie verkeerd inschatten en denken dat van een noodtoestand geen sprake is. Mensen kunnen ook hulp weigeren omdat ze iets moeten doen wat moeilijk is of onplezierig. Een goed humeur maakt mensen onafhankelijk en daardoor keren ze hun rug naar de problemen toe.

 

Men zou verwachten dat negatieve emoties tot minder hulpvaardig gedrag zal leiden. Dit gaat inderdaad op maar er zijn ook hier weer specifieke omstandigheden die het tegendeel laten zien. Wanneer de daad iemand een beter gevoel geeft zal hij of zij eerder geneigd zijn te helpen.

 

Omdat de persoon die sociale uitsluiting ervaart een verminderde capaciteit heeft om empathie te voelen, verminderd prosociaal gedrag vaak. Verder vermindert ook duisternis en het koppelen van een economische waarde aan onze tijd de neiging om anderen te helpen.

 

Vrijwilligerswerk

Bij deze vorm van prosociaal gedrag is ook het beslissingsmodel van toepassing.

Vrijwilligerswerk moet niet worden opgelegd want dat heeft vaak een averechts effect:

  • Het vermindert de interesse voor toekomstig vrijwilligerswerk

  • Vrijwilligers vertonen meer altruïstische karaktertrekken

  • Vrijwilligers zijn vaak begaan met de toekomstige generaties (‘generativity’)

 

Morele dilemma’s

Mensen verschillen in hun motivaties wanneer ze geconfronteerd worden met het maken van keuzes. Er zijn drie motivaties die een rol spelen bij morele dilemma’s wel of niet hulp te bieden: zelfbelang, morele integriteit en morele hypocrisie:

Bij de keuzes hulp te bieden of niet moeten mensen een balans zien te vinden tussen zelfbelang en morele integriteit, terwijl ze morele hypocrisie liever vermijden.

 

Geholpen worden

Als iemand hulp krijgt van iemand die sterk op hem of haar lijkt, zal de hulpbehoevende eerder negatief reageren. Iemand kan door de hulp die hij aangeboden krijgt zich meer incompetent gaan voelen, verminderde zelfwaardering ervaren en zich gekleineerd voelen.

 

Deze gevoelens zetten de mensen aan tot het oplossen van de eigen problemen in de toekomst.

 

Hoewel het aannemelijk is om agressie en helpen direct tegenover elkaar staan, toont onderzoek aan dat dit niet het geval is.

10. AGRESSIE

 

Definitie agressie

Agressie is gedrag gericht op een ander persoon met de bedoeling die persoon pijn te doen.

 

Er bestaan verschillende theoretische perspectieven over agressie. Dit zijn, soms contrasterende, inzichten over de aard en het ontstaan.

 

Verklaringen van agressie

Hoewel men de verklaring dat agressie voortkomt vanuit een aangeboren vechtinstinct tegenwoordig onvoldoende vindt, zijn velen wel overtuigd van het evolutionaire perspectief, waarin wordt gesteld dat biologische/genetische factoren wel een bepaalde rol spelen.

 

Een bekende drijfveer theorie is de frustratie-agressie hypothese. Gebleken is echter dat de rol van frustratie minder groot is dan men vermoedde.

 

Volgens het sociale leerperspectief wordt agressief gedrag verworven, aangeleerd, door directe ervaringen of door observaties van het gedrag bij anderen.

 

Het algemene agressie model (‘general agression model’, ‘GAM’) verklaart dat agressie is aangeleerd en dat daarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen enerzijds situationele factoren en anderzijds persoonlijke factoren die tot agressie kunnen leiden.

 

Voorbeelden van situationele factoren zijn:

  • Verschillende soorten aanvallen (beledigingen).

  • Het observeren van agressief gedrag bij anderen (modellen).

  • Alles wat de persoon ervaart als onprettig (zoals hoge temperaturen, harde geluiden).

Voorbeelden van persoonlijke factoren zijn:

  • Karaktertrekken (snel geïrriteerd zijn).

  • Houdingen of opvattingen over geweld (denken dat het acceptabel en gepast is).

  • De neiging vertonen het gedrag van anderen vijandig te interpreteren en zekere vaardigheden die gerelateerd zijn aan agressie (kunnen vechten of wapens kunnen gebruiken).

 

Deze situationele en persoonlijke variabelen hebben hun impact op drie basis processen: opwinding, affectieve toestand en de cognities.

 

Dit algemene agressie model is completer en lijkt de beste verklaring voor agressie te geven.

 

Determinanten van menselijke agressie kunnen, culturele, persoonlijke en situationele factoren zijn.

 

Onder directe provocatie verstaat men acties van anderen die agressie opwekken bij de ontvanger omdat men vermoedt dat deze acties door slechte bedoelingen zijn ingegeven. Lichamelijke of verbale provocaties worden beschouwd als sterke oorzaken van agressie.

Treiteren/sarren (‘teasing’) zijn provocatieve statements die de aandacht vestigen op andermans gebreken en imperfecties. Zelfs mild treiteren kan agressie oproepen, hoewel het effect ervan wel per cultuur verschilt.

 

Verhoogde opwinding is ook een situationele factor. De opwinding overdracht theorie (‘excitation transfer theory’) gaat hier verder op in.

Onderzoek heeft aangetoond dat blootstelling aan mediageweld agressief en gewelddadig gedrag vergroot in de mensen die er naar kijken. Het brengt agressieve gedachten op gang en leidt tot afzwakking van de regels tegen geweld. Ook vermindert het prosociaal gedrag en empathie.

 

Aangetoond is dat gewelddadige pornografie de bereidheid in mannen tot agressief gedrag tegen vrouwen vergroot. Het vele kijken naar pornografie veroorzaakt een desensitisatie effect, waardoor de emotionele reacties op slechte behandeling of mishandeling van seksuele slachtoffers geleidelijk minder worden. Het kan ten slotte leiden tot het ontwikkelen van verkeerde denkbeelden, attitudes, over seksueel geweld, zoals het idee dat vrouwen eigenlijk zelf wensen verkracht te worden of dat seksuele slachtoffers het zelf hebben uitgelokt.

 

Culturele factoren spelen ook een rol bij agressie.

Seksuele jaloezie blijkt ook vaak een belangrijke oorzaak van agressie te zijn. Vooral in ‘cultures of honor’ wordt ontrouw, gepleegd door vrouwen, vaak door mannen als een grote belediging opgevat, een aantasting

van de mannelijke eer, en kan dit tot een heftige respons leiden.

 

Mannelijkheid blijkt meer precair dan vrouwelijkheid. Bedreigingen van de mannelijkheid kunnen agressie oproepen zo blijkt uit onderzoek. Deze agressie is namelijk bedoeld om de mannelijkheid te herstellen.

 

Persoonlijke oorzaken

Het TASS model staat voor Trekken (‘traits’) als Situationele gevoeligheden (‘Sensitivities’). Dit model erkent het belang van situationele factoren en de complexe interacties met onder andere persoonlijkheidskenmerken.

 

Een Type A persoonlijkheid wordt gekenmerkt door een sterke competitieve instelling, gehaast zijn en vijandigheid; een Type B persoonlijkheid wordt gekenmerkt door lage competitieve instelling, ontspannenheid en het ontbreken van vijandigheid.

Zoals men zou kunnen verwachten, vertonen type A persoonlijkheden meer vijandige agressie. De Type B persoonlijkheden gebruiken meer instrumentele agressie.

 

Een vijandige attributie vooroordeel leidt eerder tot agressieve reacties. Als men de neiging heeft acties van anderen, die ambigu te noemen zijn, te interpreteren als vijandig en opzettelijk.

 

Als het opgeblazen zelfbeeld, dat narcistische mensen van zichzelf hebben, wordt bedreigd, reageren ze daar overdreven agressief op.

 

Sensatiezoekers zijn eerder geneigd agressief te reageren. Sensatiezoekers voelen zich aangetrokken tot agressie uitlokkende situaties omdat het spannend en opwindend is. Ook komt uit onderzoek naar voren dat sensatiezoekers vaker boze en vijandige gedachten ervaren.

 

Mannen vertonen meer agressie zonder daarbij eerst geprovoceerd te zijn. Als wel van provocatie sprake is, zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen minder groot.

Ten tweede vertonen mannen meer directe agressie en gebruiken vrouwen vaker een indirecte vorm van agressie. Bij deze vormen van agressie kan de agressor zijn of haar identiteit geheim houden en zal het slachtoffer er niet gauw achter komen van wie de agressie afkomstig is.

 

Bij de situationele oorzaken van agressie moet gedacht worden aan hoge temperaturen of alcoholgebruik.

 

Agressie binnen lange termijn relaties

 

Pesten is een vorm van agressie waarbij de agressie één kant opgaat. Bij pesten valt een persoon herhaaldelijk een andere persoon lastig, die niet in staat is daar tegen in te gaan. Pesten komt voor bij kinderen en tieners, maar ook onder volwassenen op de werkvloer of in gevangenissen. Cyberpesten is pesten dat plaatsvindt in chatrooms, op sociale netwerken etc.

 

Een motief van mensen om te pesten is om macht over de andere persoon te krijgen. Een ander motief is dat mensen tot een sterke groep willen behoren en zo status voor de leden verwerven. Voor meisjes komt er nog een derde motief bij, namelijk depressief zijn.

 

Pestkoppen pesten omdat hun gedachten worden beïnvloedt door vijandige attributie vooroordelen; ze denken dat het gedrag van anderen opzettelijk is of wordt veroorzaakt door blijvende karakteristieken. De slachtoffers leggen het gedrag van de pestkoppen uit door externe oorzaken aan te wijzen.

 

Gebleken is ook dat pestkoppen en de ‘bully-victims’ een lagere zelfwaardering hebben dan mensen die niet pesten. Om hun gevoel van eigenwaarde op te krikken vallen ze anderen aan.

 

Ten slotte, pestkoppen denken dat de beste manier om op pesten te reageren is door agressief te reageren want dat dwingt dan respect af en geeft een goed gevoel.

Pesten kan zeer beschadigend zijn en soms tot zelfdoding leiden. Om het pesten tegen te gaan moet allereerst de ernst van het probleem worden ingezien door alle partijen, en vervolgens krachtige stappen worden ondernomen om het tegen te gaan.

 

Agressie op werkvloer kan verschillende vormen aannemen maar is meestal verborgen.

De agressie komt niet alleen onder gelijkwaardige collega’s voor maar vindt ook plaats tussen bazen en ondergeschikten. Hier spreekt men van misbruikte supervisie (‘abusive supervision’).

Een oneerlijke behandeling wordt vaak aangeven als reden voor de agressie en ook worden grote reorganisaties vaak als mogelijke reden gegeven.

 

Preventie

Straf is een methode om agressie tegen te gaan en wordt gegeven om verschillende redenen. Allereerst om mensen die een agressieve daad hebben begaan duidelijk te maken dat het niet de bedoeling is anderen iets aan te doen. Ten tweede kan straf worden toegepast om als een afschrikmiddel te dienen. Ten derde worden gevangenisstraffen toegediend om de maatschappij te beschermen tegen zeer gevaarlijke mensen.

 

Straf kan helpen als: het direct na de daad wordt opgelegd, als het zeker wordt uitgevoerd en als de straf zwaar genoeg is.

De catharsis hypothese stelt dat agressie kan worden afgereageerd door aan bepaalde activiteiten deel te nemen. Gebleken is dat de agressie alleen tijdelijk afneemt.

 

Agressie kan worden verminderd door het aanbieden van verontschuldigingen. Vergeven is ook effectief in de vermindering van de agressie en kan bijdragen aan de psychologische gezondheid.

 

Self-affirmation is het reageren op pesten, wat de zelfwaarde bedreigt, door de bekwaamheid op een ander gebied te benadrukken en te bekrachtigen.

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1232