Begrippenlijst Kernvak Privaatrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoofdstuk 1: Inleiding

 

A

Absoluut toekomstig goed: goederen die in het geheel nog niet bestaan.

 

Afhankelijke rechten: een recht dat zodanig aan een ander recht is verbonden dat het niet zonder dat andere recht kan bestaan (art. 3:7 BW).

 

Authentieke akte: Een akte opgemaakt in de vereiste vorm en bevoegdelijk opgemaakt door een daartoe aangestelde ambtenaar of een daarmee gelijk te stellen persoon. Voorbeeld is bijvoorbeeld een notariële akte, dagvaarding of beslagexploot.

 

B

Beperkt recht: een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht (art. 3:8 BW).

 

Bestanddeel: onzelfstandige onderdelen van een zaak op grond van een ideële band of hechte materiele band (art. 3:4 BW).

 

Bloot eigenaar: de eigenaar die zijn zaak met een goederenrechtelijk recht bezwaard ziet.

 

Burgerlijke vruchten: opbrengsten die goederen met behoud van hun substantie genereren, waarbij de vrucht een vermogensrecht is (art. 3:9 lid 2 BW).

 

C

Conservatoir: rechten bewarend.

 

D

Dubbel toekomstige vorderingen: nog niet bestaande vorderingen uit een al evenmin bestaande rechtsverhouding.

 

E

Eenheidsbeginsel: zakelijke rechten kunnen slechts een zaak als geheel betreffen, niet slechts een of meer onderdelen ervan.

 

Eigendom: het meest volledige recht op een goed.

 

Enkel toekomstige vorderingen: nog niet bestaande vorderingen uit een al wel bestaande rechtsverhouding.

 

Exclusiviteit van goederenrechtelijke rechten: iedere derde is verplicht zich te onthouden van gedragingen die de rechthebbende op een goed in zijn gebruik, beheer of beschikking storen.

 

Executoriaal: rechten effectuerend.

 

G

Gesloten systeem: men kan geen nieuwe goederenrechtelijke rechten in het leven roepen. Daarnaast is goederenrecht, behoudens uitzonderingen, dwingend recht en er kan dus niet van afgeweken worden.

 

Goed: alle zaken en alle vermogensrechten (art. 3:1 BW).

 

Goede trouw (negatief): een kennen noch behoren te kennen (art. 3:11 BW). Dit is de omschrijving die men wettelijk gezien aanhoudt.

 

Goede trouw (positief): een niet weten en niet behoren te weten.

 

Goodwill: de surplus waarde van de onderneming boven de optelsom van de waarden der afzonderlijke goederen.

 

H

Heerschappijleer: Verdedigd door Von Savigny. Een goederenrechtelijk recht geeft heerschappij over een goed, een persoonlijk recht geeft heerschappij over een persoon.

 

I

Ideëel bestanddeel: een bestanddeel dat zonder een bepaalde hoofdzaak als onvoltooid moet worden aangemerkt. Men kijkt bij het vaststellen hiervan naar de verkeersopvattingen (art. 3:4 lid 1 BW).

 

K

Kadaster: een soort van juridische landkaart van Nederland. Onroerende zaken, schepen en luchtvaartuigen.

 

Kenbronnen: Burgerlijk Wetboek, verdragen, overige wetgeving, jurisprudentie en literatuur.

 

Klassieke leer: verdedigd door Diephuis, Opzoomer, Suijling en Scholten. Een goederenrechtelijk recht vormt een directe rechtsbetrekking tussen mens en goed. Een persoonlijk recht vormt een rechtsbetrekking tussen twee of meer personen.

 

L

Leer van Ginossar: Eigendom is een universele vorm van toebehoren. Bij een persoonlijk recht is de debiteur aan een bepaalde persoon verbonden.

 

Leer van Meijers: daar waar de wet een recht niet als een persoonlijk of goederenrechtelijk recht aanmerkt, zal bezien moeten worden of het in voldoende mate over eigenschappen beschikt die kenmerkend zijn voor een goederenrechtelijk recht. Het zogenaamde normaal-type.

 

M

Materieel bestanddeel: een bestanddeel dat men niet kan afscheiden zonder substantiële schade aan de hoofdzaak of het bestanddeel aan te richten (art. 3:4 lid 2 BW).

 

Misbruik van bevoegdheid: een bevoegdheid hebben, maar deze niet kunnen inroepen, voor zover je die misbruikt (art. 3:13 BW).

 

Moederrecht: een meer omvattend recht ten opzichte van een ander recht, het dochterrecht (art. 3:8 BW).

 

N

Natuurlijke vruchten: opbrengsten die goederen met behoud van hun substantie genereren, waarbij de vrucht een zaak is (art. 3:9 lid 1 BW).

 

Negatief stelsel van de openbare registers: Het geldende systeem in Nederland. Zonder inschrijving kan een goederenrechtelijke verandering met betrekking tot registergoederen, niet tot stand komen. De bewaarder is lijdelijk. Hij is niet bevoegd om een onderzoek in te stellen naar de juistheid van de feiten in de hem aangeboden stukken en om aan de hand daarvan eventueel inschrijving te weigeren.

 

Nevenrechten: rechten die steeds verbonden zijn aan een vordering, dit behoeven geen vermogensrechten te zijn. Meestal volgen nevenrechten het hoofdrecht, veel afhankelijke rechten zijn tevens nevenrechten. Bij deze laatste categorie moet men denken aan pand, hypotheek en borgtocht.

 

Niet-registergoed: een goed waarbij inschrijving in een openbaar register geen constitutief vereiste is.

 

O

Onderhandse akte: Gevallen waarbij er geen sprake is van een authentieke akte. De bewijsrechtelijke status van een onderhandse akte is minder dan die van een authentieke akte.

 

Onroerende zaken: de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, met de grond verenigde beplantingen, gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd benevens hun bestanddelen (art. 3:3 lid 1 BW).

 

P

Positief stelsel van de openbare registers: de openbare registers worden geacht de werkelijke situatie weer te geven. De bewaarder moet bij elke aanbieding van stukken een uitvoerig onderzoek verrichten.

 

Prioriteit van goederenrechtelijke rechten: geen enkele derde kan een goederenrechtelijk recht op datzelfde goed vestigen, zonder het eerdere recht volledig in acht te nemen. Prior tempore, potior iure.

 

Publiciteitseis: om een goederenrechtelijke status te verkrijgen moet er naar gelang van de aard van het goed worden voldaan aan bepaalde publiciteitseisen.

 

R

Recht aan order: een document waarin een schuldenaar erkent dat een schuldeiser een vordering op hem heeft. In dit document wordt expliciet de naam van de schuldeiser genoemd. Voor overdracht van dit recht is endossement vereist.

 

Recht aan toonder: een document waaruit blijkt dat de persoon die dat document toont recht heeft op voldoening van de vordering genoemd in dat document. De naam van de schuldeiser op dit document is dus niet vereist. Voor de overdracht van een recht aan toonder is dan ook geen endossement vereist, zoals dat wel vereist is bij een recht aan order.

 

Registergoed: een goed voor welker overdracht of vestiging inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers nodig is (art. 3:10 BW).

 

Relatief toekomstig goed: bestaande goederen die (nog) niet behoren tot het vermogen van degene die het goed aanduidt als toekomstig.

 

Respectleer: passief-normatieve benadering van het onderscheid tussen goederenrechtelijke rechten en persoonlijke rechten. Het persoonlijke recht is gericht tegen een of meer bepaalde personen, een goederenrechtelijk recht tegen alle personen buiten de titularis zelf. Een persoonlijk recht geeft aanspraak op een positieve prestatie. Een goederenrechtelijk recht op een negatieve prestatie, namelijk dat derden zich onthouden van inbreuken.

 

Retentierecht: het recht tot opschorting van de verplichting tot afgifte van een zaak.

 

Roerende zaken: alle zaken en hun bestanddelen die niet onroerend zijn (art. 3:3 lid 2 BW).

 

S

Separate behandeling: een goederenrechtelijk gerechtigde kan een later beslag of faillissement negeren en zijn goederenrechtelijke recht separaat uitoefenen. Dit vloeit voort uit het absolute karakter van een goederenrechtelijk recht.

 

T

Tegenwoordig goed: een goed dat reeds bestaat.

 

 

V

Vermogensrecht: een recht met vermogenswaarde (art. 3:6 BW).

 

Volgrecht van goederenrechtelijke rechten: droit de suite. De rechthebbende kan zijn recht uitoefenen ongeacht onder wie het goed zich bevindt.

 

Volledig recht: de eigendom van zaken en het toebehoren van vermogensrechten.

 

Vruchten: de opbrengsten die goederen met behoud van hun substantie genereren (art. 3:9 BW).

 

Z

Zaken: voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (art. 3:2 BW).

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 2: Bezit, houderschap en bewind

 

 

A

Aansprakelijkheidsfunctie van bezit: Een bezitter kan op diverse gronden aansprakelijk worden gesteld voor eventuele schade die het object waarvan hij de bezitter is veroorzaakt. Zie bijvoorbeeld art. 6:173 of art. 6:179 BW.

 

Actiefunctie van bezit: Op basis van art. 3:125 BW heeft de bezitter het recht op bezitsacties. Deze acties gelden slechts tijdens het bezit en binnen een jaar na een eventueel bezitsverlies of bezitsstoornis.

 

B

Bewijsfunctie van bezit: Bezit te goeder trouw schept niet alleen de suggestie, maar ook het wettelijk vermoeden van toebehoren.

 

Bewind: de rechtspositie die bestaat uit beheers- en beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van goederen die aan een ander toebehoren.

 

Bezitsverkrijging onder algemene titel: art. 3:116 BW. Opvolging van een persoon in alle hoedanigheden en gebreken. Denk hierbij aan erfopvolging.

 

Bezitsverlies: kan plaatsvinden door zowel kennelijke prijsgave van het bezit als door bezitsverkrijging door een ander (art. 3:117 lid 1 BW).

 

Brevi manu: een tweezijdige verklaring strekkende tot bezitsverschaffing aan een houder. De houder veranderd dus in een bezitter (art. 3:115 sub b BW).

 

C

Constituto possessorio: bezitsoverdracht door een tweezijdige verklaring waarbij de vervreemder voortaan houder zal zijn (art. 3:115 sub a BW).

 

G

Goederenrechtelijke functie van bezit: voldoen aan de standaardeis van levering door middel van bezitsverschaffing.

 

I

Individualisatie-eis: voor alle vormen van bezitsverkrijging geldt als eis dat de desbetreffende goederen geïndividualiseerd moeten kunnen worden.

 

L

Longa manu: De houder voor de een wordt voortaan houder voor een ander. Hierbij is een tweezijdige verklaring niet langer genoeg, erkenning van de overdracht door de houder of simpelweg een mededeling is noodzakelijk (art. 3:115 sub c BW).

 

M

Materiële functie van bezit: Tot op bepaalde hoogte wordt de bezitter te goeder trouw beschermd, zelfs als hij het door hem bezeten goed dient af te geven.

 

Middellijk bezit: een goed wordt door een houder namens de bezitter gehouden.

 

Middellijk houderschap: houden door middel van een ander. Er is dus sprake van een persoon die houdt voor een houder, als het ware een onderhouder.

 

O

Occupatie: zich de feitelijke macht van het goed verschaffen. Dit gebeurd dus vanuit het initiatief van de occupant en is in die zin tegenovergesteld aan overdracht.

 

Onmiddellijk bezit: bezitten voor jezelf, zonder dat er iemand is die voor je houdt.

 

Onmiddellijk houderschap: zelf een goed houden voor een ander.

 

Overdracht: Iemand die zelf bezitter is verschaft het bezit aan een ander. Houdt hierbij de ‘nemo-plusregel’ in gedachten.

 

S

Sine manu: een tweezijdige verklaring tot verschaffing van bezit aan een der partijen daar waar beide partijen voorafgaand aan de overdracht al feitelijke macht over de betrokken zaak hadden.

 

V

Verbod van interversie: Art. 3:111 BW. In de eerste plaats sluit het uit dat een houder zijn houderschap voor een ander wijzigt in houden voor zichzelf, en dus bezit. Ten tweede sluit het uit dat de houder zijn houderschap voor de een in een houderschap voor een ander wijzigt. Dit alles behoudens uitzonderingen.

 

Vermoeden van bezit: Wie stelt bezitter te zijn van een goed waarover hij de feitelijke macht uitoefent, geldt als bezitter, tenzij een ander bewijs van houderschap levert (art. 3:109 BW). Dit kan worden ontkracht door een feitelijk vermoeden aan de kant van de rechter, hij kan veronderstellen dat een bepaald feit zich heeft voorgedaan op grond van een ander vaststaand feit.

 

Verschaffing van de feitelijke macht: het verschaffen van de feitelijke macht over een goed.

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 3: Eigendom en overig toebehoren

 

 

A

Appartementsrecht: een goederenrechtelijk recht dat bestaat uit een aandeel in een gebouw met toebehoren.

 

E

Eigendom: het meest volledige recht dat een persoon op een zaak kan hebben (art. 5:1 lid 1 BW). Het recht van een persoon op een zaak. Indien dit eigendom grond omvat, omvat dit eigendom op basis van art. 5:20 BW ook al hetgeen de eigendom van de grond omvat.

 

Eigendom van bestanddelen: het eenheidsbeginsel verzet zich hiertegen. Een bestanddeel volgt simpelweg de hoofdzaak waar het deel van uitmaakt.

 

F

Factoring: de overeenkomst waarbij een persoon de incasso van zijn vorderingen over laat aan een ander.

 

Fiducia cum amico: naar Romeins recht was dit een overdracht van een goed aan een relatie waarmee men bevriend was, met de verplichting om dit goed later terug te leveren.

 

Fiduciaire eigendom: de juridisch-technische rechthebbende op een zaak is een ander dan degene aan wie die zaak economisch gezien zou moeten toebehoren. Het nieuwe BW heeft deze constructie verboden, men heeft enkel nog de optie van een stil pandrecht.

 

Financial lease: het economisch risico, zoals waardevermindering, van het object dat geleased wordt ligt bij degene die het object leased.

 

G

Gebruiksrecht op basis van eigendom: Het staat de eigenaar vrij om met uitsluiting van alle anderen gebruik te maken van een zaak (art. 5:1 lid 2 BW). Dit omvat zowel feitelijke handelingen als rechtshandelingen.

 

Gemeenschap: het geval wanneer een of meer goederen toebehoren aan twee of meer personen gezamenlijk (art. 3:166 lid 1 BW). Hierbij zijn de aandelen gelijk, tenzij uit de rechtsverhouding van personen anders blijkt (art. 3:166 lid 2 BW).

 

Generatievermogen: eigendom genereert eigendom. Men kan hier bijvoorbeeld denken aan natrekking door bestanddeelvorming, hierdoor omvat de eigendom uiteindelijk meer dan ervoor.

 

H

 

Hinder: een grond eigenaar mag niet ten opzichte van zijn buren hinder toebrengen (art. 5:37 ev. BW).

 

L

Leasing: de overeenkomst waarbij een persoon een bepaald omschreven goed in gebruik geeft aan een ander, dit in ruil voor een bepaalde vergoeding voor een bepaalde tijd.

 

M

Mandeligheid: een vorm van gemeenschap van een onroerende zaak, die toebehoort aan eigenaars van verschillende erven. Deze onroerende zaak is tot gemeenschappelijk nut van die erven. De mede-eigendom van deze onroerende zaak is verbonden aan de hoedanigheid van eigenaar van een van deze erven. Wordt een erf overgedragen, dan wordt de mandeligheid ook overgedragen.

 

O

Operational lease: het economisch risico berust bij degene die de ander het object in lease verschaft.

 

P

Periode-eigendom (Timesharing): ons wettelijk systeem staat geen periode-eigendom toe, in plaats daarvan converteren wij haar (art. 3:85 BW).

 

Privaatrechtelijke beperkingen: Beperkingen die een eigenaar zelf creëert. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het bezwaren met een beperkt gebruiksrecht, zoals vruchtgebruik of pand.

 

Privaatrechtelijke beperkingen met een publiekrechtelijk karakter: Beperkingen van de eigendom die met behulp van rechterlijk verlof ontstaan. Voorbeeld is hierbij bijvoorbeeld de surseance van betaling.

 

R

Relatieve eigendom: de situatie dat zelfs de rechter zal erkennen dat de eigendom wel of niet geldt ten opzichte van een of meer anderen. Bijvoorbeeld als er sprake is van een derde met een ouder recht en een levering door middel van constitutum possessorium.

 

Repurchase agreements: financiële transacties waarbij persoon A aan persoon B effecten verkoopt en waarop persoon B aan persoon A effecten van dezelfde soort en hoeveelheid terug verkoopt. Enkel met als specifiek kenmerk dat deze laatste koop met behulp van levering op termijn plaats vindt.

 

Revindicatie: de goederenrechtelijke actie van de eigenaar tot opvordering van de zaak bij een ander (art. 5:2 BW).

 

S

Securitisatie: A verkoopt vorderingen en levert aan een rechtspersoon B die daarvoor speciaal is opgericht. Deze B financiert de koopprijs door het uitgeven van effecten.

 

T

Trust: eigendom ten titel van beheer.

 

V

Verblijvensbeding: het geval waarbij personen in een gemeenschap overeenkomen dat indien een van de deelgenoten vroegtijdig overlijdt, de goederen aan de kant van die persoon geheel of gedeeltelijk toekomt aan een of meer van de andere deelgenoten.

 

Verdeling: een rechtshandeling waarmee alle deelgenoten van een gemeenschap meewerken en op basis waarvan een of meer van hen een of meer goederen van de gemeenschap met uitsluiting van alle overige deelnemers verkrijgen. Dit is een meerzijdige rechtshandeling. Het kan plaats vinden door overeenstemming van partijen of door een besluit van de rechter (art. 3:182 BW).

 

Verlies (van eigendom): indien een ander de eigendom verkrijgt of de zaak in kwestie teniet gaat.

 

Voorwaardelijk eigendom: Gebeurd onder meer door bijvoorbeeld een eigendomsvoorbehoud. Het vormt een extra zekerheid voor de verkoper, door de eigendom pas over te dragen op het moment dat de volledige koopsom betaald is.

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 4: Originaire wijzen van verkrijging

 

 

B

Bevrijdende verjaring: een actierecht gaat teniet, een subjectief recht valt niet langer in rechte af te dwingen.

 

D

Derivatieve verkrijger: de verkrijger die een goed verkrijgt met alle daaraan verbonden lasten en lusten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan beperkte rechten.

 

N

Natrekking: het geval wanneer de eigendom van een roerende zaak over gaat op de eigenaar van een hoofdzaak.

 

O

Occupatie: De situatie waarin iemand een aan niemand toebehorende roerende zaak in bezit neemt, en daar zo de eigendom van verkrijgt.

 

Oneigenlijke verkrijgende verjaring: er ontstaat geen nieuw recht door de verjaring, het is echter wel zo dat door de verjaring de draagwijdte van het moederrecht aangroeit.

 

Oneigenlijke vermenging: Het geval waarbij zaken dusdanig met elkaar zijn verenigd, dat zij nog wel zelfstandig voort kunnen bestaan, maar niet langer te individualiseren zijn. Denk hierbij aan twee herders met hun kuddes waarbij hun kuddes dusdanig vermengd raken dat niet langer valt op te maken welk schaap van wie is.

 

Originaire verkrijger: de persoon die niets te maken heeft met de eventuele juridische voorgeschiedenis van een goed. Het recht ontstaat namelijk niet door middel van overdracht, maar ontstaat bij hem zelf.

 

R

Res nullius: een roerende zaak die aan niemand toebehoort. Een onroerende zaak kan in Nederland geen res nullius zijn, aangezien onroerende zaken bij gebrek aan een eigenaar toevallen aan de staat.

 

S

Schatvinding: een schat komt toe aan degene die hem ontdekt en de eigenaar van de zaak waarin die schat wordt aangetroffen, in gelijke delen (art. 5:13 lid 1 BW). Een schat is een zaak van waarde, die zolang verborgen is gebleven dat het onmogelijk is om te bepalen wie de eigenaar was.

 

Stuiting: Een gebeurtenis die er voor zorgt dat de verjaringstermijn stopt met lopen.

 

Substitutie: de vervanging van een aan een persoon toebehorend goed door een ander goed, zodat dit goed aan dezelfde persoon toe gaat behoren. Denk hierbij aan de hypotheekhouder die het huis waar de hypotheek op rust in vlammen op ziet gaan.

 

T

Termijn verjaring: begint te lopen de dag na de dag van de bezitsverkrijging (art. 3:101 BW).

 

V

Verbinding: de vorming van een nieuwe zaak, zonder dat er sprake is van vorming van enige betekenis. Dit komt ten goede aan de oorspronkelijke eigenaar.

 

Verkrijgende verjaring: een wijze van verkrijging van rechten en zaken, het is een wijze van verkrijging. Hoofdfunctie hiervan is rechtszekerheid, de rechtstoestand en feitelijke toestand moeten met elkander overeenkomen.

 

Vermenging met een hoofdzaak: de situatie waarin afzonderlijke hoeveelheden vloeistoffen of gassen in elkaar overgaan, zodat er uiteindelijk slechts een afzonderlijke hoeveelheid van materialen overblijft.

 

Vinderschap: wijze van eigendomsverkrijging. De vondst van een onbeheerde roerende zaak die geen schat is, de vinder heeft voldaan aan de verplichtingen in art. 5:5 lid 1 BW, er is een jaar verstreken en de zaak bevindt zich nog steeds in de macht van de vinder.

 

Vindersloon: de vinder die aan zijn verplichtingen voldoet, kan naar omstandigheden rekenen op een redelijke beloning (art. 5:10 lid 2 BW).

 

Vruchttrekking: het verkrijgen van de vruchten van een zaak doordat men krachtens een genotsrecht op die zaak ook gerechtigd is tot de vruchten daarvan (art. 3:9 BW).

 

Z

Zaaksvorming: de vorming van een nieuwe zaak waarvan de waarde in behoorlijke mate door de vormgeving wordt bepaald (art. 5:16 BW). Hierbij wordt gekeken naar de verkeersopvattingen.

 

 

 

 

Hoofdstuk 5: Overdracht

 

 

A

Abstract stelsel: Damhof beriep zich op dit stelsel. Dit stelsel brengt met zich mee dat een overdracht geldig is, ongeacht de kwestie of de daaraan ten grondslag liggende titel geldig is of niet. De eigendom gaat hoe dan ook over.

 

Anders dan om niet: tegenover de verkrijger is een contra-prestatie verschuldigd. Echter: bijna niets is ook om niet. Een dikke ketting van 24 karaats goud voor vijf euro kopen is ook om niet.

 

B

Bescherming tegen de actio Pauliana: op basis van art. 3:45 BW. Indien een schuldenaar bij het verrichten van een rechtshandeling waartoe hij niet verplicht was, wist dat hij daarmee schuldeisers zou benadelen in hun verhaalsmogelijkheden, is die rechtshandeling vernietigbaar. Deze vernietiging kan worden ingeroepen door iedere schuldeiser die benadeeld is in zijn verhaalsmogelijkheden.

 

Bescherming tegen het reclamerecht: op basis van art. 7:42 BW. De verkochte zaak is anders dan om niet door bezitsverschaffing aan een derde te goeder trouw vervreemd.

 

Beschikkingsbevoegdheid: de bevoegdheid om te vervreemden of te bezwaren. De ‘nemo plus-regel’ is hierbij leidend.

 

C

Causaal stelsel: de situatie waarin een ongeldige titel resulteert in een ongeldige overdracht en dus geen eigendom voor de verkrijger.

 

Cessie-akte: de akte die de goederenrechtelijke overeenkomst van overdracht bevat.

 

Cessie ter incasso: het geval waarbij persoon A zijn handelsdebiteuren aan een ander persoon cedeert opdat die de vorderingen op de debiteuren gaat incasseren.

 

Consumentenbescherming: Een bestolen eigenaar heeft geen mogelijkheid tot revindicatie op basis van 3:86 lid 3 BW, indien een natuurlijk persoon (consument) een zaak verkrijgt van een vervreemder die van het verhandelen van soortgelijke zaken zijn bedrijf heeft gemaakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte. Openbare markt of veilingverkopers vallen hier niet onder.

 

Convalescentie: ook wel bekend als bekrachtiging. Een ongeldige overdracht wordt hierdoor met terugwerkende kracht geldig (art. 3:58 BW).

 

D

Derdenbescherming: bescherming van derden die te goeder trouw zijn en verkregen hebben van een persoon met de feitelijke macht, feitelijke macht die de schijn wekt van beschikkingsbevoegdheid en daardoor de vervreemder legitimeert.

 

Directe leer: het goed komt nooit in het vermogen van de tussenpersoon terecht, maar zal automatisch doorvloeien naar het vermogen van de principaal.

 

Documentatierecht: de debiteur van de vordering heeft op basis van art. 3:94 lid 4 BW een recht om van de vervreemder te verlangen dat hem een gewaarmerkt uittreksel van de akte en haar titel ter hand wordt gesteld.

 

Doorleveringsleer: het aan de tussenpersoon geleverde goed wordt door hemzelf verkregen, overdracht aan de principaal kan slechts bewerkstelligd worden doordat de tussenpersoon aan hem door levert.

 

Dubbele cessie, tweemaal stille cessie: de oudste cessie gaat voor.

 

Dubbele cessie, eerst stille cessie daarna openbare cessie: de oudste cessie gaat voor.

 

Dubbele cessie, eerst openbare cessie daarna stille cessie: indien de stille cessie eerder is voltooid dan dat aan de mededelings-eis van de openbare cessie is voldaan, dan geldt de stille cessie als oudste en gaat dus voor.

 

Dubbele cessie, tweemaal openbare cessie: de cessie die het eerste heeft voldaan aan alle voorwaarden, akte en mededelings-eis, geldt als oudste en heeft dus voorrang.

 

E

Eigendomsvoorbehoud: een contractueel beding waarmee wordt beoogd dat de een zich de eigendom van een zaak die is de macht van een ander wordt gebracht voorbehoudt totdat die ander aan een bepaalde prestatie heeft voldaan (art. 3:92 lid 1 BW).

 

Eisen 3:86 BW: een goed opgesomd in 3:86 BW, aan alle eisen voldaan behalve die van beschikkingsbevoegdheid, anders dan om niet verkregen en de derde is te goeder trouw. Zie voor uitzonderingen 3:86 lid 3-4 jo 3:86b BW jo 3:87 BW.

 

Eisen 3:88 BW: een registergoed of een openbaar gecedeerde vorderingen op naam (art. 3:94 BW), aan alle eisen voldaan behalve die van beschikkingsbevoegdheid, anders dan om niet verkregen en de derde is te goeder trouw.

 

F

Feit ingeschreven maar onjuist: bescherming op basis van 3:25-26 BW. De informatie is misleidend en kan onder omstandigheden de derde niet tegengeworpen worden.

 

Feit inschrijfbaar maar niet ingeschreven: bescherming op basis van 3:24 lid 1 BW. Dit kan niet aan een derde worden tegengeworpen.

 

Geen goederenrechtelijk effect, noch terugwerkende kracht: ontbinding wegens tekortkoming (art. 6:265 BW).

 

G

Goederenrechtelijke werking van een titelgebrek: ook ten opzichte van derden geldt de vervreemder (weer) als rechthebbende.

 

Goederenrechtelijk effect maar geen terugwerkende kracht: bijvoorbeeld een ontbindende voorwaarde en het inroepen van een reclamerecht.

 

H

Haviltexcriteria: men moet bij de uitleg van een overeenkomst niet enkel kijken naar wat de akte zelf zegt. Men moet ook kijken naar ‘de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten’.

 

Herstel beschikkingsonbevoegdheid vervreemder: Dit kan op basis van onder andere 3:86 BW (roerende zaken) of 3:88 BW (onroerende zaken).

 

L

Levering aandelen in goederen: Hiervoor gelden dezelfde eisen als bij levering van die goederen zelf (art. 3:96 BW).

 

Levering afhankelijke- en nevenrechten: deze worden over het algemeen niet zelfstandig geleverd, deze gaan van rechtswege over op de verkrijger van het goed waar deze rechten aan verbonden zijn.

 

Leveringshandeling: dit is afhankelijk van de aard van het over te dragen goed.

 

Leveringshandelingen onroerende zaken: het neerleggen van de goederenrechtelijke overeenkomst in een notariële akte, gevolgd door inschrijving van die akte.

 

Leveringshandelingen roerende niet-registerzaken: Hierbij is het de vraag of de vervreemder de macht over de zaak heeft of niet. Men moet bij de eerste art. 3:90 BW in het oog houden, bij de tweede is art. 3:95 BW voldoende.

 

M

Mededelings-eis: de mededeling om de openbare cessie te voltooien, dient te bestaan uit informatie dat de desbetreffende vordering op de debiteur gecedeerd wordt en aan wie deze wordt gecedeerd. De mededeling kan zowel door de verkrijger als de vervreemder geschieden (art. 3:94 BW).

 

Middellijke vertegenwoordiging: verkrijgen voor rekening van een ander, de vertegenwoordiger valt er niet automatisch tussenuit. De doorleveringsleer is hierbij leidend.

 

Moment van levering: het moment waarop aan alle vereisten voor overdracht moet zijn voldaan.

 

O

Onmiddellijke vertegenwoordiging: verkrijgen op naam van een ander, de tussenpersoon valt er als het ware tussenuit. De directe leer is hierbij leidend.

 

Openbare cessie: de overdracht van een vordering op naam waarbij als leveringseis een akte en mededeling daarvan aan de debiteur noodzakelijk is.

 

Opgewekte schijn van beschikkingsbevoegdheid: Bescherming mogelijk op basis van art. 3:36 BW. Indien A door een verklaring of gedraging de schijn opwekt ten opzichte van een derde dat zijn voorganger beschikkingsbevoegd was en de verkrijger op basis van die schijn zich het goed laat leveren, dan kan men geen beroep doen op de onjuistheid van die veronderstelling.

 

Overdraagbaarheid: de mogelijkheid voor een persoon die tot een goed gerechtigd is, dit goed kan overdragen op een ander persoon.

 

Overdracht: het door partijen op grond van levering bewerkstelligen van een rechtsovergang van de ene persoon op de ander.

 

Overdracht onder voorwaarde: de bepaling waardoor het ontstaan of het voortbestaan van een bepaalde toestaand afhankelijk wordt gesteld van het wel of niet plaatsvinden van een onzekere toekomstige gebeurtenis.

 

P

Principaal: de persoon achter de vertegenwoordiger, de persoon die daadwerkelijk de wens heeft om het goed te bezitten.

 

Putatieve titel: een titel die slechts in de verbeelding van vervreemder en verkrijger bestond. Men dacht bijvoorbeeld een overeenkomst gesloten te hebben. Met terugwerkende kracht heeft er geen overdracht plaats gevonden.

 

R

Rechtsgeldige levering: bestaat uit twee onderdelen aan welke beiden moet worden voldaan. En wel een eis van een goederenrechtelijke overeenkomst en vervolgens de eis van een leveringshandeling. Bij de uitleg van de goederenrechtelijke overeenkomst moet men onder andere de Haviltexcriteria in het oog houden.

 

Rechtsgeldige titel: de rechtsgrond die aan de rechtsovergang en de levering ten grondslag ligt moet rechtsgeldig zijn. Deze titel kan ook een verbintenis uit de wet zijn.

 

Reële executie: de effectuering van een verplichting van een debiteur ten opzichte van een crediteur en wel op die manier dat de crediteur zonder de medewerking van de debiteur datgene verkrijgt waartoe de verplichting van de debiteur strekt.

 

S

Schending wegwijsplicht: Indien een verkrijger binnen drie jaar na de verkrijging gevraagd wordt om informatie over zijn voorganger, dient hij deze informatie te verschaffen. Als hij dit niet doet schendt hij zijn wegwijsplicht en kan hij zich niet beroepen op art. 3:86 BW (art. 3:87 lid 1 tweede zin BW).

 

Stille cessie: de manier om een vordering op naam over te dragen, waarbij er geen mededelings-eis geldt ten opzichte van de debiteur maar wel een authentieke of geregistreerde akte.

 

T

Terugwerkende kracht: alsof bepaalde gebeurtenissen nooit hebben plaatsgevonden. In goederenrechtelijke zin: de vervreemder is nog steeds eigenaar en is nooit anders geweest.

 

Titelgebrek: de situatie waarin de rechtsgrond voor een overdracht ongeldig blijkt te zijn, reeds vanaf het begin, dan wel vernietigd wordt met terugwerkende kracht.

 

V

Vereisten voor overdracht: een rechtsgeldige titel, rechtsgeldige levering en beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder.

 

Verkrijging te goeder trouw: een toepassing van art. 3:11 BW. Een persoon wist, noch behoorde te weten dat de vervreemder beschikkingsonbevoegd is. Men wordt geacht van een eventueel faillissement op de hoogte te zijn. Men moet te goeder trouw zijn op het moment van levering.

 

Verkrijging van waardepapieren: een bestolen eigenaar delft het onderspit indien het gaat om diefstal van geld, order- of toonderpapier.

 

Vordering op naam: ook wel bekend als cessie. Er bestaan twee soorten cessie, te weten stille cessie en openbare cessie. Voor openbare cessie geldt als leveringshandeling een akte en mededeling aan de debiteur. Voor stille cessie geldt geen mededelings-eis aan de debiteur, wel heeft men een authentieke of geregistreerde onderhandse akte nodig. De eisen van cessie zijn ook van toepassing op vorderingen aan toonder en vorderingen order die men niet feitelijk in bezit heeft.

 

W

Wilsrecht: de bevoegdheid om met behulp van een wilsverklaring, al dan niet met behulp van een rechterlijke uitspraak, een nieuwe rechtstoestand te scheppen. Denk hierbij aan een optierecht.

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 6: Beperkte rechten in het algemeen

 

 

A

Afgeleid recht: een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht. Dit meeromvattende recht is bezwaard met een beperkt recht.

 

D

Derdenbescherming pandrecht: art. 3:238 jo 3:239 BW.

 

E

Eerst een gebruiksrecht, dan een zekerheidsrecht: Oudere rechten gaan voor jongeren. Het gebruiksrecht blijft bij uitwinning in stand en men moet dit eerbiedigen.

 

Eerst een zekerheidsrecht, dan een gebruiksrecht: Door het vestigen van een zekerheidsrecht wordt men niet onbevoegd om een genotsrecht op hetzelfde goed te vestigen. Het wordt enkel een probleem wanneer degene die een zekerheidsrecht heeft (bijvoorbeeld een hypotheekhouder) dit recht ten uitvoer legt. Daarvoor hebben wij art. 3:273 en art. 3:282 BW. Het beperkte genotsrecht gaat in zulk een geval teniet en wordt vervangen door een vordering tot schadevergoeding die op de executie-opbrengst bevoorrecht is.

 

M

Meerdere gebruiksrechten: Indien deze met elkander in botsing komen, betekend dit dat de jongere gebruiksgerechtigde bij het uitoefenen van zijn recht rekening moet houden met de rechten van de oudere gebruiksgerechtigde.

 

Moederrecht: een zelfstandig en overdraagbaar recht (art. 3:81 lid 1 BW).

 

P

Prioriteitsregel: Abstract gezien houdt deze regel in dat het oudere recht voor het jongere recht gaat.

 

R

Rangwisseling: Aan een jonger gerechtigde een hogere rang toekennen met toestemming van de andere beperkt gerechtigden.

 

Rechtsgevolgen beperkte rechten: exclusiviteit, droite de suite en goederenrechtelijke acties. Zie voor een omschrijving van deze begrippen week 1 van deze stamplijst.

 

T

Tenietgaan beperkt recht: zie hiervoor de niet-limitatieve lijst van art. 3:81 lid 2 BW. Daarop geldt als aanvulling de executie door de beslaglegger, extinctieve verjaring, een geslaagd beroep op derdenbescherming of tenietgaan van het recht waaraan zij verbonden is.

 

V

Verbandcriterium: Daar waar de wet geen regeling biedt, of daar waar zij uitdrukkelijk een afwijkende regeling toelaat, kunnen partijen rechten en verplichtingen tot inhoud van het recht maken. Dit kan echter alleen indien zij niet in strijd komen met het wezen van dat recht en indien ze een zodanig verband hebben met het beperkte recht, dat een gelijke behandeling gerechtvaardigd is. Voldoet de situatie niet aan dit criterium, dan werken dergelijke bedingen ten hoogste als obligatoire overeenkomst.

 

Vestigingsvereisten beperkt recht: Afhankelijk van de aard van het goed waarop men het beperkte recht wil vestigen. Men dient te allen tijde de schakelbepaling van art. 3:98 BW te noemen. ‘

 

 

 

Hoofdstuk 7: Zekerheidsrechten

 

A

Accessoriteitsregel: rechten die dusdanig aan de gezekerde vordering zijn verbonden dat zij niet zonder die vordering kunnen bestaan en die vordering te allen tijde volgen (art. 3:82 BW). Het zekerheidsrecht gaat dan ook van rechtswege teniet wanneer de desbetreffende vordering tenietgaat.

 

Achterstelling: In de wet of bij overeenkomst wordt bepaald dat de vordering van een schuldeiser jegens een of meer van zijn schuldenaars een lagere rang inneemt dan normaal gesproken zou voortvloeien uit de wet.

 

Afkoelingsperiode: de periode die de rechter in kan stellen om een partij tijdelijk af te houden van zijn recht op parate executie (art. 63a FW.).

 

B

Bankhypotheek: deze strekt tot zekerheid van al hetgeen de hypotheekhouder te vorderen heeft of zal hebben.

 

Beding van niet-verandering: een beding in de hypotheekakte die vaak voorkomt. Deze houdt in dat de hypotheekgever de inrichting of gedaante van het bezwaarde goed niet of niet zonder toestemming van de hypotheekhouder zal veranderen.

 

Beheers- en ontruimingsbeding: een beding in de hypotheekakte die vaak voorkomt. Dit houdt in dat de hypotheekhouder bevoegd is om het verhypothekeerde goed in beheer te nemen, indien de hypotheekgever ernstig tekortschiet in zijn verplichtingen. Hiervoor is een machtiging van de voorzieningenrechter noodzakelijk.

 

Bepaaldheidsvereiste: de akte van verpanding moet dusdanige gegevens bevatten dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welk goed het gaat. Zie Stichting Spaarbank Rivierenland/ Gispen q.q.-arrest.

 

Bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid bij vuistpand: hiervoor geldt de aan 3:86 BW derogerende bepaling, namelijk art. 3:238 BW.

 

Bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid bij stil pandrecht: Er is geen sprake van het hebben van de macht over een goed, de bescherming van art. 3:238 BW geldt dan ook niet voor deze vorm van pand.

 

Bijstandshypotheek: deze hypotheek is door een bijstandsontvanger gevestigd ten behoeve van de bijstandsverlenende gemeente.

 

Borgtocht: de overeenkomst tussen de derde en de schuldeiser, waarbij de desbetreffende borg zich tegenover de schuldeiser verbindt tot nakoming van een verbintenis die de debiteur tegenover de schuldeiser heeft (art. 7:850 BW). De schuldenaar kan de borg pas aanspreken op het moment dat de hoofdschuldenaar door hem is aangesproken.

 

Bouwhypotheek: deze strekt tot zekerheid voor een geldlening betreffende de bouwkosten van een onroerende zaak.

 

C

Conventionaliteitsbeginsel: de totstandkoming van hypotheek berust op wilsovereenstemming tussen partijen voor zowel de titel als de vestiging zelf.

 

D

Derdenpand of –hypotheek: De situatie waarin een derde zijn (register)goed bezwaart ter verzekering van een schuld die een ander heeft.

 

E

Eigendomsvoorbehoud: de leverancier die niet (volledig) betaald is kan hierdoor zijn zaken uit een faillissement separeren, hij hoeft zijn vordering niet in te dienen bij de curator.

 

G

Goederenrechtelijke zekerheden: Pand en hypotheek zijn hier voorbeelden van. Beperkte rechten die ertoe strekken om op de daaraan onderworpen goederen een vordering bij voorbaat boven andere schuldeisers te verhalen.

 

Goede trouw bij eigendomsvoorbehoud: wist of behoorde de derde te weten dat de koper (voor de derde de verkoper) beschikkingsonbevoegd was?

 

H

Herverpanding: deze bevoegdheid bezit de pandhouder uitsluitend wanneer deze hem ondubbelzinnig is toebedeeld (art. 3:242 BW.).

 

Huurkoop: De regels hieromtrent zijn van dwingend recht. De koop en verkoop op afbetaling, waarbij door partijen overeengekomen wordt dat de eigendom pas overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling (art. 7A:1576h BW). Het is hierdoor een combinatie tussen koop en verkoop op afbetaling en eigendomsvoorbehoud.

 

Hypotheek: een beperkt zekerheidsrecht op registergoederen.

 

Hypotheekakte: deze bestaat uit een titel van vestiging, de goederenrechtelijke overeenkomst een aanduiding van de vordering waartoe de hypotheek tot zekerheid strekt. Bovendien moet men het bedrag vermelden waarvoor de hypotheek wordt verleend en een kadastrale aanduiding van het registergoed.

 

Hypotheekbelofte: er ontstaat een obligatoire verplichting om een hypotheek te vestigen.

 

Hypotheekgever: degene wiens registergoed met een hypotheek wordt bezwaard.

 

Hypotheeknemer: degene die de hypotheek verkrijgt.

 

Hypotheekverlening: de fase waarin ter uitvoering van de hypotheekbelofte een notariële akte wordt opgemaakt.

 

I

Inningsbevoegdheid: vraag is hierbij wie er bevoegd is om van de debiteur te innen. Bij een stil pandrecht is dit de pandgever, bij een openbaar pand de pandhouder.

 

K

Krediethypotheek: deze hypotheek strekt tot zekerheid voor opgenomen gelden in een kredietverhouding.

 

N

Negatieve hypotheekverklaring: een kredietnemer verklaart hierbij dat hij een bepaald registergoed niet ten gunste van een ander met een hypotheek zal belasten.

 

O

Omzetten van een stil pand in een vuistpand: door het onder omstandigheden als pandhouder te bedingen dat de zaak alsnog in zijn macht of die van een derde te brengen, wordt hem een sterkere positie gegeven (art. 3:237 lid 3 BW).

 

Ondeelbaarheid van pand en hypotheek: het recht drukt in zijn geheel op al de goederen die voor de schuld verbonden zijn. Dit is regelend recht, partijen kunnen een afwijkende regeling treffen.

 

Onderhandse verkoop: Dit gebeurd met rechterlijke goedkeuring. Door de voorzieningenrechter kan op verzoek van een van beider partijen dat verkoop zal geschieden op een andere wijze dan in het openbaar.

 

Onderhandse verkoop bij pand: bij een pand kunnen partijen een alternatieve vorm van verkoop overeenkomen. Dit is echter alleen geldig indien deze overeenstemming plaats vindt op het moment dat de pandhouder bevoegd is om tot verkoop over te gaan.(art. 3:251 lid 2 BW).

 

Oneigenlijke zekerheden: verrekening, achterstelling en de negatieve hypotheekverklaring.

 

Openbaar pandrecht: een pandrecht dat gevestigd wordt door die zaak in de macht van de pandhouder te brengen (art. 3:236 lid 1 BW). Ook wel bekend als vuistpand.

 

Openbaar pandrecht op vorderingen op naam: dit gebeurd op dezelfde wijze als de levering van zulk een vordering, dus door middel van een akte en mededeling door de pandgever of de pandhouder aan de debiteur van de te verpanden vordering (art. 3:94 lid 1 BW). Ook gelden hier natuurlijk de vereisten van een geldige titel en beschikkingsbevoegdheid. Voor bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid geldt hier art. 3:88 BW.

 

Openbare verkoop: dit is over het algemeen de norm bij executie van een pand of hypotheek.

 

Overdracht onder opschortende voorwaarde van betaling: art. 3:92 BW. Een beding in een titel tot overdracht waarin wordt bepaald dat de eigendom pas overgaat op het moment dat de debiteur aan zijn uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan.

 

P

Pand: een beperkt zekerheidsrecht op andere goederen dan registergoederen (art. 3:227 BW.).

 

Pandgever: degene wiens goed met het pandrecht wordt bezwaard.

 

Pandnemer: degene die het pandrecht verkrijgt.

 

Pandrecht op het geïnde: indien de verpande vordering wordt geïnd, komen de pandrechten op het geïnde te rusten.

 

Parate executie: verkoop zonder voorafgaan beslag en zonder executoriale titel. Indien een goed meerdere malen is verpand dan kan parate executie slechts plaats vinden met handhaving van de oudere pandrechten. Indien een registergoed meerdere hypotheken heeft, vind er zuivering plaats.

 

Positie stil pandhouder: de persoon met een stil pandrecht geniet geen bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid, noch tegen de uitoefening van een reclamerecht.

 

Persoonlijke zekerheden: Hoofdelijkheid, borgtocht en garantie. De crediteur vindt zijn zekerheid in het feit dat een derde al dan niet subsidiair medeaansprakelijk is voor de voldoening van de vordering.

 

R

Rekening-couranthypotheek: deze strekt tot zekerheid voor een toekomstig debetsaldo van een rekening-courant.

 

Royement van hypotheken: een regeling die veronderstelt dat de hypotheek op enige wijze teniet is gegaan (art. 3:274 BW.).

 

S

Stille verpanding van bedrijfsvoorraden: de pandgever is bevoegd om de zaken in de normale uitoefening van zijn bedrijf vrij van pandrecht te vervreemden. Zie het Love-Love-arrest.

 

Stil pandrecht: het pandrecht dat tot stand komt door middel van een authentieke of geregistreerde onderhandse akte zonder dat er zodanige machtsverschaffing plaats vindt (art. 3:237 BW).

 

Substitutie: hypotheek en pand brengen met zich mee dat van rechtswege een recht van pand bestaat op alle vorderingen tot vergoeding die in de plaats treden van het verbonden goed.

 

T

Tenietgaan eigendomsvoorbehoud: de vervulling van een opschortende voorwaarde, een gebeurtenis zoals genoemd in art. 3:92 lid 3 BW, een bevoegdelijk verrichte overdracht van de onvoorwaardelijke eigendom, een onbevoegdelijk verrichte overdracht van de onvoorwaardelijke eigendom in het geval dat de derde zich kan beroepen op goede trouw. Ook zijn natrekking, vermenging en zaaksvorming opties.

 

Tenietgaan pand en hypotheek: zie de opsomming in art. 3:81 lid 2 BW.

 

V

Verbod van toe-eigening: Elk beding waarin wordt bepaald dat hypotheek- of pandhouder bevoegd zijn zich het goed toe te eigenen, is nietig (art. 3:235 BW).

 

Verpanding rechten aan toonder of order: qua vestigingsvereiste worden dezen gelijk gesteld aan de wijze van verpanding voor roerende zaken.

 

Verrekening: Hierbij vindt de schuldeiser de zekerheid voor de nakoming van zijn vordering op de debiteur in het bestaan van een schuld aan zijn kant jegens diezelfde debiteur. Voldoet men aan de voorwaarden van art. 6:127 BW, dan kan men door een verrekeningsverklaring bewerkstelligen dat de vorderingen over en weer teniet gaan.

 

Vervulling opschortende voorwaarde: de vervreemder verliest zijn eigendom definitief.

 

Vestiging hypotheek: bestaat uit de hypotheekbelofte, hypotheekverlening en vestiging van de hypotheek.

 

Voorbehoud van pandrecht: Pandrecht gevestigd door middel van een voorbehoud. Hiervoor is noodzakelijk dat men zowel voldoet aan de vereisten voor overdracht van het te verpanden goed, als de vereisten voor vestiging van het pandrecht (art. 3:81 lid 1 BW.).

 

Voorwaardelijk recht vervreemder bij eigendomsvoorbehoud: eigendomsrecht onder ontbindende voorwaarde aan de kant van de vervreemder. De vervreemder is dan ook bevoegd om over dit voorwaardelijke recht te beschikken. Hij kan echter niet meer overdragen dan dat hij zelf heeft (nemo plus-regel), een eigendomsrecht onder ontbindende voorwaarde.

 

Vuistpand op vruchtgebruik: Voor het vestigen van een pandrecht op het vruchtgebruik van een roerende zaak of recht aan toonder of order gelden dezelfde vereisten als voor pandrecht op het aan dat vruchtgebruik onderworpen goed zelf (art. 3:236 BW.).

 

Z

Zorgverplichting vuistpandhouder: uit hoofde van het pandrecht is de pandhouder verplicht om als een goed pandhouder voor de zaak die hij onder zich heeft zorg te dragen (art. 3:243 lid 1 BW.).

 

Zuivering: het tenietgaan van hypotheken, beslagen en beperkte rechten na executoriale verkoop (art. 3:273 BW.).

 

 

 

 

Hoofdstuk 8: Beperkte genotsrechten

 

A

Aanbrengen van gebouwen, werken of beplantingen: ik de akte van vestiging van een erfdienstbaarheid kan worden bepaald dat als nevenverplichting het aanbrengen van gebouwen, werken of beplantingen verplicht is voor het dienende erf.

 

Afhankelijk opstalrecht: de verlening van een opstalrecht, afhankelijk van een ander gebruiksrecht op de onroerende zaak. Dit andere recht kan een zakelijk of een persoonlijk recht zijn. Het desbetreffende opstalrecht wordt voor wat betreft duur en tenietgaan in grote mate bepaald door het recht waaraan het verbonden is.

 

B

Beheer vruchtgebruik: dit omvat de bevoegdheden van de vruchtgebruiker om eventueel vorderingen te innen, soms het vervreemden van het vruchtgebruikgoed of eventueel verhuur of verpachting (art. 3:210 BW ev.).

 

Bevoegdheden erfpachter: de erfpachter komen diverse bevoegdheden toe. De erfpachter heeft hetzelfde genot van de zaak als een eigenaar, hem komt het gebruik en het plukken van vruchten toe en hij mag gebouwen en dergelijke aanbrengen.

 

Bevoegdheden opstaller: naast het feit dat hij juridisch eigenaar is van de opstallen, komen hem ook gebruiks- en genotsrechten toe.

 

C

Canon: de verplichting aan de zijde van de erfpachter om, al dan niet regelmatig, een som gelds te betalen (art. 5:85 lid 2 BW).

 

D

Dienend erf: het erf dat met de erfdienstbaarheid is bezwaard.

 

Duur vruchtgebruik: dit is beperkt tot het leven van de vruchtgebruiker (art. 3:203 lid 2 BW). Een langere termijn kan niet, een kortere wel.

 

E

Eeuwigdurende erfpacht: deze kan niet door tijdsverloop of opzegging tot een einde komen. Afstand en opzegging blijven echter wel mogelijk.

 

Erfdienstbaarheden: een last waarmee een onroerende zaak, ten behoeve van een andere onroerende zaak is bezwaard.

 

Erfpacht: een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft eens anders onroerende zaak te houden en te gebruiken (art. 5:85 lid 1 BW). Dit kan uitsluitend op een onroerende zaak rusten.

 

Erfpachter: degene aan wie een recht van erfpacht toekomt.

 

Erfpacht voor bepaalde tijd: een erfpacht dat is afgesloten voor een bepaalde tijd. Het eindigt met het verstrijken van de termijn.

 

Erfpacht voor onbepaalde tijd: Ofwel in de vorm van daadwerkelijk onbepaalde tijd, ofwel in de vorm van een termijn die telkens verlengd kan worden (voortdurend erfpacht).

 

Erfverpachter: degene wiens onroerende zaak met een erfpacht is bezwaard.

 

G

Gebruik en verbruik: de persoon die een goed in vruchtgebruik heeft gekregen heeft het recht om dit goed, in overeenstemming met partijbedoelingen en gewoonten, te gebruiken en eventueel zelfs te verbruiken (art. 3:207 lid 1 BW).

 

H

Heersend erf: het erf dat de voordelen ziet van het feit dat een ander erf met erfdienstbaarheid, ten gunste van hem, is bezwaard.

 

Hoofdelijke verbondenheid erfdienstbaarheid: behoort het heersende of dienende erf toe aan een of meer personen, dan zijn zij hoofdelijk verbonden wat betreft de geldelijke verplichtingen die uit erfdienstbaarheid voortvloeit (art. 5:77 lid 1 BW).

 

I

Insnoerende bedingen: bedingen waardoor het genotsrecht van de erfpachter wordt beperkt.

 

Ius tollendi erfpacht: de erfpachter mag gebouwen, werken en beplantingen wegnemen. Dit mag echter alleen indien deze door hemzelf of zijn rechtsvoorganger onverplicht zijn aangebracht.

 

Ius tollendi vruchtgebruik: de vruchtgebruiker mag eventuele toevoegingen en veranderingen op het goed wegnemen. Dit zolang hij uiteindelijk maar, bij het teruggeven van het goed, de oude staat daarvan herstelt.

 

K

Kettingbeding: een samenstel van beloften om te zullen contracteren, een pactum de contrahendo.

 

Kwalitatieve verplichting: een verplichting tot een dulden of niet doen ten aanzien van een registergoed, zonder dat de gerechtigde aan de actieve zijde kwalitatief is bepaald. (art. 6:252 BW).

 

L

Last van de erfdienstbaarheid: dulden of niet doen (art. 5:71 lid 1 BW). Behoudens uitzonderingen kunnen de verplichtingen dus niet liggen in een doen. Voor de uitzonderingen: zie ‘aanbrengen van gebouwen, werken of beplantingen’ en ‘onderhoud’.

 

O

Onderhoud: een plicht waaraan het dienende erf moet voldoen.

 

Ondererfpacht: art. 5:93 lid 1 BW. Men heeft de constructie ontwikkeld dat de ondererfpacht rust op de in erfpacht gegeven zaak zelf.

 

Onderopstal: indien de opstaller een zelfstandig opstalrecht heeft, kan hij deze ook in onderopstal geven. Dit tenzij de akte anders zegt.

 

Ontstaan erfdienstbaarheid: door vestiging ofwel verjaring (art. 5:72 BW). Voor de vestigingsvereisten moet men kijken naar de schakelbepaling van art. 3:98 BW en dus naar de vereisten voor overdracht van het dienende erf.

 

Ontstaan erfpacht: Voor de vestiging moet met art. 3:98 BW in het oog houden en dus kijken naar de noodzakelijke vereisten voor de zaak waar men erfpacht op wil vestigen.

 

Ontstaan vruchtgebruik: meestal door vestiging op basis van 3:98 BW en dus afhankelijk van het goed waar men een vruchtgebruik op wil vestigen.

 

Opstal: een beperkt zakelijk recht om in, op of boven een onroerende zaak van een ander gebouw, werken of beplantingen in eigendom te hebben of te verkrijgen (art. 5:101 lid 1 BW).

 

Overdracht vruchtgebruik: de vruchtgebruiker is gerechtigd om zijn recht van vruchtgebruik te vervreemden of bezwaren (art. 3:223 BW). Dit heeft echter geen invloed op de duur van het vruchtgebruik, deze blijft beperkt tot de duur van het leven van de oorspronkelijke vruchtgebruiker.

 

Overdracht erfpacht: op basis van art. 3:98 BW gebeurd dit in overeenstemming met de regels die gelden voor de onroerende zaak die in erfpacht wordt gegeven.

 

R

Rechten van gebruik en bewoning: de bepalingen van vruchtgebruik zijn van toepassing, tenzij art. 3:226 BW anders bepaald. Deze rechten kunnen gevestigd worden op zaken, maar ook op rechten. Deze rechten zijn echter persoonsgebonden en kunnen dan ook niet worden vervreemd of bezwaard.

 

V

Verdeling erven: Erfdienstbaarheid is onsplitsbaar. Zelfs indien dus het heersende erf wordt opgesplitst in delen, blijft de erfdienstbaarheid bestaan ten behoeve van alle delen.

 

Verhuur of verpachting opstalrecht: de opstaller is bevoegd om de zaak waarop zijn recht rust te verpachten of verhuren (art. 5:104 lid 2 jo art. 5:94 BW).

 

Verrichtingen op dienend erf: de eigenaar van het heersende erf is bevoegd om op eigen kosten op het dienende erf alle werkzaamheden te verrichten die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid (art. 5:75 lid 1 BW).

 

Vruchtgebruik: het geeft een persoon het recht om andermans goederen te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten (art. 3:201 BW). Dit recht kan op alle goederen rusten.

Vruchtgebruik en substitutie: een vruchtgebruik geldt ook op hetgeen dat in de plaats treedt van het goed, door middel van substitutie (art. 3:213 lid 1 BW). Degene die het vruchtgebruik op zijn goed vestigt is immers door dit vruchtgebruik niet opeens beschikkingsonbevoegd ten opzichte van het goed. Indien hij dus zijn goed verkoopt, treed het door hem ontvangen geld in de plaats van het oorspronkelijke goed.

 

Vruchtgebruik en verzekering: de vruchtgebruiker heeft een verplichting om het goed dat hij in vruchtgebruik heeft te verzekeren (art. 3:209 BW).

 

Vruchttrekking: bevoegdheid van de vruchtgebruiker. Hij mag op basis hiervan de vruchten genieten (art. 3:201 BW).

 

Vruchttrekking erfpacht: de erfpachter is rechthebbende op de vruchten die tijdens de erfpacht zijn afgescheiden of opeisbaar zijn geworden (art. 5:89 lid 1 BW).

 

W

Wijziging bestemming erfpacht: Dit mag niet zonder toestemming van de eigenaar (art. 5:89 lid 2 BW).

 

Z

Zorg van een goed vruchtgebruiker: een vruchtgebruiker moet in relatie tot de hoofdgerechtigde goed zorg dragen voor het goed dat hij in vruchtgebruik heeft. Dit geldt voor zowel het beheer als de vruchtgebruikgoederen zelf (art. 3:207 lid 3 BW). Bij het einde van het vruchtgebruik kan de vruchtgebruiker eventueel ook aansprakelijk gesteld worden voor schade.

 

Zelfstandig opstalrecht: de duur van het opstalrecht wordt door partijen bepaald (art. 5:104 lid 2 BW).

 

 

Hoofdstuk 9: Beslag, verhaal en voorrang

 

A

Algemene voorrechten: deze worden telkens verhaald op het gehele vermogen van de schuldenaar en worden genoemd in art. 3:288 BW. Hun rangorde wordt bepaald door de volgorde waarin de wet hen noemt (art. 3:281 lid 2 BW).

 

B

Beslag: beperkt de debiteur/rechthebbende in zijn mogelijkheden om over het beslagen goed te beschikken.

 

Beslagrecht: wordt gekenmerkt door kwesties zoals droit de suite, prioriteit en publiciteit.

 

Bijzonder voorrecht op appartementsrecht: de vordering(en) van appartementseigenaars is bevoorrecht op het appartementsrecht (art. 3:286 lid 1 BW).

 

Bijzonder voorrecht op vordering uit aansprakelijkheidsverzekering: Dit beoogd ervoor te zorgen dat degene die is benadeeld door gedrag van de verzekerde, ook daadwerkelijk de verzekeringspenningen toekomt (art. 3:287 BW).

 

Bijzonder voorrecht wegens aanneming van werk: heeft iemand op basis van een overeenkomst werk aangenomen voor de bearbeiding van een zaak, dan is hij bevoorrecht op die zaak (art. 3:285 lid 1 BW).

 

Bijzonder voorrecht wegens kosten tot behoud: De vordering tot voldoening van kosten die gemaakt zijn tot behoud van een goed. Op grond daarvan is degene die die kosten gemaakt heeft bevoorrecht op het zo behouden goed (art. 3:284 lid 1 BW).

 

Blokkerende werking beslag: beschikkingshandelingen die na de beslaglegging zijn verricht kunnen niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen.

 

F

Fiscaal bodemrecht: de fiscus is bevoegd om voor de belastingschulden beslag te leggen en verhaal te nemen, op bepaalde zaken die zich tijdens de beslaglegging op de bodem van de belastingschuldige bevinden. Dit gaat voorbij aan de vraag of deze zaken in eigendom aan iemand anders dan de belastingschuldige toebehoorden. Art. 22 lid 3 Invorderingswet 1990.

 

Fiscaal voorrecht: art. 21 lid 1 Invorderingswet 1990 kent de fiscus een algemeen voorrecht toe. Deze voorrang is dusdanig sterk dat hij ook wel aangeduid wordt als ‘superpreferent’.

 

G

Gesloten systeem der voorrechten: voorrechten ontstaan alleen uit de formele wet (art. 3:278 lid 2 BW).

 

P

Paritas creditorum: het beginsel dat alle schuldeisers onderling een gelijk recht hebben om uit de opbrengst van de goederen van de schuldenaar te worden voldaan (art. 3:277 lid 1 BW). Hier zijn uitzonderingen op.

 

Prioriteitsbeginsel: de rangorde van beslag en beschikkingshandeling wordt bepaald door de tijdstippen van inschrijving van het proces-verbaal van inbeslagneming (art. 505 Rv) of de notariële akte (art. 3:89 BW). Dit geldt voor onroerende zaken.

 

R

Rangorderegels: geven aan welke regels er gelden bij samenloop van pand, hypotheek en voorrechten op eenzelfde goed (art. 3:279-281 BW).

 

Retentierecht: de bevoegdheid van een schuldeiser om de nakoming van zijn verplichting tot afgifte op te schorten totdat zijn eigen vordering wordt voldaan (art. 3:290 BW). Dit retentierecht wordt aangegeven in de wet, bijvoorbeeld in art. 6:52 BW of 3:290 BW. Dit recht van retentie geldt ook ten opzichte van de crediteuren van de debiteur. Ook kan hij het retentierecht inroepen tegen derden die een recht op de zaak hebben verkregen nadat de zaak bij de schuldeiser, die het retentierecht inroept, beland is. Ook werkt het retentierecht onder omstandigheden ten opzichte van derden die een ouder recht op de zaak hebben (art. 3:291 lid 2 BW).

 

V

Verhaalsrecht: ziet op de mogelijkheid van een crediteur om bij niet-nakoming van zijn debiteur het vermogen van die debiteur te gelde te maken, zodat hij zich uit de opbrengsten daarvan kan voldoen. Hoofdbeginsel is dat een schuldenaar met al zijn goederen garant staat ten opzichte van zijn schuldeisers (art. 3:276 BW.

 

Voorrang: uitzondering op het paritas creditorum beginsel. De wet erkent bepaalde gronden voor voorrang, zoals hypotheek en pand (art. 3:278 lid 1 BW).

 

Voorrang bij verhaal: het recht om bij een rangregeling hoger te worden geplaatst dan mede-schuldeisers.

 

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Privaatrecht bundel

Oefententamen voor het vak goederenrecht (4)

Oefententamen voor het vak goederenrecht (4)

Tentamen Kernvak Privaatrecht I deeltoets A (16 mei 2011)

Vraag 1 (12 punten)

Bespreek of, en zo ja, op welke wijze, een recht van vruchtgebruik gevestigd kan worden op:

  • een hypotheekrecht
  • een fokstier
  • een recht van erfpacht
  • een vordering op naam

Vraag 2

In de Rotterdamse haven vindt veel containeroverslag plaats. Hierbij wordt gebruik gemaakt van geautomatiseerde hijskranen. Deze kranen zijn tientallen meters hoog, zodat grote vrachtschepen eenvoudig hun lading kunnen lossen. De kranen halen de containers uit het laadruim en bewegen hiervoor over rails van vele meters lang, die met flinke bouten in de kade zijn verankerd.

a. (7 punten) Aan de hand van welke criteria moet worden beoordeeld of de kranen onroerend zijn?

b. (4 punten) Is de eigenaar van de grond waarop de kranen staan ook eigenaar van de kranen? Zo ja, hoe kan worden bereikt dat een ander dan de eigenaar van de grond eigenaar van de kranen wordt?

Vraag 3 (11 punten)

A wil graag een kopieerwinkel beginnen. Hij heeft al een perceel grond met daarop een geschikt gebouw gekocht en geleverd gekregen van de vorige eigenaar B, die er groente en fruit verkocht. A koopt tien kopieermachines van C; de machines worden geleverd onder eigendomsvoorbehoud. Vervolgens installeert hij de apparaten in zijn (A’s) gebouw. Een paar dagen later opent hij vol trots zijn winkel ‘Copy Copy’. A voldoet niet aan zijn betalingsverplichtingen jegens C. C ontbindt daarom de overeenkomst met A en hij vraagt aan A vriendelijk doch dringend of hij zijn machines terug mag hebben. A antwoordt hem: ‘Hoezo, jouw machines? Deze machines zijn zo’n essentieel onderdeel van mijn kopieerwinkel dat ze mijn eigendom zijn geworden – wat is immers een kopieerwinkel zonder kopieermachines?!’

a. (2 punten) Wie is bezitter van de kopieermachines nadat zij zijn afgeleverd bij A maar voordat ze zijn geïnstalleerd?

 

b. (2 punten) Welke vordering stelt C tegen A in (gegeven het feit dat hij de machines terug wil)?

c. (7 punten) Hoe beoordeelt u het standpunt van A dat hij eigenaar is geworden van de kopieermachines?

Vraag 4 (3 punten)

A leent een kostbaar schilderij van zijn goede vriend B. Het schilderij krijgt een prominente plaats in de huiskamer van A. B overlijdt maar zijn erfgenamen weten niet dat B het schilderij had uitgeleend aan A. Daarom blijft het schilderij geruime tijd bij A hangen zonder dat de erfgenamen van B aanspraak maken op teruggave van het schilderij. Kan A door enkel tijdsverloop eigenaar worden van het schilderij en zo ja, na hoeveel jaar?

Vraag 5 (9 punten)

Geef drie voorbeelden van een afhankelijk recht en geef bij ieder voorbeeld aan van welk (hoofd)recht het recht in kwestie afhankelijk is.

Vraag 6 (4 punten)

Het arrest Teixeira de Mattos is gewezen onder oud recht. Onder huidig recht zou de bewindvoerder – ter onderbouwing van Teixeira’s goederenrechtelijke positie met betrekking tot de Nillmij-certificaten – zich op twee wetsartikelen kunnen beroepen. Welke wetsartikelen zijn dit?

Antwoordindicaties

Vraag 1

Een recht van vruchtgebruik kan worden gevestigd op goederen,.....read more

Access: 
For JoHo WorldSupporters members with online access and services
Oefententamen voor het vak goederenrecht (3)

Oefententamen voor het vak goederenrecht (3)

Deeltoets B, Kernvak Privaatrecht I (Goederenrecht), 27 juni 2011

Vraag 1 (10 punten)

a. (4 punten)

Kan een bestolen eigenaar de eigendom van een gestolen roerende zaak overdragen aan een ander?

Zo ja, op welke wijze vindt de levering plaats?

Hij heeft het bezit verloren, maar niet de eigendom. Hij kan daarom de eigendom overdragen, indien sprake is van een geldig titel en geldige levering (3:84 lid 1). Omdat hij alle feitelijke macht is kwijtgeraakt, kan hij geen bezit verschaffen ex art. 3:90 lid 1. Levering vindt daarom plaats door het opmaken van een akte (3:95).

b. (6 punten)

A vraagt B een unieke Chinese vaas voor hem te kopen. Op 1 mei koopt B in eigen naam maar voor rekening van A de bedoelde Chinese vaas van C. Op 2 mei gaat B failliet. Op 3 mei levert C de vaas aan B. Op 12 mei wil A de vaas bij B ophalen. De curator van B stelt zich op het standpunt dat B de eigenaar is van de vaas en weigert afgifte.

Wie is op 12 mei eigenaar van de Chinese vaas?

Vraag 2 (6 punten)

In HR 24 maart 1995, AA 1995, 705 (Hollander's Kuikenbroederij), dat onder oud recht werd gewezen, leest men in de uiteenzetting van de feiten:

'In 1978 verkrijgt Hollander's een krediet van de Raffeisenbank Domburg (verder: de Bank). Daartoe draagt zij al haar tegenwoordige en toekomstige pluimvee aan de Bank in eigendom over, tot zekerheid van de betaling van het door haar aan de Bank verschuldigde.'

a. (3 punten)

Zou deze overdracht naar huidig Nederlands recht geldig zijn geweest?

b. (3 punten)

Hoe wordt tegenwoordig (anno 2011) vergelijkbare zekerheid voor de bank bewerkstelligd?

Vraag 3 (10 punten)

Simons verwerft een recht van erfpacht op het perceel van Teunissen. Dit recht van erfpacht wordt gevestigd voor een periode van twintig jaar. Na drie jaar laat Simons een opslagruimte op het perceel bouwen en plant hij een reeks Judasboompjes langs het pad dat naar deze ruimte leidt. Voor de bouw van de opslagruimte heeft Simons een lening bij de bank gesloten. Tot zekerheid voor de terugbetaling van deze lening heeft hij ten gunste van de bank een recht van hypotheek op zijn recht van erfpacht gevestigd.

a. (4 punten)

Wie is eigenaar van de opslagruimte en de Judasboompjes die Simons gebouwd respectievelijk geplant heeft?

b. (6 punten)Stel dat Teunissen de eigendom van de grond overdraagt aan Simons. Welk rechtsgevolg zou dat hebben voor het recht van erfpacht van Simons en voor het recht van hypotheek van de bank op het recht van erfpacht?

Vraag 4 (22 punten)

Bank B heeft een vordering van € 800.000 op A. A heeft tot zekerheid van betaling een stil pandrecht op zijn (A's) dure Stradivariusviool gevestigd ten behoeve van B.

a. (2 punten)

Hoe wordt een stil pandrecht gevestigd?

b. (4 punten)

Wat gebeurt er met het pandrecht van B indien B zijn vordering op A verkoopt en levert aan C?

c. (8 punten)

Wat gebeurt er met het pandrecht.....read more

Access: 
Public
Oefententamen voor het vak goederenrecht (2)

Oefententamen voor het vak goederenrecht (2)

Kernvak Privaatrecht I, eindtoets 24 juni 2013

Vraag 1 (45 punten)

Nikkie van Vliet, een studente die nog bij haar ouders inwoont, heeft het academisch jaar 2010/2011 afgesloten als zij beseft dat ze reeds 7 jaren bezig is met haar studie Rechten en geen financiële middelen meer heeft om haar studie in het daaropvolgende studiejaar af te ronden. Omdat ze zo dicht bij de eindstreep is, besluit ze toch door te zetten en op zoek te gaan naar een geldbron. Die vindt ze: studiegenoot Bart Nijman, die altijd de nieuwste computerapparatuur in huis heeft, is een fervent en getalenteerd gamer en heeft de afgelopen jaren veel geld verdiend door succesvolle deelname aan internationale toernooien. Bart is bereid om Nikkie een lening te verstrekken. Maar Bart is niet alleen een getalenteerd gamer: hij scoorde een 9,0 voor zijn tentamen goederenrecht en realiseert zich bij het verstrekken van de lening aan Nikkie dat het verstandig is om zekerheid te bedingen. Bart vraagt Nikkie om een waardevolle zaak waarop zij ten behoeve van hem een pandrecht zou kunnen vestigen. Nikkie gaat akkoord met het pandrecht en geeft Bart in dat kader de met diamanten ingezette huwelijksketting van haar moeder mee, de meest waardevolle zaak die zich in haar ouderlijk huis bevindt.

a. (9 punten) Heeft Bart een pandrecht op de ketting verkregen?

Bart heeft bij het gamen ook een nieuwe iPad gewonnen. Nikkie heeft om die reden haar oog laten vallen op Barts oude, maar nog zeer bruikbare iPad. Zij geeft aan dat zij deze graag van Bart zou willen kopen maar daar nu het geld nog niet voor heeft. Over een half jaar verwacht zij het bedrag wel te hebben. Bart, die het lastig vindt om Nikkie iets te weigeren, gaat akkoord met de koop en is bereid de iPad meteen mee te geven. Wel wordt in de koopovereenkomst een eigendomsvoorbehoud opgenomen en spreken zij af dat betaling binnen zes maanden moet plaatsvinden.

Nikkie is de afspraak met Bart al snel vergeten. Sterker nog, ze heeft de iPad na drie maanden verkocht en geleverd aan Dirk, haar nieuwe vriend, maar wel met de afspraak dat Nikkie de iPad zelf zal mogen blijven gebruiken tot haar scriptie af is. Zes maanden na levering door Bart, komt hij de iPad ophalen, omdat hij nog steeds geen betaling heeft ontvangen. Nikkie, die aan een writer’s block lijdt en dus niet opschiet met haar scriptie, vertelt hem dat het apparaat inmiddels van Dirk is en weigert afgifte.

b. (9 punten) Kan Bart de iPad revindiceren?

Barts zaken lopen goed. Hij heeft een baan aangeboden gekregen bij een gameontwikkelaar en is daar op 1 februari 2012 in dienst getreden. Het accepteren van de baan maakt dat Bart klaar is voor een volgende stap in zijn leven. Hij besluit om een deel van zijn gespaarde geld te investeren in een onroerend zaak. Het studentenhuis waar Bart woont, wordt bij toeval te koop aangeboden en Bart wil het huis graag kopen. Zo gezegd, zo gedaan. Zijn spaargeld was niet.....read more

Access: 
Public
Oefententamen voor het vak goederenrecht

Oefententamen voor het vak goederenrecht

Kernvak Privaatrecht I Oefenvragen voor toets B

Vraag 1

Lees onderstaande uitspraak en beantwoord vervolgens de vragen.

NJF 2007/151

Partijen
Matech B.V., te Mierlo, appellante, proc. mr. L. Paulus,
tegen
1. UTO & UMH sneltransport B.V.,
2. UTO containers Ulft B.V.,
3. B.V. Ulftse transportonderneming UTO,
alle te Ulft, geïntimeerden, proc. mr. J.R.O. Dantuma.

Uitspraak
Hof:
(...)
3. De vaststaande feiten
3.1
Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel
niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud
van overgelegde producties de navolgende feiten vast.
3.2
Matech heeft op 6 september 2004 een koopovereenkomst gesloten ter zake van een
tweetal hydraulische alligatorscharen, type McIntyre LD 407 en 640, inclusief
toebehoren (hierna ook te noemen: de scharen) met R.A. Bron, h.o.d.n. Bron Project en
Evenementbouw (hierna ook te noemen: Bron), tegen een bedrag van € 56.000 (excl.
btw). Op 1 november 2004 heeft Matech de scharen geleverd aan Bron.
3.3
Bron heeft de aan Matech verschuldigde koopsom grotendeels onbetaald gelaten.
3.4
Bij brief van 2 november 2004 heeft Bron bevestigd dat hij de scharen aan UTO
transportonderneming voor een bedrag van € 62.500 (excl. btw) verkoopt. UTO
transportonderneming heeft het bedrag omstreeks november 2004 in termijnen aan Bron
voldaan. In november 2004 heeft Bron de scharen geleverd aan UTO
transportonderneming.
3.5
De raadsman van Matech heeft bij brief van 10 januari 2005 aan Bron ter zake van de
scharen een beroep gedaan op het bepaalde in art. 7:39 BW (recht van reclame).
3.6
Matech heeft bij dagvaarding van 26 januari 2005 Bron gedagvaard voor de rechtbank
te Arnhem en gevorderd, kort gezegd, Bron te veroordelen tot
1. betaling van onder meer (het onbetaald gebleven gedeelte van) de koopsom
2. het verschaffen van inlichtingen over de feitelijke verblijfplaats van de scharen en het
    verlenen van medewerking aan teruglevering van deze machines op straffe van een
    dwangsom.
3.7
De rechtbank te Arnhem heeft bij vonnis van 30 maart 2005 de vordering tot betaling
van het restant van de koopsom ten laste van Bron toegewezen en de vordering tot het
verschaffen van inlichtingen afgewezen omdat voor teruglevering van de scharen, naast
de toegewezen vordering tot betaling van de koopsom, geen plaats is.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
Het geschil tussen partijen betreft de vraag wie eigenaar is van de scharen: Matech of
UTO transportonderneming. Matech heeft in eerste aanleg haar vordering tot afgifte van
de scharen gebaseerd op een tweetal grondslagen. Ten eerste heeft zij gesteld dat de
scharen door de Engelse fabrikant onder eigendomsvoorbehoud aan haar zijn geleverd.
Ten tweede heeft Matech zich beroepen op het recht van reclame (art. 7:39 BW).
.....read more

Access: 
Public
Systematisch te werk gaan bij je tentamen privaatrecht
Gebruik van arresten bij het vak Privaatrecht
Privaatrecht gaat over de verhouding burger-burger
Problemen waar de gevorderde student bij privaatrecht tegenaan loopt
Tentamenvragen: Inleiding Privaatrecht

Tentamenvragen: Inleiding Privaatrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bevat een zestigtal tentamenvragen rond het thema Inleiding privaatrecht (niveau Bachelor 1)


Deel 1

Vraag 1

Anke ziet een advertentie in de krant: 'Te koop aangeboden herenhuis, Lindelaan 21, Heerhugowaard, € 200.000,-'. Anke rijdt langs het huis. Het ziet er goed uit, vindt zij. Zij belt het telefoonnummer dat in de advertentie wordt genoemd en zegt dat zij het aanbod aanvaardt.

Is hier een overeenkomst tot stand gekomen? Zo ja, op welke wijze; zo nee, waarom niet?

Vraag 2

Arnold begeeft zich naar Victor, handelaar in verwarmingsapparatuur. Arnold deelt Victor mee dat hij zoekt naar een verwarmingsinstallatie waarmee hij zijn winkeltje (inhoud 250 kubieke meter) adequaat kan verwarmen. Victor wijst hem op een installatie en zegt: 'Dan is dit net wat voor u'. Victor vergist zich daarbij in de capaciteit van het apparaat. Arnold koopt de installatie en de daaropvolgende winter blijkt dat de verwarmingsinstallatie volstrekt niet toereikend is om Arnolds winkeltje warm te houden. Arnold wil van de koop af.

a. Kan Arnold zich op een vernietigingsgrond beroepen?

b. Geef aan de hand van de vereisten voor de desbetreffende vernietigingsgrond aan of Arnolds beroep al dan niet zal slagen.

c. Op welke wijze dient hij dit beroep te doen?

d. Stel dat Arnoldss beroep slaagt, wat zijn dan hiervan de gevolgen?

 

Vraag 3

De 16-jarige Berend koopt met toestemming van zijn ouders een scooter van verkoper Vincent. Als Vincent de scooter na drie maanden nog niet heeft afgeleverd, spreekt Berend Vincent aan tot nakoming. Vincent beroept zich op het feit dat Berend handelingsonbekwaam was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst.

Gaat het beroep van Vincent op?

Vraag 4

Karel is eigenaar van twee konijnen. Hij gaat op vakantie en spreekt met zijn buurvrouw Laura af dat zij voor zijn konijnen zal zorgen. Daarbij zegt Karel dat zij, als er iets nodig is, dat dan moet halen of doen en dat hij een rekening heeft lopen bij dierenwinkel Dierenzorg.

Laura koopt op rekening van Karel en in naam van Karel, konijnenvoer bij dierenwinkel Dierenzorg. Voorts koopt zij op eigen naam konijnenvitaminen bij een andere dierenwinkel, te weten Pets Place. Zij bewaart de rekening voor Karel.

  1. Van welke rechtsfiguur is sprake met betrekking tot de koop van het konijnenvoer bij Dierenzorg? Tussen welke partijen ontstaat een overeenkomst?

  2. Van welke rechtsfiguur is sprake met betrekking tot de konijnenvitaminen bij Pets Place? Tussen welke partijen ontstaat een overeenkomst?

Stel dat de konijnenvitaminen - door het verstrijken van de werkzame periode - ondeugdelijk blijken te zijn.

  1. Door wie kan Pets Place nu worden aangesproken?

 

Vraag

.....read more
Access: 
Public
Oefentoets Privaatrecht II (deeltentamen A)

Oefentoets Privaatrecht II (deeltentamen A)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Oefentoets deeltentamen 1 (2011)

 

Casusbeschrijving

 

Hoge Raad der Nederlanden (2 december 2011)
 

Arrest in de zaak van:
De erven van [betrokkene 1],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J.C.A. Stevens,
tegen
1. [Verweerster 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eisers], [verweerster 1] en [verweerder 2].
1. Het geding in feitelijke instanties
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster 1] en [verweerder 2] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
(…)
 

3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerster 1] en [verweerder 2] zijn zuster en broer. Zij hebben, na de splitsing van het hun in mede-eigendom toebehorende pand aan de [a-straat] te Amsterdam in drie appartementsrechten, het appartementsrecht [a-straat 1b] (ook wel aangeduid met indexnummer 2) te Amsterdam op 1 juli 1992 overgedragen aan [betrokkene 1].
Zij bleven gezamenlijk gerechtigd tot de appartementsrechten [a-straat 1a] en [1c] (ook aangeduid met indexnummer 1, respectievelijk indexnummer 3).
(ii) In de akte van levering van 1 juli 1992 van het appartementsrecht met indexnummer 2 aan [betrokkene 1] is het volgende wederzijdse voorkeursrecht opgenomen (waarbij [verweerster 1] en [verweerder 2] gezamenlijk als verkoper worden aangeduid):
'X. VOORKEURSRECHT
1. Verkoper en koper verlenen elkaar, voor de periode dat ieder hunner eigenaar is van respectievelijk het appartementsrecht met het indexnummer 3 en met het indexnummer 2, over en weer een voorkeursrecht voor het geval zij het desbetreffende appartementsrecht wensen te vervreemden.
2. Indien een hunner het desbetreffende appartementsrecht wenst te vervreemden, dient hij dit aan te bieden aan de ander onder mededeling welke de koopsom en de overige condities zijn waarin een met name genoemde derde zich verbonden heeft te zullen kopen, voor het geval de desbetreffende voorkeursgerechtigde van zijn voorkeursrecht geen gebruik zal maken.
3. Indien de voorkeursgerechtigde van zijn voorkeursrecht gebruik wenst te maken, dient hij dit binnen twee weken na de datum dat hij het aanbod heeft ontvangen aan de aanbieder schriftelijk te berichten, in welk geval de akte tot levering uiterlijk twee weken na dit laatste bericht zal moeten worden verleden.
4. Spreekt de voorkeursgerechtigde zich niet uit of indien hij verklaart van zijn voorkeursrecht geen gebruik te zullen maken,.....read more

Access: 
Public
Tentamenvragen: Inleiding Privaatrecht

Tentamenvragen: Inleiding Privaatrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013. Bekijk hier ons huidige aanbod.


 

 

Vragen en antwoorden tentamen Inleiding  Privaatrecht

 

Oefenvragen deel 1

 

Vraag 1 (4 pnt)

Anke ziet een advertentie in de krant: 'Te koop aangeboden herenhuis, Lindelaan 21, Heerhugowaard,  € 200.000,-'. Anke rijdt langs het huis. Het ziet er goed uit, vindt zij. Zij belt het telefoonnummer dat in de advertentie wordt genoemd en zegt dat zij het aanbod aanvaardt.

 

Is hier een overeenkomst tot stand gekomen? Zo ja, op welke wijze; zo nee, waarom niet?

 

 

Vraag 2 (11 pnt)

Arnold begeeft zich naar Victor, handelaar in verwarmingsapparatuur. Arnold deelt Victor mee dat hij zoekt naar een verwarmingsinstallatie waarmee hij zijn winkeltje (inhoud 250 kubieke meter) adequaat kan verwarmen. Victor wijst hem op een installatie en zegt: 'Dan is dit net wat voor u'. Victor vergist zich daarbij in de capaciteit van het apparaat. Arnold koopt de installatie en de daaropvolgende winter blijkt dat de verwarmingsinstallatie volstrekt niet toereikend is om Arnolds winkeltje warm te houden. Arnold wil van de koop af.

 

a.         Kan Arnold zich op een vernietigingsgrond beroepen? (2 pnt)

 

b. Geef aan de hand van de vereisten voor de desbetreffende vernietigingsgrond aan of Arnolds beroep al dan niet zal slagen. (4 pnt)

 

c.         Op welke wijze dient hij dit beroep te doen? (3 pnt)

 

d.         Stel dat Arnoldss beroep slaagt, wat zijn dan hiervan de gevolgen? (2 pnt)

 

 

Vraag 3 (3 pnt)

De 16-jarige Berend koopt met toestemming van zijn ouders een scooter van verkoper Vincent. Als Vincent de scooter na drie maanden nog niet heeft afgeleverd, handelingsonbekwaam was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst spreekt Berend Vincent aan tot nakoming. Vincent beroept zich op het feit dat Berend.

 

Gaat het beroep van Vincent op? (3 pnt)

 

Vraag 4 (6 pnt, elke subvraag 2 pnt)

Karel is eigenaar van twee konijnen. Hij gaat op vakantie en spreekt met zijn buurvrouw Laura af dat zij voor zijn konijnen zal zorgen. Daarbij zegt Karel dat zij, als er iets nodig is, dat dan moet halen of doen en dat hij een rekening heeft lopen bij dierenwinkel Dierenzorg.

Laura koopt op rekening van Karel en in naam van Karel, konijnenvoer bij dierenwinkel Dierenzorg. Voorts koopt zij op eigen naam konijnenvitaminen bij een andere dierenwinkel, te weten Pets Place. Zij bewaart de rekening voor Karel.

 

Van welke rechtsfiguur is sprake met betrekking tot de koop van het konijnenvoer bij Dierenzorg? Tussen welke partijen ontstaat een overeenkomst?

 

Van welke rechtsfiguur is sprake met betrekking tot de konijnenvitaminen bij Pets Place? Tussen welke partijen ontstaat.....read more

Access: 
Public
Boeksamenvatting bij de 9e druk van Zwaartepunten van het vermogensrecht van Brahn en Reehuis

Boeksamenvatting bij de 9e druk van Zwaartepunten van het vermogensrecht van Brahn en Reehuis


Deel 1 – Goederenrecht

 

Hoofdstuk 2: Absolute rechten

Eigendom

Aangezien eigendom een absoluut recht is, volgt het recht de zaak indien zij uit de macht van de vervreemder raakt. Dit noemen we ook wel ‘zaaksgevolg’ of ‘droit de suite’. Zo kan de rechthebbende zijn goed opeisen bij een ieder die haar zonder recht houdt, ook wel revindicatie genoemd (art. 5:2 BW). Als A bijvoorbeeld zijn auto ter reparatie bij B heeft staan en B gaat failliet, dan komt A een separatistpositie toe (‘droit de préférence’). Vanwege de absolute werking van het eigendomsrecht kan A zijn auto uit het faillissement halen alsof er geen faillissement was. Zijn zaak zal dan niet door de curator worden verkocht. De auto behoort namelijk niet tot het vermogen van B en kan daarom niet worden verkocht.

 

Het eigendomsrecht en het recht van de schuldeiser zijn subjectieve rechten. Ze worden namelijk ontleend aan het object, de eigendom. Daarnaast zijn het vermogensrechten. Dit zijn alle op geld waardeerbare rechten of althans die rechten die in de economische sfeer liggen (art. 3:6 BW). Alle absolute rechten kunnen worden aangemerkt als vermogensrechten.

 

Eigendom is een voorbeeld van een absoluut recht op een goed. Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten (art. 3:1 BW). Het eigendomsrecht is een absoluut recht dat een zaak als object heeft (art. 5:1 BW). Een zaak is een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object (bijvoorbeeld een vaas of een auto; art. 3:2 BW). Het is dus alleen mogelijk om eigenaar van een zaak te zijn. Iemand die een vermogensrecht heeft (bijvoorbeeld een vordering op naam) is hiervan rechthebbende en geen.....read more

Access: 
Public
Tentamenvragen (mc) Grensoverscheidend Privaatrecht

Tentamenvragen (mc) Grensoverscheidend Privaatrecht

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Tentamenvragen deel A

2012

 

  1. De Franse Code Civil:

    1. is geschreven op maat van de vrije, ondernemende burger.

    2. verbiedt de rechter uitspraak te doen door zelf algemeen verbindende regels neer te leggen.

    3. zowel alternatief a als alternatief b is juist.

    4. zowel alternatief a als alternatief b is onjuist.

 

  1. De bevoegdheid tot wetgeving op het terrein van het Privaatrecht berust in Duitsland bij:

    1. uitsluitend de federale overheid (de Bund).

    2. uitsluitend bij de deelstaten (de Länder).

    3. deels bij de federatie en deels bij de deelstaten, waarbij de federatie echter voorrang geniet (o.a. “Bundesrecht bricht Landesrecht”).

    4. deels bij de federatie en deels bij de deelstaten, waarbij de deelstaten echter voorrang genieten (o.a. “Landesrecht bricht Bundesrecht”).

 

  1. Met betrekking tot de privaatrechtelijke richtlijnen, kan er correct worden geconcludeerd dat:

    1. alle richtlijnen consumentenbescherming tot doel hebben en een minimumharmonisatie nastreven.

    2. de meeste richtlijnen consumentenbescherming tot doel hebben, maar dat de richtlijn Productaansprakelijkheid (85/374/EG) daarop een uitzondering vormt.

    3. de meeste richtlijnen een minimumharmonisatie nastreven, maar dat de richtlijn betalingsachterstand bij handelstransacties (2000/35/EG) daarop een uitzondering vormt.

    4. de meeste richtlijnen consumentenbescherming tot doel hebben, maar dat de richtlijn betalingsachterstand bij handelstransacties (2000/35/EG) daarop een uitzondering vormt.

 

  1. Hartkamp stelt in zijn boek dat doorwerking van Europees privaatrecht in het algemeen plaatsvindt:

    1. via de directe/rechtstreekse werking, dat wil zeggen de mogelijkheid van burgers om voor het Hof van Justitie een beroep te doen op Europeesrechtelijke (communautaire) normen.

    2. via de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie, dat wil zeggen de plicht van het Hof van Justitie om het nationale recht van lidstaten in overeenstemming met de Europese richtlijn uit te leggen

    3. via de overheidsaansprakelijkheid voor schendingen van Europees recht, dat wil zeggen de mogelijkheid van burgers om bij het Hof van Justitie compensatie te krijgen voor schade die is ontstaan door een schending van het Europees recht.

    4. via de plicht van de nationale rechter tot richtlijnconforme interpretatie van nationaal recht, waarmee richtlijnen in horizontale situaties van invloed kunnen zijn indien implementatie niet correct is geschied.

 

  1. Welke bewering ten aanzien van richtlijnen is de meest juiste?

    1. Verticale directe werking van een richtlijn is mogelijk indien een lidstaat de richtlijn niet, te laat of verkeerd heeft omgezet; deze bepalingen van de richtlijn dienen echter voldoende precies te zijn en aan de burger onvoorwaardelijk een recht toe te kennen.

  2. .....read more
Access: 
Public
Tentamenvragen (open) Grensoverscheidend privaatrecht

Tentamenvragen (open) Grensoverscheidend privaatrecht

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Tentamenvragen deel A

2012

 

Laurentien Dekker besluit er eens een weekje tussenuit te gaan, en haar keuze valt op Milaan. Deze modestad oefent al lange tijd een grote aantrekkingskracht op haar uit, en zij wil bovendien een opera zien in het beroemde Scala theater in Milaan. Zij boekt aldus een reis bij reisbureau Volo. Het reisbureau verzorgt de vliegtickets, zes overnachtingen in een pittoresk hotelletje dichtbij het operahuis, en een kaartje voor de opera Faust. Het reisbureau bestaat 10 jaar en heeft daarom nog een leuke actie: iedere 10e klant krijgt een korte reis (minder dan tien dagen) binnen Europa gratis aangeboden, en behoeft slechts de luchthavenbelasting te voldoen. Daarnaast dient er, zo de klant alleen reist, ook nog een toeslag voor een eenpersoonskamer te worden betaald.

Vraag 1

  1. Nu er drie diensten door het reisbureau Volo zijn geboekt, is er dan nog sprake van een pakketreis? Betrek in uw antwoord zowel geüniformeerd Europees recht als nationaal recht.

 

  1. Nu Laurentien niet de volledige prijs betaalt voor de reis, is er dan nog wel sprake van een pakketreis? Betrek in uw antwoord zowel Europees recht alsmede de door u bestudeerde jurisprudentie.

Vervolg casus

Door lagere subsidies en het slechte economische tij kampen de Italiaanse operahuizen met forse financiële problemen. De overheid wil de schuldenproblemen oplossen door de lonen van werknemers van operahuizen te bevriezen, hetgeen leidt tot stakingen onder werknemers. Ook het personeel van de Scala staakt, zodat de productie Faust wordt afgelast.

Vraag 2

Waarom wordt het stakingsrecht in art. 153 lid 5 VWEU uitgezonderd van het Europese mandaat tot eenmaking van (sociaal) recht?

 

 

Laurentien besluit de geplande opera-avond anderszins in te vullen, en gaat dansen in een van de uitgaansgelegenheden van Milaan. Als zij bij het krieken van de dag terugkeert in haar hotel, drinkt zij uit de badkamerkraan drie flinke glazen water. Een paar uur later wordt zij wakker met heftige darmkrampen, en blijkt zij ook hoge koorts te hebben. Zij wordt in allerijl overgebracht naar een ziekenhuis, waar blijkt dat zij is besmet door het drinkwater van Milaan. De dienstdoende arts in het ziekenhuis vertelt Laurentien, dat de reisorganisatie hiervan op de hoogte had moeten zijn.

 

Vraag 3

 

  1. Stel dat de arts gelijk heeft, op grond van welk(e) Europeesrechtelijk(e) artikel(en) kan Laurentien Volo aansprakelijk stellen?

 

Stel dat Laurentien immateriële schade lijdt, zou zij die ook kunnen claimen? Betrek in uw antwoord zowel Europeesrechtelijk als Nederlands recht en tevens jurisprudentie van het Hof van Justitie.

 

Open vraag II

Veterinfarm BV te Rotterdam fabriceert antibiotica voor preventieve.....read more

Access: 
Public
Uitwerkingen colleges KV Privaatrecht I, deel 1 (deeltoets 1)

Uitwerkingen colleges KV Privaatrecht I, deel 1 (deeltoets 1)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Kernvak Privaatrecht I

Hoorcollege 1 – 23 april 2013

 

Deze week zullen we in dit college stilstaan wat goederenrecht nu eigenlijk is. De kenmerken van het goederenrecht zullen worden besproken en ook de kenmerken van goederenrechtelijke rechten. Hierna zal nog over eigendom, meer omvattende rechten en over beperkte rechten worden gesproken.

 

Wat is goederenrecht.

Het goederenrecht heeft betrekking op het verkrijgen, houden en vervreemden van goederen. Het betreft de relatie van mensen tot een goed. Hiermee verschilt het met het verbintenissenrecht, dit is namelijk dat mensen zich verbinden jegens een ander

 

Wat goederen zijn is te vinden in artikel 3:1 BW:

Goederen zijn alle zaken en vermogensrechten.’

 

Wat zaken zijn is te vinden in artikel 3:2 BW:

Zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.’

 

Goederenrecht verschilt van land tot land. Zo verschilt het bijvoorbeeld in begrip, rechtsvorming of de systematiek. Ons systeem van goederenrecht is te vinden in het Burgerlijk Wetboek. Het goederenrecht verschilt van land tot land omdat ieder land zijn eigen autonomie heeft en dus zelf regels mag opstellen omtrent het goederenrecht. Dit is echter lastig om dat in het goederenrecht veel internationale handel wordt gedreven en er dus veel verschillende rechtsordes in die handel worden betrokken.

 

Kenmerken van het goederenrecht.

Het goederenrecht heeft twee kenmerken. Allereerst is het een gesloten stelsel. Dit wordt ook wel numerus clausus genoemd. Alles van het goederenrecht is vastgelegd in de wet. Dit is terug te vinden in artikel 3:81 BW.

 

‘Hij aan wie een zelfstandig en overdraagbaar recht toekomt, kan binnen de grenzen van dat recht de in de wet genoemde beperkte rechten vestigen. Hij kan ook zijn recht onder voorbehoud van een zodanig beperkt recht overdragen, mits hij de voorschriften zowel voor overdracht van een zodanig goed, als voor vestiging van een zodanig beperkt recht in acht neemt.’

 

In dit artikel komen twee aspecten naar voren. Er zijn een aantal beperkte rechten mogelijk om te vestigen en over de inhoud van deze beperkte rechten wordt gezegd dat deze binnen de grenzen van de wet moeten zijn. Ook de wijze van verkrijgen goederen is een gesloten stelsel. Dit is terug te zien in artikel 3:80 BW. Hier staat dat men goederen onder algemene titel en onder bijzondere titel kan verkrijgen. Een andere optie is niet mogelijk.

 

Als tweede kenmerk is het goederenrecht ook dwingend recht. Men moet kijken naar de wet’s interpretatie. Men moet dan kijken naar de tekst, het systeem en de geschiedenis en het doel van de wetgever bij het maken van de wet. In het Staats- en Bestuursrecht heeft men de volgende.....read more

Access: 
Public
Collegeverslagen Kv Privaatrecht I (wk 5 t/m 7), deel 2

Collegeverslagen Kv Privaatrecht I (wk 5 t/m 7), deel 2

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Collegeverslagen Kernvak Privaatrecht I

 

Hoorcollege 5 28 mei 2013

 

Deze week zal het hoorcollege gaan over toekomstige goederen, verkrijging door een tussenpersoon, overdracht onder voorwaarde en het eigendomsvoorbehoud.

 

Nationaal Grondbezit/Kamphuis

Nationaal Grondbezit( hierna: NGB) vond een aannemer, Kerstens. Zij komen tot overeenstemming dat Kerstens voor NGB op zijn eigen grond gaat bouwen. NGB zei dat ze wel vooruit wilden betalen, maar dat ze dan wel een risico liepen. NGB wilde dan wel zekerheid. Zij spraken af dat alle bouwmaterialen die werden gebruikt werden verkocht aan NGB en ook werden geleverd aan NGB. Als de bouwmaterialen dus geleverd werden door de bouwleverancier, kreeg NGB de bouwmaterialen. In plaats daarvan betaalde NGB wel vooruit. Paragraaf 43 AV: alle op terrein aangevoerde zaken worden na goedkeuring eigendom van het Rijk. De bouwleverancier van Kerstens is Kamphuis. Kamphuis maakt in deze casus een eigendomsvoorbehoud. Het conflict gaat hier tussen Kamphuis en NGB. Kamphuis zegt dat de bouwmaterialen van hem zijn, want hij heeft een eigendomsvoorbehoud. NGB zegt echter dat zij eigenaar zijn, want zij hadden een levering bij voorbaat. Als er is geleverd bij voorbaat is er nog niet overgedragen. Er is pas sprake van overdracht op het moment dat het laatste vereiste is vervuld. In dit geval is dat de beschikkingsbevoegdheid. Pas op het moment dat Kerstens eigenaar wordt, is de levering voltooid. Omdat Kerstens nooit eigenaar wordt door het eigendomsvoorbehoud van Kamphuis, wordt ook NGB nooit eigenaar. Kamphuis blijft eigenaar van de materialen.

 

Levering bij voorbaat (artikel 3:97 BW)

Bestaande goederen kunnen worden overgedragen. Toekomstige goederen zijn goederen die er nog niet zijn, maar er zijn wel plannen voor iets zodat het goed gaat bestaan. Toekomstige goederen kunnen alleen worden geleverd en nog niet worden overgedragen. Omdat toekomstige goederen nog niet in het vermogen van de rechthebbende zijn, is hij niet beschikkingsbevoegd om over te dragen en kan er alleen worden geleverd bij voorbaat. Op het moment dat A beschikkingsbevoegd wordt, zal deze beschikkingsbevoegdheid direct over gaan op B. De overdracht of vestiging van beperkte goederen bij voorbaat geschiedt via de artikelen 3:84 jo 98 jo 97 BW.

 

Artikel 3:97 lid 1 BW: ‘Toekomstige goederen kunnen bij voorbaat worden geleverd, tenzij het verboden is deze tot onderwerp van een overeenkomst te maken of het registergoederen zijn.’

Registergoederen kunnen niet bij voorbaat worden geleverd omdat dit anders voor onduidelijkheid in de registers zou zorgen. Deze registers zouden dan te groot worden.

 

 

 

Indien er twee leveringen van hetzelfde goed bij voorbaat zijn, geldt artikel 3:97 lid 2 BW.

Dit artikel stelt: ‘Een levering bij voorbaat van een.....read more

Access: 
Public
Oefentoetsen & antwoordindicaties Kv Privaatrecht I, voor eindtoets

Oefentoetsen & antwoordindicaties Kv Privaatrecht I, voor eindtoets

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Oefentoets 1+ antwoorden

 

Vraag 1 (22 punten)

De Rabobank heeft een vordering van € 950.000 op A. A heeft tot zekerheid van betaling een stil pandrecht op zijn (A’s) dure piano gevestigd ten behoeve van De Rabobank.

 

a. (2 punten)

Hoe wordt een stil pandrecht gevestigd?

 

Vestiging vindt plaats door het voorhanden zijn van een geldige titel en beschikkings-bevoegdheid en door het opmaken van een authentieke akte of het registreren van een onderhandse akte (3:98 jo. 84 jo. 237 lid 1).

 

b. (4 punten)

Wat gebeurt er met het pandrecht van De Rabobank indien De Rabobank zijn vordering op A verkoopt en levert aan C?

 

C verkrijgt tevens het pandrecht. Het pandrecht is immers een afhankelijk recht en gaat mee over naar de cessionaris (3:82).

 

c. (8 punten)

Wat gebeurt er met het pandrecht van De Rabobank indien A zijn piano verkoopt en levert aan D, die het pandrecht van De Rabobank kent noch behoort te kennen, indien wordt afgesproken dat A de piano voorlopig nog voor D zal houden?

 

Het pandrecht heeft goederenrechtelijk werking en blijft dus de piano bezwaren (ook te verklaren vanuit het nemo plus-beginsel). D zal zich niet met succes op art. 3:86 lid 2 kunnen beroepen, omdat de cp-levering tussen A en hem ten opzichte van de ouder gerechtigde De Rabobank niet geldig is (3:115 sub a jo. 3:90 lid 2). Derdenbescherming veronderstelt immers een geldige levering.

 

d. (8 punten)

Stel dat E – die nog een appeltje met A te schillen heeft – met een hockeystick een onherstelbare barst in de piano slaat, waardoor deze onbespeelbaar (en daarmee nagenoeg waardeloos) wordt. A is tegen deze vernieling verzekerd bij verzekeraar V.

De Rabobank heeft nu pandrechten op drie verschillende goederen.

Noem er twee en bespreek waarom het pandrecht op het betreffende goed tot stand is gekomen.

 

De Rabobank heeft nog steeds een pandrecht op de piano (1). Dat pandrecht is echter niet zo veel meer waard. Tevens verkrijgt De Rabobank, vanwege de waardevermindering van de piano, (door zaaksvervanging) van rechtswege een pandrecht op A’s vordering op E uit onrechtmatige daad (2) en op A’s assurantievordering op V (3), zie art. 3:229......read more

Access: 
Public
Laatste collegeverslag Kernvak Privaatrecht I (week 8)

Laatste collegeverslag Kernvak Privaatrecht I (week 8)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.


Hoorcollege 8 18 juni 2013

 

Deze week zal het hoorcollege gaan over beperkte rechten in de context van het fiduciaverbod. Het pand en hypotheekrecht worden hierbij besproken. Verder zal dit hoorcollege gaan over het verhaalsrecht en over het retentierecht.

 

Numerus clausus.

Samen met het fiduciaverbod is de numerus clausus zeer belangrijk voor het goederenrecht. De numerus clausus houdt in dat het goederenrecht een gesloten systeem is. Het omvat twee aspecten, terug te vinden in artikel 3:81 BW. ‘Hij aan wie een zelfstandig en overdraagbaar recht toekomt, kan binnen de grenzen van dat recht de in de wet genoemde beperkte rechten vestigen.’ Allereerst bestaan er dus alleen beperkte rechten die de wet ons aanreikt en ten tweede moet de inhoud van deze rechten binnen de grenzen van de wet zijn. De wet is dus richting gevend.

 

Hypotheek

Het hypotheekrecht is een zekerheidsrecht. Het is terug te vinden in artikel 3:227 BW. Het hypotheekrecht is een beperkt recht( 3:8 BW), op registergoederen(3:10 BW) , strekkende tot verhaal van een geldvordering(3:7 BW) en het heeft voorrang op andere schuldeisers(artikel 3:279 BW). Het hypotheekrecht is een afhankelijk recht, omdat het afhankelijk is van een geldvordering. De hypotheekhouder heeft het recht van parate executie, te vinden in artikel 3:268 BW. Ook heeft een hypotheekhouder een separatistenpositie in een faillissement, artikel 57 lid 1 Fw.

 

Voor het vestigen van een hypotheekrecht zijn er vestigingsformaliteiten. Deze zijn te vinden in artikel 3:260 BW. Allereerst moet er een tussen partijen opgemaakte notariële hypotheekakte zijn, die wordt ingeschreven in de openbare registers. Dit is een constitutief vereiste. Een hypotheekrecht kan ook worden gevestigd op een toekomstige vordering en voor er een toekomstige vordering is. Dit is te vinden in artikel 3:231 BW.

 

Erfpacht

Erfpacht is terug te vinden in artikel 5:85 BW. ‘Erfpacht is een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft eens anders onroerende zaak te houden en te gebruiken.’ Erfpacht wordt gebruikt voor de overdracht van grond door lagere overheden. De inhoud van erfpacht is te vinden in artikel 5:89 lid 1 BW. ‘Voor zover niet in de akte van vestiging anders is bepaald, heeft de erfpachter hetzelfde genot van de zaak als een eigenaar.’ Een in de akte opgenomen bevoegdheid of verplichting heeft goederenrechtelijke werking, als deze niet in strijd komt met de wet of het wezen van het beperkt recht.

 

Fiduciaverbod

Het fiduciaverbod is te vinden in artikel 3:84 lid 3 BW. Er staat in : ‘Een rechtshandeling die ten doel heeft een goed over te dragen tot zekerheid of die de strekking mist het goed na de overdracht in het vermogen van de verkrijger te doen vallen, is geen geldige titel van overdracht van dat goed.’

Fiducia is.....read more

Access: 
Public
Uitwerking colleges Inleiding Privaatrecht

Uitwerking colleges Inleiding Privaatrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoorcollege 1 – 10 september 2012

 

Inleiding Privaatrecht gaat over de rechtsverhouding tussen burgers onderling. In het privaatrecht is het vermogensrecht een belangrijk onderdeel. Vermogen is juridisch gezien het geheel van op geld waardeerbare rechten en plichten die een persoon heeft. Vermogensrechten zijn alle regels met betrekking tot de rechten en plichten die deel uitmaken van een vermogen. Het vermogensrecht valt te splitsen in goederenrecht en in verbintenissenrecht.

 

Goederen- en verbintenissenrecht

Het goederenrecht regelt de rechtsverhouding tussen een goed en een persoon. Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten(art 3:1 BW). Voorbeeld van een goederenrecht is het eigendomsrecht(art.5:1 BW). Eigendom is volgens dit wetsartikel het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Goederenrecht heeft ook te maken met het eenheidsbeginsel. Dit beginsel wil zeggen dat wanneer je eigenaar bent van iets, een hoofdzaak, je automatisch ook eigenaar bent van al zijn bestanddelen.

Voorbeeld hiervan is de zaak die netwerkbeheerder Enexis tegen de provincies Groningen en Drenthe aan heeft gespannen. Enexis heeft het kabelnetwerk onder de lantaarnpalen in de provincies aangelegd en claimt eigenaar van deze palen te zijn. De grond waar deze lantaarnpalen instaan is echter van provincie en gemeente. Omdat het kabelnetwerk duurzaam met de grond is verenigd zijn gemeente en provincie hier ook eigenaar van. De gemeente is eigenaar van de hoofdzaak, de grond, dus ook van de rest van de bestanddelen van de lantaarnpalen.

Het verbintenissenrecht regelt de rechtsverhouding tussen personen onder elkaar. De relaties tussen verkoper en koper en verhuurder en huurder zijn hier voorbeelden van.

Het goederenrecht staat vooral beschreven in de boeken 3 en 5 van het Burgerlijk Wetboek. Het verbintenissenrecht staat beschreven in de boeken 3, 6 en 7 van het Burgerlijk Wetboek.

 

Goederen

Goederen bestaan uit zaken en vermogensrechten.

 

Zaken (art.3:2 BW)

Het Burgerlijk Wetboek beschrijft zaken als voor de menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten(art.3:2 BW). Zaken kunnen onroerend of roerend zijn. Onroerende zaken zijn de grond, de delfstoffen die nog niet gewonnen zijn, beplanting op de grond en werken en gebouwen die met de grond verenigd zijn. Roerende zaken zijn alle zaken die niet onroerend zijn, ook wel de zaken die zich kunnen voortbewegen.

 

Portacabin arrest

In de zaak van het Portacabin arrest( jurisprudentiereader blz 27) komt duidelijk naar voren dat het van belang is dat men weet of een zaak roerend of onroerend is.

Op het bedrijfsterrein van Buys was een portacabin geplaatst, die Buys als uitbreiding voor het bedrijfsgebouw wilde gebruiken. Hiervoor waren ook diverse voorzieningen aangelegd. De portacabin werd.....read more

Access: 
Public
Oefenpakket Inleiding Privaatrecht

Oefenpakket Inleiding Privaatrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Oefenvragen januari 2013

 

Meerkeuzevragen

 

1. Roos meent dat hij rechthebbende is op een vordering van € 10.000 op Blackson.

Door middel van een geregistreerde onderhandse akte draagt Roos deze

vordering over aan Bogarde. Bogarde draagt de vordering op zijn beurt op dezelfde

wijze over aan Seedorf. Vervolgens blijkt dat Roos niet de rechthebbende op de

vordering was, maar Rekik. Bogarde en Seedorf wisten hiervan beiden niets en

konden hiervan ook niets weten.

 

Wie is rechthebbende op de vordering?

 

a. Seedorf. Hij heeft geen bescherming nodig en is rechthebbende geworden door een

rechtsgeldige overdracht, nu Bogarde wordt beschermd op grond van art. 3:88 BW.

b. Rekik. Seedorf wordt niet beschermd, omdat geen sprake is van ongeldigheid van

een vroegere overdracht.

c. Rekik. Seedorf wordt niet beschermd, omdat sprake is van

beschikkingsonbevoegdheid van Roos.

d. Seedorf. Hij wordt beschermd, omdat sprake is van een titel- of leveringsgebrek in de

overdracht aan Bogarde.

 

2. Demmink verkoopt en levert de grond aan Mosterd. Mosterd verkoopt en

levert hetzelfde stuk grond door aan Padian. Achteraf blijkt dat de overdracht door

Demmink aan Mosterd ongeldig is, omdat de leveringsakte niet is opgemaakt door de

door laatstgenoemde ingeschakelde notaris, maar door diens klerk, die zich voor notaris

heeft uitgegeven. Demmink stelt zich op het standpunt dat hij hierdoor nog eigenaar

van het stuk grond is.

 

Heeft Demmink gelijk?

 

a. Nee. Padian wordt beschermd, omdat sprake is van een titel- of leveringsgebrek in

de overdracht aan Mosterd.

b. Ja. Padian wordt niet beschermd, omdat sprake is van een titel- of leveringsgebrek

in de overdracht aan hem.

c. Ja. Padian wordt niet beschermd, omdat sprake is van een titel- of leveringsgebrek

in de overdracht aan Mosterd.

d. Nee. Padian wordt beschermd, omdat sprake is van een titel- of leveringsgebrek in

de overdracht aan hem.

 

3. Manolev heeft een elektrische fiets. Baccus, een fietsenhandelaar met een grote winkel in de stad, steelt deze elektrische fiets van hem en geeft hem de volgende dag aan Falco op zijn verjaardag. Falco is er heel blij mee en vindt het verbazend aardig van Baccus dat

hij een van zijn tweedehands elektrische fietsen aan hem cadeau geeft. Hij weet dat Baccus altijd een flinke voorraad tweedehandsfietsen heeft, doordat mensen deze inruilen voor een

mooiere of doordat hij deze koopt uit.....read more

Access: 
Public
Uitwerking oefenvragen Inl. Privaatrecht

Uitwerking oefenvragen Inl. Privaatrecht

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Vragen Week 1:

Hoofdstuk 2: Absolute rechten

1. Is eigendom een absoluut of een relatief recht?

2. Leg uit wat ‘’droit de suite’’ inhoud:

3. Hoe noem je het begrip waarbij de rechthebbende zijn of haar goed kan opeisen bij elke persoon die haar houdt, zonder rechthebbende te zijn. Noem ook het artikel waar je dit begrip kunt vinden.

4. Zijn alle absolute rechten vermogensrechten? Noem ook het artikel waar het begrip ‘’vermogensrechten’’ wordt verduidelijkt:

5. Geef bij de volgende begrippen aan of diegene die het vermogensrecht heeft eigenaar of rechthebbende genoemd wordt en leg uit waarom.

Zaak

Vermogensrecht

Goed

6. Volgt er uit een artikel in het burgerlijk wetboek dat een eigendomsrecht nooit beperkt kan worden? En zo ja, uit welk artikel kun je dit halen?

7. Leg uit wat een beperkt recht is. Is een beperkt recht absoluut of niet?

8. Hoe werkt de seperatiepositie bij beperkte rechten?

9. Wat is het prioriteitsbeginsel?

Hoofdstuk 4: Derdenwerking en publicatie

Paragraaf 2

1. Zoek het artikel op over registergoederen en noem aan de hand daarvan 3 voorwaarden waaraan een goed moet voldoen, wil het een registergoed zijn.

 

2. Is een motor een registergoed?

 

3. Zijn alle onroerende zaken registergoederen?

4. Wat zijn onroerende zaken? Noem het artikel.

 

5. Zijn beperkte rechten op registergoederen ook registergoederen?

6. Zijn persoonlijke rechten op registergoederen ook registergoederen?

Vragen Week 2:

Hoofdstuk 3: Verkrijging en verlies

Paragraaf 1-4

1.Is er bij erfopvolging sprake van verkrijging onder bijzondere titel of algemene titel? In welk artikel is dit terug te vinden?

2. Vallen natrekking, schatvinding en vermenging geschieden door middel van verkrijging onder bijzondere titel of algemene titel?

 

3. Wie is eigenaar van onroerende zaken die geen andere eigenaar hebben?

4. Wanneer verlies je het eigendom op je roerende zaak?

5. Hoe noem je een verkrijging die niet onder algemene titel valt?

Hoofdstuk 5: Bezit en houderschap

 

1.Is een bezitter ook gelijk eigenaar?

2.A leent zijn fiets uit aan B. Wie is dan de bezitter?

3. Hoe noem je B in dit geval?

4. X is bezitter van een auto en leent de auto aan Y. Kan X bezitter van de auto zijn ondanks dat hij het goed niet onder zich heeft? Noem een artikel uit BW 3 waarop je je antwoord kan baseren.

5. Wat is een huurder?

A. bezitter van het vorderingrecht en bezitter van het huis

B. bezitter van.....read more

Access: 
Public
Uitwerking oefenvragen Inl. Privaatrecht

Uitwerking oefenvragen Inl. Privaatrecht

Uitwerking van oefenvragen voor Inleiding Privaatrecht, gesorteerd per week. (alle antwoorden zijn onder voorbehoud)


Week 1:

Hoofdstuk 2: Absolute rechten

1. Is eigendom een absoluut of een relatief recht?

2. Leg uit wat ‘’droit de suite’’ inhoud:

3. Hoe noem je het begrip waarbij de rechthebbende zijn of haar goed kan opeisen bij elke persoon die haar houdt, zonder rechthebbende te zijn. Noem ook het artikel waar je dit begrip kunt vinden.

4. Zijn alle absolute rechten vermogensrechten? Noem ook het artikel waar het begrip ‘’vermogensrechten’’ wordt verduidelijkt:

5. Geef bij de volgende begrippen aan of diegene die het vermogensrecht heeft eigenaar of rechthebbende genoemd wordt en leg uit waarom.

Zaak

Vermogensrecht

Goed

6. Volgt er uit een artikel in het burgerlijk wetboek dat een eigendomsrecht nooit beperkt kan worden? En zo ja, uit welk artikel kun je dit halen?

7. Leg uit wat een beperkt recht is. Is een beperkt recht absoluut of niet?

8. Hoe werkt de seperatiepositie bij beperkte rechten?

9. Wat is het prioriteitsbeginsel?

Hoofdstuk 4: Derdenwerking en publicatie

Paragraaf 2

1. Zoek het artikel op over registergoederen en noem aan de hand daarvan 3 voorwaarden waaraan een goed moet voldoen, wil het een registergoed zijn.

 

2. Is een motor een registergoed?

 

3. Zijn alle onroerende zaken registergoederen?

4. Wat zijn onroerende zaken? Noem het artikel.

 

5. Zijn beperkte rechten op registergoederen ook registergoederen?

6. Zijn persoonlijke rechten op registergoederen ook registergoederen?

Week 2:

Hoofdstuk 3: Verkrijging en verlies

Paragraaf 1-4

1.Is er bij erfopvolging sprake van verkrijging onder bijzondere titel of algemene titel? In welk artikel is dit terug te vinden?

2. Vallen natrekking, schatvinding en vermenging geschieden door middel van verkrijging onder bijzondere titel of algemene titel?

 

3. Wie is eigenaar van onroerende zaken die geen andere eigenaar hebben?

4. Wanneer verlies je het eigendom op je roerende zaak?

5. Hoe noem je een verkrijging die niet onder algemene titel valt?

Hoofdstuk 5: Bezit en houderschap

 

1.Is een bezitter ook gelijk eigenaar?

2.A leent zijn fiets uit aan B. Wie is dan de bezitter?

3. Hoe noem je B in dit geval?

4. X is bezitter van een auto en leent de auto aan Y. Kan X bezitter van de auto zijn ondanks dat hij het goed niet onder zich heeft? Noem een artikel uit BW 3 waarop je je antwoord kan baseren.

5. Wat is een huurder?

A. bezitter van het vorderingrecht en bezitter van het huis

B. bezitter van het huis en detentor van het vorderingsrecht.

C......read more

Access: 
Public
Uitwerking colleges Privaatrecht II

Uitwerking colleges Privaatrecht II

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Kernvak Privaatrecht II week 1

 

Kernvak Privaatrecht II gaat over het verbintenissenrecht.

Een verbintenis is een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen 2 of meer personen. Het is actief tegen passief, de schuldenaar tegenover de schuldeiser. Er zijn verschillende verbintenissen. De bronnen van verbintenissen zijn: de rechtshandeling en overeenkomst, verbintenissen uit de wet, zoals de onrechtmatige daad en schadevergoeding. De belangrijkste 2 zijn de overeenkomst en de onrechtmatige daad. Andere bronnen van verbintenissen zijn de ongerechtvaardigde verrijking, onverschuldigde betaling en zaakwaarneming

 

Het verbintenissenrecht regelt relaties tussen personen. Het regelt dus waar risico’s liggen en wat de gevolgen zijn van deze risico’s. De rode draad is de risicoverdeling. Het gaat om een juridische afweging.

Binnen het verbintenissenrecht heeft men autonomie: je mag doen wat je wil. Men mag vertrouwen en als hier sprake van is, kan men worden beschermd. Ook zijn criteria als hoedanigheid van de partijen van belang, bedrijf of particulier, kind of volwassenen.

 

Casus van de week HR ING/Bera

Bera holding een bedrijf in Suriname, opgericht door 2 mensen, Berner en Ramkalup. Die waren eerst beide aandeelhouders. Later is een daarvan exclusief bevoegd om Bera te vertegenwoordigen. Bankrekening aangemaakt door Berner, hij is daartoe bevoegd t.n.v. Bera. De post wordt echter gestuurd naar een bedrijf in Nederland waar Ramkalup zeggenschap over heeft.

Op een gegeven moment gaat er een geldbedrag van Bera Holding naar een vennootschap van Ramkalup. Berner weet hier niets van omdat de post naar Nederland wordt verstuurd.

Hoe komt Bera Holding/meneer Berner weer terug aan zijn geld? Kan hij dit vorderen van Ramkalup? Of van de ING? Had de ING moeten weten dat Ramkalup niet bevoegd was?

 

De totstandkoming van een rechtshandeling

Voordat een rechtshandeling tot stand kan komen moeten de bouwstenen behandeld worden.

  1. Uitleg verklaring, artikel 3:37. Een verklaring heeft werking, zodra deze de ander heeft bereikt.

  2. Er is een wil nodig, artikel 3:33 als de wil en de verklaring overeenstemmen is er een rechtshandeling. Als er sprake is van discrepantie tussen de wil en de verklaring, is er geen sprake van een wil en spreekt met van een wilsontbreken, artikel 3:33 en 3:34BW.

  3. Als er sprake is van discrepantie moet men kijken of er een gerechtvaardigd vertrouwen is. Dit is te vinden in artikel 3:35 BW. Er is geen overeenstemming tussen wil en verklaring, maar men mocht erop vertrouwen dat er wel sprake was van een overeenstemming. Is dit niet het geval dan is

  4. .....read more
Access: 
Public
Oefentoets voor deeltoets Privaatrecht II

Oefentoets voor deeltoets Privaatrecht II

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Oefentoets deeltoets A Privaatrecht II

 

Vraag 1

Karel is eigenaar van een vrijstaand huis met schuur en tuin. Hij heeft ten gunste van de bank een recht van hypotheek gevestigd op het geheel in het kader van een door de bank aan hem verstrekte geldlening van € 300.000. Vanwege plotselinge werkloosheid komt Karel zijn financiële verplichtingen jegens de bank niet na.

De bank maakt geen gebruik van haar recht van parate executie, maar verkrijgt van Karel een schriftelijke volmacht om de woning onderhands te verkopen. In de volmacht is onder meer bepaald dat verkoop en eigendomsoverdracht van het huis zal plaatsvinden ‘voor een prijs (marktconform) door gevolmachtigde vast te stellen’. Partijen hopen op deze wijze een hogere prijs te krijgen voor het huis, zodat Karel zijn schuld en rente aan de bank kan aflossen.

Uit een taxatie blijkt dat de woning een onderhandse verkoopwaarde heeft van

€ 315.000. Enkele weken na deze taxatie wordt de woning door de bank onderhands verkocht aan Anton voor een bedrag van € 193.000.

Karel voelt zich door deze transactie van de bank zeer ernstig benadeeld.

 

  1. Is Karel gehouden de woning aan Anton over te dragen?
     

  2. Afhankelijk van uw antwoord op vraag a zal ofwel Karel mogelijkerwijze schade lijden omdat hij tot nakoming van de overeenkomst verplicht is, ofwel Anton mogelijkerwijze schade lijden omdat Karel niet tot overdracht is gehouden.

Veronderstel dat Karel schade lijdt omdat hij tot overdracht aan Anton is gehouden. Is de bank in dat geval verplicht de schade van Karel te vergoeden?
 

  1. Veronderstel dat Anton schade lijdt omdat Karel niet tot overdracht is gehouden. Is de bank in dat geval verplicht de schade van Anton te
    vergoeden?
     

 

Vraag 2

Is het voor een automonteur die in dienst is bij een garagebedrijf van belang om te weten of het garagebedrijf bedingen in de overeenkomsten met klanten pleegt op te nemen waarbij aansprakelijkheid van het bedrijf (voor schade aan de auto van de klant tijdens de werkzaamheden ontstaan) wordt uitgesloten?

 

 

 

Vraag 3

Lees de volgende uitspraak en beantwoord de vragen onder de tekst.
 

Hoge Raad der Nederlanden
2 december 2011

Arrest in de zaak van:
De erven van [betrokkene 1],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot.....read more

Access: 
Public
Oefentoets voor eindtoets Privaatrecht II

Oefentoets voor eindtoets Privaatrecht II

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Oefentoets Kernvak Privaatrecht II Deeltoets B
 

Vraag 1

 

Vraag 1 a.

Twee agenten bellen aan bij een man en delen hem mee dat zijn zoontje (11 jaar oud) bij een aanrijding is verongelukt. De man kan het verlies (ook op langere termijn) niet verwerken en roept op aanraden van zijn huisarts psychiatrische hulp in. Kan hij de door hem met betrekking tot deze therapie gemaakte kosten verhalen op degene die de aanrijding heeft veroorzaakt?

Vraag 1 b.

In de `hangmatzaak’ (HR 8 oktober 2010) ging het om de vraag of een medebezitter een andere medebezitter op grond van art. 6:174 BW aansprakelijk kan stellen. Leg uit waarom dit een vraag van relativiteit betreft.

 

Vraag 2

 

Eugene heeft samen met zijn zus en diens echtgenoot een kunst- en antiekbeurs te Venlo bezocht. Bij de stand van galerie La Fleur gebeurde het volgende. Al kijkend naar een ± 2.25 meter hoog staande klok deed Eugene een paar stappen achteruit. Bij de derde pas liep hij tegen een – naar later bleek hol -houten pilaartje aan waarop een aan de galerie toebehorende Friese Staartklok uit 1580 stond opgesteld (vraagprijs € 500.000). Het pilaartje begon te wankelen als gevolg waarvan de klok op de grond viel. Hierdoor is een schade ontstaan van in totaal € 65.000, voor onder meer waardevermindering en reparatiekosten.

 

Is de Eugene jegens La Fleur aansprakelijk voor de schade, en zo ja, moet hij alle schade betalen?

 

Vraag 3

 

Dahlia Acacia B.V. (verder te noemen Dahlia) sluit in week 41 van 2011 met van Jaarsveld een (licentie-)overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst krijgt van Jaarsveld het recht om 80.000 rozenplanten met de naam Beatrix te kweken voor de productie van snijbloemen. Het bedrag dat voor de licentie moet worden betaald, is € 55.000.

Naast de licentie heeft van Jaarsveld ook nog stekken nodig om de rozenplant in kwestie te kunnen kweken. Daartoe sluit van Jaarsveld op dezelfde dag een overeenkomst met Lely Acacia B.V. (verder te noemen Lely), de zustervennootschap van Dahlia. Lely, die zich bezighoudt met het vermeerderen van rozenplanten, verbindt zich ten opzichte van van Jaarsveld tot levering van 80.000 stekken van de rozenplant in kwestie. De koopsom bedraagt € 75.000. Ter zake van de levering bevat de koopovereenkomst de volgende bepaling: ‘levering van de stekken vanaf week 46 en 47. De vermeerderaar.....read more

Access: 
Public
Begrippenlijst Kernvak Privaatrecht I

Begrippenlijst Kernvak Privaatrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoofdstuk 1: Inleiding

 

A

Absoluut toekomstig goed: goederen die in het geheel nog niet bestaan.

 

Afhankelijke rechten: een recht dat zodanig aan een ander recht is verbonden dat het niet zonder dat andere recht kan bestaan (art. 3:7 BW).

 

Authentieke akte: Een akte opgemaakt in de vereiste vorm en bevoegdelijk opgemaakt door een daartoe aangestelde ambtenaar of een daarmee gelijk te stellen persoon. Voorbeeld is bijvoorbeeld een notariële akte, dagvaarding of beslagexploot.

 

B

Beperkt recht: een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht (art. 3:8 BW).

 

Bestanddeel: onzelfstandige onderdelen van een zaak op grond van een ideële band of hechte materiele band (art. 3:4 BW).

 

Bloot eigenaar: de eigenaar die zijn zaak met een goederenrechtelijk recht bezwaard ziet.

 

Burgerlijke vruchten: opbrengsten die goederen met behoud van hun substantie genereren, waarbij de vrucht een vermogensrecht is (art. 3:9 lid 2 BW).

 

C

Conservatoir: rechten bewarend.

 

D

Dubbel toekomstige vorderingen: nog niet bestaande vorderingen uit een al evenmin bestaande rechtsverhouding.

 

E

Eenheidsbeginsel: zakelijke rechten kunnen slechts een zaak als geheel betreffen, niet slechts een of meer onderdelen ervan.

 

Eigendom: het meest volledige recht op een goed.

 

Enkel toekomstige vorderingen: nog niet bestaande vorderingen uit een al wel bestaande rechtsverhouding.

 

Exclusiviteit van goederenrechtelijke rechten: iedere derde is verplicht zich te onthouden van gedragingen die de rechthebbende op een goed in zijn gebruik, beheer of beschikking storen.

 

Executoriaal: rechten effectuerend.

 

G

Gesloten systeem: men kan geen nieuwe goederenrechtelijke rechten in het leven roepen. Daarnaast is goederenrecht, behoudens uitzonderingen, dwingend recht en er kan dus niet van afgeweken worden.

 

Goed: alle zaken en alle vermogensrechten (art. 3:1 BW).

 

Goede trouw (negatief): een kennen noch behoren te kennen (art. 3:11 BW). Dit is de omschrijving die men wettelijk gezien aanhoudt.

 

Goede trouw (positief): een niet weten en niet behoren te weten.

 

Goodwill: de surplus waarde van de onderneming boven de optelsom van de waarden der afzonderlijke goederen.

 

H

Heerschappijleer: Verdedigd door Von Savigny. Een goederenrechtelijk recht geeft heerschappij over een goed, een persoonlijk recht geeft heerschappij over een persoon.

 

I

Ideëel bestanddeel: een bestanddeel dat zonder een bepaalde hoofdzaak als onvoltooid moet worden aangemerkt. Men kijkt bij het vaststellen hiervan naar de verkeersopvattingen (art. 3:4 lid 1 BW).

 

K

Kadaster: een soort van juridische landkaart van Nederland. Onroerende zaken, schepen en luchtvaartuigen.

 

Kenbronnen: Burgerlijk Wetboek, verdragen,.....read more

Access: 
Public
Oefenpakket eindtoets Kv Privaatrecht I

Oefenpakket eindtoets Kv Privaatrecht I

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Oefentoets voor de eindtoets 1

 

Vraag 1

De Rabobank heeft een vordering van € 950.000 op A. A heeft tot zekerheid van betaling een stil pandrecht op zijn (A’s) dure piano gevestigd ten behoeve van De Rabobank.

 

a. Hoe wordt een stil pandrecht gevestigd?

 

b. Wat gebeurt er met het pandrecht van De Rabobank indien De Rabobank zijn vordering op A verkoopt en levert aan C?

 

c. Wat gebeurt er met het pandrecht van De Rabobank indien A zijn piano verkoopt en levert aan D, die het pandrecht van De Rabobank kent noch behoort te kennen, indien wordt afgesproken dat A de piano voorlopig nog voor D zal houden?

 

d. Stel dat E – die nog een appeltje met A te schillen heeft – met een hockeystick een onherstelbare barst in de piano slaat, waardoor deze onbespeelbaar (en daarmee nagenoeg waardeloos) wordt. A is tegen deze vernieling verzekerd bij verzekeraar V.

De Rabobank heeft nu pandrechten op drie verschillende goederen.

Noem er twee en bespreek waarom het pandrecht op het betreffende goed tot stand is gekomen.

 

Vraag 2

a. Kan een bestolen eigenaar de eigendom van een gestolen roerende zaak overdragen aan een ander?

Zo ja, op welke wijze vindt de levering plaats?

 

b. Kees vraagt Jan een uniek schilderij voor hem te kopen. Op 1 mei koopt Jan in eigen naam maar voor rekening van Kees het bedoelde schilderij van C. Op 2 mei gaat Jan failliet. Op 3 mei levert C het schilderij aan Jan. Op 12 mei wil Kees het schilderij bij Jan ophalen. De curator van Jan stelt zich op het standpunt dat Jan de eigenaar is van het schilderij en weigert afgifte.

Wie is op 12 mei eigenaar van het schilderij?

 

Vraag 3

Pieter verwerft een recht van erfpacht op het perceel van Willemsen. Dit recht van erfpacht wordt gevestigd voor een periode van twintig jaar. Na drie jaar laat Pieter een opslagruimte op het perceel bouwen en plant hij een reeks boompjes langs het pad dat naar deze ruimte leidt. Voor de bouw van de opslagruimte heeft Pieter een lening bij de bank gesloten. Tot zekerheid voor de terugbetaling van deze lening heeft hij ten gunste van de bank een recht van hypotheek op zijn recht van erfpacht gevestigd.

a. Wie is eigenaar van de opslagruimte en de boompjes die Pieter gebouwd respectievelijk geplant heeft?

 

b. Stel dat Willemsen de eigendom van de grond overdraagt aan Pieter. Welk rechtsgevolg zou dat hebben.....read more

Access: 
Public
Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Privaatrecht II deel 1

Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Privaatrecht II deel 1

Aantekeningen van het hoorcollege van het kernvak Privaatrecht II.


Hoorcollege week 1

Inhoud van het vak

  • Rechtshandeling en overeenkomst;

  • Verbintenissen uit de wet: onrechtmatige daad (buitencontractuele aansprakelijkheid);

  • Schadevergoeding

 

Programma

  • Totstandkoming rechtshandeling

    • Wilsvertrouwensleer

  • Totstandkoming overeenkomst

    • Aanbod en aanvaarding

  • Vertegenwoordiging

 

Grondbeginselen verbintenissenrecht

  • Pacta sunt servanda: verbintenissen moeten worden nagekomen;

  • Consensualisme: vormvrijheid;

  • Contractsvrijheid: met iedereen mag een contract gesloten worden.

 

Totstandkoming rechtsovereenkomst

  1. Allereerst moet onderzocht worden of er sprake is van een verklaring: deze verklaringen zijn vormvrij (art. 3:37 BW, consensualisme).

  2. Er moet sprake zijn van een verklaring die overeenstemt met de wil.

    1. Bij discrepantie hiertussen, bijvoorbeeld in geval van

      1. Art. 3:33 BW, misverstand: zie bijvoorbeeld HR: Bunde/Erckens. Ontbreken van de duidingswil.

      2. Art. 3:34 BW, ontbreken van de handelingswil: storing in de geestestoestand.

        1. Geestestoestand moet redelijke waardering van belangen belemmeren.

        2. Verklaring is onder invloed van een stoornis gedaan. Dit mag vermoed worden zo te hebben plaatsgevonden als de verbintenis nadelig werkte ten aanzien van de persoon die de verbintenis sloot.

                                      Komt er geen (voor een overeenkomst vereiste) rechtshandeling tot stand.

                                      Indien er sprake is van een met de wil overeenstemmende verklaring, komt een rechtshandeling tot stand.

  1. Gerechtvaardigd vertrouwen kan echter een discrepantie repareren (art. 3:35 (in sommige gevallen jo. art. 3:11 BW)). Zie hiervoor ook het arrest HR: Westhoff/Spronsen.

  2. Indien er sprake is van een rechtshandeling, moet onderzocht worden of er van redelijkheid en billijkheid een beperking uitgaat. In het arrest HR: Westhoff/Spronsen wordt dit omschreven als ‘goede trouw’. Indien er sprake is van derogerende werking van redelijkheid en billijkheid komt geen rechtshandeling tot stand.

 

Overeenkomst: komt tot stand door aanbod (is een rechtshandeling) en aanvaarding (is ook een rechtshandeling).

 

Vertegenwoordiging

Er zijn verschillende cases denkbaar: bijvoorbeeld een werknemer die het bedrijf waarvoor hij werkt vertegenwoordigt, of de curator die de onder curatele gestelde vertegenwoordigt.

 

Onmiddellijke vertegenwoordiging:

Leidt ertoe dat dat een rechtshandeling van de tussenpersoon toegerekend wordt aan de achterman.

 

Eisen zijn

  • Vertegenwoordigingskwaliteit

  • Vertegenwoordigingsbevoegdheid

Indien de volmacht overschreden wordt (en er dus geen sprake meer is van een vertegenwoordigingsbevoegdheid), is de achterman niet gebonden (art. 3:66 lid 1 BW). Als de achterman echter de rechtshandeling.....read more

Access: 
Public
Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Privaatrecht II deel 2

Hoorcollegeaantekeningen Kernvak Privaatrecht II deel 2

Hoorcollege aantekeningen van week 3 en 4. Gebaseerd op de colleges van 2014 - 2015.


Hoorcollege week 3

 

Programma:

1.      Vervolg (ver)nietig(baar)heid

De ongeoorloofde rechtshandeling

  1. Vorm
  2.  Inhoud

2.      Algemene voorwaarden, afd. 6.5.3 BW

  1. Totstandkoming
  2. Vernietigbaarheid

Pas in het volgende HC worden de onderwerpen met betrekking tot aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid etc behandeld.

 

(Ver)nietig(baar)heid

De ongeoorloofde of aantastbare rechtshandelingen kan op verschillende wijzen tot stand gekomen zijn:

  1. Door een handelingsonbevoegde
  2. Door een handelingsonbekwame
  3. Bij aanwezigheid van een wilsgebrek
  4. Door strijd met een vormvoorschrift
  5. Door actio Pauliana
  6. Bij strijd met wet, openbare orde of goede zede

Ten slotte met betrekking tot algemene voorwaarden: niet (op de juiste manier) ter hand gesteld of onredelijk bezwarend.

 

Strijd met vormvoorschrift

Uit art. 3:39 BW blijkt dat strijdigheid met vormvoorschriften leidt tot nietigheid (bijvoorbeeld de koopovereenkomst tav onroerend goed die niet volgens art. 7:2 BW schriftelijk is). In gevallen waarin slechts een van de partijen beschermd wordt, leidt dit tot vernietigbaarheid.

De professionele verkoper zal echter bij een beroep op dit vormvoorschrift sneller op de redelijkheid en billijkheid sluiten, waardoor dit beroep niet altijd op zal gaan.

Hoofdregel is echter dat rechtshandelingen in beginsel vormvrij zijn (art. 3:37 BW). Als de wet echter een vorm voorschrijft (zoals in art. 7:2 BW), bepaalt art. 3:39 BW dat deze rechtshandeling nietig is, tenzij de wet anders voorschrijft (dit is dus het geval als slechts een van beide partijen beschermd wordt).

 

Actio Pauliana

Wordt beschreven in art. 3:45 BW. Er zijn drie voorwaarden:

  1. Er is sprake van een onverplichte rechtshandeling door de schuldenaar (terugbetaling van een schuld (bijvoorbeeld eerst aan ouders en vervolgens aan de bank) valt hier dus niet onder);
  2. Daardoor wordt een schuldeiser benadeeld in zijn verhaalsmogelijkheden;
  3. En de schuldenaar wist dit of behoorde dit te weten.

 

Beperking contractvrijheid door de inhoud van de overeenkomst (zie ook het arrest Esmilo/Mediq m.nt. Lindenberg)

In dergelijke gevallen kan art. 3:40 BW uitkomst bieden. Dit artikel kan het beste worden toegepast volgens onderstaand stappenplan:

1.      Art. 3:40 lid 2 BW

a.     Is er sprake van dwingend recht? Slechts in gevallen waarin er sprake is van dwingend recht, is dit artikel van toepassing (dus geen regelend recht (veel regelend recht staat in boek 6)). Voorbeelden van dwingend recht zijn art. 7:6 BW, art. 6:246 BW, WvSr.

 

b.     Rechtsgevolgen?

                                                         i.           In sommige gevallen is strijd met dwingend recht opgenomen in de dwingendrechtelijke bepaling zelf (meestal vernietigbaarheid of nietigheid). De sanctie voor het vastleggen van een te lange proeftijd in een arbeidsovereenkomst is bijvoorbeeld nietigheid op dit punt. Er komt dan een overeenkomst tot stand zonder proeftijd (dus gewoon een.....read more

Access: 
Public
Collegeaantekeningen deel 1 Kernvak Privaatrecht I

Collegeaantekeningen deel 1 Kernvak Privaatrecht I


Collegeaantekeningen week 1-3

Hoorcollege week 1

Goederenrecht heeft als doel jou het goed te laten halen dat van jou is. Het is de oorsprong van goederenrechtelijke rechten die je tegen een ieder kan inroepen. Het gaat om het verkrijgen, houden en vervreemden van goederen.

We maken het onderscheid tussen een roerend en onroerend goed omdat er specifieke regels zijn om bijvoorbeeld overdracht mogelijk te maken. Dit op basis van het economische belang (de waarde) en het publieke belang (welk goed is van wie?).

In het goederenrecht staat de relatie persoon-goed centraal, anders dan in het verbintenissenrecht, dat gericht is op de verhouding persoon-persoon. Bij dit laatste recht gaat het om rechten die de ene persoon in beginsel uitsluitend tegenover de andere persoon kan inroepen. Goederenrechtelijke rechten kennen absolute werking (derdenwerking). Het goederenrecht maakt tezamen met het verbintenissenrecht deel uit van het vermogensrecht.

 

HR Blaauboer/Berlips

Berlips is eigenaar van een stuk grond en verkoopt dit aan Blaauboer. Hij verkoopt en hij levert dit stuk grond. In de leveringsakte wordt een clausule opgenomen. In deze akte staat dat Berlips gehouden is om een weg aan te leggen.
 

Berlips, als eigenaar, legt de weg niet aan, en verkoopt en levert zijn stuk grond aan Maks. Aan de ene kant is hier het verbintenissenrecht (overeenkomst) en aan de andere kant het goederenrecht (onroerend goed). Berlips beroept zich op het goederenrecht, want het eigendomsrecht is overgegaan naar Maks. De verplichting tot het leggen van de weg, gaat niet over met het eigendom. Persoonlijke verbintenissen kunnen het eigendomsrecht niet beperken, zodat zij evenmin bij overgang van dat eigendomsrecht op de nieuwe eigenaar van rechtswege overgaan.

 

Kenmerken van het goederenrecht

Het belangrijkste kenmerk van het goederenrecht is dat er een gesloten stelsel (numerus clausus) van beperkte rechten (art. 3:81 BW). Het aantal goederenrechtelijke rechten zijn dus neergelegd in het wetboek: meer zijn er niet. Deze rechten hebben ook een gesloten inhoud, deze is dwingend vormgegeven. De grenzen van het recht worden aangegeven door de wetgever en door uitspraken van de Hoge Raad. Het verbintenissenrecht is juist een open stelsel.

Niet alleen de goederenrechtelijke rechten hebben een gesloten stelsel, maar ook verkrijging en verlies kennen dit. Dit is te vinden in art. 3:80 BW. Goederen zijn te verkrijgen onder algemene titel en onder bijzondere titel.

Onder algemene titel verkrijgt men door erfopvolging, door boedelmenging, door fusie, door splitsing en door de goedkeuring van een overdrachtsplan (art. 3:80 lid 2 BW). Men kan goederen onder bijzondere titel verkrijgen door overdracht, verjaring, door onteigening en verder op de overige in de wet voor iedere soort aangegeven wijzen van rechtsverkrijging (art. 3:80 lid 3 BW).

Ook verliest men goederen op de voor iedere soort in de wet aangegeven wijzen (art. 3:80.....read more

Access: 
Public
Inleiding Privaatrecht I: Verbintenissenrecht - UU - Aantekeningen

Inleiding Privaatrecht I: Verbintenissenrecht - UU - Aantekeningen


 

Hoorcollege 1

Vermogensrecht

  • Wat is dat?

  • Het geheel van het geld waardeerbare, de rechten die iemand heeft. Het geheel van de activa en passiva.

  • Alle regels over subjectieve en objectieve rechten en plichten die onderdeel van een vermogen kunnen worden.

Het vermogensrecht (in objectieve zin)

  • Goederenrecht (persoon – goed) vs. verbintenissenrecht (persoon – persoon)

  • Goederenrecht: Derdenwerking, je kunt een absoluut recht tegenover eenieder handhaven.

    • Gesloten systeem van rechten

    • Dwingend recht (hoe het in de wet staat)

    • Zoveel mogelijk rechtszekerheid (precies weten hoe het zit, strak systeem zodat iedereen weet waar hij aan toe is)

  • Verbintenissenrecht: Verhouding tussen twee personen (relatief recht, kun je slechts handhaven t.o.v. je wederpartij)

    • Open systeem van rechten

    • Regelend recht (hoe je je overkomst zelf regelt); als je niks geregeld hebt dan BW, aanvullend recht

    • Flexibiliteit (open normen); maatstaven van redelijkheid en billijkheid

Het BW zit vol met uitzonderingen.
De werkelijkheid is echter anders (op het gebied van vermogensrecht). Voorbeeld: Koop breekt geen huur. (art. 7:226 wetboek), dus geval van derdenwerking via dwingend verbintenissenrecht, waarbij partijafspraak niet geldend is (gesloten systeem).
Conclusie: wees kritisch, altijd!

Verbintenissenrecht = dat deel van het objectieve (geldende) recht dat de verbintenissen regelt.

  • Zie BW 6. (vrije wil om te doen wat je goeddunkt, vertrouwen bij een bepaalde handeling)

Karakteristiek aan het verbintenissenrecht is dat het uiteindelijk gaat om de verdeling van bepaalde (financiële) risico’s. En immateriële belangen dan? (belangen die niet in geld zijn uit te drukken)

  • HR Jeffrey-arrest (NJ 1998/853): Vermogensrecht weet niet goed wat ze buiten het vermogen moeten.

Wat is een verbintenis?

  • = Vermogensrechtelijke rechtsbetrekking, waarbij de één recht heeft op de prestatie van een ander, en die ander tot die prestatie jegens de één verplicht is.

  • Let op: verbintenis betekent de juridische relatie (de rechtsbetrekking) tussen (rechts)personen.

  • De verbintenis houdt in:

    • Een verplichting tot een prestatie voor de één

    • En het recht op die prestatie van de ander.

  • Vrijheid van partijen staat voorop, verbintenissenrecht is aanvullend recht. Je mag er zelf afspraken over maken, als je zelf geen regels maakt mogen die worden aangevuld door aanvullend recht.

Twee zijden van dezelfde betekenis:

  • Actieve zijde (schuldeiser)

    • Vorderings(recht): bevoegdheid om iets te vorderen (actie in recht)

    • Art. 3: 296 BW

    • Rechtsvordering/actie

    • Executierecht: fysiek geldend maken (bv. deurwaarder/politie bij iemand spullen weghalen)

  • .....read more
Access: 
Public
Inleiding Privaatrecht II: Goederenrecht - B1 - Rechten - UU - Aantekeningen hoorcolleges

Inleiding Privaatrecht II: Goederenrecht - B1 - Rechten - UU - Aantekeningen hoorcolleges

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Inleiding Privaatrecht: Goederenrecht in 2015-2016.



Hoorcollege 2: Eigendom, bezit en houderschap.

Eigendom

Eigendom is het eigendomsrecht op een zaak. Het eigendom is het meest omvattende recht dat men op een zaak kan hebben. Zie hiervoor artikel 5:1 BW. Eigendom is speciaal gericht op zaken, bij andere goederen word iemand niet de eigenaar genoemd maar de rechthebbende. Wanneer iemand eigenaar van een zaak is heeft hij alle bevoegdheden omtrent die zaak en dus ook exclusieve bevoegdheden als revindicatie (art. 5:2 BW).

Bezit en houderschap

Bezit en houderschap komt ter sprake als je macht kan uitoefenen over een bepaalde zaak. Een eigenaar is vaak ook de bezitter van een zaak. Dit hoeft echter niet het geval te zijn. Artikel 3:119 lid 1 BW bepaalt dat de bezitter wordt vermoed om rechthebbende te zijn. Dit betekent dat wanneer iemand dat betwist hij zelf zou moeten bewijzen dat de desbetreffende persoon die bezitter is niet de eigenaar is. De bewijslast ligt dus niet bij de bezitter. Een voorbeeld wanneer de eigenaar en de bezitter niet dezelfde persoon zijn, is wanneer A de fiets van B steelt, A blijft de eigenaar van de fiets maar hij kan geen macht meer over de fiets uitoefenen daarom is hij geen bezitter van de fiets meer. De bezitter van de fiets is nu B tenminste als hij de fiets voor zich zelf gebruikt.

Art. 3:107 lid 1 BW geeft een definitie van het word bezit, “bezit is het houden van een goed voor zichzelf”. Een bezitter ben je als je, je gedraagt als de eigenaar. Naast bezitter kan iemand ook een houder zijn van een zaak. Een houder van een zaak ben je wanneer je feitelijke macht over de zaak kan uitoefenen zonder dat je, je gedraagt als de eigenaar van de zaak. Art 3:108 BW zegt dat de uiterlijke feiten beslissend zijn of iemand een bezitter of houder is van een zaak, deze uiterlijke feiten moeten dan naar verkeersopvattingen beoordeeld worden. Met verkeersopvattingen wordt er bedoeld van wat de gemiddelde Nederlander ervan denkt. Als je een goed houdt omdat je de.....read more

Access: 
Public
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2415