Opvoeding en ontwikkeling 1 - Utrecht - Oefententamen, antwoorden, extra vragen op basis van werkgroepen


Oefententamen

  1. Het verwijderen van een negatieve stimulus in reactie op gewenst gedrag is een voorbeeld van?

    1. Positieve bekrachtiging

    2. Positieve bestraffing

    3. Negatieve bekrachtiging

    4. Negatieve bestraffing

  2. Een attitude is:

    1. een beoordeling van de oorzaak van gedrag van een ouder of kind

    2. het cognitieve proces, waarbij een beslissing over de opvoeding wordt gemaakt

    3. een reactie op of affectieve beoordeling van de veronderstelde feiten over kinderen of opvoeding

    4. de interpretatie van stimuli

  3. Iemand met een positieve kijk op zichzelf maar een negatieve kijk op anderen. Behoort tot welke hechtingsstijl?

    1. Afwijzende hechtingsstijl

    2. Veilige hechtingsstijl

    3. Angstige hechtingsstijl

    4. Bezorgde hechtingsstijl

  4. Een man die een extra X chromosoom heeft, wat verschillende fysieke en gedragsprobleem tot gevolg heeft, heeft welk syndroom?

    1. Syndroom van Turner

    2. Klinefelter Syndroom

    3. Syndroom van Down

    4. Cri du chat syndroom

  5. Er zijn verschillende interventietechnieken in reactie op conflicten tussen brusjes. Wanneer je het conflict negeert en de kinderen het zelf op laat lossen is dit een:

    1. Kindgerichte strategie

    2. Controlestrategie

    3. Passieve non-interventie

  6. Je hebt drie paden wat betreft jeugdig geweld. Wanneer dit begint met enige agressie, zoals pesten. Maar naarmate het kind ouder wordt, de agressie wordt gemanifesteerd in fysiek vechten tot het escaleert tot serieus geweld. Behoort dit tot:

    1. Heimelijke agressie

    2. Openlijke agressie

    3. Autoriteitsconflict

  7. Münchhausen by proxy is een stoornis waarbij een individu een ziekte bij een ander produceert of veinst met als doel zelf aandacht of steun te ontvangen dit is een voorbeeld van

    1. Seksueel misbruik

    2. Verwaarlozing

    3. Fysiek misbruik

    4. Psychologische mishandeling

  8. Individuen maken hun eigen levensloop door hun keuzes en acties. Volgens welk principe is dit zo?

    1. Het principe van menselijke agentschap

    2. Het principe van timing

    3. Het principe van de levensduurtheorie

    4. Principe van verboden levens

  9. Als kinderen voelen dat ze beginnen te vallen, gooien ze hun armen naar opzij en dan weer naar de borst. Dit is welke reflex?

    1. Zuigreflex

    2. Babkin reflex

    3. Moro reflex

    4. Stapreflex

  10. In welk stadium wordt het redeneren van kinderen flexibeler, logischer en meer georganiseerd?

    1. Preoperationele periode

    2. Formeel-operationele periode

    3. Sensomotorische ontwikkeling

    4. Concreet-operationele periode

  11. Vanaf hoeveel maanden kunnen kinderen bepalen welke objecten ze wel en niet eerde in hun gezamenlijke aandacht wederzijds hebben ervaren met een ander persoon?

    1. 9-12 maanden

    2. 12-14 maanden

    3. 14 maanden

  12. Het aantal intonatie-contouren kan verkort worden. Als iemand gelooft dat Mary met John zal trouwen kan iemand anders reageren met een instemming ‘ik geloof dat’ gevolgd door een herhaling van de al eerder uitgedrukte overtuiging. Dit kan verkort worden tot ‘Ik geloof dat Mary met John zal trouwen’. Waarvan is dit een voorbeeld?

    1. Resultative construction

    2. Relative clause construction

    3. Rentential complement construction

    4. Infinitival complement construction

Antwoorden bij het oefententamen

  1. C, negatieve bekrachtiging. Wanneer je bij positief gedrag een positieve stimulus toedient is dit positieve bekrachtiging. Het toedienen van een negatieve stimulus in reactie op ongewenst gedrag is positieve bestraffing en het verwijderen van een positieve stimulus in reactie op ongewenst gedrag is negatieve bestraffing (zie Parenting hoofdstuk 2 blz. 39)

  2. C, A is attributie B is het vermogen tot besluitvorming en D is perceptie (zie Parenting hoofdstuk 3 Blz. 67-71)

  3. A afwijzende hechtingsstijl. Iemand een veilige hechtingsstijl heeft zowel een positieve kijk op zichzelf als op andere. Iemand met een bezorgde hechtingsstijl heeft een negatieve kijk op zichzelf en een positieve kijk op anderen. En iemand met een angstige hechtingsstijl hebben een negatieve kijk op zowel zichzelf als op andere. (zie Parenting hoofdstuk 4 blz. 89-91)

  4. B het Klinefelter syndroom. Een vrouw met maar één x chromosoom heeft het syndroom van Turner, iemand die een extra 21e chromosoom heeft, heeft het syndroom van down. En bij mensen met het cri du chat syndroom mist een deel van het vijfde chromosoom (Parenting hoofdstuk 6, blz.140-143)

  5. C, passieve non-interventie. Wanneer je zegt dat het gedrag moet stoppen of waarschuwt voor een straf maakt je gebruik van een controlestrategie. Bij een kindgerichte strategie help je kinderen bij het gebruiken van woorden om gevoelens te uiten. (zie Parenting hoofdstuk 8 blz. 187)

  6. B, openlijke agressie. Bij heimelijke agressie begint het met oneerlijke gedrag maar naarmate het kind ouder wordt raak het betrokken bij het beschadigen van eigendommen. In de adolescentie kan dit escaleren tot het dealen van drugs en gedragingen als fraude, inbraak en diefstal. Autoriteitsconflict begint met koppig gedrag, deze koppigheid leidt tot opstandigheid en ongehoorzaamheid, en eindigt in de adolescentie in autoriteitvermijende handelingen, zoals van huis weglopen. (zie Parenting hoofdstuk 9 blz. 223)

  7. C, want je brengt op deze manier letsel toe aan het kind (zie Parenting hoofstuk 12 Blz. 289)

  8. A, het principe van timing zegt dat de gevolgen van transities, gebeurtenissen en gedrag variëren met de timing van het leven van een persoon. Het principe van de levensduurtheorie zegt dat ontwikkeling een levenslang proces is. en het principe van verboden level zegt dat sociaalhistorische gebeurtenissen invloed hebben op de relaties tussen mensen. (zie Cognitive development hoofdstuk 2 blz.39

  9. C, het openen van de mand wanneer druk wordt uitgeoefend op de handpalmen heet Babkin reflex. Zuigreflex is het beginnen met zuigen wanneer een tepel of vinger in de mond wordt gebracht. En stapreflex is dat pasgeborenen een soort stapbeweging maken als ze overeind worden gehouden en als hun voet de tafel raakt. (zie Cognitive development hoofdstuk 6 blz 267)

  10. D, voor een beschrijving van alle periodes zie cognitive development hoofdstuk 8 blz. 372-375)

  11. B, deze vraag gaat over de negen maanden revolutie zie voor uitleg (Origins of human communication hoofdstuk 4 blz. 401-402)

  12. C, voor voorbeelden van de andere manier zie Origins of Human Communication hoofdstuk 6 blz.302

Oefenvragen gebaseerd op de werkgroepen

1. Geef in je eigen woorden weer wat bedoeld wordt met de begrippen (dis)continuïteit en (in)stabiliteit.

Antwoord: Continuïteit is iets wat constant blijft en ononderbroken samenhang en/of onafgebroken duur toont. Discontinuïteit is iets wat blijft veranderen, een doorbreking van de continuïteit. Stabiliteit doelt op iemands positie ten opzichte van een vergelijkingsgroep en verandert niet over de tijd. Instabiliteit doelt op iemands positie ten opzichte van een vergelijkingsgroep en verandert wel over de tijd.

Koppeling stof: zie Bornstein & Lamb hoofdstuk 1 en 2

 

2. Wat wordt bedoelt met de termen “beschrijvend”, “verklarend”, “kwalitatief” en “kwantitatief”?

Antwoord:

  • Beschrijvende kwantitatieve veranderingen: iets neemt in hoeveelheid of aantal toe (bv. lichaamslengte, woordenschat)

  • Beschrijvende kwalitatieve veranderingen: iets (een nieuwe kwaliteit) ontstaat, terwijl het daarvoor niet bestond (bv. interesse in seks)

  • Verklarende kwantitatieve veranderingen: een toename in het ene proces veroorzaakt een toename in een ander proces (bv. toename in lichaamsgroei stimuleert aanmaak van hormonen)

  • Verklarende kwalitatieve veranderingen: een verandering in onderliggende processen, zoals doelen, behoeftes (bv. behoefte aan sociale contact is voor een baby anders als voor een adolescent)

Koppeling stof: zie Bornstein & Lamb hoofdstuk 2

 

3. Wat is de essentie van ontwikkelingssysteemtheorieën in het algemeen en welke vier componenten komen hierbij terug?

Antwoord: Factoren die ontwikkeling beïnvloeden, bevinden zich op diverse organisatieniveaus (levels of organization), dus ergens tussen genen en cultuur.

 

Koppeling: zie Bornstein & Lamb hoofdstuk 2

 

4. Wat is de kern van de bio-ecologische theorie van Bronfenbrenner?

Antwoord: “Ontwikkeling” is het resultaat van de voortdurende interacties tussen eigenschappen van het kind (=bio) en de verschillende omgevingen waarin het kind opgroeit. Opvoeding en het opgroeien van kinderen gebeuren bijna nooit in isolatie, maar worden beinvloed door omgevingen of contexten (ecologische systemen).

Koppeling: zie Holden hoofdstuk 2, Bornstein & Lamb hoofstuk 2

 

5. Wat is het verschil tussen micro-, meso-, macro-, exo- en chronosystemen?

Antwoord:

  • Microsysteem: directe context (interacties tussen kind en een ander persoon)

  • Mesosysteem: relaties tussen verschillende microsystemen (stabiele kenmerken van gezin, het kind, de familie, school, peers)

  • Exosysteem: sociale structuren in een samenleving (buurt, werk, stress, sociale steun)

  • Macrosysteem: culturele waarden en instituties (cultuur, sociale klasse, etniciteit)

  • Chronosysteem: veranderingen, cumulerende gebeurtenissen in de tijd

 

6. Leg de volgende begrippen uit in eigen woorden en bedenk er een voorbeeld bij. 1) Co-regulatie, 2) Attachment, 3) Bio-social-behavioral shifts

Antwoord:

  • Co-regulatie: het met hulp van een ander regelen/'handlen' van je gevoel en emoties zodat je je weer comfortabel voelt, een knuffel vragen.

  • Attachment: Sterke emotionele band die opgebouwd wordt met belangrijke personen (zoals ouders). Het is een universeel biologisch gedragssysteem, gericht op bescherming en overleving, en een samenspel tussen nabijheid zoeken en exploreren. Hechtingstheorie: om te kunnen overleven heeft elk kind een aangeboren capaciteit om nabijheid en bescherming bij anderen te zoeken. Hechting, zowel nodig voor beschermingsmechanisme (overleven, stressregulatie), interne werkmodellen (beeld over zichzelf en anderen), persoonlijkheidsontwikkeling (mentaliseren: reflecteren op eigen gevoelens) en voorspelling voor sociaal functioneren in de toekomst. Ondersteuning die ouders bieden aan het kind.

  • Bio-social-behavioral shifts: erschillende levensfases waarin je ontwikkeling ziet en hierin spelen biologie/sociaal/cultuur een even grote rol, van baby naar dreumes.

Koppeling: zie ‘Culture in development’ (Bornstein & Lamb, hoofdstuk 3).

7. Wat is er bekend over het onderscheid in ontwikkeling tussen IPBS geschoolde kinderen en ongeschoolde kinderen op het gebied van logische operaties, geheugen en classificatie?

Antwoord: Cultuur is een invloedrijke factor bij de ontwikkeling van een kind. Hiervoor zijn er twee belangrijke benaderingen:

  1. Cross-culturele psychologie (cultuur als onafhankelijke variabele, m.b.t. verschillen tussen groepen)

  2. Culturele psychologie (cultuur als medium, verweven, m.b.t. verschillen tussen en binnen groepen)

Ander (eerdere) opvattingen over ontwikkeling zijn de volgende:

  • Maturatie (zie: Gesell)

  • Omgeving (zie: Skinner)

  • Biologie en omgeving (zie: Piaget)

  • Biologie en omgeving via cultuur; bio-sociaal-culturele veranderingen (zie: Cole)

Koppeling: zie Bornstein & Lamb, hoofdstuk 3

 

8. Wat is de kern van de theorie over verschillende benaderingen van eenrichtingsverkeer en wederkerigheid?

Koppeling: zie Holden, hoofdstuk 3.

 

9. Wat zijn drie manieren waarop ouders hun kinderen beïnvloeden en wat houden die drie manieren in?

Antwoord: 1) establishing trajectories, 2) mediating trajectories, 3) modifying speed.

Koppeling: zie Holden, hoofdstuk 4.

 

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Samenvattingen en studiehulp voor Pedagogiek B1 aan de Universiteit Utrecht - Jaar 2022-2023

Pedagogische systemen in de kindertijd en adolescentie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Pedagogische systemen in de kindertijd en adolescentie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Pedagogische systemen in de kindertijd en adolescentie voor de opleiding Pedagogiek, jaar 1 aan de Universiteit Utrecht.

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Pedagogiek UU B1 op JoHo.org

Samenvatting relevante artikelen bij Inleiding Pedagogische Wetenschappen - Pedagogiek B1 - UU (2014-2015)

Samenvatting relevante artikelen bij Inleiding Pedagogische Wetenschappen - Pedagogiek B1 - UU (2014-2015)


:

Verklaringen van de onderwijsachterstand van allochtone leerlingen (Hermans, 1998)

Inleiding

In West-Europese landen die een belangrijke immigratie kennen, is de positie van allochtone kinderen in het onderwijs al jaren een belangrijk punt van aandacht. Hoewel gebleken is dat de tweede generatie allochtonen vooruitgang heeft geboekt in vergelijking met de eerste generatie allochtonen, blijft de achterstand ten opzichte van autochtone kinderen bestaan. Dit is de uitkomst van een kwantitatief onderzoek van Martens en Veenman (1996). Zij schreven de achterstand van allochtonen toe aan sociale en culturele eigenschappen van de groepen. Enkele verklarende factoren waren volgens hen het opleidingsniveau van de ouders, een ineffectieve opvoedingsstijl en invloeden van de vriendengroep. Het is opvallend dat deze auteurs bij het verklaren van de onderwijsachterstand van allochtonen geen aandacht schenken aan de rol van de dominante autochtone groep en de invloed van de samenleving in haar geheel. In dit artikel komen meerdere visies over de onderwijsachterstand van allochtonen aan bod, bijvoorbeeld van de antropoloog J. Ogbu. Het

.....read more
Access: 
JoHo members
Wetenschapsfilosofie en geschiedenis van de pedagogische wetenschappen - UU B1 - 7 colleges

Wetenschapsfilosofie en geschiedenis van de pedagogische wetenschappen - UU B1 - 7 colleges

Aantekeningen bij de hoorcolleges van het vak Wetenschapsfilosofie en geschiedenis van de pedagogische wetenschappen.


College 1: Geschiedenis van pedagogiek en jeugdzorg

In de geschiedenis zijn er grofweg 5 kenmerkende perioden geweest voor de pedagogiek:

  1. Paideia

  2. Middeleeuwen (ME)

  3. Humanisme

  4. De volksschool

  5. Verlichtingspedagogiek

Paidea

Paidea bestond uit de klassieke Griekse traditie. Opvoeden werd gezien als kunst en kunde, niet als een natuurlijk iets. Hierdoor moesten er doelen gesteld worden bij de opvoeding en moest men ook de juiste middelen hebben om een zo goed mogelijke opvoeding te creëren. De gedachte die centraal stond was harmonie; lichaam en geest moest zich in de juiste balans ontwikkelen. Harmonie zou leiden tot deugdzame burgers. In deze tijd – de Oudheid – stond dus niet alleen het intellect of emoties centraal, maar ook de lichamelijke ontwikkeling. Atletiek was dus zeer populair. Het idee van competitie sloeg dan ook over op het onderwijs, men wilde vaak de beste zijn in alles. Opvoeding werd ook gezien als een algemene vorming van het kind en was niet gericht op beroepsvorming. In deze tijd was het kenmerkend dat er op één type kind werd gelet, namelijk de jongens. De mannen waren hiervoor verantwoordelijk en de vrouwen vielen toentertijd buiten de opvoeding. Opvoeding moest je privé regelen en alleen de hogere klasse kreeg hiervoor privileges. Je mocht dan ook zelf bepalen of je kind naar school ging.

Middeleeuwen

Door het Christendom kwam er in deze tijd een accent op vrouwelijke opvoeding en het Griekse denken viel volledig weg. Er was dus geen sprake meer van competitie en opvoeding werd niet meer gezien als een kunst of kunde. In de ME ontstond er het begin van diversiteit van onderwijs. Er ontstond onder andere een verbreding van het onderwijsconcept; onderwijs was er nu ook voor de tussenlagen in de maatschappij. Eigenlijk wordt de middengroep hiermee bedoeld, want de meest arme mensen kregen nog steeds geen onderwijs. In deze tijd ontstonden er onder andere kloosterscholen, stadscholen, winkelscholen, etc. Hierbij heeft de onderwijzer twee banen: hij werkt in een winkel en heeft daarnaast een “school”, de winkelschool.

Humanisme

Deze beweging, die in de 16e eeuw ontstond, was verbonden met de Christelijke cultuur. Wel gaf deze een reactie op de beweging van de ME. Dit deden de humanisten door zich te bezinnen op het Griekse klassieke denken (opvoeding is kunst en kunde), maar dit doen zij wel zonder het Christelijke kader los te laten. Het Humanisme greep terug op de reformatie, een beweging die komt uit het protestantisme. Dit was gericht.....read more

Access: 
JoHo members
Opvoeding & Maatschappij - UU B1 - 9 colleges

Opvoeding & Maatschappij - UU B1 - 9 colleges

Aantekeningen bij de hoorcolleges Opvoeding & Maatschappij uit 2015/2016.


Hoorcollege 1: Inleiding

Wanneer er rellen zijn of problemen in de samenleving, zoals radicalisering, vraagt men zich vaak steeds opnieuw hetzelfde af: waar is het opvoedingsgezag van de ouders en/of de school? Toch kan opvoeding niet alleen toegewezen worden aan ouders of scholen. Dit is één van de vele punten die worden aangehaald in het boek Verbeter de wereld. Er vindt namelijk een verwaarlozing plaats van het belang van sociale netwerken en civil society en er is aangetoond dat er meer kans is op problemen wanneer er weinig sociale netwerken aanwezig zijn. Hieruit zou men dus kunnen concluderen dat ouders niet enkel en alleen verantwoordelijk zijn voor de opvoeding, maar dat de betrokkenheid van anderen ook bijdraagt aan de ontwikkeling van een kind. Opvoeden is bovendien per definitie een strijd, want ouders en sociale netwerken om hen heen moeten de balans vinden tussen vrijheid en grenzen stellen, cultuurvernieuwing en cultuurbehoud en leven in het nu en toekomstoriëntatie. Hierbij leven kinderen het meest in het hier en nu terwijl ouders zich meer oriënteren op de toekomst. Deze strijd vermijdt men liever echter, het komt namelijk vaak voor dat we elkaar als opvoeders de schuld gaan geven of dat we gaan etiketteren.

Vrijheid

In de samenleving kennen wij twee soorten vrijheden: negatieve en positieve vrijheid. Negatieve vrijheid kunnen we omschrijven als ‘freedom from’ of als inperking. Een voorbeeld is bijvoorbeeld wetten maken over alcohol om comazuipen te verminderen of zelfs te voorkomen. De vraag hierbij is in hoeverre jongeren hun gang moeten kunnen gaan en welk recht de overheid heeft om achter de voordeur te kijken. Positieve vrijheid kan omschreven worden als ‘freedom to’. Positieve vrijheid is in de meeste gevallen iets wat je moet leren. Om bij het voorbeeld van alcohol en comazuipen te blijven, zou een maatregel die onder positieve vrijheid valt het informeren van kinderen, barmensen, ouders, etc. om mee te geven wat de gevolgen zijn van alcoholmisbruik.

Twee concurrerende modellen

Wanneer er sprake is van een probleem of afwijking bij een kind, kan er vanuit twee verschillende perspectieven gehandeld worden. Er is het acceptatie (identiteits-)model waarbij er wordt gedacht dat de samenleving een eventueel verschil moet accepteren en dat mensen nou eenmaal verschillend worden geboren. Er wordt uitgegaan van neurodiversiteit: kinderen zijn per definitie verschillend en niet elk verschil of beperking hoeft gerepareerd te worden. Ouders moeten vanuit dit perspectief enkel begeleiden en.....read more

Access: 
JoHo members
Samenvatting relevante artikelen en begrippenlijst bij Opvoeding & Maatschappij - Pedagogiek B1 - UU (2014-2015)

Samenvatting relevante artikelen en begrippenlijst bij Opvoeding & Maatschappij - Pedagogiek B1 - UU (2014-2015)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2014-2015.


Relevante artikelen

Parents as Learning Partners in the Development of Technological Fluency (Barron, Kennedy Martin, Takeuchi & Fithian, 2009)

 

Dit artikel bespreekt ouderlijke ondersteuning bij nieuwe media vaardigheden en technologische vaardigheden. Er zijn interviews afgenomen bij acht middelbare scholieren en hun ouders. Deze acht scholieren hadden allemaal veel technologische ervaring.

Kinderen gebruiken steeds vaker technologie voor persoonlijke interesses, hulp bij huiswerk enz. Ze kunnen media gebruiken om kunst te creëren of om bijvoorbeeld spellen te ontwikkelen. Deze activiteiten kunnen gedeeld worden binnen sociale netwerken en belangrijke capaciteiten worden zo verkregen.

Echter, niet iedereen heeft gelijke toegang tot deze leermogelijkheden. Er is gebleken dat er significante verschillen zijn in de mate van internet gebruik in relatie tot gender, sociaal-economische status en leeftijd. Toegang tot technologie komt niet alleen door de beschikbaarheid van middelen, maar ook door de aanwezigheid van rolmodellen met kennis. In een onderzoek zijn vier vormen gebruikers gedefinieerd:

  1. basic users: gebruiken internet voornamelijk om informatie te zoeken

  2. moderate users: gebruiken internet ook voor entertainment en communicatie

  3. broad users: gebruiken internet ook voor onmiddelijke berichtgeving en het downloaden van muziek

  4. all rounders: gebruiken internet voor nieuwe media productie activiteiten

De laatste groep is het kleinst, dus een klein gedeelte van de internetgebruikers wordt nieuwe media producers. Er is in het huidige onderzoek alleen gebruik gemaakt van deze kleine all rounders groep, omdat er veel informatie nodig was.

De twee onderzoeksvragen waren:

  • welke ouderrollen kunnen geïdentificeerd worden die adolescenten ondersteunen bij het leren van en deelnemen aan “fluency building activities” (dus nieuwe media productie activiteiten, zoals het maken van films)?

  • Hoe variëren de ouderrollen in type en frequentie?

Dit artikel kijkt dus verder dan alleen de toegang tot middelen en let vooral op ondersteunende leerbronnen. Deze ondersteunende leerbronnen zijn geconceptualiseerd naar zeven ouderrollen die het leren van kinderen bevorderden:

  1. teaching (lesgeven)

  2. collaborating on projects (samenwerken)

  3. providing nontechnical support (niet-technische steun bieden)

  4. brokering learning opportunities (tussenpersoon in leermogelijkheden)

  5. providing learning resources (voorzien van leerbronnen)

  6. learning from (leren van)

  7. employing children to assist with technical projects (kinderen aan het werk zetten om te assisteren met technische projecten)

De eerste twee rollen zijn de meest directe rollen, omdat ouders op een directe wijze hun kinderen kennis bij konden brengen. De interactie is hierbij face-to-face. Het zijn van tussenpersoon hield in dat de ouders ervoor zorgden dat kinderen in contact kwamen met bepaalde mensen of ervaringen die het leren ondersteunden. Het bieden van niet technische steun hielp het project van het kind verder en ondersteunde de deelname van het kind. Het.....read more

Access: 
Public
Begrippenlijst bij Childhood in World History van Stearns

Begrippenlijst bij Childhood in World History van Stearns


Begrippenlijst Childhood in World History

.....read more

Hoofdstuk 1

 

Inbakeren

Het kind stevig wikkelen in doeken, zodat het zich lastig kan bewegen en het kind makkelijk te vervoeren is.

Philippe Ariès

Was ervan overtuigd dat de relatie tussen de moderne en premoderne kindertijd niet goed begrepen werd en dat de kindertijd niet als een apart stadium werd gezien.

Hoofdstuk 2

 

Wetnursing

Het voeden van een kind dat gedaan wordt door een min. De hogere sociale klassen deden dit vroeger vaak, omdat ze borstvoeding geven niet fijn vonden en het was gebruikelijk om het kind naar een min te sturen.

Jagers en verzamelaars

Tijd waarin er kleine gezinnen waren door kindermoorden, ziekte en ondervoeding en verlengde zoogperioden. Kinderen waren een last omdat ze weinig konden helpen.

Agricultuur

Tijd waarin werk de kerndefinitie van de kindertijd werd, de geboortecijfers namen toe, grotere gezinnen, statusverschillen, geslachtsonderscheid en de levensduur werd langer.

Hoofdstuk 3

 

Agrarische beschavingen

Kinderen werden letterlijk geboren aan de sociale groep waarin ze geboren waren.

Klassieke beschavingen

Een formele wet die verplichtingen van kinderen en de kindertijd definieerden.

Confucianisme

Aziatische godsdienst waarbij hiërarchie en orde werd benadrukt.

Hindoeïsme

Indische godsdienst. Hier waren rituelen waar kinderen bij betrokken waren.

Hoofdstuk 4

 

Post-klassieke periode

Tijd waarin handel de groei van steden aanmoedigde, kinderen meer gingen werken en religieuze veranderingen.

Religies

Nadruk lag op een goddelijk element in elk mens en religieuze training voor kinderen.

Boeddhisme

Een flexibele religie die met lokale patronen mengde op een manier die de kindertijd relatief onbesproken liet. Er ontstond meer vrijheid in de kindertijd.

Islam

Religie waarbij de nadruk lag op de onschuld van pasgeborenen en de behoefte aan aandacht voor kinderen.

Hoofdstuk 5

 

Wetnursing

Het overdragen van de borstvoeding aan een min.

Hoofdstuk 6

 

Moderne kindertijd

Tijd waarin er een overschakeling was van werk naar scholing, een beperking van de familiegrootte en een vermindering van het kindersterftecijfer.

De Verlichting

Tijd waarin kinderen niet als

Access: 
Public
Opvoeding en ontwikkeling 1 - Utrecht - Oefententamen, antwoorden, extra vragen op basis van werkgroepen

Opvoeding en ontwikkeling 1 - Utrecht - Oefententamen, antwoorden, extra vragen op basis van werkgroepen


Oefententamen

  1. Het verwijderen van een negatieve stimulus in reactie op gewenst gedrag is een voorbeeld van?

    1. Positieve bekrachtiging

    2. Positieve bestraffing

    3. Negatieve bekrachtiging

    4. Negatieve bestraffing

  2. Een attitude is:

    1. een beoordeling van de oorzaak van gedrag van een ouder of kind

    2. het cognitieve proces, waarbij een beslissing over de opvoeding wordt gemaakt

    3. een reactie op of affectieve beoordeling van de veronderstelde feiten over kinderen of opvoeding

    4. de interpretatie van stimuli

  3. Iemand met een positieve kijk op zichzelf maar een negatieve kijk op anderen. Behoort tot welke hechtingsstijl?

    1. Afwijzende hechtingsstijl

    2. Veilige hechtingsstijl

    3. Angstige hechtingsstijl

    4. Bezorgde hechtingsstijl

  4. Een man die een extra X chromosoom heeft, wat verschillende fysieke en gedragsprobleem tot gevolg heeft, heeft welk syndroom?

    1. Syndroom van Turner

    2. Klinefelter Syndroom

    3. Syndroom van Down

    4. Cri du chat syndroom

  5. Er zijn verschillende interventietechnieken in reactie op conflicten tussen brusjes. Wanneer je het conflict negeert en de kinderen het zelf op laat lossen is dit een:

    1. Kindgerichte strategie

    2. Controlestrategie

    3. Passieve non-interventie

  6. Je hebt drie paden wat betreft jeugdig geweld. Wanneer dit begint met enige agressie, zoals pesten. Maar naarmate het kind ouder wordt, de agressie wordt gemanifesteerd in fysiek vechten tot het escaleert tot serieus geweld. Behoort dit tot:

    1. Heimelijke agressie

    2. Openlijke agressie

    3. Autoriteitsconflict

  7. Münchhausen by proxy is een stoornis waarbij een individu een ziekte bij een ander produceert of veinst met als doel zelf aandacht of steun te ontvangen dit is een voorbeeld van

    1. Seksueel misbruik

    2. Verwaarlozing

    3. Fysiek misbruik

    4. Psychologische mishandeling

  8. Individuen maken hun eigen levensloop door hun keuzes en acties. Volgens welk principe is dit zo?

    1. Het principe van menselijke agentschap

    2. Het principe van timing

    3. Het principe van de levensduurtheorie

    4. Principe van verboden levens

  9. Als kinderen voelen dat ze beginnen te vallen, gooien ze hun armen naar opzij en dan weer naar de borst. Dit is welke reflex?

    1. Zuigreflex

    2. Babkin reflex

    3. Moro reflex

    4. Stapreflex

  10. In welk stadium wordt het redeneren van kinderen flexibeler, logischer en meer georganiseerd?

    1. Preoperationele periode

    2. Formeel-operationele periode

    3. Sensomotorische ontwikkeling

    4. Concreet-operationele periode

  11. Vanaf hoeveel maanden

  12. .....read more
Access: 
Public
Wanneer kan je van een causaal verband spreken? MTS I voor Pedagogen
SPSS @ MTSI

SPSS @ MTSI

Tijdens de SPSS-practica leer je eenvoudige kwantitatieve analyses uitvoeren met behulp van het software pakket SPSS. Tijdens dit vak wordt dat niet getoetst, maar wel in het vervolg op dit vak MTS2, dus houd het bij!

Samenvatting Cultuur en opvoeding

Samenvatting Cultuur en opvoeding

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


1. Introductie

Voorwoord

Het studieboek gaat over interculturele pedagogiek en is geschreven met als doel een grotere culturele sensitiviteit bij studenten, docenten, praktijkwerkers en onderzoekers.

Inmiddels zijn allochtonen van de eerste generatie op leeftijd en zijn hun kinderen al getrouwd en krijgen ook weer kinderen. Er is nu meer bekend over gezinnen van vluchtelingen en asielzoekers. Het blijkt dat het integratieproces langzamer verloopt dan men aanvankelijk had verwacht. Het integratiebeleid is strenger geworden en heeft andere accenten gekregen. De verhoudingen tussen autochtonen en allochtonen, vooral moslims, zijn onder meer spanning komen te staan na de aanslagen van 11 september en de moord op Theo van Gogh.

Het integratiebeleid verandert continu. Het onderwijsbeleid van nu richt zich vooral op de voor- en vroegschoolse jaren om de cognitieve en taal achterstand van allochtone peuters en kleuters zo vroeg mogelijk weg te werken. Veel allochtone jongeren verlaten tot op heden het onderwijs voortijdig zonder startkwalificatie, en blijft vooral gericht op de eigen etnische groep.

Inleiding

Er wordt in de pedagogiek onderscheid gemaakt tussen functioneel en intentioneel opvoeden.

  • Intentioneel opvoeden: Daarbij is sprake van reflectie van ouders op hun opvoedend handelen en van sturend optreden.

  • Functioneel opvoeden: Dat verwijst naar de vanzelfsprekende dagelijkse omgang met kinderen.

Er wordt binnen de pedagogiek vaak gesproken over socialisatie in plaats van opvoeding. Daarbij wordt niet alleen de intentionele en functionele opvoeding in het gezin voor ogen gehouden, maar ok de invloed die de omgeving van het gezin en de wijdere maatschappelijke context heeft op een opgroeiend kind. Dit worde de ecologische benadering genoemd.

Intentioneel opvoeden is in Westerse landen steeds belangrijker geworden. Sinds lange tijd wonen in Nederland grote aantallen immigranten uit niet-westerse samenlevingen: allochtonen. In niet-westerse culturen zijn ouders veel minder bewust bezig met het opvoeden van hun kinderen. Deze culturen hebben in het algemeen een traditioneel en duidelijk omschreven rollenpatroon. Ook moeten veel ouders uit deze culturen alle energie steken om in het levensonderhoud van hun gezin te voorzien, waarbij kinderen al op jonge leeftijd worden ingeschakeld. Het uiteindelijke doel van de opvoeding is namelijk om van de kinderen competente leden van de samenleving te maken.

Opvoeding en ontwikkeling van kinderen zijn processen die ingebed zijn in de sociaal-culturele context van de samenleving. Volgens het ecologisch ontwikkelingsmodel heeft de context waarin een kind opgroeit, grote invloed op de ontwikkelingen en het gedrag van het kind.

Interculturele pedagogiek.....read more

Access: 
Public
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1720