TentamenTests bij Biological Psychology van Kalat


Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 1

Vraag 1: Welke vier soorten biologische verklaringen voor gedrag worden door Tinbergen onderscheiden?

Tinbergen onderscheidt de ontogenetische verklaring (hoe gedrag of een hersenstructuur zich ontwikkelt binnen een organisme), de fysiologische verklaring (het verband tussen de fysiologische toestand van de hersenen en het gedrag), de functionele verklaring (waarom een bepaald hersenstructuur zich op een bepaalde manier heeft ontwikkeld) en de evolutionaire verklaring (relateert gedrag aan de evolutionaire geschiedenis).

Vraag 2a: Wat is een gen?

Een gen is een biologische eenheid van overerving dat zijn structuur en identiteit behoudt van generatie tot generatie.

Vraag 2b: Noem een manier waarop genen veranderen.

Eén manier waarop genen veranderen is door middel van mutatie (een erfelijke verandering in een DNA molecuul).

Vraag 3: Wat houdt epigenetica in?

Epigenetica is het veld dat zich richt op veranderingen in genexpressie zonder aanpassing van de DNA-volgorde.

Vraag 4: Op welke manieren kunnen genen aan- en uitgezet worden?

Genen worden aan- en uitgezet door bepaalde ervaringen. Door verwijdering van de acetylgroepen krijgen de histonen weer grip op het DNA en wordt het gen uitgezet. Een andere uitkomst is het toevoegen of verwijderen van methylgroepen bij de promotorgebieden aan het begin van een gen.

Vraag 5: Welke misvattingen bestaan er over de evolutie?

Sommige mensen denken dat een bepaald lichaamsdeel dat of een bepaalde functie die niet wordt gebruikt, in volgende generaties ook in mindere mate doorgegeven zal worden. De evolutie van de mens zou volgens sommigen gestopt zijn. Dit is niet het geval. Evolutie hoeft niet noodzakelijk verbetering te betekenen. Een andere misvatting is dat evolutie komt het individu of de soort ten goede zou komen.

Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 2

Vraag 1: Wat is de functie van neuronen?

Neuronen ontvangen informatie en geven die door aan andere neuronen via elektrochemische prikkels.

Vraag 2: Wat zijn de belangrijkste onderdelen van een neuron?

De drie belangrijkste onderdelen van de meeste neuronen zijn: het soma of cellichaam, het axon (dat deel dat impulsen doorgeeft aan andere cellen) en de dendrieten (deze dienen voor de ontvangst van informatie).

Vraag 3: Wat is het elektrische gradiënt?

Het elektrische gradiënt is een verschil in elektrische lading binnen en buiten het membraan.

Vraag 4a: Wat is een actiepotentiaal?

Een actiepotentiaal is een boodschap die door axonen wordt verzonden.

Vraag 4b: Wat wordt bedoeld met het ‘alles-of-nietsprincipe’?

Het vuren van neuronen vindt plaats volgens een alles-of-nietsprincipe: wanneer de grens eenmaal overschreden is ontstaat er een actiepotentiaal met altijd dezelfde grootte en vorm.

Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 3

Vraag 1 Wat is een synaps?

Een synaps is de plek waar tussen twee neuronen de informatieoverdracht plaatsvindt.

Vraag 2 Wat zijn neurotransmitters?

Neurotransmitters zijn chemicaliën die zijn vrijgelaten door een neuron om een andere neuron te beïnvloeden.

Vraag 3 Wat bedoelt Sherrinton met temporele summatie en spatiële summatie?

Het herhalen van stimuli binnen een korte periode heeft een cumulatief effect (dit is temporele summatie). Met spatiële summatie wordt bedoeld dat synaptische input van gescheiden locaties hun effecten combineert op een neuron.

Vraag 4 Door welk hersendelen worden hormonen gesynthetiseerd en afgescheiden?

Hormonen worden gesynthetiseerd door de adenohypofyse en de neurohypofyse. De hypothalamus zorgt voor uitscheiding van releasing hormonen.

Vraag 5a Wat is het verschil tussen een agonist en een antagonist?

Een drug die het effect van een neurotransmitter blokkeert heet een antagonist; een drug die effecten nabootst of versterkt noemt men een agonist.

Vraag 5b Wat houden de affiniteit en de efficiëntie van een drug in?

Onderzoekers zeggen dat een drug een affiniteit heeft voor een receptor als hij zich eraan bindt, zoals een sleutel dat heeft met een slot. De efficiëntie van een drug is zijn neiging om de receptor te activeren.

Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 4

Vraag 1a Uit welke twee delen bestaat het zenuwstelsel?

Het zenuwstelsel is onder te verdelen in het centrale zenuwstelsel (de hersenen en het ruggenmerg) en het perifere zenuwstelsel (alle andere zenuwen).

Vraag 1b Uit welke twee delen bestaat het perifere zenuwstelsel?

Het perifere zenuwstelsel bestaat uit het autonome zenuwstelsel (neuronen die informatie van en naar organen overbrengen) en het somatische zenuwstelsel (neuronen die informatie overbrengen van de zintuigen naar het CZS).

Vraag 2 In welke drie delen zijn de hersenen te verdelen?

De hersenen zijn onder te verdelen in achter-, midden-, en voorhersenen.

Vraag 3 Uit welke vier kwabben bestaat de cerebrale cortex?

Binnen de hersenschors (cerebrale cortex) wordt onderscheid gemaakt tussen vier kwabben: de occipitale kwab (visie), de pariëtale kwab (lichaamssensaties), de temporale kwab (horen, gevorderde visuele verwerking) en de frontale kwab (planning, recent geheugen, emoties).

Vraag 4 Wat zijn de belangrijkste categorieën om hersenfuncties te onderzoeken?

De belangrijkste categorieën van methoden om hersenfuncties te onderzoeken zijn: de effecten van hersenletsel onderzoeken, de effecten van het stimuleren van een hersengebied vastleggen, breinactiviteiten vastleggen tijdens gedrag en de anatomie van de hersenen met het gedrag correleren.

Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 5

Vraag 1 Wat wordt bedoeld met de uitspraak dat hersenen ‘plastisch’ zijn?

Dit wil zeggen dat de organisatie van de hersenen verandert als onderdeel van normale ontwikkeling, een leerproces of na hersenbeschadiging.

Vraag 2 Welke fasen worden onderscheiden in de ontwikkeling van neuronen?

De volgende fasen worden onderscheiden: proliferatie (de productie van nieuwe cellen), migratie (de verplaatsing van cellen), differentiatie (de vorming van cel naar neuron), myelinisatie (productie van vettige isolerende schedes die de transmissie van axonen mogelijk maken) en synaptogenese (het vormen van synapsen).

Vraag 3a Wat is een cerebrovascular accident (CVA)?

Bij een cerebrovascular accident (CVA) is sprake van het tijdelijk stopzetten van de bloedstroom naar een bepaald hersengebied.

Vraag 3b Hoe kan een CVA in de vroege fase worden behandeld?

Om een CVA vroeg te behandelen wordt tPA gebruikt, een medicijn dat bloedstolsels opruimt.

Vraag 4 Wat is een fantoomledemaat?

Een fantoomledemaat komt voor bij mensen die een amputatie hebben gehad. Deze mensen hebben dan nog steeds het gevoel dat ze hun ledemaat hebben en ze kunnen hier zelfs pijn in voelen (fantoompijn).

Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 6

Vraag 1a Wat houdt de trichromatische theorie in?

De trichromatische theorie is gebaseerd op de suggestie dat wij kleur waarnemen door de reacties van een aantal receptoren (elke gevoelig voor een ander bereik van golflengtes) met elkaar vergelijken.

Vraag 1b Hoe wordt de theorie genoemd die ervan uit gaat dat we kleur in termen van tegenovergestelden waarnemen op continuüms van kleur?

De opponent-process theory.

Vraag 2 Hoe zijn de primaire visuele cortex en de secundaire visuele cortex aan elkaar gerelateerd?

De primaire visuele cortex zendt informatie naar de secundaire visuele cortex, welke de informatie verder verwerkt en het overbrengt naar overige gebieden.

Vraag 3 Wat houdt ‘blindsight’ in?

Blindsight is een fenomeen waarbij schade aan het V1-gebied is ontstaan, waardoor mensen in beperkte mate kunnen reageren op visuele informatie zonder het bewust waar te nemen.

Vraag 4 Leg het verschil uit tussen de ventrale stroom en de dorsale stroom.

De ventrale stroom wordt ook wel het ‘wat’-pad genoemd; het is gespecialiseerd in het herkennen van objecten. De dorsale stroom wordt ook wel het ‘waar’-pad genoemd en is gespecialiseerd in het lokaliseren van objecten.

Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 7

Vraag 1 Hoe wordt geluid in de hersenen verwerkt?

De informatie komt terecht bij de primaire auditieve cortex, A1, gelegen in de superieure temporele cortex.

Vraag 2 Wat zijn mechanistische zintuigen?

Mechanische zintuigen reageren op druk, buigen of andere verdraaiingen van een receptor.

Vraag 3 Wat is het somatosensorische systeem?

Het somatosensorische systeem is de sensatie van het lichaam en zijn bewegingen en bevat vele bronnen van informatie.

Vraag 4 Welke twee paden bestaan er voor de verwerking van pijn door de hersenen?

Vanuit het ruggenmerg lopen twee paden:
1. naar de thalamus en de somatosensorische cortex; en
2. van de medulla naar de thalamus en verschillende delen van het limbische systeem.

Vraag 5 Wat houdt synesthesie in?

Synesthesie is de ervaring die sommige mensen hebben waarin stimulatie van één zintuig een waarneming teweegbrengt van dat zintuig, maar ook van een ander.

Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 8

Vraag 1a Welke drie categorieën spieren zijn te onderscheiden?

De volgende drie categorieën worden onderscheiden: gladde spieren, dwarsgestreepte (skelet)spieren en hartspieren.

Vraag 1b Wat zijn de verschillen tussen fast-twitch vezels en slow-twitch vezels?

Fast-twitch (type II) vezels zorgen voor snelle samentrekkingen en zijn hierdoor snel vermoeid, terwijl slow-twitch vezels voor minder snelle samentrekkingen zorgen en hierdoor minder snel vermoeid zijn.

Vraag 2 Wat zijn de afzonderlijke rollen van de volgende hersendelen bij de productie van bewegingen?

- primaire motorcortex
- posterieure pariëtale cortex
- prefrontale cortex

De primaire motorcortex is belangrijk voor het maken van bewegingen maar niet voor het plannen ervan. De posterieure pariëtale cortex bepaalt de positie en de houding van het lichaam ten opzichte van de wereld. De prefrontale cortex is belangrijk voor het plannen en organiseren van een snelle volgorde van beweging.

Vraag 3a Wat zijn de symptomen van de ziekte van Parkinson?

De symptomen van de ziekte van Parkinson zijn stijfheid, spierbevingen, langzame bewegingen en moeite met het op gang brengen van lichamelijke en mentale activiteit.

Vraag 3b Wat is de belangrijkste behandeling van de ziekte van Parkinson?

L-dopa is de belangrijkste behandeling voor Parkinson.

Vraag 4 Wat zijn de symptomen van de ziekte van Huntington?

De ziekte van Huntington wordt gekenmerkt door kronkelingen en bevingen in verschillende lichaamsdelen waardoor vrijwillige bewegingen vrijwel onmogelijk worden.

Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 9

Vraag 1a Wat houdt het circadiane ritme in?

Het circadiane ritme is het dagelijkse 24-uurs ritme dat zowel dieren als mensen beschikken.

Vraag 1b Welke twee proteïnes genereren het circadiane ritme?

De proteïnes PER en TIM genereren het circadiale ritme.

Vraag 2 Hoe wordt de weergave genoemd van slaapfasen die EEG en oogmetingen combineert?

Een polisomnografie.

Vraag 3a Wat is slaapapneu?

Slaapapneu is een soort van slapeloosheid waarbij een verslechterde mogelijkheid tot ademhalen optreedt.

Vraag 3b Wat is narcolepsie?

Narcolepsie wordt gekenmerkt door frequente periodes van slaperigheid gedurende de dag.

Vraag 4 Noem drie hypothesen over de functie van slaap.

1. De originele functie van slaap is om energie te sparen.
2. Slaap draagt bij aan het geheugen.
3. Slaap draagt bij aan het versterken van herinneringen.

Vraag 5a Wat houdt de activatie-synthese hypothese van dromen in?

Volgens de activatie-synthese hypothese is een droom een representatie van de poging van het brein om betekenis te geven aan karige en verstoorde informatie.

Vraag 5b Wat houdt de clinico-anatomische hypothese van dromen in?

De Clinico-anatomische hypothese stelt dat dromen worden gezien als een manier denken die plaatsvindt onder bijzondere omstandigheden.

Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 10

Vraag 1a Wat wordt bedoeld met homeostase?

Homeostase is temperatuurregulatie en andere biologische processen waardoor variabelen van het lichaam constant blijven rond een bepaalde set point.

Vraag 1b Waarin verschilt allostase van homeostase?

Homeostase houdt de toepassing van veranderingen in naar aanleiding van de toestand van het lichaam, terwijl allostase de toepassing is van veranderingen in de situatie/omgeving.

Vraag 2a Wat is de osmotische druk?

Osmotische druk is de neiging van water om door een deels doorlatende membraan (alleen water, geen oplossingen) te stromen vanaf een gebied met weinig oplosbare concentraties naar een gebied met een hogere concentratie.

Vraag 2b Welke hersengebieden merken de osmotische druk op?

Hersengebieden die osmotische druk opmerken zijn de organum vasculosum laminae terminalis (OVLT) en het subfornicale orgaan (SFO).

Vraag 3 Hoe heten de zenuwen die boodschappen vanuit de maag naar het brein doorgeven?

Boodschappen worden vanuit de maag aan het brein doorgegeven via de vagus zenuw en de splanchnic zenuw.

Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 11

Vraag 1 Wat is het verschil tussen activerende en organiserende effecten van geslachtshormonen?

Activerende effecten van geslachtshormonen kunnen zich altijd voordoen, als een hormoon tijdelijk een bepaalde respons activeert, terwijl organiserende effecten van geslachtshormonen zich meestal alleen voordoen tijdens een gevoelige periode van ontwikkeling en bepalen of het brein en het lichaam mannelijke of vrouwelijke kenmerken zullen ontwikkelen.

Vraag 2a Wat is de hoofdzakelijke rol van FSH en LH?

FSH en LH zorgen ervoor dat de eicel vrijkomt.

Vraag 2b Welk effect heeft progesteron op de baarmoeder?

Progesteron zorgt ervoor dat de baarmoeder zich voorbereidt op een innesteling van een eicel.

Vraag 3 Wat wordt bedoeld met sekse-identiteit?

Sekse-identiteit is hoe we ons seksueel identificeren en hoe we onszelf noemen.

Vraag 4 Wat is het verschil tussen sekseverschillen en geslachtsverschillen?

De biologische verschillen tussen mannen en vrouwen noemen we sekseverschillen. De verschillen die het resultaat zijn van de manier waarop mannen en vrouwen over zichzelf denken noemen we geslachtsverschillen.

Vraag 5 Wat wordt bedoeld met seksuele oriëntatie?

Met seksuele oriëntatie wordt bedoeld of een individu heteroseksueel of homoseksueel is georiënteerd.

Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 12

Vraag 1 In termen van welke drie componenten wordt het begrip ‘emotie’ gedefinieerd?

Psychologen definiëren emotie in termen van de volgende drie componenten: cognities, gevoelens en acties.

Vraag 2a Wat wordt bedoeld met ‘BAS’ en ‘BIS’?

Het ‘behavioral activation system’ (BAS) is geassocieerd met lage tot matige opwinding en de neiging tot toenadering: de emoties blijdschap of woede. Het ‘behavioral inhibiting sytem’ (BIS) is geassocieerd met hoge opwinding en een remming van actie: de emoties angst of walging.

Vraag 2b Aan welke hemisferen zijn bovengenoemde systemen gerelateerd?

Het BAS is gerelateerd aan activiteit in de linker hemisfeer; het BIS is gerelateerd aan activiteit in de rechter hemisfeer.

Vraag 3a Welk hersendeel speelt de grootste rol bij de emotie ‘angst’?

De amygdala speelt de grootste rol bij angst.

Vraag 3b Hoe wordt excessieve angst normaliter behandeld?

Benzodiazepinen worden het meest gebruikt om angst tegen te gaan.

Vraag 4a Wat is de definitie van ‘stress’?

Stress is de niet-specifieke respons van het lichaam op alles wat van het lichaam gevraagd wordt.

Vraag 4b Wat wordt bedoeld met het ‘generale adaptatie syndroom’ en uit welke fasen bestaat dit?

Het generale adaptatie syndroom is een algemene reactie op stress en bestaat uit drie fasen: de alarmfase, weerstandsfase en uitputtingsfase.

Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 13

Vraag 1 Wat is het grootste verschil tussen klassiek en operant conditioneren?

Het grootste verschil tussen klassiek en operant conditioneren is dat in operante conditionering de respons van een individu de uitkomst bepaalt, terwijl de CS en de UCS zich voordoen op bepaalde tijden, ongeacht het gedrag van het individu.

Vraag 2 Wat zijn drie belangrijke functies van de hippocampus met betrekking tot het geheugen?

De hippocampus is belangrijk voor:
1. het declaratief geheugen (de mogelijkheid om een herinnering in woorden aan te geven); 2. ruimtelijke herinneringen;
3. het onthouden van details en de context van een gebeurtenis

Vraag 3a Hoe wordt geheugenverlies ook wel genoemd?

Geheugenverlies wordt ook wel ‘amnesie’ genoemd.

Vraag 3b Noem twee soorten geheugenverlies.

Er bestaan twee soorten amnesie: anterograde amnesie en retrograde amnesie.

Vraag 4a Wat is LTP?

Bij lange termijnpotentiatie (LTP) ‘bombarderen’ een of meerdere axonen aangesloten op een dendriet het met een korte maar snelle serie van impulsen.

Vraag 4b Welke drie kenmerken heeft LTP die het een aantrekkelijke kandidaat maken voor een cellulaire basis van leren en geheugen?

Deze drie kenmerken zijn:
1. specificiteit;
2. coöperativiteit;
3. associativiteit.

Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 14

Vraag 1: Hoe heet het hersendeel dat de twee hemisferen met elkaar verbindt?

Het corpus callosum is een bundel axonen die de twee hersenhelften met elkaar verbindt.

Vraag 2: Wat wordt bedoeld met lateralisatie?

Lateralisatie is de verdeling van functies tussen de twee hemisferen; de verschillen in specialisatie tussen de beide hersenhelften.

Vraag 3: De meeste theorieën die verklaren waarom mensen taal ontwikkeld hebben vallen uiteen in twee categorieën. Wat zijn deze twee categorieën?

Deze twee categorieën zijn: 1: we hebben taal ontwikkeld als bijproduct van algemene hersenontwikkeling, en 2: we hebben taal ontwikkeld als een hersenspecialisatie.

Vraag 4: Wat is het voornaamste verschil tussen afasie van Broca en afasie van Wernicke?

Mensen met de afasie van Broca ondervinden met name problemen met de productieve taal (praten, spreken), terwijl mensen met de afasie van Wernicke vooral problemen ondervinden met de receptieve taal (taalbegrip)

Vraag 5: Wat is het verschil tussen het dualisme en het monisme?

Het dualisme stelt dat de geest en het lichaam twee verschillende soorten stof zijn die zelfstandig bestaan, terwijl het monisme de overtuiging kent dat het universum slechts uit één stof bestaat.

Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 15

Vraag 1a: Wat is een major depressie?

Een major depressie is een staat waarbij iemand zich wanhopig en hulpeloos voelt en die zich kenmerkt door een gebrek aan plezier en energie, wat soms wekenlang kan duren

Vraag 1b: In welke vier categorieën kunnen antidepressiva worden onderverdeeld?

Antidepressiva zijn onderverdeeld in de volgende vier categorieën: 1. tricyclische antidepressieva, 2. selectieve serotonine reuptake inhibitors (SSRI’s), 3. monoamine oxidase inhibitors (MAOI’s), en 4. atypische antidepressiva.

Vraag 1c: Welke behandelmogelijkheden bestaan nog meer voor een major depressie?

Andere therapieën zijn electroconvulsieve therapie (ECT), een veranderd slaappatroon en leptine.

Vraag 2a: Wat is het cruciale kenmerk van een bipolaire stoornis?

Mensen met een bipolaire stoornis (voorheen manisch-depressieve stoornis) wisselen tussen twee tegenpolen: depressie en manie.

Vraag 2b: Hoe wordt deze stoornis normaliter behandeld?

Meestal wordt deze stoornis behandeld met lithium. Andere gebruikte medicijnen zijn valproaat en carbamazepine.

Vraag 3a: Wat is schizofrenie?

Schizofrenie is een stoornis die wordt gekenmerkt door een verslechterende mogelijkheid om te functioneren in het alledaagse leven.

Vraag 3b: Wat houden de dopamine hypothese en de glutamine hypothese van schizofrenie in?

De dopamine hypothese van schizofrenie stelt dat schizofrenie veroorzaakt wordt door overmatige activiteit in dopaminesynapsen in de hersenen. Volgens de glutamine hypothese van schizofrenie is het probleem ten dele gerelateerd aan inefficiënte activiteit in glutaminesynapsen, met name in de prefrontale cortex.

Bron

  • Deze stampvragen en antwoorden zijn gebaseerd op de 11e druk van Biological Psychology van Kalat.
Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

De Kalat bundel II: samenvattingen, oefenvragen bij Biological Psychology van Kalat

Samenvatting bij Biological Psychology - Kalat - 12e druk

Samenvatting bij Biological Psychology - Kalat - 12e druk


Wat is biologische psychologie? - Ch. 1 (12)

Wat is biologische psychologie? - 1

Wat houdt de studie naar biologische psychologie en gedrag in?

Er zijn veel vragen gesteld over de relatie tussen fysica en psychologie, maar ook over ons bestaan. Gotfried Leibniz (1714) stelde bijvoorbeeld de vraag ‘Waarom is er iets in plaats van niets?’. Andere vragen over ons bestaan zijn ‘Hoe is het universum ontstaan?’ en ‘Wat als de vier fundamentele krachten van ons universum (zwaartekracht, elektromagnetisme, sterke en zwakke kernkracht) verschillend in verhouding zouden zijn?’ Onderzoekers zijn er sinds 1980 achter gekomen dat er een haast ontelbaar aantal universums naast dat van ons moeten zijn, met verschillende natuurwetten. In veel universums zou leven zoals wij het kennen niet mogelijk zijn, denk aan de volgende redenen:

  • Als de zwaartekracht zwakker zou zijn, zou materie zich niet concentreren in sterren en planeten. Als de zwaartekracht sterker zou zijn, zouden sterren helderder branden en hun brandstof te snel opmaken, nog voordat leven kan ontstaan.

  • Als de elektromagnetische kracht sterker zou zijn, zouden de protonen binnen een atoom elkaar afstoten; zo sterk dat de atomen uit elkaar zouden spatten.

  • Als eerste was er waterstof. De andere elementen werden gevormd door fusie met sterren. De enige manier om deze elementen uit de sterren te krijgen en in planeten is als een ster ontploft als een supernova en zijn inhoud de Melkweg in stuurt. Als de zwakkere kernkracht òf een beetje sterker was òf een beetje zwakker, kon een ster niet ontploffen (als na de oerknal de zwakke kernkracht een beetje sterker zou zijn geweest, zou het universum uit bijna niets meer dan waterstof bestaan; als

.....read more
Access: 
Public
TentamenTests bij Biological Psychology van Kalat

TentamenTests bij Biological Psychology van Kalat


Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 1

Vraag 1: Welke vier soorten biologische verklaringen voor gedrag worden door Tinbergen onderscheiden?

Tinbergen onderscheidt de ontogenetische verklaring (hoe gedrag of een hersenstructuur zich ontwikkelt binnen een organisme), de fysiologische verklaring (het verband tussen de fysiologische toestand van de hersenen en het gedrag), de functionele verklaring (waarom een bepaald hersenstructuur zich op een bepaalde manier heeft ontwikkeld) en de evolutionaire verklaring (relateert gedrag aan de evolutionaire geschiedenis).

Vraag 2a: Wat is een gen?

Een gen is een biologische eenheid van overerving dat zijn structuur en identiteit behoudt van generatie tot generatie.

Vraag 2b: Noem een manier waarop genen veranderen.

Eén manier waarop genen veranderen is door middel van mutatie (een erfelijke verandering in een DNA molecuul).

Vraag 3: Wat houdt epigenetica in?

Epigenetica is het veld dat zich richt op veranderingen in genexpressie zonder aanpassing van de DNA-volgorde.

Vraag 4: Op welke manieren kunnen genen aan- en uitgezet worden?

Genen worden aan- en uitgezet door bepaalde ervaringen. Door verwijdering van de acetylgroepen krijgen de histonen weer grip op het DNA en wordt het gen uitgezet. Een andere uitkomst is het toevoegen of verwijderen van methylgroepen bij de promotorgebieden aan het begin van een gen.

Vraag 5: Welke misvattingen bestaan er over de evolutie?

Sommige mensen denken dat een bepaald lichaamsdeel dat of een bepaalde functie die niet wordt gebruikt, in volgende generaties ook in mindere mate doorgegeven zal worden. De evolutie van de mens zou volgens sommigen gestopt zijn. Dit is niet het geval. Evolutie hoeft niet noodzakelijk verbetering te betekenen. Een andere misvatting is dat evolutie komt het individu of de soort ten goede zou komen.

Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 2

Vraag 1: Wat is de functie van neuronen?

Neuronen ontvangen informatie en geven die door aan andere neuronen via elektrochemische prikkels.

Vraag 2: Wat zijn de belangrijkste onderdelen van een neuron?

De drie belangrijkste onderdelen van de meeste neuronen zijn: het soma of cellichaam, het axon (dat deel dat impulsen doorgeeft aan andere cellen) en de dendrieten (deze dienen voor de ontvangst van informatie).

Vraag 3: Wat is het elektrische gradiënt?

Het elektrische gradiënt is een verschil in.....read more

Access: 
Public
Begrippenlijst Biological Psychology (Kalat)

Begrippenlijst Biological Psychology (Kalat)


Hoofdstuk 1: De hoofdzaken

Biologische psychologie

De bestudering van de fysiologische-, evolutionaire-, en ontwikkelingsmechanismen van gedrag en ervaringen.

Lastige probleem (hard problem)

Stelt de volgende vraag: Gezien het gegeven dat het universum uit materie en energie bestaat, waarom is er dan zoiets als een bewustzijn?

Lichaam-geest probleem (mind-body problem):

Stelt de volgende vraag: Wat is de relatie tussen mentale ervaringen en hersenactiviteiten?

Fysiologische verklaring

Relateert bepaald gedrag aan activiteit in de hersenen of in andere organen.

Ontogenetische verklaring

Beschrijft hoe gedrag zich ontwikkelt door de invloeden van genen, voeding, en ervaringen en de wisselwerking tussen deze drie.

Evolutionaire verklaring

Reconstrueert de evolutionaire geschiedenis van gedrag.

Functionele verklaring

Beschrijft waarom gedrag zich op een bepaalde manier ontwikkeld heeft.

Dualisme

De opvatting dat geest en lichaam twee verschillende dingen zijn, die onafhankelijk van elkaar opereren. Bedenker: René Descartes.

Monisme

De opvatting dat het heelal maar uit een soort substantie bestaat.

Genen

De eenheid van erfelijk materiaal, die erfelijke eigenschappen van de ene naar de andere generatie overbrengt.

Chromosomen

Structuren in het cellichaam die zijn opgebouwd uit genen.

Deoxyribonucleic acid (DNA)

DNA bestaat uit twee vervlochten strengen van moleculen.

Ribonucleic acid (RNA)

Enkele-streng moleculen.

Enzymen

De biologische katalysators die chemische reacties in of buiten een cel reguleren.

.....read more

Homozygoot

Iemand is homozygoot is als hij/zij twee identieke genen heeft in een chromosomenpaar.

Heterozygoot

Iemand die twee verschillende soorten genen heeft in een chromosomenpaar.

Dominant

Een gen dat tot uiting komt in zowel een homozygote omgeving als in een heterozygote omgeving (ook al is het daar maar 1 keer aanwezig).

Recessief

Een gen dat alleen tot uiting komt in een homozygote omgeving, het moet gekoppeld kunnen worden

Access: 
Public
Tentamenvragen bij de 13e druk van Biological Psychology van Kalat uit het 18/19 vak Bio- en Neuropsychologie aan de Universiteit van Amsterdam

Tentamenvragen bij de 13e druk van Biological Psychology van Kalat uit het 18/19 vak Bio- en Neuropsychologie aan de Universiteit van Amsterdam


Wat zijn zenuwcellen en zenuwimpulsen? - Tentamen 1

Vragen

Vraag 1

Waarbij spelen ribosomen in het cellichaam van een neuron een belangrijke rol?

  1. De aanmaak van nieuwe eiwitten

  2. Het transporteren van eiwitten naar de juiste plek in de cel

  3. Het voorzien van de cel van energie

Vraag 2

Wat is het belangrijkste mechanisme aan de hand waarvan uitgroeiende axonen in een vroeg stadium van ontwikkeling hun bestemming vinden?

  1. Genetische sturing

  2. Chemische geleiding

  3. Elektrische geleiding

Vraag 3

De natrium-kalium pomp ___.

  1. Is direct betrokken bij het in gang zetten van het actiepotentiaal

  2. Vergroot het aantal positieve ionen buiten de cel versus binnen de cel

  3. Propageert de actiepotentiaal bij de knopen van Ranvier

Vraag 4

Waarvoor is de natrium-kalium pomp in het celmembraan primair verantwoordelijk?

  1. Het afbreken van transmitterstoffen

  2. Het transport van eiwitten door het celmembraan

  3. Het handhaven van het rustpotentiaal

Vraag 5

Wat is het rustpotentiaal en hoeveel “bedraagt” het rustpotentiaal?

Vraag 6

Hoe komt het dat de binnenkant van het neuron negatief geladen is ten opzichte van de buitenkant van de cel?

Vraag 7

Welk mechanisme veroorzaakt de concentratieverschillen van ionen?

Vraag 8

Wat is het nut van een rustpotentiaal?

Antwoordindicatie

Vraag 1

A

Vraag 2

B

Vraag 3

B

Vraag 4

C

Vraag 5

De rustpotentiaal is het spanningsverschil tussen de binnen- en buitenkant van een neuron dat ‘in rust’ is (een neuron dat geen actiepotentiaal genereert). Dit spanningsverschil is doorgaans voor neuronen 70 mV (al kan dit verschillen per neuron). Het gaat hierbij om een relatief verschil. Er is hierbij afgesproken dat de buitenkant als 0 mV beschouwd wordt. Kortom, de binnenkant van de neuron is 70 mV negatiever dan de buitenkant. Dit wordt

.....read more
Access: 
JoHo members
Tentamenvragen bij de 13e druk van Biological Psychology van Kalat uit het 18/19 vak Biopsychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen

Tentamenvragen bij de 13e druk van Biological Psychology van Kalat uit het 18/19 vak Biopsychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen


Wat zijn zenuwcellen en zenuwimpulsen? - Tentamen 1

MC-vragen

Vraag 1

Wat is een fysiologische verklaring voor de reden dat vogels fluiten?

  1. Het fluiten heeft met instinct te maken

  2. Vogels fluiten omdat ze vroeg in hun leven andere vogels hebben horen fluiten

  3. Vogels fluiten om hun territorium te verdedigen en om wijfjes aan te trekken

  4. Testosteron beïnvloedt de groei van bepaalde hersenstructuren die bij bepaalde vogelsoorten het fluiten controleren

Vraag 2

Welke chemische stoffen kunnen het celmembraan het gemakkelijkst passeren?

  1. Proteïnen, vetten en koolhydraten

  2. Positief geladen ionen

  3. Water, zuurstof en koolstofdioxide

  4. Calcium en magnesium

Vraag 3

Wat zijn ribosomen?

  1. Structuren in de cellen van het lichaam die nieuwe eiwitten produceren

  2. Structuren in de cellen van het lichaam die gevaarlijke chemische substanties afbreken

  3. Structuren in de cellen van het lichaam die eiwitten afbreken

  4. Structuren in de cellen van het lichaam die metabole activiteit vertonen

Vraag 4

Wat is de juiste volgorde waarin informatie in een zenuwcel doorgestuurd wordt?

  1. Cellichaam, dendriet, axon

  2. Dendriet, axon, cellichaam

  3. Axon, cellichaam, dendriet

  4. Dendriet, cellichaam, axon

Vraag 5

Onder welke noemer staan de inkepingen in het isolerende materiaal dat axonen omhult bekend?

  1. Interpedunculaire kernen

  2. Myeline synapsen

  3. Knopen van Ranvier

  4. Presynaptische uiteinden

Vraag 6

Wat is de functie van myeline-schachten?

  1. Het voorkomen dat actiepotentialen zich de verkeerde kant op bewegen

  2. Het vergroten van de geleidingssnelheid van actiepotentialen langs het axon

  3. Het verhogen van de grootte van de actiepotentialen

  4. Het voorzien van het axon van voedingsstoffen

Vraag 7

Een beschrijving van hoe het menselijk taalvermogen zich ontwikkelt onder invloed van genen en de gelegenheid om taal te horen

.....read more
Access: 
JoHo members

Oefenmateriaal Bio- en Neuropsychologie - UL - Psychologie, jaar 1

TentamenTests bij Bio- en Neuropsychologie aan de Universiteit Leiden - 2018/2019

TentamenTests bij Bio- en Neuropsychologie aan de Universiteit Leiden - 2018/2019

Deze oefenvragen zijn gebaseerd op eerdere tentamens van het vak Bio- en Neuropsychologie van de Universiteit Leiden.


Oefententamen 1

Vraag 1

Je kan de effecten van lateralisatie gemakkelijker dan normaal zien na schade aan:

  1. De parieto-occipitale sulcus
  2. De frontaalkwab
  3. De hersenstam
  4. Het corpus callosum

Vraag 2

Een voorloper ('precursor') voor de synthese van serotonine is geïdentificeerd als:

  1. Tryptophan
  2. Melatonine
  3. Dopamine
  4. Benzodiazepine

Vraag 3

Welke uitspraak klopt?

  1. Het rustpotentiaal van een neuron is het netto positieve verschil tussen de Natrium en Kalium concentratie
  2. Het rustpotentiaal van een neuron is het netto negatieve verschil tussen de Natrium en Kalium concentratie
  3. Het rustpotentiaal van een neuron is de netto positieve lading binnen het neuron
  4. Het rustpotentiaal van een neuron is de netto negatieve lading binnen het neuron

Vraag 4

In welke van deze aandoeningen wordt de persoon herhaaldelijk wakker gedurende de nacht?

  1. Idiopatic insomnia
  2. Maintenance insomnia
  3. Paradoxal insomnia
  4. Acute insomnia

Vraag 5

Het netto effect van iedere cyclus van de sodium-pottasium pomp is:

  1. Het verminderen van het aantal positief geladen ionen buiten de cel
  2. Het verminderen van het aantal positief geladen ionen binnen de cel
  3. Het verminderen van het actiepotentiaal
  4. Het versterken van het actiepotentiaal

Vraag 6

Welk type synaps activeren de meeste verslavende drugs?

  1. Serotonine
  2. Dopamine
  3. Melatonine
  4. Thyamine

Vraag 7

Welke uitspraak klopt?

  1. Dieren met schade aan de amygdala leren nieuwe angsten en behouden eerder geleerde angsten
  2. Dieren met schade aan de amygdala leren nieuwe angsten, maar behouden eerder geleerde angsten niet
  3. Dieren met schade aan de amygdala leren geen nieuwe angsten, maar behouden eerder geleerde angsten wel
  4. Dieren met schade aan de amygdala leren geen nieuwe angsten en behouden ook geen eerder geleerde angsten

Vraag 8

Wat leidt tot het syndroom van Korsakov?

  1. Thiamine deficientie als gevolg van alcoholisme
  2. Dopamine deficientie als gevolg van depressie
  3. Serotonine deficientie als gevolg van chronische stress
  4. Melatonine deficiente als gevolg van slaapgebrek

Vraag 9

Receptoren voor neurotransmitters die metabotropische effecten hebben zijn proteinen die binden aan ___________________ buiten het membraan, en binden aan ______________ binnen het membraan.

  1. G-proteinen; neurotransmitters
  2. Neurotransmitters; G-proteinen
  3. G-proteinen; receptoren
  4. Receptoren; G-proteinen

Vraag 10

Wat is GEEN karakteristiek effect van chronische stress?

  1. Sterker immuunsysteem
  2. Ontregelde menstruatiecyclus
  3. Vermoeidheid
  4. Kans op depressie of burn-out

Antwoordindicatie Oefententamen 1

  1. D
  2. A
  3. D
  4. B
  5. B
  6. B
  7. D
  8. A
  9. B
  10. A

Oefententamen 2

Vraag 1

Hoe heet een doorsnede

.....read more
Access: 
JoHo members
TentamenTests bij Biological Psychology van Kalat

TentamenTests bij Biological Psychology van Kalat


Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 1

Vraag 1: Welke vier soorten biologische verklaringen voor gedrag worden door Tinbergen onderscheiden?

Tinbergen onderscheidt de ontogenetische verklaring (hoe gedrag of een hersenstructuur zich ontwikkelt binnen een organisme), de fysiologische verklaring (het verband tussen de fysiologische toestand van de hersenen en het gedrag), de functionele verklaring (waarom een bepaald hersenstructuur zich op een bepaalde manier heeft ontwikkeld) en de evolutionaire verklaring (relateert gedrag aan de evolutionaire geschiedenis).

Vraag 2a: Wat is een gen?

Een gen is een biologische eenheid van overerving dat zijn structuur en identiteit behoudt van generatie tot generatie.

Vraag 2b: Noem een manier waarop genen veranderen.

Eén manier waarop genen veranderen is door middel van mutatie (een erfelijke verandering in een DNA molecuul).

Vraag 3: Wat houdt epigenetica in?

Epigenetica is het veld dat zich richt op veranderingen in genexpressie zonder aanpassing van de DNA-volgorde.

Vraag 4: Op welke manieren kunnen genen aan- en uitgezet worden?

Genen worden aan- en uitgezet door bepaalde ervaringen. Door verwijdering van de acetylgroepen krijgen de histonen weer grip op het DNA en wordt het gen uitgezet. Een andere uitkomst is het toevoegen of verwijderen van methylgroepen bij de promotorgebieden aan het begin van een gen.

Vraag 5: Welke misvattingen bestaan er over de evolutie?

Sommige mensen denken dat een bepaald lichaamsdeel dat of een bepaalde functie die niet wordt gebruikt, in volgende generaties ook in mindere mate doorgegeven zal worden. De evolutie van de mens zou volgens sommigen gestopt zijn. Dit is niet het geval. Evolutie hoeft niet noodzakelijk verbetering te betekenen. Een andere misvatting is dat evolutie komt het individu of de soort ten goede zou komen.

Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 2

Vraag 1: Wat is de functie van neuronen?

Neuronen ontvangen informatie en geven die door aan andere neuronen via elektrochemische prikkels.

Vraag 2: Wat zijn de belangrijkste onderdelen van een neuron?

De drie belangrijkste onderdelen van de meeste neuronen zijn: het soma of cellichaam, het axon (dat deel dat impulsen doorgeeft aan andere cellen) en de dendrieten (deze dienen voor de ontvangst van informatie).

Vraag 3: Wat is het elektrische gradiënt?

Het elektrische gradiënt is een verschil in.....read more

Access: 
Public
Kalat - Biological Psychology: practice questions

Kalat - Biological Psychology: practice questions


TEST QUESTIONS CHAPTER 2

 

1. The two kinds of cells in the nervous system are __________, which receive and transmit information to other cells, and __________, which do not transmit information.

A) neurons, glia

B) glia, hypoglia

C) glia, neurons

D) neurons, corpuscles

 

2. The outer surface of a cell is called the __________ and the fluid inside the cell is the __________.

A) cytoplasm, endoplasm

B) membrane, nuclear fluid

C) wall, goo

D) membrane, cytoplasm

 

3. Which structure within an animal cell contains the chromosomes?

A) endoplasmic reticulum

B) mitochondrion

C) membrane

D) nucleus

 

4. The main feature that distinguishes a neuron from other cells is the neuron's

A) larger nucleus.

B) ability to metabolize a variety of fuels.

C) high internal concentration of sodium ions.

D) varied shape.

 

5. Which part of a neuron contains the nucleus?

A) cell body

B) dendrites

C) axon

D) presynaptic ending

 

6. Neurons have one __________, but can have any number of __________.

A) dendrite, axons

B) axon, dendrites

C) cell body, axons

D) axon hillock, cell bodies

 

7. An axon hillock is

A) the end of an axon, close to the next cell.

B) a swelling in the middle of an axon.

C) a point at which the axon branches in two or more directions.

D) a swelling at the start of an axon, next to the cell body.

 

8. As a general rule, axons convey information

A) toward dendrites of their own cell.

B) toward their own cell body.

C) away from the cell body.

D) to glia.

 

9. One way to tell the difference between a dendrite and an axon is that dendrites usually

A) form branches perpendicular to the main trunk of the dendrite.

B) are longer than the axon.

C) are covered with myelin.

D) taper in diameter toward their periphery.

 

10. An interneuron is

A) a glia cell that separates one neuron from another.

B) a neuron that receives all its information from other neurons and conveys impulses only to other neurons.

C) a neuron that has its cell body in the spinal cord and an axon that extends to a muscle or gland.

D) a cell whose properties are halfway between those of a neuron and those of a glia cell.

 

11. A neuron that conveys information toward the hippocampus is considered a (an) __________ cell, with regard

.....read more
Access: 
Public
Bio- en Neuropsychologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

Oefenmaterialen bij Biopsychologie - RUG

Tentamenvragen bij de 13e druk van Biological Psychology van Kalat uit het 18/19 vak Biopsychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen

Tentamenvragen bij de 13e druk van Biological Psychology van Kalat uit het 18/19 vak Biopsychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen


Wat zijn zenuwcellen en zenuwimpulsen? - Tentamen 1

MC-vragen

Vraag 1

Wat is een fysiologische verklaring voor de reden dat vogels fluiten?

  1. Het fluiten heeft met instinct te maken

  2. Vogels fluiten omdat ze vroeg in hun leven andere vogels hebben horen fluiten

  3. Vogels fluiten om hun territorium te verdedigen en om wijfjes aan te trekken

  4. Testosteron beïnvloedt de groei van bepaalde hersenstructuren die bij bepaalde vogelsoorten het fluiten controleren

Vraag 2

Welke chemische stoffen kunnen het celmembraan het gemakkelijkst passeren?

  1. Proteïnen, vetten en koolhydraten

  2. Positief geladen ionen

  3. Water, zuurstof en koolstofdioxide

  4. Calcium en magnesium

Vraag 3

Wat zijn ribosomen?

  1. Structuren in de cellen van het lichaam die nieuwe eiwitten produceren

  2. Structuren in de cellen van het lichaam die gevaarlijke chemische substanties afbreken

  3. Structuren in de cellen van het lichaam die eiwitten afbreken

  4. Structuren in de cellen van het lichaam die metabole activiteit vertonen

Vraag 4

Wat is de juiste volgorde waarin informatie in een zenuwcel doorgestuurd wordt?

  1. Cellichaam, dendriet, axon

  2. Dendriet, axon, cellichaam

  3. Axon, cellichaam, dendriet

  4. Dendriet, cellichaam, axon

Vraag 5

Onder welke noemer staan de inkepingen in het isolerende materiaal dat axonen omhult bekend?

  1. Interpedunculaire kernen

  2. Myeline synapsen

  3. Knopen van Ranvier

  4. Presynaptische uiteinden

Vraag 6

Wat is de functie van myeline-schachten?

  1. Het voorkomen dat actiepotentialen zich de verkeerde kant op bewegen

  2. Het vergroten van de geleidingssnelheid van actiepotentialen langs het axon

  3. Het verhogen van de grootte van de actiepotentialen

  4. Het voorzien van het axon van voedingsstoffen

Vraag 7

Een beschrijving van hoe het menselijk taalvermogen zich ontwikkelt onder invloed van genen en de gelegenheid om taal te horen

.....read more
Access: 
JoHo members
TentamenTests bij Biological Psychology van Kalat

TentamenTests bij Biological Psychology van Kalat


Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 1

Vraag 1: Welke vier soorten biologische verklaringen voor gedrag worden door Tinbergen onderscheiden?

Tinbergen onderscheidt de ontogenetische verklaring (hoe gedrag of een hersenstructuur zich ontwikkelt binnen een organisme), de fysiologische verklaring (het verband tussen de fysiologische toestand van de hersenen en het gedrag), de functionele verklaring (waarom een bepaald hersenstructuur zich op een bepaalde manier heeft ontwikkeld) en de evolutionaire verklaring (relateert gedrag aan de evolutionaire geschiedenis).

Vraag 2a: Wat is een gen?

Een gen is een biologische eenheid van overerving dat zijn structuur en identiteit behoudt van generatie tot generatie.

Vraag 2b: Noem een manier waarop genen veranderen.

Eén manier waarop genen veranderen is door middel van mutatie (een erfelijke verandering in een DNA molecuul).

Vraag 3: Wat houdt epigenetica in?

Epigenetica is het veld dat zich richt op veranderingen in genexpressie zonder aanpassing van de DNA-volgorde.

Vraag 4: Op welke manieren kunnen genen aan- en uitgezet worden?

Genen worden aan- en uitgezet door bepaalde ervaringen. Door verwijdering van de acetylgroepen krijgen de histonen weer grip op het DNA en wordt het gen uitgezet. Een andere uitkomst is het toevoegen of verwijderen van methylgroepen bij de promotorgebieden aan het begin van een gen.

Vraag 5: Welke misvattingen bestaan er over de evolutie?

Sommige mensen denken dat een bepaald lichaamsdeel dat of een bepaalde functie die niet wordt gebruikt, in volgende generaties ook in mindere mate doorgegeven zal worden. De evolutie van de mens zou volgens sommigen gestopt zijn. Dit is niet het geval. Evolutie hoeft niet noodzakelijk verbetering te betekenen. Een andere misvatting is dat evolutie komt het individu of de soort ten goede zou komen.

Stampvragen & antwoorden hoofdstuk 2

Vraag 1: Wat is de functie van neuronen?

Neuronen ontvangen informatie en geven die door aan andere neuronen via elektrochemische prikkels.

Vraag 2: Wat zijn de belangrijkste onderdelen van een neuron?

De drie belangrijkste onderdelen van de meeste neuronen zijn: het soma of cellichaam, het axon (dat deel dat impulsen doorgeeft aan andere cellen) en de dendrieten (deze dienen voor de ontvangst van informatie).

Vraag 3: Wat is het elektrische gradiënt?

Het elektrische gradiënt is een verschil in.....read more

Access: 
Public
Begrippenlijst bij Biological Psychology van Kalat

Begrippenlijst bij Biological Psychology van Kalat


Hoofdstuk 2: Het zenuwstelsel

Neuronen: neuronen ontvangen informatie en brengen deze informatie over naar andere cellen.

Membraan: het omhulsel van een cel dat de binnenkant van een cel scheidt van de buitenkant.

Nucleus: de celkern, het onderdeel van de cel dat de chromosomen bevat.

Mitochondrion: functioneert als energiecentrale van de cel, het levert de energie die een cel nodig heeft voor alle activiteiten.

Ribosoom: het deel van de cel dat een heel belangrijke functie heeft bij de opbouw van eiwitten.

Endoplasmisch reticulum: een netwerk van membranen dat de nieuwe eiwitten naar andere locaties transporteert.

Motorische neuronen: deze neuronen transporten impulsen naar de spieren, zorgen voor samentrekking of ontspanning van de spieren en zorgen daarmee voor beweging.

Sensorische neuronen: deze neuronen richten zich op een specifieke stimulus uit de omgeving, bijvoorbeeld geluid.

Dendrieten: vertakkingen van een neuron die aan het einde steeds smaller worden. Op de dendrieten liggen synaptische receptoren die informatie ontvangen van andere neuronen.

Dendritische spine: kort uitsteeksel op de dendrieten dat het oppervlak voor de synapsen groter maakt.

Cellichaam: bevat de nucleus, ribosomen, mitochondria, etc. Hier wordt de informatie van de andere neuronen verzameld en verwerkt.

Axon: een lange, dunne vertakking van een neuron, die een impuls van de ene naar het andere neuron brengt, of van een neuron naar een orgaan of spieren.

Myelineschede: het isolerende materiaal dat een axon bedekt.

Knoop van Ranvier: de korte onderbrekingen tussen de segmenten van myelineschede.

Presynaptische terminal: vanaf dit punt laat de axon chemische stoffen vrij die de ruimte tussen de ene en de andere neuronen overbruggen.

Afferente axon: brengt informatie ergens naartoe, bijvoorbeeld naar het brein. Sensorische neuronen zijn afferent.

Efferente axon: voert informatie ergens vanaf, bijvoorbeeld van het brein. Motorneuronen zijn efferent.

Interneuronen: deze neuronen zijn aan beide zijden verbonden met andere zenuwcellen en communiceren ook alleen met andere neuronen.

Glia: deze cellen brengen geen informatie over, maar ‘verzorgen’ de neuronen.

Astrocyten: helpen bij het synchroniseren van de activiteit van axonen, zodat deze hun berichten via golven kunnen versturen.

Microglia: heel kleine cellen die lichaamsvreemd materiaal als virussen verwijderen. Ze zijn eigenlijk een soort afweersysteem.

Oligodendrocyten: verzorgen de myelinisatie in het centraal zenuwstelsel.

Cellen van Schwann: verzorgen de myelinisatie in het perifeer zenuwstelsel.

Radiale glia: begeleiden de migratie van neuronen en de groei van axonen en dendrieten tijdens de embryonale ontwikkeling.

Bloed-hersenbarrière: zorgt ervoor dat (schadelijke) chemische stoffen niet in de hersenvloeistof kunnen komen.

Glucose:.....read more

Access: 
Public
Click & Go to related summaries or chapters

Studiegids met oefen- en voorbeeldtentamens voor Bio- en Neuropsychologie aan de Universiteit Leiden

Oefen- en voorbeeldtentamens bij Bio- en Neuropsychologie aan de Universiteit Leiden

Inhoudsopgave

Nederlands:

  • TentamenTickets bij Bio- en Neuropsychologie
  • Begrippenlijst bij Biological Psychology by Kalat
  • TentamenTests bij Biological Psychology by Kalat
  • TentamenTests bij de 13e druk van Biological Psychology by Kalat
  • TentamenTests bij Bio- en Neuropsychologie 2018/2019

Engels:

  • Study guide with practice exams for Biopsychology and Neuropsychology at the Leiden University
Access: 
Public

Studiegids met oefen- en voorbeeldtentamens voor Biopsychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen

Oefen- en voorbeeldtentamens bij Biopsychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen

Inhoudsopgave

  • Begrippenlijst bij het boek: Biological Psychology van Kalat
  • TentamenTests bij het boek: Biological Psychology van Kalat
  • TentamenTests bij het boek: Biological Psychology van Kalat - 13e druk
  • Tentamenvragen bij het boek: Biological Psychology van Kalat - 13e druk
Access: 
Public
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
WorldSupporter and development goals
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2351 1 2