Financial Management BDK - Bedrijfskunde - Tentamen herfst 2015


Vragen

Vraag 1

Welke van de volgende partijen zijn wel een financieel intermediair?

(I) bank

(II) verzekeraar

(III) beleggingsmaatschappij

(IV) obligatiehouder

A. (I)

B. (II) en (III)

C. (II), (III) en (IV)

D. (I), (II) en (III)

Vraag 2

Een financieel manager kan kiezen uit twee investeringsprojecten. Welke van de volgende projecten moet hij of zij kiezen? Investeer in het project dat:

A. het persoonlijke inkomen van de manager maximaliseert

B. streeft naar de maximale waarde voor de aandeelhouder

C. het risico voor de onderneming minimaliseert

D. de hoogste boekhoudkundige winst genereert

Vraag 3

De post Debiteuren stijgt bij de BV Norms met €3 miljoen. Daardoor:

A. neemt de investering in werkkapitaal met €3 miljoen toe

B. neemt de investering in werkkapitaal met €3 miljoen af

C. neemt de goodwill van de onderneming met €3 miljoen toe

D. neemt de goodwill van de onderneming met €3 miljoen af

Vraag 4

De vrije kasstroom is even hoog als de

A. bedrijfsresultaat (EBIT) na belastingen plus afschrijvingen

B. netto winst plus afschrijvingen

C. operationele kasstroom - netto investeringen

D. operationele kasstroom – afschrijvingen

Vraag 5

Als een belegger met geheime informatie een abnormaal rendement kan behalen, wat is de markt dan in ieder geval niet?

A. zwak efficiënt.

B. semi-sterk efficiënt.

C. sterk efficiënt

D. minimaal efficiënt

Vraag 6

Een nationale bank in Duitsland biedt 4% rente, elk kwartaal opgerent, op spaarrekeningen. Als je vandaag €2.300 stort, hoeveel heb je dan over 4 jaar?

 

A. €2.696,93

B. €2.942,54

C. €2.805,10

D. €2.635,00

Vraag 7

De eindwaarde van een bedrag bedraagt over 4 jaar €7.000. De nominale rentevoet is 11% en wordt per kwartaal verrekend. Hoe hoog is de contante waarde?

A. €5.104,23

B. €4.535,12.

C. €4.138,45.

D. €4.269,58.

Vraag 8

Het geëiste rendement op een obligatie met een uitgifteprijs van €1.000, een looptijd van 20 jaar, een couponrente van 7% en een huidige marktprijs van €1.055 is ongeveer

A. 5,5%.

B. 6,0%.

C. 6,5%

D. 7,0%.

Vraag 9

Als een obligatie is uitgegeven tegen een prijs van €2.500 en nu beneden pari noteert, is het verwacht effectief rendement (“yield-to-maturity”) hierop:

A. hoger dan de couponrente.

B. lager dan de couponrente.

C. gelijk aan de couponrente.

D. onbekend.

Vraag 10

Een Italiaanse obligatielening met coupures van nominaal €3.000 heeft een resterende looptijd van 15 jaar. De markt eist hierop momenteel een effectief rendement van 10% per jaar. De coupon is op jaarbasis 7%, maar hij wordt per halfjaar uitgekeerd. De obligatieprijs is:

A. €1.328,51

B. €1.775,58

C. €1.232,17

D. €3.000

Vraag 11

TB&R heeft vorige maand een jaarlijks dividend van €3.45 per aandeel uitgekeerd. Vandaag heeft de directeur aangekondigd dat hij het dividend wil verhogen met 3% per jaar. Hoeveel wil je voor een aandeel betalen, als je een rendement van 15% per jaar eist?

A. €29,33

B. €28,55

C. €29,61

D. €30,48

Vraag 12

Pepe NV haar aandelen zijn onlangs gedaald naar een prijs van €18. Het laatst betaalde jaarlijkse dividend bedroeg €0,93 en het dividend groeit met 7% per jaar. Wat is het vereiste rendement gebaseerd op de nieuwe prijs van €18?

A. Hooguit 10%.

B. Meer dan 10%, maar hooguit 12%.

C. Meer dan 12%, maar hooguit 14%.

D. Meer dan 14%.

Vraag 13

Waarom is het beursrendement op obligaties gemiddeld genomen lager dan op aandelen?

A. Aandelen kennen meer risico dan obligaties.

B. Aandelen zijn minder verhandelbaar dan obligaties.

C. Aandelenbeleggers zijn minder ervaren dan obligatiebeleggers.

D. Aandelenbeleggers zijn minder machtig dan obligatiebeleggers.

Vraag 14

De beta’s van vier aandelen zijn: A = 0,98, B = 1,67, C = 0,91 en D =1,25.

 

Gewicht A

Gewicht B

Gewicht C

Gewicht D

Portfolio 1

20%

25%

35%

20%

Portfolio 2

14%

17%

44%

25%

 

De beta (β) van de portfolio’s met de bovenstaande verdeling van de aandelen is:

  1. beta portfolio 1 is ongeveer 0,9; beta portfolio 2 is ongeveer 1,0.

  2. beta portfolio 1 is ongeveer 1,0; beta portfolio 2 is ongeveer 1,0.

  3. beta portfolio 1 is ongeveer 1,1; beta portfolio 2 is ongeveer 1,1.

  4. beta portfolio 1 is ongeveer 1,2; beta portfolio 2 is ongeveer 1,1.

Vraag 15

Beschouw de volgende twee stellingen. Welke van de beide is of zijn waar?

Stelling 1: beta is een maatstaf voor het systematische risico

Stelling 2: hoe lager het risico, hoe lager het geëiste rendement

  1. alleen stelling 1 is waar

  2. alleen stelling 2 is waar

  3. stelling 1 en stelling 2 zijn waar

  4. stelling 1 en stelling 2 zijn onwaar

Vraag 16

Zie de onderstaande gegevens. Hoe lang is de terugverdientijd?

Cash flowProject TB&R
Uitgaven€120.000
Kasstroom jaar 1€20.000
Kasstroom jaar 2€25.000
Kasstroom jaar 3€30.000
Kasstroom jaar 4€17.000
Kasstroom jaar 5€27.000
Kasstroom jaar 6€30.000
Disconteringsvoet5%

 

    1. De terugverdientijd van het project is hooguit 3 jaar

    2. De terugverdientijd van het project is langer dan 3 jaar, maar hooguit 4 jaar

    3. De terugverdientijd van het project is langer dan 4 jaar, maar hooguit 5 jaar

    4. De terugverdientijd van het project is langer dan 5 jaar

    Vraag 17

    Gebruik de gegevens van opgave 16. Hoe hoog is hier de netto contante waarde?

    A. De netto contante waarde is negatief of hooguit 0.

    B. De netto contante waarde is hoger dan 0, maar hooguit €10.000.

    C. De netto contante waarde is hoger dan €10.000, maar hooguit €40.000.

    D. De netto contante waarde is hoger dan €40.000.

    Vraag 18

    De McDonalds verkoopt het hele jaar door Cola. De bekers voor deze Cola worden ingekocht voor €0,25 per stuk. Er wordt een voorraad van deze bekers bijgehouden van 35% van de jaarlijkse verwachte omzet. De verwachte omzet is: 2013: 108.000, 2014: 132.000, 2015: 121.000 en 2016: 150.000. De verwachte toename van het werkkapitaal wegens voorraadmutaties is in 2015:

    A. -1.352,00

    B. €3.244,75

    C. €2.537,50

    D. €2.324,25

    Vraag 19

    Leon heeft 5 jaar geleden 1.500 euro gestoken in aandelen die nu 2.000 euro waard zijn. Marco heeft 7 jaar geleden 14.000 euro belegd in obligaties, die nu 21.200 euro waard zijn.

    Wie heeft het hoogste financieel-economische rendement op jaarbasis behaald?

    A. Leon

    B. Marco

    C. Beiden hetzelfde rendement

    D. Dat kun je niet uitrekenen

    Vraag 20

    Beschouw de volgende twee stellingen. Welke van de beide is of zijn waar?

    Stelling 1: alternatieve kosten zijn gemiste voordelen bij de keuze voor een bepaald project

    Stelling 2: erosiekosten verlagen de netto contante waarde van een project

    1. alleen stelling 1 is waar

    2. alleen stelling 2 is waar

    3. stelling 1 en stelling 2 zijn waar

    4. stelling 1 en stelling 2 zijn onwaar

    Vraag 21

    Onderneming Teebr is momenteel €4.986.000 waard. Ze heeft 17.000 aandelen uitgegeven. Ze wil een aandelensplitsing doorvoeren, waarbij 7 oude aandelen in 4 nieuwe omgeruild worden. De marktprijs van een aandeel na de splitsing is (ongeveer):

    A. €365

    B. €410

    C. €490

    D. €455.

    Vraag 22

    De staat plaatst vandaag een discontolening met een nominale (aflossings-) waarde van €5 miljard. De lening duurt een maand. De rente is 0,33% op jaarbasis. Hoeveel geld krijgt de Staat?

    A. minder dan €5 miljard

    B. exact €5 miljard.

    C. meer dan €5 miljard.

    D. niet bekend.

    Vraag 23

    Emiel wil graag zijn bedrijf verder uitbreiden. Hiervoor gaat hij zijn gewone aandelen verkopen om zo de benodigde middelen te verkrijgen. Het huidige risicovrije rentepercentage is 6,2% en het verwachte marktrendement is 9,85%. Wat zijn de kosten voor het eigen vermogen voor Henk als de beta van het aandeel 0.90 is?

    A. 7%

    B. 8%

    C. 8,5%

    D. 9,5%

    Vraag 24

    Rik heeft een project toegevoegd aan zijn bedrijfsportfolio. De volgende informatie is bekend: het verwachte marktrendement is 18%, de risicovrije rente is 3% en het verwachte rendement op het nieuwe project is 18%. Wat is de beta van het project?

    A. 0,5

    B. 1

    C. 2

    D. Dat kun je niet uitrekenen

    Vraag 25

    Teebr NV heeft een productiecyclus van 17 dagen, een debiteurencyclus van 12 dagen en een crediteurencyclus van 9 dagen. De operationele cyclus en kascyclus duren respectievelijk:

    A. 17 dagen, 12 dagen

    B. 12 dagen, 17 dagen

    C. 26 dagen, 29 dagen

    D. 29 dagen, 20 dagen

    Vraag 26

    De onderstaande gegevens zijn bekend over Moos BV in het jaar 2015:

     

    31/12/14

    31/12/13

    Verschil

    Debiteuren

    €196.000

    €108.000

    -€88.000

    Voorraad

    €165.000

    €176.000

    €11.000

    Crediteuren

    €68.000

    €102.000

    €34.000

    De contante verkopen zijn €1.224.000, de verkopen op rekening zijn 1.346.000, de totale verkopen zijn €2.398.000 en de kostprijs van de verkopen is €1.261.000. De productiecyclus duurt gemiddeld:

    A. 32 dagen

    B. 39 dagen

    C. 49 dagen

    D. 55 dagen

    Vraag 27

    Zie gegevens opgave 26. Hoe hoog is de debiteurentermijn?

    A. 32 dagen

    B. 35 dagen

    C. 41 dagen

    D. 44 dagen

    Vraag 28

    Zie gegevens opgave 26. Hoe hoog is de crediteurentermijn?

    A. 10 dagen

    B. 17 dagen

    C. 25 dagen

    D. 34 dagen

    Vraag 29

    Blyat NV heeft de volgende uitspraken gedaan tijdens een persconferentie op 9 oktober 2014: “Blyat NV zal op 13 oktober 2014 een dividend van €2,55 per aandeel uitkeren aan aandeelhouders aan haar bekend op 8 oktober 2014”. Dus 13 oktober 2014 is de:

    A. declaratiedatum

    B. ex dividend datum

    C. betaaldatum

    D. registratiedatum

    Vraag 30

    Een aandeel TB&R kost nu €22. Wie 500 aandelen heeft moet er hoeveel van verkopen om een bedrag vergelijkbaar met een contant dividend van €2,70 per aandeel te krijgen?

    A. meer dan 0 aandelen, maar hooguit 25 aandelen

    B. meer dan 25 aandelen, maar hooguit 50 aandelen

    C. meer dan 50 aandelen, maar hooguit 75 aandelen

    D. meer dan 75 aandelen, maar hooguit 100 aandelen

    Vraag 31

    Studieboeken kosten in Noorwegen 113 Noorse kronen, waarbij 1 NOK = 1.73 EUR. Wat is de prijs van de studieboeken in de Eurozone, als de koopkrachtpariteitstheorie opgeld doet?

    A. €135,48

    B. €173.00

    C. €195,49

    D. €282,37

    Vraag 32

    Het vraagstuk van de corporate governance betreft niet:

    Stelling I: De wijze waarop er wordt bestuurd en gecontroleerd

    Stelling II: Alleen maar Angelsaksisch georiënteerde organisaties

    A. Stelling I is waar

    B. Stelling II is waar

    C. Beide stellingen zijn waar

    D. Beide stellingen zijn onwaar

    Antwoorden

    Vraag

    Antwoord

    Vraag

    Antwoord

    1

    D, zie hoofdstuk 1

    20

    C, zie hoofdstuk 9

    2

    B, zie hoofdstuk 1

    21

    B, zie hoofdstuk 17

    3

    A, zie hoofdstuk 2

    22

    A

    4

    C, zie hoofdstuk 2

    23

    D, zie hoofdstuk 11

    5

    C

    24

    B, zie hoofdstuk 11

    6

    A, zie hoofdstuk 3

    25

    D, zie hoofdstuk 13

    7

    B, zie hoofdstuk 3

    26

    C, zie hoofdstuk 13

    8

    C, zie hoofdstuk 5

    27

    C, zie hoofdstuk 13

    9

    A, zie hoofdstuk 6

    28

    C, zie hoofdstuk 13

    10

    C, zie hoofdstuk 6

    29

    C, zie hoofdstuk 17

    11

    C, zie hoofdstuk 7

    30

    C, zie hoofdstuk 7

    12

    C, zie hoofdstuk 7

    31

    C, zie hoofdstuk 18

    13

    A, zie hoofdstuk 8

    32

    B, zie hoofdstuk 1

    14

    D, zie hoofdstuk 8

     

     

    15

    C, zie hoofdstuk 8

     

     

    16

    C, zie hoofdstuk 9

     

     

    17

    B, zie hoofdstuk 8

     

     

    18

    C, zie hoofdstuk 13

     

     

    19

    B, zie hoofdstuk 5

     

     

     

    Check page access:
    Public
    Check more or recent content:

    Oude tentamens bij Financial Management BDK aan de Rijksuniversiteit Groningen - Bedrijfskunde

    Financial Management BDK - Bedrijfskunde - Tentamen herfst 2015

    Financial Management BDK - Bedrijfskunde - Tentamen herfst 2015


    Vragen

    Vraag 1

    Welke van de volgende partijen zijn wel een financieel intermediair?

    (I) bank

    (II) verzekeraar

    (III) beleggingsmaatschappij

    (IV) obligatiehouder

    A. (I)

    B. (II) en (III)

    C. (II), (III) en (IV)

    D. (I), (II) en (III)

    Vraag 2

    Een financieel manager kan kiezen uit twee investeringsprojecten. Welke van de volgende projecten moet hij of zij kiezen? Investeer in het project dat:

    A. het persoonlijke inkomen van de manager maximaliseert

    B. streeft naar de maximale waarde voor de aandeelhouder

    C. het risico voor de onderneming minimaliseert

    D. de hoogste boekhoudkundige winst genereert

    Vraag 3

    De post Debiteuren stijgt bij de BV Norms met €3 miljoen. Daardoor:

    A. neemt de investering in werkkapitaal met €3 miljoen toe

    B. neemt de investering in werkkapitaal met €3 miljoen af

    C. neemt de goodwill van de onderneming met €3 miljoen toe

    D. neemt de goodwill van de onderneming met €3 miljoen af

    Vraag 4

    De vrije kasstroom is even hoog als de

    A. bedrijfsresultaat (EBIT) na belastingen plus afschrijvingen

    B. netto winst plus afschrijvingen

    C. operationele kasstroom - netto investeringen

    D. operationele kasstroom – afschrijvingen

    Vraag 5

    Als een belegger met geheime informatie een abnormaal rendement kan behalen, wat is de markt dan in ieder geval niet?

    A. zwak efficiënt.

    B. semi-sterk efficiënt.

    C. sterk efficiënt

    D. minimaal efficiënt

    Vraag 6

    Een nationale bank in Duitsland biedt 4% rente, elk kwartaal opgerent, op spaarrekeningen. Als je vandaag €2.300 stort, hoeveel heb je dan over 4 jaar?

     

    A. €2.696,93

    B. €2.942,54

    C. €2.805,10

    D. €2.635,00

    Vraag 7

    De eindwaarde van een bedrag bedraagt over 4 jaar €7.000. De nominale rentevoet is 11% en wordt per kwartaal verrekend. Hoe hoog is de contante waarde?

    A. €5.104,23

    B. €4.535,12.

    C. €4.138,45.

    D. €4.269,58.

    Vraag 8

    Het geëiste rendement op een obligatie met een uitgifteprijs van €1.000, een looptijd van 20 jaar, een couponrente van 7% en een huidige marktprijs van €1.055 is ongeveer

    A. 5,5%.

    B. 6,0%.

    C. 6,5%

    D. 7,0%.

    Vraag 9

    Als een obligatie is uitgegeven tegen een prijs van €2.500 en nu beneden pari noteert, is het verwacht effectief rendement (“yield-to-maturity”) hierop:

    A. hoger dan de couponrente.

    B. lager dan de couponrente.

    C. gelijk aan de couponrente.

    D. onbekend.

    Vraag 10

    Een Italiaanse obligatielening met coupures van nominaal €3.000 heeft een resterende looptijd van 15 jaar. De markt eist hierop momenteel een effectief rendement van 10% per jaar. De coupon is op jaarbasis 7%, maar hij wordt per halfjaar uitgekeerd. De obligatieprijs is:

    A. €1.328,51

    B. €1.775,58

    C. €1.232,17

    D. €3.000

    Vraag 11

    TB&R heeft vorige maand een jaarlijks dividend van €3.45 per aandeel uitgekeerd. Vandaag heeft de directeur aangekondigd dat hij het dividend wil verhogen met 3% per jaar. Hoeveel wil je voor een aandeel betalen, als je een rendement van 15% per jaar eist?

    A......read more

    Access: 
    Public
    Financial Management BDK - Bedrijfskunde - Tentamen herfst 2014

    Financial Management BDK - Bedrijfskunde - Tentamen herfst 2014


    Vragen

    Vraag 1

    Welke van de volgende partijen is geen financieel intermediair?

    A. bank

    B. verzekeraar

    C. aandeelhouder

    D. investeringsmaatschappij

    Vraag 2

    De belangrijkste taak van de financieel manager is:

    A. minimalisatie van risico’s.

    B. maximalisatie van het eigen vermogen.

    C. maximalisatie van de netto winst.

    D. minimalisatie van het rendement.

    Vraag 3

    De post crediteuren stijgt bij BV TB&R met €3 miljoen. Daardoor:

    A: neemt de investering in werkkapitaal met €3 miljoen toe

    B: neemt de investering in werkkapitaal met €3 miljoen af

    C: neemt de goodwill van de onderneming met €3 miljoen toe

    D: neemt de goodwill van de onderneming met €3 miljoen af

    Vraag 4

    Per definitie heeft de geldmarkt betrekking op het kopen en verkopen van

    A. aandelen en obligaties.

    B. lange termijn leningen.

    C. korte termijn leningen.

    D. kasstromen.

    Vraag 5

    Een internationale bank uit Duitsland biedt 8% rente, maandelijks opgerent, op spaarrekeningen. Als je vandaag €1.300 stort, hoeveel heb je dan over 4 jaar?

    Bottom of Form

    A. €1.962,97

    B. €1.942,54.

    C. €1.768,64

    D. €1.634,22

    Vraag 6

    De eindwaarde van een bedrag bedraagt over 4 jaar €6.000. De nominale rentevoet is 10% en wordt halfjaarlijks verrekend. Hoe hoog is de contante waarde?

    A. €7.052,55

    B. €4.917,63.

    C. €7.145,57.

    D. €4.061,04.

    Vraag 7

    Als een obligatie is uitgegeven tegen een prijs van €1.200 en a pari noteert, is het verwacht effectief rendement hierop:

    A. hoger dan de couponrente.

    B. gelijk aan de couponrente.

    C. lager dan de couponrente.

    D. onbekend.

    Vraag 8

    TB&R is een snel groeiend bedrijf. Ze keert momenteel geen dividend uit, maar verwacht het eerste dividend van €2,00 per aandeel uit te keren precies 4 jaar na vandaag. Als het bedrijf daarna een groei kent van 10%, bij een huidig vereist rendement van 18%, wat is dan momenteel de aandeelprijs?

    A. €10,74.

    B. €12,89.

    C. €25,00.

    D. €27,50.

    Vraag 9

    Het dividend op een bepaald aandeel zal constant met 11% per jaar groeien. Dus geldt:

    A. het verwachte rendement op het aandeel is 11% per jaar.

    B. de koers van het aandeel is over een jaar 11% lager dan nu.

    C. het dividendrendement op het aandeel is 11% per jaar.

    D. alle bij A, B en C gegeven antwoorden zijn onjuist.

    Vraag 10

    In lijn met de recente beursval zijn de aandelen van TB&R afgelopen nacht gedaald naar een prijs van €38. Het laatst betaalde jaarlijkse dividend bedroeg €2,75 en het dividend groeit met 6,2%. Wat is het vereiste rendement gebaseerd op de nieuwe prijs van €36?

    A. hooguit 12%.

    B. meer dan 12%, maar hooguit 14%.

    C. meer dan 14%, maar hooguit 16%.

    D. meer dan 16%.

    Vraag 11

    Bereken de rendementspercentages met behulp van de volgende tabel.

    Investering

    Kosten investering

    Verkoopprijs Investering

    .....read more
    Access: 
    Public
    Financial Management BDK - Bedrijfskunde - Tentamen herfst 2013

    Financial Management BDK - Bedrijfskunde - Tentamen herfst 2013


    Vragen

     

    Vraag 1

    Het doel van een onderneming is:

    1. het maximaliseren van de aandeelhouderswaarde.

    2. het maximaliseren van de waarde van zowel de agent als de principaal.

    3. het maximaliseren van de waarde van de stakeholders.

    4. het maximaliseren van de waarde van de rationele actor.

    Vraag 2

    Gegeven zijn de volgende beweringen:

    1. Binnen een eenmanszaak spelen agentschapskosten wel een rol.

    2. Als de agent volledig rekening houdt met de belangen van de principaal en daar ook naar handelt zijn er geen agentschapskosten.

    Met betrekking tot deze beweringen geldt:

    1. Alleen bewering I is juist.

    2. Alleen bewering II is juist.

    3. Beide beweringen zijn juist.

    4. Beide beweringen zijn onjuist.

    Vraag 3

    Welke activiteit behoort wel tot het domein van de controller?

    1. het onderhouden van bankrelaties.

    2. het uitvoeren van een kostenverschillenanalyse.

    3. het aantrekken van vermogen.

    4. het uitzoeken bij welke dochtermaatschappij het best een hoeveelheid liquide middelen kan worden weggezet.

    Vraag 4

    Welke uitspraak is juist? In een inefficiënte markt:

    1. is alle beschikbare informatie in het publieke domein opgenomen in de prijs van een beleggingsobject (“actief”).

    2. is er geen informatie nodig om de prijs van een actief te kunnen stellen.

    3. is er informatie-asymmetrie tussen de niet-direct-betrokkenen van een actief met betrekking tot dat actief.

    4. is technische analyse de meest geëigende methode om voorspellingen te doen ten aanzien van de prijs van een actief.

    Vraag 5

    U leent vandaag €8.000 van de ING bank tegen een rentevoet van 10% per jaar, met een looptijd van 8 jaar. U bent overeengekomen dat de aflossing en alle interest betalingen zullen plaatsvinden aan het einde van de looptijd. Het totale bedrag dat u aan het einde van de looptijd moet voldoen bedraagt dan in euro’s ongeveer:

    1. 17.270.

    2. 17.150.

    3. 8.640.

    4. 8.000.

    Vraag 6

    Een bedrag van €4.000 wordt op een spaarrekening gezet. In de eerste 6 jaar is de rentevergoeding 8% en daarna 4%. Na 10 jaar is het aldus gespaarde bedrag (afgerond):

    1. € 7.015.

    2. € 7.426.

    3. € 8.636.

    4. € 8.801.

    Vraag 7

    Een obligatie met een nominale waarde van €1.200 met een coupon van €50 per jaar en een resterende looptijd van 6 jaar heeft een “yield to maturity” van 3% per jaar. De marktprijs van deze obligatie is:

    1. ≤ 1.270.

    2. > 1.270 en ≤ 1.275.

    3. > 1.275 en ≤ 1.280.

    4. > 1.280.

    Vraag 8

    De marktprijs van een aandeel is €90. Op dit aandeel is zeer recentelijk een.....read more

    Access: 
    Public
    Work for WorldSupporter

    Image

    JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

    Working for JoHo as a student in Leyden

    Parttime werken voor JoHo

    Check all content related to:
    How to use more summaries?


    Online access to all summaries, study notes en practice exams

    Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

    1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
    2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
    4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
    5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

    Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

    Field of study

    Access level of this page
    • Public
    • WorldSupporters only
    • JoHo members
    • Private
    Statistics
    1748
    Comments, Compliments & Kudos:

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.