Oefententamen 2014 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Hume, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op Worldsupporter (gebruik de zoekfunctie). De artikelen van Stolker, Clifford en Hart zijn in 17/18 wederom voorgeschreven.

MC-vragen

Vraag 1

Welk van de onderstaande citaten komt uit “The Death Penalty Once More” van Ernest van den Haag?

  1. “All reasonings concerning matter of fact seem to be founded on relations of Cause and Effect.”
  2. “We must remember that the Utilitarians [insisted on] the important truth that a purely analytical study of legal concepts, a study of the meaning of the distinct vocabulary of the law was vital to our understanding of the nature of law as historical or sociological studies, though of course it could not supplant them.”
  3. “The majority of the people […] believe that everyone who can understand the nature and effects of his acts is responsible for them, and should be blamed and punished, if he could know what he did was wrong. Human beings are human because they can be held responsible, as animals cannot be.”
  4. “The art of discovery is therefore the art of correct generalization. What is irrelevant, such as the particular shape or size of the piece of wood used, is to be excluded from the generalization; what is relevant, for example the dryness of wood, is to be included in it. The meaning of the term “relevant” can thus be defined: that is relevant which must be mentioned for the generalization to be valid. The separation of relevant from irrelevant factors is the beginning of knowledge. Generalization, therefore, is the origin of knowledge.”

Vraag 2

Wat moet volgens Hans Reichenbach altijd worden vermeden in de wetenschap?

  1. Abstractie.
  2. Analytisch denken.
  3. Substantialisatie van abstracte zaken.
  4. Alle bovenstaande alternatieven.

Vraag 3

Wat is volgens Karl Popper het kenmerkende onderscheid tussen een wetenschappelijke theorie en een niet-wetenschappelijke theorie?

  1. Een wetenschappelijke theorie is verifieerbaar.
  2. Een wetenschappelijke theorie is falsificeerbaar.
  3. Een wetenschappelijke theorie voldoet aan het conventiecriterium.
  4. Een wetenschappelijke theorie is conform de methode van het inductivisme geformuleerd.

Vraag 4

Bekijk de volgende redenering.

  1. Alle bomen hebben bladeren.
  2. Een auto is een boom.

Conclusie: Een auto heeft bladeren.
Dit is een voorbeeld van:

  1. Een geldige deductieve redenering.
  2. Een niet-geldige deductieve redenering.
  3. Een drogreden.
  4. Geen van bovenstaande antwoorden is juist.

Vraag 5

Welk van onderstaande alternatieven is juist?

  1. In een accusatoire procedure gaat het om de formele waarheid.
  2. In een inquisitoire procedure gaat het om de formele waarheid.
  3. Een accusatoire procedure past perfect bij het strafprocesrecht.
  4. Geen van bovenstaande alternatieven is juist.

Vraag 6

Volgens David Hume:

  1. is a priori-kennis minder betrouwbaar dan andersoortige kennis.
  2. kan a priori-kennis in sommige gevallen op basis van experimenten tot stand komen.
  3. kunnen wiskundige problemen worden opgelost door een analyse van begrippen.
  4. kunnen natuurkundige problemen worden opgelost door een analyse van begrippen.

Vraag 7

H.L.A. Hart verdedigt de scheiding tussen recht zoals het is (“is”) en recht zoals het zou moeten zijn (“ought to be”). Deze scheiding werd ook gemaakt door twee andere denkers op wie Hart zich geregeld beroept. Wie waren dat?

  1. Kelsen en Blackstone.
  2. Radbruch en Hegel.
  3. Bentham en Austin.
  4. Blackstone en Bentham.

Vraag 8

Welke theorie is volgens Karl Poppers theorie de beste? Een theorie die:

  1. gedurfd en riskant is.
  2. beproefd en onderbouwd is.
  3. haalbaar en verifieerbaar is.
  4. de geijkte methoden respecteert.

Vraag 9

Wat ziet John Searle als essentieel voor wat hij noemt “The Western Rationalistic Tradition”?

  1. Secularisatie.
  2. De industriële revolutie.
  3. Het klassiek-Griekse idee van theorie en zelfkritiek.
  4. Het Amerikaans vooruitgangsgeloof.

Vraag 10

Welke stelling over Karl Poppers wetenschapsfilosofie is juist?

  1. Deze heeft kritiek op de rol van de logica in de wetenschap.
  2. Deze heeft kritiek op de rol van de wiskunde in de wetenschap.
  3. Deze kan worden getypeerd als logisch positivisme.
  4. Deze kan worden getypeerd als kritisch rationalisme.

Vraag 11

Wat wordt verstaan onder het inductieprobleem van David Hume?

  1. Dat is het probleem dat men volgens Hume alleen via inductie tot algemene uitspraken kan komen.
  2. Dat is het probleem dat men volgens Hume via inductie niet tot algemene uitspraken kan komen.
  3. Dat is het probleem dat volgens Hume wetenschappers geneigd zijn geen aandacht aan deductie te besteden, maar zich eenzijdig richten op inductie.
  4. Dat is het probleem dat door het opstellen van algemene wetmatigheden men onvoldoende recht doet aan de particuliere geaardheid van de werkelijkheid.

Vraag 12

De hoofdfiguur in de film 12 Angry Men (1957), Henry Fonda, heeft iets gemeen met een belangrijke figuur uit de Griekse filosofie, maar ook met een belangrijke figuur uit de christelijke traditie. Om welke figuren gaat het dan?

  1. Om de Griek Plato en de naamgever aan het christendom: Jezus Christus zelf.
  2. Om de Griek Pyrrho en de naamgever aan het christendom: Jezus Christus zelf.
  3. Om de Griek Aristoteles en de reformator Calvijn.
  4. Om de Griek Socrates en de katholiek Thomas van Aquino.

Vraag 13

Tijdens het Kamerdebat over de doodstraf op 19 november 2002 in het Nederlandse parlement bleek onder de Kamerleden een hoeveelheid voorstanders van de doodstraf te bestaan van:

  1. 40 %.
  2. 70 %.
  3. 0 %.
  4. 10 %.

Vraag 14

“A law, which actually exists, is a law, though we happen to dislike it […]”. Dit citaat is afkomstig van John Austin (1790-1859). Hij illustreert daarmee:

  1. Het natuurrechtsdenken: wanneer een wet strijdt met morele basisbeginselen, mag een persoon autonoom beslissen al dan niet gehoorzaam te zijn aan de desbetreffende wet.
  2. Het utilisme: wetten dienen zo te worden geformuleerd dat deze geluk vergroten en pijn verminderen.
  3. Het rechtspositivisme: wetten blijven wetten, ook al strijdt de materiele inhoud van een wet met morele basisbeginselen.
  4. de ‘command theory’: om gehoorzaamheid aan ‘slechte’ wetten te garanderen, gaan wetten gepaard met een strafdreiging.

Vraag 15

In het artikel “Ja, geléérd zijn jullie wel!” van Carel Stolker doet de auteur enkele aanbevelingen om het wetenschappelijk niveau van de rechtswetenschap te verhogen. Zo stelt hij voor om:

  1. voortaan te spreken van rechtswetenschap in plaats van rechtsgeleerdheid.
  2. theoretisch onderzoek en empirische verificatie te stimuleren.
  3. het normatieve karakter van de rechtswetenschap te benadrukken.
  4. ten aanzien van ingewikkelde rechtsvragen, zoals het Wrongful Life-vraagstuk, zo veel mogelijk juridische oordelen te rangschikken.

Vraag 16

Welke uitspraak met betrekking tot de kritiek van Martin Gardner op Karl Poppers theorie is onjuist?

  1. In de praktijk blijken wetenschappers zelden conform Karl Poppers theorie te handelen.
  2. Een falsificatie is tegelijk een verificatie.
  3. Wetenschappers zijn niet op de hoogte van Karl Poppers theorie.
  4. Aan datgene wat bepalend is in Karl Poppers theorie kunnen onjuiste observaties ten grondslag liggen.

Vraag 17

Hoe ziet Jasper Doomen de verhouding tussen de rechtseconomie en de rechtsgeleerdheid?

  1. De rechtsgeleerdheid biedt de theoretische onderbouwing voor de rechtseconomie.
  2. De rechtseconomie is een specialisatie van de rechtsgeleerdheid.
  3. De rechtseconomie is een deelgebied van de economie.
  4. De rechtseconomie doet uitspraken die niet gefalsificeerd kunnen worden.

Vraag 18

Gustav Radbruch was een Duits rechtsgeleerde. Vóór de Tweede Wereldoorlog sloot hij zich aan bij het rechtspositivisme. Na de Tweede Wereldoorlog hield Radbruch het rechtspositivisme mede verantwoordelijk voor de gruwelen van het Nazi-regime. Wat is waar?

  1. Hart is het eens met Radbruch dat het rechtspositivisme enkel nut heeft in een samenleving met een sterke democratische rechtsstaat.
  2. Hart is het oneens met Radbruch, omdat het non-cognitivisme een te sterke lading geeft aan emoties als handelingsmotief in plaats van de moraal.
  3. Hart is het eens met Radbruch dat het rechtspositivisme eraan heeft bijgedragen dat Duitse burgers onder het Nazi-regime verplicht waren om aan slechte wetten te gehoorzamen.
  4. Hart is het oneens met Radbruch, omdat het rechtspositivisme niet per se is verbonden met de eventuele gehoorzaamheid aan slechte wetten.

Vraag 19

Er is een onderdeel van het rechtspositivisme dat H.L.A. Hart niet overneemt. Welk element is dat?

  1. Dat het recht analytisch benaderd moet worden.
  2. Dat moraal en recht van elkaar gescheiden moeten worden.
  3. Dat het recht bestaat uit bevelen (“commands”).
  4. Dat de rechtsstaat-gedachte minder belangrijk is dan die van de democratie.

Vraag 20

Wat ziet H.L.A. Hart als een verdienste van het denken van de Amerikaanse realisten?

  1. Zij namen het conceptuele kader van de natuurwetenschappen over en pasten dat toe op de rechtswetenschap.
  2. Zij openden de ogen van mensen voor hoe het er werkelijk aan toegaat in de rechtspraak of het juridisch proces.
  3. Zij lieten zien dat recht niet goed te begrijpen is zonder natuurrecht.
  4. Zij oriënteerden zich op voorspellingen van rechterlijk gedrag, wat men kan zien als een typische taak van de rechtswetenschap.

Vraag 21

H.L.A. Hart introduceert aan het einde van zijn opstel de speculatie dat het mogelijk zou zijn dat de mens, net als een krab, een ondoordringbaar schild om zich heen zou hebben en dat hij zijn voedsel zo maar uit de lucht zou kunnen halen. Welk punt beoogt Hart met dit voorbeeld te maken? Hij wil het punt maken dat:

  1. dieren (ook) rechtsbescherming verdienen.
  2. de wijze waarop we ons rechtssysteem hebben ingericht iets te maken heeft met de menselijke natuur.
  3. het rechtspositivisme zelfs bij dit soort voorbeelden de beste papieren in handen heeft.
  4. in de toekomst mensen wel eens heel anders zouden kunnen gaan functioneren dan ze nu doen.

Vraag 22

De Amerikaanse kolonisten verklaarden zich in 1776 onafhankelijk van Engeland met een beroep op “life, liberty and the pursuit of happiness”. Welk bezwaar formuleerde Bentham tegen deze benadering?

  1. Het zou leiden tot anarchie.
  2. Bentham achtte die waarden te onbepaald.
  3. Het zou de mens van zijn ware bestemming afhouden, namelijk een oriëntatie op het leven na dit leven.
  4. Bentham vreesde een te grote oriëntatie op de vrijheid in plaats van de gelijkheid.

Vraag 23

Wat is volgens Larry Laudan de betekenis van het criterium ‘morele zekerheid’, de definitie van BARD in de periode 1850-1950?

  1. Morele zekerheid is gebaseerd op ethische overtuigingen op grond waarvan een jury beslist of een verdachte schuldig is.
  2. Morele zekerheid is gebaseerd op de vraag of de jury oprecht gelooft in de schuld van een verdachte.
  3. Morele zekerheid is gebaseerd op een blijvende overtuiging van schuld van een verdachte door een jury.
  4. Morele zekerheid biedt geen absolute zekerheid, maar wordt wel voldoende ondersteund door verschillend bewijsmateriaal.

Vraag 24

H.L.A. Hart bekritiseert in zijn artikel “Positivism and the Separation of Law and Morals” de kritiek die door natuurrechtsaanhangers wordt uitgeoefend op de scheiding van recht en moraal. Een van de punten die Hart in die kritiek van het natuurrechtsdenken op het rechtspositivisme afwijst, is het gevaar dat men denkt: “This ought not to be the law, therefore it is not and I am free not merely to censure it but to disregard it” (Hart, p. 598). Wat is hier de kritiek van Hart op het natuurrechtsdenken?

  1. Het gevaar van conservatisme.
  2. Het gevaar van anarchisme.
  3. Het gevaar van vaagheid in het recht.
  4. Het gevaar van immoreel recht.

Vraag 25

“Some abolitionists feel that the motive for the death penalty is an un-Christian and unacceptable desire for vengeance. But though vengeance be the motive, it is not the purpose of the death penalty. […] Purpose (let alone effect) and motive are not the same.” (Ernest Van den Haag, “The Death Penalty Once More”, University of California Davis Law Review, vol. 18 (p. 968)). Wat is volgens Van den Haag het doel van de doodstraf?

  1. Bijzondere of speciale preventie in de zin van afschrikking.
  2. Algemene preventie in de zin van afschrikking.
  3. Wraak.
  4. Zowel vergelding als afschrikking.

Vraag 26

Ernest Van den Haag beroept zich op democratie ter verdediging van de doodstraf in de Verenigde Staten. Wat bedoelt hij daarmee?

  1. Dat een echte democraat voor de doodstraf moet zijn.
  2. Dat een echte democraat de veiligheid van de burgers altijd op de eerste plaats heeft staan (en dus een ferme aanpak van criminaliteit bepleit).
  3. Dat een echte democraat de deelstaten waaruit de Verenigde Staten van Amerika bestaat de vrijheid zal laten te beslissen over hun strafrechtsysteem.
  4. Dat Immanuel Kant (die een echte democraat was) voor de doodstraf was.

Vraag 27

Zoals Dooremalen, De Regt en Schouten in hun boek Exploring Humans betogen, kan men twee belangrijke stromingen in de wetenschapsfilosofie onderscheiden ten aanzien van de vraag hoe we aan kennis komen. Welke zijn die stromingen?

  1. Fideïsme en rationalisme.
  2. Rationalisme en empirisme.
  3. Empirisme en consensus-theorie.
  4. Inductivisme en communitarisme.

Vraag 28

Waarom beschouwde Karl Popper de theorieën van Newton en Einstein als echte wetenschappelijke theorieën en die van Freud en Marx niet?

  1. Popper was van mening dat alleen de exacte wetenschappen echte wetenschappen zijn en de sociale wetenschappen niet.
  2. De theorieën van Newton en Einstein konden in conflict komen met de ervaring en dat is een kenmerk van echte wetenschap.
  3. De theorieën van Freud en Marx voorspellen bepaalde dingen en zoiets is nooit wetenschappelijk.
  4. De theorieën van Freud en Marx zijn nooit geverifieerd en dat is wel het geval met de theorieën van Newton en Einstein.

Vraag 29

Welke uitspraak met betrekking tot wat William Clifford stelt in “The Ethics of Belief” is onjuist?

  1. Om te bepalen of iemand een recht heeft om iets te geloven, moet dat geloof op morele gronden worden beoordeeld.
  2. Ook als een handeling goede gevolgen heeft, kan de overtuiging die daaraan ten grondslag ligt alsnog onjuist zijn.
  3. Het hebben van een overtuiging of een geloof is nooit alleen een privézaak, omdat deze altijd verweven is met algemene opvattingen.
  4. Een overtuiging of geloof heeft altijd invloed op degene die deze aanhangt, ook als men hier niet naar handelt.

Vraag 30

Wat zou Larry Laudan vinden van het Nederlands negatief-wettelijke bewijsstelsel (art. 338 Sv e.v.) in vergelijking met het BARD-criterium?

  1. In vergelijking met BARD zou Laudan het Nederlandse stelsel minder geschikt achten, omdat een jury dan geen vrije beslissingsruimte meer heeft.
  2. Hij zou een voorkeur hebben voor het Nederlandse stelsel, omdat de overtuiging gegrond moet zijn op wettelijke bewijsminima.
  3. In vergelijking met BARD zou Laudan een voorkeur hebben voor het Nederlandse stelsel, omdat de beslissing genomen wordt door een rechter en niet door burgers.
  4. Hij zou een voorkeur hebben voor BARD, omdat deze maatstaf per strafzaak anders kan worden toegepast en zo meer recht kan worden gedaan aan het concrete geval.

Open vraag

Schrijf een kort betoog aan de hand van de beantwoording van de volgende vijf met elkaar samenhangende vragen (maximaal 700 woorden).
In “The Death Penalty Once More” schrijft Ernest Van den Haag: “To me, the life of any innocent victim who might be spared has great value; the life of a convicted murderer does not. This is why I would not take the risk of sacrificing innocents by not executing murderers” (p. 965).

a. Leg in eigen bewoordingen uit wat Van den Haag hiermee bedoelt.

b. Geef aan hoe de benadering van Van den Haag verschilt van die van jurylid 8 (gespeeld door Henry Fonda) in de film Twelve Angry Men.

c. Geef gemotiveerd aan welk van beide standpunten u het meest houdbaar acht.

d. Van den Haag neemt in zijn betoog ten gunste van de doodstraf een standpunt in dat lijkt op dat van klassieke filosofen als Kant en Hegel en hij neemt afstand van een ander courant perspectief in de strafrechtstheorie. Hoe noemen we dat standpunt van Kant, Hegel en Van den Haag en hoe noemen we het concurrerende standpunt? Geef ook aan wat die twee perspectieven inhouden.

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. C

  2. C

  3. B

  4. A

  5. A

  6. C

  7. C

  8. A

  9. C

  10. D

  11. B

  12. B

  13. C

  14. C

  15. B

  16. C

  17. C

  18. D

  19. C

  20. B

  21. B

  22. A

  23. D

  24. B

  25. D

  26. C

  27. B

  28. B

  29. A

  30. B

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Oefententamens Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

Oefententamen 2018 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2018 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

Open vragen

Vraag 1a

U wordt geconfronteerd met een evident onrechtvaardige wettelijke bepaling. U bent dan ook niet van plan deze bepaling te gehoorzamen.

Hoe zou u uw argument om niet te gehoorzamen kunnen vormgeven op basis van Radbruch (zoals weergegeven in de tekst van Hart)?

Vraag 1b

Hoe zou u uw argument om niet te gehoorzamen kunnen vormgeven op basis van Hart?

Vraag 2a

Hart bespreekt in zijn tekst een zaak die speelde in het naoorlogse Duitsland. Een vrouw wilde van haar man af en had hem aangegeven bij de bevoegde instanties vanwege het beledigen van Hitler. Dit was strafbaar in Nazi-Duitsland. De man werd ter dood veroordeeld (maar uiteindelijk naar het front gestuurd). Als het gaat om het bestraffen van de vrouw na de Tweede Wereldoorlog bespreekt Hart drie juridische mogelijkheden.

Welke mogelijkheden zijn dit?

Vraag 2b

Welke mogelijkheid werd gebruikt in Duitsland en op welke denker was dit geïnspireerd?

Vraag 2c

Welke mogelijkheid heeft de voorkeur van Hart en waarom?

Vraag 3

Dworkin verdedigt in zijn tekst de “moral reading” van de constitutie. In de voorgeschreven teksten (inclusief die van Dworkin zelf) zijn verschillende alternatieven voor deze “moral reading” te vinden. Noem drie alternatieven en leg ze nauwkeurig uit.

Antwoordindicatie

Vraag 1a

De wet is geen recht, want in strijd met fundamentele morele principes, dus ik hoef niet te gehoorzamen. 

Vraag 1b

De wet is wel recht, maar de gehoorzaamheidsplicht aan een wet is iets anders (namelijk: een zaak van het geweten), dus ik schort, vanwege het immorele karakter van de wet, mijn gehoorzaamheidsplicht op. 

NB analytisch belangrijk: dit gaat over de situatie waarin je op het moment zelf – bijvoorbeeld in WOII – moet besluiten of je een evident onrechtvaardige wettelijke bepaling al dan niet gehoorzaamt.

Vraag 2a

  1. De wet op basis waarvan de vrouw de man aangaf onwettig verklaren.
  2. De vrouw ongestraft laten.
  3. Een wet met terugwerkende kracht aannemen, het feit daarin strafbaar stellen, en op basis daarvan de vrouw straffen. 

Vraag 2b

In Duitsland werd gekozen voor de eerste mogelijkheid. Het denken van Radbruch lag daaraan ten grondslag. 

Vraag 2c

De derde mogelijkheid heeft de voorkeur van Hart; het zou eerlijk het dilemma blootleggen waarmee het recht geconfronteerd wordt in deze situatie: de vrouw ongestraft laten of het offeren van een “zeer kostbaar moreel principe dat onderdeel is van de meeste rechtssystemen”. 

NB analytisch belangrijk: dit gaat over de situatie na WOII: een persoon heeft gehandeld op basis van een evident onrechtvaardige wettelijke bepaling waarvan je nu moet besluiten of je die persoon daar achteraf voor mag straffen.

Vraag 3

  1. Learned Hand: interpretatie van de constitutie
.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2018 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2018 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

MC-vragen

Vraag 1

Wat is volgens Hospers een wetenschappelijke vraag?

  1. De vraag: “heeft een olifant rechten?”
  2. De vraag: “wat is de massa van een gemiddelde olifant?”
  3. De vraag: “wat bedoel je met ‘olifant’?”
  4. De vraag: “wat is de definitie van een olifant?”

Vraag 2

Van wie is onderstaande uitspraak afkomstig en voor welke stroming in het denken over wetenschap is die karakteristiek?

“Science is the attempt to discover, by means of observation, and reasoning based upon it, first particular facts about the world, and then laws connecting facts with one another and (in fortunate cases) making it possible to predict future occurrences.”

  1. Clifford en het falsificationisme.
  2. Radbruch en het natuurrechtsdenken.
  3. Hart en het rechtspositivisme.
  4. Russell en het logisch-positivisme.

Vraag 3

“De rechtswetenschap heeft een normatief karakter en is daarmee inherent subjectief.”

Wat zou het antwoord van Stolker op deze stelling zijn?

  1. Dat is juist, maar die subjectiverende benadering is juist haar kracht.
  2. Dat is juist, maar dat hoeft geen probleem te zijn.
  3. Dat is onjuist; niet elk normatief oordeel is even goed.
  4. Dat is onjuist; de rechtswetenschap is beschrijvend van aard.

Vraag 4

Stolker bespreekt in zijn tekst de methode van de rechtswetenschap.

Welke van de onderstaande stellingen is juist? 

  1. Stolker meent dat de rechtswetenschap een relatief eigen methode kan hebben en toch het predicaat wetenschap kan krijgen.
  2. Stolker stelt dat de rechtswetenschap in wezen een sociale wetenschap is; ze moet dus aansluiting zoeken bij de sociologie.
  3. Stolker meent dat de rechtswetenschap nooit het predicaat wetenschap kan krijgen vanwege haar normatieve methode.
  4. Stolker meent dat de rechtswetenschappelijke methode niet verschilt van de natuurwetenschappelijke methode.

Vraag 5

Welk antwoord is juist ten aanzien van de volgende stellingen?

I. Hart onderscheidt bij de interpretatie van wettelijke bepalingen ‘core cases’ en ‘penumbra’-gevallen (‘schaduwgevallen’); om zaken uit die laatste categorie te beslissen heeft de rechter aan deductie niet voldoende.
II. Hart meent dat een rechtssysteem als geheel geen noodzakelijke verbinding met de moraal heeft.
  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 6

Dworkin bespreekt in zijn tekst het idee van ‘constitutionele integriteit’ (constitutional integrity), wat betekent dat binnen zijn theorie van de ‘moral reading’?

  1. Dit is een vereiste dat gesteld wordt aan het handelen van rechters: ze moeten hun handelen steeds impliciet toetsen aan de moraal.
  2. Dit betekent dat de rechters bij hun interpretatie van de constitutie gebonden zijn aan de dominante lijnen in de jurisprudentie.
  3. Dit betekent dat de rechters bij hun interpretatie van de constitutie
.....read more
Access: 
Public
Oefententamen bij artikelen 2018/2019: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen bij artikelen 2018/2019: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen bij The Ethics of Belief van Clifford - Artikel

Vraag 1

In welke gevallen hebben we volgens Clifford de plicht ons geloof in verhouding te laten zijn tot het bewijs?

  1. In de meeste gevallen
  2. In alle gevallen
  3. Wanneer er mensenlevens op het spel staan
  4. Deze plicht hebben we volgens Clifford niet

Vraag 2

Wanneer er een oprecht geloof bestaat welk tot een handeling leidt, is de houder van dat geloof volgens Clifford nog steeds schuldig wanneer:

  1. Het geloof op onjuiste gronden gebaseerd was
  2. De actie zelf fout was
  3. Er geen schade plaats heeft gevonden als gevolg van de actie
  4. Het in de praktijk toch fout gaat

Vraag 3

Volgens Clifford is het verwerven van geloof op basis van onvoldoende bewijs:

  1. Alleen te rechtvaardigen door externe invloeden
  2. Vooringenomen
  3. Een perceptuele fout
  4. Fout

Vraag 4

Wat stellen Milton en Coleridge over geloof en waarheid?

Vraag 5

Wat is het gewicht van autoriteit?

Antwoordindicatie

Vraag 1

B

Vraag 2

A

Vraag 3

D

Vraag 4

Milton en Coleridge zijn beide dat geloof zondig of onjuist is als het blindelings gevolgd wordt. Men moet de waarheid zoeken.

Vraag 5

Men zou zich moeten laten leiden door deze regel: de gezamenlijke getuigenis van onze naasten moet voldoen aan dezelfde eisen als de getuigenis van een van hen. Kortom er is geen reden om iets te geloven omdat iedereen dat zegt, tenzij er een gegronde reden is om aan te nemen dat ten minste een persoon de waarheid kent, en deze spreekt voor zover hij die kent.

Oefenvragen bij Rethinking the Law School van Stolker

Vraag 1

Wat was lange tijd de dominante visie van wetenschap op het recht?

Vraag 2

Wat maakt de rechtsleer kwetsbaar?

Vraag 3

Welke overlap bestaat er tussen juridisch onderzoek en de juridische praktijk?

Vraag 4

Welke drie benaderingen van de rechtsleer onderscheidt de auteur?

Vraag 5

De rechtsleer heeft een ietwat dubbelzinnige identiteit. Op welke wijzen kan het recht worden versterkt tot een academische discipline?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Er werd lange tijd gezegd dat universele wetten en theorieën kunnen worden gegeneraliseerd, getest en voorspeld, maar dit is niet meer het geval.

Vraag 2

Rechtsgeleerden moeten in staat zijn om ethische, culturele en gedragsmatige aspecten en dilemma's te herkennen. Rechtsleer is een

.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2016: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2016: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

MC-vragen

Vraag 1

Bertrand Russell stelt dat enkele elementen essentieel zijn voor de wetenschappelijke methode. Welke elementen zijn dit?

  1. Dogmatiek en scholastiek
  2. Observatie, algemene wetten en voorspelling
  3. deductie en axioma's
  4. observatie, scholastiek en voorspelling

Vraag 2

Hart beschrijft in het artikel “Positivism and the Separation of Law and Morals” drie opvattingen die aan het rechtspositivisme worden toegeschreven. Welke opvatting hoort hier niet toe?

  1. Recht kan gescheiden worden van moraal
  2. Recht bestaat in essentie uit bevelen (“commands”)
  3. Zonder gebruik te maken van andere wetenschappen, is men niet in staat het recht te bestuderen
  4. Recht is een eigen dimensie van de werkelijkheid

Vraag 3

Carel Stolker beschrijft in zijn artikel “Legal Scholarship: venerable and vulnerable” drie zwaktes van de rechtswetenschap. Wat behoort niet tot deze zwaktes?

  1. Rechtswetenschap is problematisch daar men vaak moet balanceren tussen what is en what ought
  2. Rechtswetenschap is problematisch daar juridisch onderzoek vaak samenvalt met de juridische praktijk
  3. Rechtswetenschap is problematisch daar zij afhankelijk is van volatiele, snel veranderende, rechtsbronnen
  4. Rechtswetenschap is problematisch daar zij taal als belangrijkste instrument heeft

Vraag 4

Iemand stelde dat “That the sun will not rise tomorrow” mogelijk is, maar ook: “That the sun will rise tomorrow”. Wie sprake deze woorden en wat bedoelde hij ermee?

  1. Galileo. Hij illustreerde hiermee de juistheid van het heliocentrisch wereldbeeld.
  2. David Hume. Hij illustreerde hiermee dat de empirische standen van zaken zich in de toekomst anders kunnen voordoen dan in het verleden.
  3. Russell. Hij illustreerde hiermee de waarde van het logisch-positivisme.
  4. Clifford. Hij illustreerde hiermee dat men altijd voor alles goede redenen moet aandragen.

Vraag 5

Welke van de volgende keuzeopties beschrijft het voordeel van Montesquieu's ideaal van de republique.

  1. Door de welomschreven wetten en het tot de letter toepassen van die wetten door de rechter is er haast volledige rechtszekerheid
  2. Rechters passen een morele interpretatie toe en gaan niet voorbij aan de opvattingen van het volk over moraal, het is dus democratischer
  3. De rechter heeft een grote interpretatieve vrijheid en staat daarmee daadwerkelijk los van de wetgevende macht; de republique benadert daarmee het dichtst het ideaal der machtenscheiding
  4. Door positief recht te laten toetsen door de rechter aan hogere normen van natuurrecht voorkom je de mogelijkheid op een gruwelijk regime zoals in Nazi-Duitsland; hetgeen in wezen al werd voorspeld door Montesquieu.

Vraag 6

De gangbare classificatie van politieke systemen (monarchie,

.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2015 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2015 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

Let op: de open vragen van dit tentamen baseerden zich met name op het artikel van van Dooremalen, dat sind 2015 niet meer tot de voorgeschreven stof behoort.

Open vragen

Vraag 1

Tot welke wetenschapsfilosofische stroming wordt Popper gerekend? Geef een (korte) omschrijving van deze stroming.

Vraag 2

Wat bedoelt Popper met pseudowetenschap?

Vraag 3

Geef drie voorbeelden van wat Popper pseudowetenschappen noemt; leg tevens uit waarom hij deze drie als pseudowetenschappen aanmerkt.

Vraag 4

Volgens Popper is het falsificatie-criterium slechts bedoeld om wetenschappelijke van niet-wetenschappelijke uitspraken af te bakenen, maar niet om zinvolle (meaningful) van niet-zinvolle (meaningless) uitspraken te scheiden. Leg uit wat Popper hiermee bedoelt aan de hand van de theorie van het Oedipus-complex.

Vraag 5

Wat is de kritiek van Gardner op de wetenschapstheorie van Popper?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Tot het kritisch rationalisme. Volgens het kritisch rationalisme beginnen we altijd met een hypothese of theorie en moeten we pas dan gaan waarnemen. Die hypothese of theorie gaat dus vooraf aan de waarneming en daarom spreken we van rationalisme (zie p. 198 van Dooremalen e.a.). Kritisch betekent hier dat de ervaring onze opvattingen/theorieën of hypotheses moet kunnen weerleggen. Wanneer de ervaring of waarneming daadwerkelijk onze theorie weerlegt, spreekt Popper van falsificatie. Hierin komt de invloed van het empirisme tot uiting.

Vraag 2

Theorieën die niet in strijd kunnen komen met wat de ervaring ons leert, beschouwt Popper als pseudowetenschap: wat er ook gebeurt alles kan als een bevestiging van de theorie worden aangemerkt, het gaat dus om theorieën ‘that are able to explain every possible observation/capable of explaining everything’, Van Dooremalen e.a. p. 201).

Vraag 3

Marxisme, astrologie, freudianisme/psychoanalyse van Freud/Adler, daarnaast kan ook nog Platonisme worden genoemd (zie dia hoorcollege). De reden dat deze theorieën door Popper als pseudowetenschappen worden aangemerkt is omdat zij altijd waar kunnen zijn, met andere woorden in de werkelijkheid kan altijd een bevestiging van de theorie worden gevonden; anders gezegd de theorie kan niet door de feiten/werkelijkheid worden gefalsificeerd. Voorbeeld. Volgens de Freudiaanse theorie denken mensen altijd aan seks, ook als ze er niet aan denken. Wat iemand ook zal zeggen deze theorie is altijd waar/wordt altijd bevestigd, kan niet worden gefalsificeerd.

Vraag 4

Daarmee wil Popper zeggen dat het feit dat uitspraken die op grond van de psycho-analyse of de marxistische theorie worden gedaan, weliswaar niet voor de kwalificatie wetenschappelijk in aanmerking komen nu zij niet gefalsificeerd kunnen worden, maar daarmee zijn zij niet zinloos of zonder betekenis. Zo kan de freudiaanse theorie van het Oedipus complex (dat jongetjes verliefd zijn op hun moeder en stiekem met haar naar bed willen en hun vader als een concurrent zien

.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2015 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2015 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Hume, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op joho.org. De artikelen van Stolker, Clifford en Hart zijn in 17/18 wederom voorgeschreven.

MC-vragen

Vraag 1

Wat onderscheidt volgens Hans Reichenbach een verklaring van een pseudo-verklaring? In een verklaring is sprake van:

  1. Abstractie en analogie.
  2. Observatie en kritisch denken.
  3. Deductie en kennis.
  4. Analogie en wetenschappelijke vooruitgang.

Vraag 2

Welke van de onderstaande stellingen is juist?

  1. Volgens Hart biedt het natuurrecht een hogere toets voor het positieve recht.
  2. Volgens Radbruch bestaat er geen verband tussen recht en moraal.
  3. Volgens Hart verdient retrospectieve strafwetgeving in geval van oorlogsmisdadigers de voorkeur boven toepassing van ongeschreven natuurrechtelijke normen.
  4. Volgens Radbruch verdient retrospectieve strafwetgeving in geval van oorlogsmisdadigers de voorkeur boven toepassing van ongeschreven natuurrechtelijke normen.

Vraag 3

Hart betoogt dat in het werk van Jeremy Bentham alle elementen van de rechtsstaat worden behandeld (vrijheid van meningsuiting, persvrijheid, vrijheid van vereniging en vergadering, het legaliteitsbeginsel, het schuldprincipe als vereiste voor strafbaarheid, etc.). Waarom is dat in het kader van de argumentatie van Hart van belang?

  1. Hij wil hiermee duidelijk maken dat het verlaten van de rechtsstaatsgedachte zoals die plaatsvond in Nazi-Duitsland niets te maken heeft met het rechtspositivisme van de Duitse juristen, want ook Bentham was rechtspositivist terwijl hij de rechtsstaatsidee aanhing.
  2. Hij wilde hiermee duidelijk maken dat Bentham zijn tijd ver vooruit was en niet alleen Duitse denkers verlichte opvattingen hadden, zoals Kant, maar ook Britse denkers.
  3. Bentham werd door Duitse denkers scherp aangevallen op basis van zijn anti-rechtsstatelijke ideeën.
  4. Geen van deze alternatieven is juist.

Vraag 4

Volgens William Clifford is er sprake van voldoende bewijs wanneer deze op ‘redelijke gronden’ gebaseerd is. Welke uitspraak met betrekking tot bewijs en redelijke gronden is juist?

  1. Volgens Clifford zijn autoriteit en traditie redelijke gronden, als de meerderheid daar in de loop der tijd overeenstemming over heeft bereikt.
  2. Redelijke gronden kunnen alleen worden gefundeerd op empirisch onderzoek en mogen nooit op basis van autoriteit of traditie worden aangenomen.
  3. Volgens Clifford is het geoorloofd om een ander te geloven op basis van diens uitmuntende morele karakter, omdat het onmogelijk is dat diegene zal liegen.
  4. Redelijke gronden betreffen de geloofwaardigheid, de kennis en het oordeel van degene die een uitspraak doet.

Vraag 5

Is het opleggen van de doodstraf in het Amerikaanse rechtssysteem “constitutioneel”?

  1. Voor het grootste deel van de Amerikaanse geschiedenis werd het opleggen van de doodstraf als niet verboden door de
.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2014 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2014 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Hume, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op joho.org. De artikelen van Stolker, Clifford en Hart zijn in 17/18 wederom voorgeschreven.

MC-vragen

Vraag 1

Een rechtsrealistische benadering van het recht leidt ertoe dat een rechtssubject:

  1. vooral geïnteresseerd raakt in de wetenschappelijkheid van het recht.
  2. vooral geïnteresseerd raakt in de onwetenschappelijkheid van het recht.
  3. vooral geïnteresseerd raakt in gerechtigheid aangaande de positie van slachtoffer in het strafrecht.
  4. vooral geïnteresseerd is in de kansberekening aangaande een mogelijke veroordeling.

Vraag 2

Lees onderstaande passage uit de tekst ‘Is Reasonable Doubt Reasonable?’ van Larry Laudan (1941-):
“These passages already hint at the conclusion that a more detailed scrutiny of Supreme Court rulings would bear out, to wit, that the Supreme Court in the last generation has attempted to disconnect the standard of proof (BARD) from that set of philosophical notions that originally provided its grounding and coherence.” (p. 300)
Op welk criterium doelt Laudan?

  1. Het criterium van morele zekerheid.
  2. De mate van waarschijnlijkheid dat de verdachte schuldig is.
  3. Het criterium van volledige zekerheid.
  4. De blijvende overtuiging dat de verdachte schuldig is.

Vraag 3

Van den Haag bespreekt het argument van Cesare Beccaria tegen de doodstraf, namelijk dat het executeren van moordenaars moord legitimeert, immers de staat doet met de moordenaar wat de moordenaar met zijn slachtoffer heeft gedaan. Wat vindt Van den Haag van dat argument?

  1. Op rechtmatige wijze het leven van een moordenaar beëindigen legitimeert op geen enkele manier de onrechtmatige beëindiging van het leven van het slachtoffer door een moordenaar.
  2. De doodstraf opleggen lijkt inderdaad op het voltrekken van een executie door de staat, maar de andere argumenten vóór de doodstraf zijn zo sterk dat men het door Beccaria bekritiseerde punt op de koop toe moet nemen.
  3. Het punt van Beccaria is een pragmatisch argument en omdat Van den Haag gelooft in de vergeldingsleer, maken dat soort argumenten geen indruk op hem.
  4. Van den Haag vindt het een doorslaggevend argument dat Beccaria presenteert en op basis daarvan is hij dan ook alleen maar voor de doodstraf in de ernstigste gevallen.

Vraag 4

Waarover gaat de correspondentietheorie zoals John Searle die presenteert?

  1. Betekenis.
  2. Waarheid.
  3. Inductie.
  4. Reductie.

Vraag 5

Welke uitspraak met betrekking tot Carel Stolkers opvattingen is onjuist?

  1. De persoon van de wetenschapper is in de rechtswetenschap van eminent belang.
  2. De persoon van de wetenschapper is in de natuurwetenschap van eminent belang.
.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2014 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2014 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Hume, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op Worldsupporter (gebruik de zoekfunctie). De artikelen van Stolker, Clifford en Hart zijn in 17/18 wederom voorgeschreven.

MC-vragen

Vraag 1

Welk van de onderstaande citaten komt uit “The Death Penalty Once More” van Ernest van den Haag?

  1. “All reasonings concerning matter of fact seem to be founded on relations of Cause and Effect.”
  2. “We must remember that the Utilitarians [insisted on] the important truth that a purely analytical study of legal concepts, a study of the meaning of the distinct vocabulary of the law was vital to our understanding of the nature of law as historical or sociological studies, though of course it could not supplant them.”
  3. “The majority of the people […] believe that everyone who can understand the nature and effects of his acts is responsible for them, and should be blamed and punished, if he could know what he did was wrong. Human beings are human because they can be held responsible, as animals cannot be.”
  4. “The art of discovery is therefore the art of correct generalization. What is irrelevant, such as the particular shape or size of the piece of wood used, is to be excluded from the generalization; what is relevant, for example the dryness of wood, is to be included in it. The meaning of the term “relevant” can thus be defined: that is relevant which must be mentioned for the generalization to be valid. The separation of relevant from irrelevant factors is the beginning of knowledge. Generalization, therefore, is the origin of knowledge.”

Vraag 2

Wat moet volgens Hans Reichenbach altijd worden vermeden in de wetenschap?

  1. Abstractie.
  2. Analytisch denken.
  3. Substantialisatie van abstracte zaken.
  4. Alle bovenstaande alternatieven.

Vraag 3

Wat is volgens Karl Popper het kenmerkende onderscheid tussen een wetenschappelijke theorie en een niet-wetenschappelijke theorie?

  1. Een wetenschappelijke theorie is verifieerbaar.
  2. Een wetenschappelijke theorie is falsificeerbaar.
  3. Een wetenschappelijke theorie voldoet aan het conventiecriterium.
  4. Een wetenschappelijke theorie is conform de methode van het inductivisme geformuleerd.

Vraag 4

Bekijk de volgende redenering.

  1. Alle bomen hebben bladeren.
  2. Een auto is een boom.

Conclusie: Een auto heeft bladeren.
Dit is een voorbeeld van:

  1. Een geldige deductieve redenering.
  2. Een niet-geldige deductieve redenering.
  3. Een drogreden.
  4. Geen van bovenstaande antwoorden is juist.

Vraag 5

Welk van onderstaande alternatieven is juist?

  1. In een accusatoire procedure gaat het om de formele waarheid.
.....read more
Access: 
Public
Oefententamen Extra: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen Extra: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op joho.org.

Alan Chalmers, ‘What is this thing called science?’

Vraag 1

Wat is het belangrijkste kenmerk van een logisch geldige redenering?

Vraag 2

In welk opzicht vormt logica alleen geen bron van nieuwe waarheden?

Vraag 3

Waarin verschillen waarnemingsuitspraken van de algemene wetenschappelijke wetten?

Vraag 4

Waarin verschillen inductieve redeneringen van deductieve redeneringen?

Vraag 5

Welke problemen brengt het inductieprincipe met zich mee?

Vraag 6

Wat betekent het inductivisme?

Vraag 7

Wat is een manier om het inductieprobleem te vermijden?

Vraag 8

Van het basale wetenschapsbeeld van de inductivist gaat een bepaalde aantrekkingskracht uit. Wat is die aantrekkingskracht?

Vraag 9

Wat is de hoofdconclusie van dit stuk?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Zie onderstaand voorbeeld.

  1. Alle boeken over filosofie zijn saai
  2. Dit boek is een boek over filosofie
  3. Dit boek is saai.

In deze redenering zijn 1 en 2 de premissen, 3 is de conclusie. Men neemt aan dat duidelijk is dat als 1 en 2 waar zijn, 3 waar moet zijn. Dit is het belangrijkste kenmerk van een logisch geldige redenering: als de premissen waar zijn, dan moet de conclusie waar zijn.

Vraag 2

De waarheid van feitelijke uitspraken die de premissen van een redenering vormen, kan niet worden vastgesteld door een beroep te doen op de logica. Logica kan alleen dat aan het licht brengen, wat volgt uit, of in zekere zin al ligt besloten in de uitspraken waarover we al beschikken. Tegenover deze beperking staat de kracht van de logica, dit is het waarheid beschermende karakter ervan.

Vraag 3

Zij vormen de feiten die het bewijs leveren van algemene wetenschappelijke wetten. Ze vormen specifieke uitspraken over de stand van zaken op een bepaald tijdstip, dit zijn enkelvoudige uitspraken.

Vraag 4

Dit zijn redeneringen die uitgaan van een eindig aantal feiten en die uitmonden in een algemene conclusie. Er is een onderscheid met logische, deductieve redeneringen. Een kenmerk van inductieve redeneringen is namelijk dat zij verder reiken

.....read more
Access: 
Public
Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2014