Oefententamens Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL
- 2119 reads
Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Hume, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op joho.org. De artikelen van Stolker, Clifford en Hart zijn in 17/18 wederom voorgeschreven.
Een rechtsrealistische benadering van het recht leidt ertoe dat een rechtssubject:
Lees onderstaande passage uit de tekst ‘Is Reasonable Doubt Reasonable?’ van Larry Laudan (1941-):
“These passages already hint at the conclusion that a more detailed scrutiny of Supreme Court rulings would bear out, to wit, that the Supreme Court in the last generation has attempted to disconnect the standard of proof (BARD) from that set of philosophical notions that originally provided its grounding and coherence.” (p. 300)
Op welk criterium doelt Laudan?
Van den Haag bespreekt het argument van Cesare Beccaria tegen de doodstraf, namelijk dat het executeren van moordenaars moord legitimeert, immers de staat doet met de moordenaar wat de moordenaar met zijn slachtoffer heeft gedaan. Wat vindt Van den Haag van dat argument?
Waarover gaat de correspondentietheorie zoals John Searle die presenteert?
Welke uitspraak met betrekking tot Carel Stolkers opvattingen is onjuist?
Kenmerkend voor het falsificationisme is:
Waarom wijst Karl Popper de theorie van Alfred Adler af?
Wat is de methode die volgens Martin Gardner kenmerkend is voor wetenschappelijke theorieën?
David Hume stelt dat men de relatie tussen oorzaak en gevolg vaststelt door:
Dooremalen, De Regt en Schouten beschrijven de bijdrage van Karl Popper aan de wetenschapsfilosofie. Welke stelling kan niet aan Karl Popper worden toegeschreven?
Wat is volgens Hans Reichenbach de essentie van wetenschap?
Wat is kenmerkend voor het denken van de Griekse filosoof Pyrrho van Elis (360 - 270 v.o.j.)?
Wat onderscheidt de geesteswetenschappen van de natuurwetenschappen volgens degenen die de geesteswetenschappen een zelfstandige status willen geven naast de natuurwetenschappen?
Hoe verhoudt de rechtswetenschap zich volgens Carel Smith e.a. tot de geschiedwetenschap?
Welke uitspraak met betrekking tot Jasper Doomens artikel is correct?
Hoe kan inductie volgens Alan Chalmers gerechtvaardigd worden?
Hoe zijn de opvattingen van Gustav Radbruch te typeren?
Waarom halen ‘the problems of the penumbra’ de scheiding tussen recht en moraal niet onderuit volgens H.L.A. Hart?
Van wie is de uitspraak: “It is wrong always, everywhere, and for anyone, to believe anything upon insufficient evidence”?
Blackstone (door Hart aangehaald) zei: “no human law which conflicts with the Divine law is a law”. Wat is het bezwaar van Hart tegen een dergelijke formulering?
Wanneer werd de doodstraf in de Verenigde Staten van Amerika niet opgelegd?
Als iemand er een bepaalde overtuiging op nahoudt en op grond daarvan een goede daad verricht, dan is deze overtuiging volgens William Clifford (1845-1879):
In de zaak ‘Wingate’ (1970) besliste het Supreme Court dat:
In welke van de volgende (wetenschaps)gebieden speelt inductie geen rol?
In zijn artikel over de doodstraf stelt Ernest van den Haag: “Obviously, deterrence cannot be the decive issue […] since I would be for capital punishment on ground of justice alone.” Uit dit citaat blijkt dat Van den Haag een aanhanger is van de:
Voor welke rechtswetenschappelijke richting is de volgende zin kenmerkend: “no human law which conflicts with the Divine law is obligatory or binding”?
Plato’s theorie van de ideeën is volgens Hans Reichenbach een voorbeeld van:
Zoals toegelicht tijdens het college begon Popper zijn colleges met “Ladies and Gentlemen, observe”. Hij deed dat om zijn gehoor ervan te doordringen dat alleen wanneer je een “point of view” hebt, je iets kunt waarnemen. Hoe zou u dit element in de filosofie van Popper kwalificeren?
Hart citeert een klassieke denker die schreef: “the existence of law is one thing; its merit or demerit is another”. Voor wiens denken is dit citaat representatief?
Van den Haag citeert rechter Douglas, die zou hebben gesteld:
“A law that… said that blacks, those who never went beyond the fifth grade in school, those who made less than $ 3,000 dollar a year, or those who were unpopular or unstable should be the only people executed [would be wrong]. A law which in the overall view reaches that result in practice has no more sanctity than a law which in terms provides the same.”
Welke van de onderstaande stellingen is juist?
Schrijf een kort betoog aan de hand van de beantwoording van de volgende vier met elkaar samenhangende vragen (maximaal 700 woorden).
In de tekst “Positivism and the Separation of Law and Morals” (Harvard Law Review, 1958) gaat H.L.A. Hart in op de controverse tussen diegenen die menen dat men recht en moraal zou kunnen en moeten scheiden en diegenen die menen dat van een dergelijke scheiding geen sprake is en ook niet moet zijn.
a. Geef aan wat de namen zijn van de twee stromingen waarop gedoeld wordt in de bovenstaande tekst. Geef ook aan welke denkers in het ene en welke denkers in het andere kamp moeten worden ingedeeld. Geef daarbij tevens een korte typering van de ideeën van de vertegenwoordigers van die twee stromingen.
b. Geef aan wat Harts kritiek is op de rechtsrealisten (die hij aanduidt als “Realists”), van wie hij Holmes in het bijzonder noemt.
c. Wie is in “Positivism and the Separation of Law and Morals” Harts belangrijkste tegenspeler? Geef ook in enkele woorden aan wat het kenmerkende was van die tegenspeler van Hart.
d. De stroming waarvan Hart een aanhanger is, is een verbijzondering voor de rechtswetenschap van een meer algemene benadering in de wetenschapsfilosofie. Geef aan wat de naam is en het centrale idee van die meer algemene benadering. Geef ook de namen van enkele vertegenwoordigers van die benadering. Ga ook kort in op het punt van kritiek dat door Karl Popper werd aangevoerd op die stroming.
D
A
A
B
B
C
C
C
B
C
B
C
C
B
C
D
B
C
D
C
C
C
C
A
C
C
B
B
D
C
De twee stromingen waarop gedoeld wordt zijn die van (i) het rechtspositivisme en (ii) de natuurrechtsleer. Prominente vertegenwoordigers van het rechtspositivisme zijn: Bentham, Austin en Hart (en eventueel Radbruch I). Prominente vertegenwoordigers van het natuurrechtsdenken zijn: Blackstone, Radbruch II en Fuller (eventueel Plato, Thomas van Aquino en bijvoorbeeld Grotius). (Het kan zijn dat studenten met andere namen komen. Als het om juiste namen gaat, kan dat ook worden gehonoreerd.) De korte typering van hun denken is: Bentham is utilist. Hij verdedigt de rechtsstaatsidee. Hij onderschrijft de scheiding van recht en moraal. Austin is ook rechtspositivist. Hij meent dat het recht zoals het is moet worden gescheiden zoals het recht zoals dat moet zijn. Austin bouwt voort op het werk van Bentham. Blackstone is de natuurrechtsaanhanger tegen wie Bentham en Austin zich keren. Natuurrechtsaanhangers geloven in de betekenis van rechtvaardigheid als onderdeel van het rechtsbegrip. Zij hangen geen scheiding van recht en moraal aan. Integendeel: zij verbinden deze sterk.
Het gaat dan om het feit dat de rechtsrealisten eenzijdig de nadruk leggen op de ‘problems of the penumbra’ en net doen alsof deze zodanig bepalend zijn dat er geen ‘core meaning’ zou zijn. Ze wijzen terecht – net als Hart zelf – op de ‘problems of the penumbra’, maar: “[…] it is good to be occupied with the penumbra. […] But to be occupied with the penumbra is one thing, to be preoccupied with it another.” (p. 615).
Die tegenspeler van Hart was Fuller of Radbruch. Fuller komt indirect aan de orde in het laatste deel van de tekst van Hart. Fuller was een aanhanger van een versie van het natuurrecht. Hij was gepreoccupeerd met de notie van “doel” in het recht. Het zou een “doel” hebben: het dienen van de rechtvaardigheid, georiënteerd op “goed recht”. Ook zei Fuller dat het recht een “innerlijke moraal” heeft. Hier kunnen verschillende correcte dingen worden gezegd over Fuller die moeilijk in één standaardantwoord te vangen zijn. Radbruch is hier ook een goed antwoord. Daarbij kunnen studenten bijvoorbeeld wijzen op de verschillende oplossingen die Hart en Radbruch aandragen voor Duitsers die tijdens het Nazi-regime handelden in strijd met bepaalde ‘hogere’ normen. Voor Radbruch is duidelijk dat zij in strijd handelden met het natuurrecht en dus straf verdienen, terwijl deze optie afwezig is voor Hart – als rechtspositivist –, die voorstelt om een nieuwe wet met terugwerkende kracht te laten gelden.
Die meer algemene benadering in de wetenschapsfilosofie is het positivisme of het logisch-positivisme. De kern van die meer algemene benadering (positivisme) is: de nadruk op feiten, objectiviteit, wetenschappelijkheid, afkeer van metafysica, vaagheid. Men hanteert onder andere inductie als methode en oriënteert zich op de verificatie van hypothesen. Positivisten zijn ook georiënteerd op de wetenschappelijke methode. Zij houden zich bezig met de vraag wat wetenschap van pseudo-wetenschap onderscheidt. Enkele vertegenwoordigers van die stroming zijn Comte, Hume, Russell, Reichenbach, Schlick en Carnap. Hier zijn natuurlijk vele andere vertegenwoordigers te noemen; andere namen kunnen ook goed zijn. De kritiek van Popper was: door inductie kan men niet tot algemene waarheden komen. Verificatie zou moeten worden vervangen door falsificatie. (Studenten moet dit wat uitvoeriger verwoorden/toelichten om alle punten te krijgen.)
U wordt geconfronteerd met een evident onrechtvaardige wettelijke bepaling. U bent dan ook niet van plan deze bepaling te gehoorzamen.
Hoe zou u uw argument om niet te gehoorzamen kunnen vormgeven op basis van Radbruch (zoals weergegeven in de tekst van Hart)?
Hoe zou u uw argument om niet te gehoorzamen kunnen vormgeven op basis van Hart?
Hart bespreekt in zijn tekst een zaak die speelde in het naoorlogse Duitsland. Een vrouw wilde van haar man af en had hem aangegeven bij de bevoegde instanties vanwege het beledigen van Hitler. Dit was strafbaar in Nazi-Duitsland. De man werd ter dood veroordeeld (maar uiteindelijk naar het front gestuurd). Als het gaat om het bestraffen van de vrouw na de Tweede Wereldoorlog bespreekt Hart drie juridische mogelijkheden.
Welke mogelijkheden zijn dit?
Welke mogelijkheid werd gebruikt in Duitsland en op welke denker was dit geïnspireerd?
Welke mogelijkheid heeft de voorkeur van Hart en waarom?
Dworkin verdedigt in zijn tekst de “moral reading” van de constitutie. In de voorgeschreven teksten (inclusief die van Dworkin zelf) zijn verschillende alternatieven voor deze “moral reading” te vinden. Noem drie alternatieven en leg ze nauwkeurig uit.
De wet is geen recht, want in strijd met fundamentele morele principes, dus ik hoef niet te gehoorzamen.
De wet is wel recht, maar de gehoorzaamheidsplicht aan een wet is iets anders (namelijk: een zaak van het geweten), dus ik schort, vanwege het immorele karakter van de wet, mijn gehoorzaamheidsplicht op.
NB analytisch belangrijk: dit gaat over de situatie waarin je op het moment zelf – bijvoorbeeld in WOII – moet besluiten of je een evident onrechtvaardige wettelijke bepaling al dan niet gehoorzaamt.
In Duitsland werd gekozen voor de eerste mogelijkheid. Het denken van Radbruch lag daaraan ten grondslag.
De derde mogelijkheid heeft de voorkeur van Hart; het zou eerlijk het dilemma blootleggen waarmee het recht geconfronteerd wordt in deze situatie: de vrouw ongestraft laten of het offeren van een “zeer kostbaar moreel principe dat onderdeel is van de meeste rechtssystemen”.
NB analytisch belangrijk: dit gaat over de situatie na WOII: een persoon heeft gehandeld op basis van een evident onrechtvaardige wettelijke bepaling waarvan je nu moet besluiten of je die persoon daar achteraf voor mag straffen.
Wat is volgens Hospers een wetenschappelijke vraag?
Van wie is onderstaande uitspraak afkomstig en voor welke stroming in het denken over wetenschap is die karakteristiek?
“Science is the attempt to discover, by means of observation, and reasoning based upon it, first particular facts about the world, and then laws connecting facts with one another and (in fortunate cases) making it possible to predict future occurrences.”
“De rechtswetenschap heeft een normatief karakter en is daarmee inherent subjectief.”
Wat zou het antwoord van Stolker op deze stelling zijn?
Stolker bespreekt in zijn tekst de methode van de rechtswetenschap.
Welke van de onderstaande stellingen is juist?
Welk antwoord is juist ten aanzien van de volgende stellingen?
Dworkin bespreekt in zijn tekst het idee van ‘constitutionele integriteit’ (constitutional integrity), wat betekent dat binnen zijn theorie van de ‘moral reading’?
In welke gevallen hebben we volgens Clifford de plicht ons geloof in verhouding te laten zijn tot het bewijs?
Wanneer er een oprecht geloof bestaat welk tot een handeling leidt, is de houder van dat geloof volgens Clifford nog steeds schuldig wanneer:
Volgens Clifford is het verwerven van geloof op basis van onvoldoende bewijs:
Wat stellen Milton en Coleridge over geloof en waarheid?
Wat is het gewicht van autoriteit?
B
A
D
Milton en Coleridge zijn beide dat geloof zondig of onjuist is als het blindelings gevolgd wordt. Men moet de waarheid zoeken.
Men zou zich moeten laten leiden door deze regel: de gezamenlijke getuigenis van onze naasten moet voldoen aan dezelfde eisen als de getuigenis van een van hen. Kortom er is geen reden om iets te geloven omdat iedereen dat zegt, tenzij er een gegronde reden is om aan te nemen dat ten minste een persoon de waarheid kent, en deze spreekt voor zover hij die kent.
Wat was lange tijd de dominante visie van wetenschap op het recht?
Wat maakt de rechtsleer kwetsbaar?
Welke overlap bestaat er tussen juridisch onderzoek en de juridische praktijk?
Welke drie benaderingen van de rechtsleer onderscheidt de auteur?
De rechtsleer heeft een ietwat dubbelzinnige identiteit. Op welke wijzen kan het recht worden versterkt tot een academische discipline?
Er werd lange tijd gezegd dat universele wetten en theorieën kunnen worden gegeneraliseerd, getest en voorspeld, maar dit is niet meer het geval.
Rechtsgeleerden moeten in staat zijn om ethische, culturele en gedragsmatige aspecten en dilemma's te herkennen. Rechtsleer is een
.....read moreBertrand Russell stelt dat enkele elementen essentieel zijn voor de wetenschappelijke methode. Welke elementen zijn dit?
Hart beschrijft in het artikel “Positivism and the Separation of Law and Morals” drie opvattingen die aan het rechtspositivisme worden toegeschreven. Welke opvatting hoort hier niet toe?
Carel Stolker beschrijft in zijn artikel “Legal Scholarship: venerable and vulnerable” drie zwaktes van de rechtswetenschap. Wat behoort niet tot deze zwaktes?
Iemand stelde dat “That the sun will not rise tomorrow” mogelijk is, maar ook: “That the sun will rise tomorrow”. Wie sprake deze woorden en wat bedoelde hij ermee?
Welke van de volgende keuzeopties beschrijft het voordeel van Montesquieu's ideaal van de republique.
De gangbare classificatie van politieke systemen (monarchie,
.....read moreLet op: de open vragen van dit tentamen baseerden zich met name op het artikel van van Dooremalen, dat sind 2015 niet meer tot de voorgeschreven stof behoort.
Tot welke wetenschapsfilosofische stroming wordt Popper gerekend? Geef een (korte) omschrijving van deze stroming.
Wat bedoelt Popper met pseudowetenschap?
Geef drie voorbeelden van wat Popper pseudowetenschappen noemt; leg tevens uit waarom hij deze drie als pseudowetenschappen aanmerkt.
Volgens Popper is het falsificatie-criterium slechts bedoeld om wetenschappelijke van niet-wetenschappelijke uitspraken af te bakenen, maar niet om zinvolle (meaningful) van niet-zinvolle (meaningless) uitspraken te scheiden. Leg uit wat Popper hiermee bedoelt aan de hand van de theorie van het Oedipus-complex.
Wat is de kritiek van Gardner op de wetenschapstheorie van Popper?
Tot het kritisch rationalisme. Volgens het kritisch rationalisme beginnen we altijd met een hypothese of theorie en moeten we pas dan gaan waarnemen. Die hypothese of theorie gaat dus vooraf aan de waarneming en daarom spreken we van rationalisme (zie p. 198 van Dooremalen e.a.). Kritisch betekent hier dat de ervaring onze opvattingen/theorieën of hypotheses moet kunnen weerleggen. Wanneer de ervaring of waarneming daadwerkelijk onze theorie weerlegt, spreekt Popper van falsificatie. Hierin komt de invloed van het empirisme tot uiting.
Theorieën die niet in strijd kunnen komen met wat de ervaring ons leert, beschouwt Popper als pseudowetenschap: wat er ook gebeurt alles kan als een bevestiging van de theorie worden aangemerkt, het gaat dus om theorieën ‘that are able to explain every possible observation/capable of explaining everything’, Van Dooremalen e.a. p. 201).
Marxisme, astrologie, freudianisme/psychoanalyse van Freud/Adler, daarnaast kan ook nog Platonisme worden genoemd (zie dia hoorcollege). De reden dat deze theorieën door Popper als pseudowetenschappen worden aangemerkt is omdat zij altijd waar kunnen zijn, met andere woorden in de werkelijkheid kan altijd een bevestiging van de theorie worden gevonden; anders gezegd de theorie kan niet door de feiten/werkelijkheid worden gefalsificeerd. Voorbeeld. Volgens de Freudiaanse theorie denken mensen altijd aan seks, ook als ze er niet aan denken. Wat iemand ook zal zeggen deze theorie is altijd waar/wordt altijd bevestigd, kan niet worden gefalsificeerd.
Daarmee wil Popper zeggen dat het feit dat uitspraken die op grond van de psycho-analyse of de marxistische theorie worden gedaan, weliswaar niet voor de kwalificatie wetenschappelijk in aanmerking komen nu zij niet gefalsificeerd kunnen worden, maar daarmee zijn zij niet zinloos of zonder betekenis. Zo kan de freudiaanse theorie van het Oedipus complex (dat jongetjes verliefd zijn op hun moeder en stiekem met haar naar bed willen en hun vader als een concurrent zien
.....read moreLet op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Hume, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op joho.org. De artikelen van Stolker, Clifford en Hart zijn in 17/18 wederom voorgeschreven.
Wat onderscheidt volgens Hans Reichenbach een verklaring van een pseudo-verklaring? In een verklaring is sprake van:
Welke van de onderstaande stellingen is juist?
Hart betoogt dat in het werk van Jeremy Bentham alle elementen van de rechtsstaat worden behandeld (vrijheid van meningsuiting, persvrijheid, vrijheid van vereniging en vergadering, het legaliteitsbeginsel, het schuldprincipe als vereiste voor strafbaarheid, etc.). Waarom is dat in het kader van de argumentatie van Hart van belang?
Volgens William Clifford is er sprake van voldoende bewijs wanneer deze op ‘redelijke gronden’ gebaseerd is. Welke uitspraak met betrekking tot bewijs en redelijke gronden is juist?
Is het opleggen van de doodstraf in het Amerikaanse rechtssysteem “constitutioneel”?
Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Hume, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op joho.org. De artikelen van Stolker, Clifford en Hart zijn in 17/18 wederom voorgeschreven.
Een rechtsrealistische benadering van het recht leidt ertoe dat een rechtssubject:
Lees onderstaande passage uit de tekst ‘Is Reasonable Doubt Reasonable?’ van Larry Laudan (1941-):
“These passages already hint at the conclusion that a more detailed scrutiny of Supreme Court rulings would bear out, to wit, that the Supreme Court in the last generation has attempted to disconnect the standard of proof (BARD) from that set of philosophical notions that originally provided its grounding and coherence.” (p. 300)
Op welk criterium doelt Laudan?
Van den Haag bespreekt het argument van Cesare Beccaria tegen de doodstraf, namelijk dat het executeren van moordenaars moord legitimeert, immers de staat doet met de moordenaar wat de moordenaar met zijn slachtoffer heeft gedaan. Wat vindt Van den Haag van dat argument?
Waarover gaat de correspondentietheorie zoals John Searle die presenteert?
Welke uitspraak met betrekking tot Carel Stolkers opvattingen is onjuist?
Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Hume, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op Worldsupporter (gebruik de zoekfunctie). De artikelen van Stolker, Clifford en Hart zijn in 17/18 wederom voorgeschreven.
Welk van de onderstaande citaten komt uit “The Death Penalty Once More” van Ernest van den Haag?
Wat moet volgens Hans Reichenbach altijd worden vermeden in de wetenschap?
Wat is volgens Karl Popper het kenmerkende onderscheid tussen een wetenschappelijke theorie en een niet-wetenschappelijke theorie?
Bekijk de volgende redenering.
Conclusie: Een auto heeft bladeren.
Dit is een voorbeeld van:
Welk van onderstaande alternatieven is juist?
Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op joho.org.
Wat is het belangrijkste kenmerk van een logisch geldige redenering?
In welk opzicht vormt logica alleen geen bron van nieuwe waarheden?
Waarin verschillen waarnemingsuitspraken van de algemene wetenschappelijke wetten?
Waarin verschillen inductieve redeneringen van deductieve redeneringen?
Welke problemen brengt het inductieprincipe met zich mee?
Wat betekent het inductivisme?
Wat is een manier om het inductieprobleem te vermijden?
Van het basale wetenschapsbeeld van de inductivist gaat een bepaalde aantrekkingskracht uit. Wat is die aantrekkingskracht?
Wat is de hoofdconclusie van dit stuk?
Zie onderstaand voorbeeld.
In deze redenering zijn 1 en 2 de premissen, 3 is de conclusie. Men neemt aan dat duidelijk is dat als 1 en 2 waar zijn, 3 waar moet zijn. Dit is het belangrijkste kenmerk van een logisch geldige redenering: als de premissen waar zijn, dan moet de conclusie waar zijn.
De waarheid van feitelijke uitspraken die de premissen van een redenering vormen, kan niet worden vastgesteld door een beroep te doen op de logica. Logica kan alleen dat aan het licht brengen, wat volgt uit, of in zekere zin al ligt besloten in de uitspraken waarover we al beschikken. Tegenover deze beperking staat de kracht van de logica, dit is het waarheid beschermende karakter ervan.
Zij vormen de feiten die het bewijs leveren van algemene wetenschappelijke wetten. Ze vormen specifieke uitspraken over de stand van zaken op een bepaald tijdstip, dit zijn enkelvoudige uitspraken.
Dit zijn redeneringen die uitgaan van een eindig aantal feiten en die uitmonden in een algemene conclusie. Er is een onderscheid met logische, deductieve redeneringen. Een kenmerk van inductieve redeneringen is namelijk dat zij verder reiken
.....read moreJoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
Add new contribution