Constitutioneel Recht - UU - Oefententamen 2018/2019 (2)


Vragen

Vraag 1

In de voorgeschreven jurisprudentie bij thema 7 is de uitspraak van 7 maart 2017 in de zaak X en X tegen België, (ECLI:EU:C:2017:173) opgenomen. Deze zaak betrof een Syrisch gezin dat een zaak aanspande bij de Raad voor vreemdelingenbetwistingen in België. Die Raad besloot de zaak met spoed middels een prejudiciële vraag voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Geef kort in uw eigen woorden weer welke rechtsvraag in deze zaak speelde en hoe het Hof van Justitie deze rechtsvraag vervolgens beantwoordde.

    Vraag 2a

    Eens in de vier jaar laat de Raad voor de rechtspraak door een onafhankelijke visitatiecommissie onderzoeken hoe het gesteld is met de kwaliteit van de rechtspraak in Nederland. Onlangs presenteerde deze commissie haar conclusies. Een pikante conclusie is dat uitgerekend de rol van de Raad voor de rechtspraak zélf voor spanning bij rechters zorgt. Een aantal rechters ervaart de Raad namelijk als een verlengstuk van het Ministerie van Justitie & Veiligheid, aldus de commissie (Rapport Visitatie Gerechten 2018: Goede Rechtspraak, sterke rechtsstaat, Den Haag: 2019, p. 39). Als rechters het gevoel krijgen dat zij verantwoording moeten afleggen aan een orgaan dat zij beschouwen als een verlengstuk van de minister, dan levert dat staatsrechtelijk ongemak op.

    Beredeneer of, en zo ja op welke wijze, dit gevoel van (sommige) rechters verband houdt met hun onafhankelijkheid of onpartijdigheid.

    Vraag 2b

    Een andere aanbeveling van de commissie is dat de rechtspraak meer aan diversiteitsbeleid moet doen. De commissie heeft de indruk dat er nauwelijks mensen met een niet-westerse achtergrond bij de rechtspraak werken en dat de samenstelling van de rechterlijke macht daardoor cultureel nogal eenzijdig is. In een reactie merkte deskundige Saniye Çelik daarover het volgende op:

    ‘Als je affiniteit hebt met een vraagstuk, kan dat invloed hebben op de wijze waarop je dat behandelt. Denk aan discriminatie en racisme. Zo stappen rechters zonder migratieachtergrond makkelijker over bepaalde onderwerpen heen. Of kijk naar vrouwelijke rechters met kinderen, zij kijken heel anders naar gezinssituaties dan een man. Het is een meerwaarde, je brengt andere bagage mee’.

    Aan wat voor vorm van (on)partijdigheid raakt het citaat van Çelik?

    Vraag 2c

    Geef aan waar in het constitutionele recht de belangrijkste normen voor rechterlijke onpartijdigheid te vinden zijn.

    Vraag 3

    In 2017 kwam de Wet Intrekken Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid tot stand. Op grond van deze wet kan de Minister van Justitie & Veiligheid de Nederlandse nationaliteit intrekken van personen die zijn aangesloten bij een organisatie die volgens de minister deelneemt aan een gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Deze bevoegdheid bestaat echter uitsluitend ten opzichte van personen die naast de Nederlandse, ook nog een andere nationaliteit hebben.

    Stelt u zich het volgende (fictieve) scenario voor.

    In 2019 plaatst de minister de Organisasi Papua Merdeka (OPM) op de lijst van terroristische organisaties. De OPM richt zich al decennialang op de onafhankelijkheid van de Indonesische provincies Papoea en West Papoea.

    Ferry Klikwa Van Veste is geboren en getogen in Nederland. Hij heeft zowel de Nederlandse als (tegen zijn zin) de Indonesische nationaliteit. Hij is geregeld actief voor de OPM, meestal door demonstraties te organiseren. Eind 2019 besluit de Minister van J&V om de Nederlandse nationaliteit van Ferry in te trekken. Ferry is op dat moment in New York om bij het gebouw van de VN te demonstreren voor een vrij Papoea.

    Ferry gaat in beroep tegen dit besluit van de minister. In beroep voert hij aan dat de Wet Intrekken Nederlanderschapdiscrimineert tussen Nederlanders met een dubbele en een enkelvoudige nationaliteit. Hij doet in dat verband een beroep op het ongeschreven gelijkheidsbeginsel en artikel 1 Twaalfde Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daarnaast meent hij dat de wet op dit punt in strijd is met artikel 7 lid 1 van het Europees Nationaliteitsverdrag (EVN). Dat luidt (voor zover hier van belang):

    ‘Een Staat die Partij is, mag in zijn nationale wetgeving niet voorzien in het verlies van zijn nationaliteit van rechtswege of op initiatief van de Staat die Partij is, behoudens in de volgende gevallen:
    (...)
    d. gedrag dat de essentiële belangen van de Staat die Partij is, ernstig schaadt.'

    Vraag 3a

    In hoeverre komt de rechter toe aan een beoordeling van het beroep op artikel 7 lid 1 EVN?

    Vraag 3b

    Schets de mogelijkheden die de rechter heeft om vast te stellen of het ongeschreven gelijkheidsbeginsel in deze zaak geschonden wordt.

    Vraag 3c

    Beoordeel of met het intrekken van de Nederlandse nationaliteit van Ferry artikel 1 Twaalfde Protocol EVRM is geschonden.

    Vraag 3d

    Stel dat de rechter het beroep van Ferry op artikel 1 Twaalfde Protocol bij het EVRM honoreert. Welke (constitutionele) mogelijkheden heeft de rechter dan om rechtsbescherming te bieden? Betrek in uw antwoord de verschillende remedies die de rechter tot zijn beschikking heeft om de strijd tussen de wet en de verdragsbepaling op te heffen.

    Vraag 4

    Joost Sillen poneert aan het einde van zijn artikel ‘De vertrouwensregel en het parlementaire stelsel’ de stelling: “Feitelijk is het parlement opnieuw, net als in de Bataafse Staatsregeling, de ‘Hoogste Magt’.”

    Op welke drie ontwikkelingen in de Nederlandse constitutionele geschiedenis, berust die stelling van Sillen?

    Geef tevens weer wanneer deze ontwikkelingen hebben plaatsgevonden (max 300 woorden).

    Vraag 5

    PvdA-Tweede Kamerlid Kuiken maakt zich middels een wetsvoorstel sterk voor een verbod op jongensbesnijdenis.

    Hoe verloopt in een dergelijk geval de wetgevingsprocedure?

    Om deze vraag te beantwoorden dient u de onderstaande stappen in de juiste chronologische volgorde te zetten.

    N.B. Er zitten ook stappen bij die onjuist zijn. Die mogen niet in de volgorde worden opgenomen.

    1. indienen wetsvoorstel bij de Tweede Kamer
    2. indienen amendementen in de Eerste Kamer
    3. aanhangig maken van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer
    4. indienen wetsvoorstel bij de Eerste Kamer
    5. advisering over het wetsvoorstel door de Nationale ombudsman
    6. advisering over het wetsvoorstel door de Raad van State
    7. bekrachtiging door de regering
    8. behandeling van het voorstel in de Tweede Kamer
    9. stemming in de Eerste Kamer

    Vraag 6a

    Uit welke landen bestaat het Koninkrijk der Nederlanden?

    Vraag 6b

    Kan een minister beleidsregels vaststellen met betrekking tot de taakuitoefening door een zelfstandig bestuursorgaan?

    Vraag 6c

    Tweede Kamerlid Theo Hiddema werd bij de Provinciale Statenverkiezingen van maart 2019 verkozen tot lid van de Provinciale Staten van de provincie Limburg. Is het Hiddema als lid van de Tweede Kamer toegestaan om ook lid van Provinciale Staten van de provincie Limburg te zijn?

    Vraag 6d

    De relatie tussen het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur van een waterschap wordt vaak ‘monistisch’ genoemd. Waarom?

    Antwoordindicatie

    Vraag 1

    Het ging in deze zaak om Syrisch gezin dat op grond van de EU-visumcode bij de Belgische ambassade in Beiroet (Libanon) een visum aanvroeg om naar België af te reizen. Vanwege de onveilige situatie in Syrië en het feit dat zij als christenen dreigden te worden vervolgd wegens hun geloofsovertuiging wilden zij Syrië verlaten. Een dergelijk visum zou hen toestaan om maximaal 90 dagen in België te verblijven. Ter onderbouwing van hun visumaanvraag voerde het gezin aan dat het recht op asiel in artikel 18 van het Handvest van de Grondrechten van de EU de lidstaten een positieve verplichting oplegt om het recht op asiel te garanderen (in de zin dat vluchtelingen uit derde landen niet alleen recht hebben op asiel wanneer zij in een lidstaat asiel
    aanvragen, maar dat een lidstaat hen ook de mogelijkheid moet bieden om legaal naar die lidstaat af te reizen om asiel aan te vragen). De toekenning van die bescherming was volgens het gezin de enige manier waarop het risico van schending van het recht op leven (artikel 2 EVRM) en het verbod van folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen (artikel 3 EVRM) kon worden afgewend. (NB: voor een juiste beantwoording van de vraag is het niet nodig deze casus uit te schrijven. Voor de duidelijkheid is dat hier wel gedaan).

    Rechtsvraag:

    Uit deze casus volgen eigenlijk twee rechtsvragen. De eerste vraag is of artikel 18 Handvest inderdaad een dergelijke positieve verplichting aan de lidstaten oplegt. Dit is de vraag die de Belgische rechter in feite aan het Hof van Justitie van de EU voorlegt. Een voorvraag die het HvJ hierbij ook moet stellen is echter of artikel 18 Handvest hier inderdaad van toepassing is.

    Antwoord:

    In antwoord op deze vragen begint het HvJ met vaststellen dat de visumcode is vastgesteld om maatregelen te nemen inzake visa voor voorgenomen verblijven van ten hoogste drie maanden. Het Syrische gezin heeft evenwel om humanitaire redenen visa aangevraagd met de bedoeling in België asiel aan te vragen en dus een verblijfsvergunning aan te vragen met een geldigheids-duur van meer dan 90 dagen. Hieruit leidt het HvJ af dat de aanvraag van het Syrische gezin niet binnen de werkingssfeer van de visumcode vallen, ook al hebben zij hun aanvraag formeel gezien op grond van deze code ingediend. Voor de toepasselijkheid van het Handvest is van belang dat artikel 51 lid 1 van het Handvest stelt dat het Handvest zich uitsluitend richt tot de lidstaten wanneer zij het EU-recht ten uitvoer brengen. Aangezien de situatie in kwestie niet wordt geregeld door het EU-recht, zijn de bepalingen van het Handvest niet van toepassing en dient de kwestie te worden afgedaan onder nationaal recht. Aan de vraag of artikel 18 Handvest een positieve verplichting inhoudt voor de lidstaten om het recht op asiel te garanderen komt het HvJ dan ook niet toe.

    Vraag 2a

    Ter inleiding: het was de bedoeling dat u hier beredeneert of en in hoeverre zowel de onafhankelijkheid als de onpartijdigheid in het geding zijn. Er zijn verschillende antwoorden mogelijk, maar een volledig antwoord bevat steeds 1) een beschrijving van onpartijdigheid en onafhankelijkheid, 2) een toepassing daarvan op de casus, die verder gaat dan het herhalen van de vraag, en 3) een conclusie.

    Het ongemakkelijke gevoel van de rechters houdt geen verband met hun onpartijdigheid. Het vereiste van onpartijdigheid houdt in dat de rechter niet vooringenomen is in een concrete zaak, bijvoorbeeld omdat hij een belang heeft bij een bepaalde uitkomst, een relatie heeft met één van de partijen in het geschil, of bijvoorbeeld door eerdere uitingen of gedragingen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid. Dit staat los van zijn of haar verhouding met de minister en de Raad voor de Rechtspraak.

    Het vereiste van onafhankelijkheid houdt in dat de rechter onafhankelijk van andere instituties recht kan spreken, en valt uiteen in persoonlijke, zakelijke, en institutionele afhankelijkheid.

    De persoonlijke – ook wel: rechtspositionele – onafhankelijkheid heeft betrekking op de positie van de rechter. Hij heeft baan- en salariszekerheid, en kan alleen ontslagen worden door een tot de rechterlijke macht behorend gerecht. De Raad voor de Rechtspraak heeft geen bevoegdheden die de positie van een individuele rechter kunnen aantasten.

    De zakelijke onafhankelijkheid heeft betrekking op het vermogen van de rechter vrij van externe bemoeienis uitspraak te doen in een zaak. Dat betekent onder meer dat de minister zich niet met de behandeling van individuele zaken mag bemoeien. Dat is vastgelegd in artikel 109 Wet RO en ook het sub judice beginsel getuigt hiervan. Ook de Raad voor de Rechtspraak mag dit niet, zo kunt u vinden in artikel 69 Wet RO.

    Maar de Raad voor de Rechtspraak heeft wel een takenpakket dat wel raakt aan de behandeling van die zaken. Zo gaat ze over de begroting van de gerechten. Dat betekent dat er wellicht ontoereikend budget voor handen is voor nader onderzoek dat de rechter nodig acht om uit-spraak te doen. In die zin is hij niet helemaal vrij om zaken te behandelen zoals hem goeddunkt. Dat deze bemoeienis plaats vindt door de Raad van de Rechtspraak, die nauwe banden heeft met de minister, maakt dit extra problematisch.

    Ook de institutionele onafhankelijkheid speelt hier een rol. De verschillende machten moeten gescheiden zijn. De minister vertegenwoordigt de uitvoerende macht, de rechter de rechtsprekende macht. De Raad zou een bemiddelende rol tussen beiden moeten uitvoeren, en de rechtspraak moeten vertegenwoordigen bij regering en parlement. Nadeel hiervan is wel dat de schotten tussen de machten poreus worden. De Raad voor de Rechtspraak staat in een gezagsrelatie tot de minister van J&V. Zo is de Raad gehouden aanwijzingen van de minister op te volgen, en als zodanig kan zij gezien worden als ‘verlengstuk’ van de minister. Tegelijkertijd hebben er één of meer leden van de rechterlijke macht zitting in de raad (artikel 84 Wet RO). De scheidslijn tussen rechterlijke macht en uitvoerende macht vervaagt hierdoor.

    Al met al staan de partijdigheid en persoonlijke onafhankelijkheid van de rechter door de positie van de Raad niet ter discussie. De zakelijke en institutionele onafhankelijkheid worden door de positie van de Raad wel enigszins genuanceerd.

    NB:

    1. De Raad voor de Rechtspraak geeft geen aanwijzingen in individuele zaken, en kan de rechter niet op het matje roepen vanwege een bepaalde uitspraak (zie artikel 96 Wet RO). Redeneringen die gebaseerd zijn op de aanname dat dit wel het geval is, zijn dus onjuist. Hetzelfde geldt voor de redenering dat de Minister via de Raad artikel 109 Wet RO probeert te omzeilen.
    2. De Raad van State is niet hetzelfde als de Raad voor de Rechtspraak, en de positie van die eerste is bij het beantwoorden van deze vraag irrelevant.

    Vraag 2b

    Bij het citaat gaat het om de subjectieve onpartijdigheid). Het gaat namelijk om de persoon van de rechter zelf, zijn of haar persoonlijke overtuiging en instelling.

    Vraag 2c

    In artikel 6 EVRM komt duidelijk naar voren dat de rechter onpartijdig moet zijn. De Grondwet noemt de onpartijdigheid zelf niet. Eventueel kan nog worden opgemerkt dat de uitwerking van onpartijdigheid (in de vorm van wrakingsregelingen) wel in het bestuurs- respectievelijk het straf- en burgerlijk procesrecht is geregeld (zie artt. 8:15-8:18 Awb, 512-115 Sv en 36-39 Rv). Eventueel ook art. 12 Wet RO of art. 121 Gw.

    Vraag 3a

    Daarvoor is nodig dat artikel 7 lid 1 (sub d) EVN rechtstreekse werking heeft (‘een ieder verbindend’) is. Zie artikelen 93-94 Grondwet.

    Op basis van de arrest(en) (Spoorwegstaking en/of) Rookverbod, is daarvoor in de eerste plaats beslissend, of uit het EVN of de totstandkoming van het verdrag, blijkt dat rechtstreekse werking is uitgesloten. Dat is weliswaar het geval, maar dat kan men als student niet weten want daarover wordt in de casus niets gezegd. Bij gebrek aan informatie is dan de inhoud van de verdragsbepaling beslissend.

    Het gaat erom of deze bepaling onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om, in de context waarin zij wordt ingeroepen, in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te worden toegepast.

    Uit het arrest Rookverbod volgt in dat verband dat moet worden bezien of de verdragstekst in de context van de voorliggende zaak voldoende concreet is. In dit geval kan zowel worden beargumenteerd en geconcludeerd tot voldoende, als tot onvoldoende duidelijkheid.

    In de casus is geen sprake van Europees Unie-recht. Gelet op de leerdoelen bij thema 6 mag van studenten worden verwacht dat ze kunnen identificeren dat het hier om de doorwerking van (ander) internationaal recht gaat, dat afwijkt van de manier waarop EU-recht doorwerkt in de nationale rechtsorde. Dat het om het Europees Nationaliteitsverdrag (EVN) gaat, is geen aanleiding om te concluderen dat het om EU-recht gaat. (Net als het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) geen EU-recht is.)

    Vraag 3b

    In deze zaak stelt Ferry dat de Wet Intrekken Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid het ongeschreven gelijkheidsbeginsel schendt. De Wet Intrekken is een wet in formele zin (art. 81 Gw).

    De rechter mag op grond van artikel 120 Gw zoals uitgelegd in het Harmonisatiewet-arrest een wet in formele zin niet toetsen aan ongeschreven algemene rechtsbeginselen zoals het onge-schreven gelijkheidsbeginsel.

    Een kleine mogelijkheid werd in het Harmonisatiewet nog wel geboden voor de zogenaamde ‘niet door de wetgever verdisconteerde omstandigheden’. In casu volgt het verschil tussen enkel- en meervoudige nationaliteit letterlijk uit de wet, dus is van zo’n niet verdisconteerde omstandigheid geen sprake, in tegendeel; dus de rechter mag de wet niet toetsen aan het onge-schreven gelijkheidsbeginsel.

    Vraag 3c

    Het juiste antwoord moest – zoals ieder toets aan een non-discriminatiebepaling - uit twee elementen bestaan:

    Eerst moest beoordeeld worden of er sprake was van onderscheid. Aangevoerd kon bijvoorbeeld worden dat onderscheid gemaakt tussen mensen met een enkelvoudige en een dubbele nationaliteit.

    Vervolgens moest de vraag worden beantwoord of het onderscheid ook neerkomt op discriminatie. Niet ieder onderscheid is ook te kwalificeren als discriminatie in de zin van artikel 1 Protocol 12. Of anders; kan het onderscheid worden gerechtvaardigd? Het EHRM toetst daarbij aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

    Een verwijzing naar EHRM Sunday Times is hier in beginsel niet relevant.

    Vraag 3d

    De rechter heeft twee remedies tot zijn beschikking om strijd tussen de wet en een verdrags-bepaling op te heffen. Hij kan de Nederlandse wet verdragsconform interpreteren, of deze bui-ten toepassing laten op grond van art. 94 Grondwet.

    Verdragsconforme interpretatie is in dit geval niet echt aan de orde. De rechter zou dan ofwel de wet zodanig moeten lezen dat deze (ook) niet meer van toepassing is op mensen met meerdere nationaliteiten, en daarmee zou hij de wet feitelijk buiten toepassing laten. Of de rechter zou de wet zodanig moeten lezen dat deze altijd kan worden toegepast, ook ten aanzien van mensen die alleen de Nederlandse nationaliteit hebben. In dat geval zou de rechter de rechtspositie van derden (die dus niet in de procedure betrokken waren) aantasten. Dat zou spanning opleveren met het legaliteitsbeginsel. (Om nog maar te zwijgen van het feit dat het intrekken van nationaliteit verdragsrechtelijk achterwege moet blijven wanneer dat zou leiden tot staat-loosheid, maar dat hoeft u niet te weten). (relevante stof: artikel Montesquieu & Judge Dredd] De rechter kan het voorschrift dat de minister de bevoegdheid geeft om de nationaliteit van mensen met een dubbele nationaliteit te ontnemen wel buiten toepassing laten. Dan is er geen grondslag meer om Ferry zijn nationaliteit te ontnemen. Ferry zou daarbij gebaat zijn. (Zie arrest Arbeidskostenforfait).

    Vraag 4

    • In de eerste plaats de invoering van de ministeriële verantwoordelijkheid, aanvankelijk de strafrechtelijke variant (die uitsluitend een symbolische betekenis had) in 1840, maar later en belangrijker: de politieke ministeriële verantwoordelijkheid. Dit proces kreeg in 1848 zijn beslag.
    • In de tweede plaats de ontwikkeling van de vertrouwensregel, inhoudende dat het kabi-net en individuele bewindspersonen het vertrouwen behoren te hebben van het parle-ment (of in elk geval de Tweede Kamer). Die ontwikkeling begon in de periode
    • 1866-1868 met de kwestie-Mijer en de Luxemburgse kwestie.
    • In de derde plaats kan nog worden gewezen op de ontwikkeling die het ontbindingsrecht (d.w.z. het recht van de regering om de Tweede Kamer te ontbinden) heeft doorgemaakt. Dat werd in 1848 als tegenwicht tegen de politieke ministeriële verantwoordelijkheid ingevoerd. (Kortmann, p. 88). Na de Luxemburgse kwestie raakte het ontbindingsrecht echter in onbruik als middel om conflicten met de Kamer te beslechten.
    • Voor wat betreft de invoering stelsel van evenredige vertegenwoordiging/het kiesrecht: dat vergroot niet de macht van het parlement ten opzichte van de regering, maar alleen de representativiteit en de invloed die de burgers hebben op de samenstelling ervan.
    • Het Meerenbergarrest is in dit opzicht geen relevante ontwikkeling, omdat het vooral gaat over het terugdringen van de macht/bevoegdheden van de Koning en niet over de ontwikkeling van ons parlementaire stelsel: de verhouding tussen de regering en het parlement.

    Vraag 5

    3, 6, 8, 4, 9, 7.

    Vraag 6a

    Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, zie Preambule Statuut.

    Vraag 6b

    Ja, dat kan. Een en ander volgt uit artikel 21 Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. (en voorgeschreven stof).

    Vraag 6c

    Ja, dat is toegestaan. Zie artikel 57 Gw en 13 Provinciewet.

    Vraag 6d

    De leden van het dagelijks bestuur, met uitzondering van de voorzitter, worden door en uit het algemeen bestuur benoemd. Zie artikel 41 Waterschapswet.

    Check page access:
    Public
    Check more or recent content:

    Constitutioneel Recht - UU - Oefenmaterialen

    Constitutioneel Recht - UU - Oefententamen 2019/2020

    Constitutioneel Recht - UU - Oefententamen 2019/2020


    Vragen

    Casus

    Dirk Klaasen is directeur van een bloemenkweekbedrijf. Zijn bedrijf Bloemop doet zaken met groothandels over de gehele wereld. In 2006 ontwikkelt Bloemop een nieuwe margriet. Hij noemt deze margriet de special margros. Bloemop registreert deze margriet in het rassenregister van de branchevereniging. De margriet wordt erg vaak verkocht. In 2017 krijgt Dirk Klaasen echter een brief van een andere kweker: Coschap. In de brief staat dat Coschap een soortgelijke margriet heeft ontwikkeld en dat Coschap in 2012 het intellectuele eigendom op deze margriet heeft verkregen (dit wordt ook wel een ‘kwekersrecht’ genoemd). Bloemop maakt volgens Coschap al jaren inbreuk op dit eigendomsrecht. Coschap vordert een hoog bedrag aan schadevergoeding en dat Bloemop de productie van de margriet onmiddellijk staakt.

    Dirk Klaasen is het hier niet mee eens omdat hij weet dat de margriet van Coschap pas jaren na zijn eigen margriet is ontwikkeld. Nu hij zijn margriet direct bij de branchevereniging had aangemeld, weet iedereen in de kwekerswereld daarvan. Hij is van mening dat Coschap nooit een kwekersrecht had mogen krijgen voor deze margriet. Op grond van art. 49 van de Zaaizaad- en Plantgoedwet (ZPW) is namelijk geregeld dat een kwekersrecht uitsluitend wordt verleend voor plantenrassen die ‘nieuw en onderscheidbaar’ zijn. Lid 4 van die bepaling bepaalt:

    ‘Een ras wordt als onderscheidbaar aangemerkt indien het duidelijk te onderscheiden is van elk ander ras waarvan het bestaan op het tijdstip van indiening van de aanvraag algemeen bekend is. In ieder geval worden als algemeen bekend beschouwd rassen waarvoor in enig land een aanvraag tot verlening van kwekersrecht of tot inschrijving van dat ras in een officieel rassenregister is ingediend, vanaf de datum van de aanvraag, mits de aanvraag leidt of heeft geleid tot verlening van kwekersrecht of inschrijving in het rassenregister’.

    Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad is de registratie van een plant bij de branchevereniging te beschouwen als een inschrijving in een officieel rassenregister. Coschap had derhalve nooit een kwekersrecht mogen krijgen op deze margriet. Dirk Klaasen vraagt zijn advocaat om advies in deze zaak. Zijn advocaat wijst op art. 75 lid 1 jo. art. 78 ZPW. Op grond van deze bepalingen zou de Rechtbank het kwekersrecht op vordering van Bloemop kunnen vernietigen, omdat dit recht ten tijde van de verlening niet onderscheidbaar was. Als het kwekersrecht wordt vernietigd, dan heeft Coschap geen recht op schadevergoeding. Daarbij komt dat Dirk Klaasen de productie van de margriet dan ook niet hoeft stop te zetten. Dirk Klaasen geeft zijn advocaat de opdracht om deze vordering in te stellen.
    De advocaat loopt tegen een probleem op die hij niet had voorzien. Op grond van art. 77 ZPW werkt de vernietiging van het kwekersrecht vanaf het moment van de rechterlijke uitspraak. Dit zou betekenen dat de vernietiging geen terugwerkende kracht heeft. Dit heeft

    .....read more
    Access: 
    Public
    Constitutioneel Recht - UU - Oefententamen 2018/2019 (1)

    Constitutioneel Recht - UU - Oefententamen 2018/2019 (1)


    Vragen

    Vraag 1

    Artikel 94 Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO) bepaalt ten aanzien van de taken van de Raad voor de rechtspraak:

    De Raad heeft tot taak ondersteuning te bieden aan activiteiten van de gerechten die gericht zijn op uniforme rechtstoepassing en bevordering van de juridische kwaliteit.

    In aanvulling op deze bepaling bepaalt artikel 96 lid 1 Wet RO:

    Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in de artikelen 94 en 95, treedt de Raad niet in de procesrechtelijke behandeling van, de inhoudelijke beoordeling van alsmede de beslissing in een concrete zaak.

    Leg uit waarom deze waarborg in de Wet RO is opgenomen. Besteed daarbij aandacht aan de positie van de Raad voor de rechtspraak binnen de rechterlijke organisatie.

    Vraag 2

    Het is een staatsrechtelijke conventie dat wanneer een minister zijn ontslag aanbiedt, de staatssecretaris op hetzelfde ministerie dat ook doet.

    Geef een verklaring voor deze conventie.

    Vraag 3a

    Kan een overheidsambt aanspraak maken op bescherming door klassieke grondrechten?

    Vraag 3b

    Volgens de grondwetgever moeten algemene beperkingen van grondrechten zijn terug te voeren op de grondwettelijke beperkingssystematiek. Tegelijkertijd heeft de grondwetgever geaccepteerd dat de reikwijdte van grondrechten ‘redelijk uitgelegd’ moeten worden. Leg uit hoe die twee leerstukken met elkaar in verband te brengen zijn.

    Vraag 4

    Leg uit hoe het arrest HR 12-05-1999 (Arbeidskostenforfait) logisch in verband kan worden gebracht met de woorden ‘vinden geen toepassing’ uit artikel 94 Grondwet.

    Vraag 5

    Stel: de gemeenteraad van Utrecht is de toenemende verruwing op social media zat en wenst daartegen op te treden. Eén van de raadsleden komt met het voorstel om een verbod op het gebruik van social media binnen de gemeente Utrecht op te nemen in de algemene plaatselijke verordening (APV).

    Beargumenteer of de gemeenteraad van Utrecht bevoegd is een dergelijk verbod op te nemen in de APV.

    Vraag 6a

    In de gemeente Hilvarenbeek heeft een groep bewoners het aan de stok gekregen met de leden van een lokale motorclub die overlast veroorzaakt. Op een dag kondigt een groep boze bewoners in de lokale media aan de daaropvolgende zaterdag voor het gemeentehuis te gaan demonstreren tegen de aanwezigheid van de motorclub in de gemeente. Al snel meldt de motorclub via Facebook dan ook naar het gemeentehuis te komen, om de leugens die volgens de leden over de club worden verspreid
    tegen te spreken. Zoals de APV vereist stellen beide groepen de burgemeester tijdig in kennis van hun plannen. De burgemeester maakt zich grote zorgen nu zoveel boze burgers zich op zaterdag voor het gemeentehuis zullen verzamelen. De burgemeester wenst beide demonstraties te verbieden, uit vrees voor ongeregeldheden.

    Geef aan welke rechtsregels de burgemeester moet betrekken bij de beoordeling of zij beide demonstraties mag verbieden.

    Vraag 6b

    Op advies van haar ambtenaren besluit de burgemeester de demonstraties toch niet te verbieden.

    .....read more
    Access: 
    Public
    Constitutioneel Recht - UU - Oefententamen 2018/2019 (2)

    Constitutioneel Recht - UU - Oefententamen 2018/2019 (2)


    Vragen

    Vraag 1

    In de voorgeschreven jurisprudentie bij thema 7 is de uitspraak van 7 maart 2017 in de zaak X en X tegen België, (ECLI:EU:C:2017:173) opgenomen. Deze zaak betrof een Syrisch gezin dat een zaak aanspande bij de Raad voor vreemdelingenbetwistingen in België. Die Raad besloot de zaak met spoed middels een prejudiciële vraag voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

    Geef kort in uw eigen woorden weer welke rechtsvraag in deze zaak speelde en hoe het Hof van Justitie deze rechtsvraag vervolgens beantwoordde.

      Vraag 2a

      Eens in de vier jaar laat de Raad voor de rechtspraak door een onafhankelijke visitatiecommissie onderzoeken hoe het gesteld is met de kwaliteit van de rechtspraak in Nederland. Onlangs presenteerde deze commissie haar conclusies. Een pikante conclusie is dat uitgerekend de rol van de Raad voor de rechtspraak zélf voor spanning bij rechters zorgt. Een aantal rechters ervaart de Raad namelijk als een verlengstuk van het Ministerie van Justitie & Veiligheid, aldus de commissie (Rapport Visitatie Gerechten 2018: Goede Rechtspraak, sterke rechtsstaat, Den Haag: 2019, p. 39). Als rechters het gevoel krijgen dat zij verantwoording moeten afleggen aan een orgaan dat zij beschouwen als een verlengstuk van de minister, dan levert dat staatsrechtelijk ongemak op.

      Beredeneer of, en zo ja op welke wijze, dit gevoel van (sommige) rechters verband houdt met hun onafhankelijkheid of onpartijdigheid.

      Vraag 2b

      Een andere aanbeveling van de commissie is dat de rechtspraak meer aan diversiteitsbeleid moet doen. De commissie heeft de indruk dat er nauwelijks mensen met een niet-westerse achtergrond bij de rechtspraak werken en dat de samenstelling van de rechterlijke macht daardoor cultureel nogal eenzijdig is. In een reactie merkte deskundige Saniye Çelik daarover het volgende op:

      ‘Als je affiniteit hebt met een vraagstuk, kan dat invloed hebben op de wijze waarop je dat behandelt. Denk aan discriminatie en racisme. Zo stappen rechters zonder migratieachtergrond makkelijker over bepaalde onderwerpen heen. Of kijk naar vrouwelijke rechters met kinderen, zij kijken heel anders naar gezinssituaties dan een man. Het is een meerwaarde, je brengt andere bagage mee’.

      Aan wat voor vorm van (on)partijdigheid raakt het citaat van Çelik?

      Vraag 2c

      Geef aan waar in het constitutionele recht de belangrijkste normen voor rechterlijke onpartijdigheid te vinden zijn.

      Vraag 3

      In 2017 kwam de Wet Intrekken Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid tot stand. Op grond van deze wet kan de Minister van Justitie & Veiligheid de Nederlandse nationaliteit intrekken van personen die zijn aangesloten bij een organisatie die volgens de minister deelneemt aan een gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Deze bevoegdheid bestaat echter uitsluitend ten opzichte van personen die naast de Nederlandse, ook nog een andere nationaliteit hebben.

      Stelt u zich het volgende (fictieve) scenario voor.

      In 2019 plaatst de

      .....read more
      Access: 
      Public
      Constitutioneel Recht - UU - Oefententamen 2017/2018 (1)

      Constitutioneel Recht - UU - Oefententamen 2017/2018 (1)


      Vragen

      Vraag 1 telt mee voor 75%; vraag 2 voor 25%.

      Vraag 1

      U hebt gezien dat de grondwetgever ervoor kiest delegatie soms wel mogelijk te maken en soms niet. Schrijf een kritische reflectie van maximaal 500 woorden, exclusief voetnoten. De informatie in de voetnoten dient beperkt te blijven tot bronvermeldingen. In uw kritische reflectie betoogt u aan de hand van uw selectie van grondwetsbepalingen bij vraag 2 of u het, bezien vanuit één of meer van de beginselen van de democratische rechtsstaat, eens bent met de keuzes die de grondwetgever heeft gemaakt. Hierbij is het niet de bedoeling dat u alle geselecteerde grondwetsartikelen afzonderlijk langsloopt. Van belang is een geïntegreerde benadering, waarbij u bijvoorbeeld categorieën van bepalingen onderscheidt of anderszins een onderverdeling of structurering aanbrengt. U gaat hierbij uit van de beginselen van de democratische rechtsstaat zoals beschreven in C.A.J.M. Kortmann, Constitutioneel recht, herziene 7 e druk (2016), Deventer: Kluwer, of in M.C. Burkens, e.a., Beginselen van de democratische rechtsstaat, 7e druk (2012) of 8 e druk (2017), Deventer: Kluwer.

      Regels:

      • Uw beschouwing heeft de vorm van een lopend betoog (en bestaat dus uit een inleiding, een kern en een slot en bevat geen opsommingstekens, telegramstijl, etc.).
      • Uw betoog is in correct Nederlands geschreven.

      Beoordeling:
      Uw betoog wordt beoordeeld met:

      • 0 punten (zeer slecht)
      • 2 punten (slecht)
      • 4 punten (onvoldoende)
      • 6 punten (voldoende)
      • 8 punten (goed)
      • 10 punten (uitstekend).

      Bij de beoordeling wordt gekeken naar de volgende criteria:

      • structuur van de argumentatie: de tekst brengt de lezer op een duidelijke manier van A naar B;
      • kwaliteit van de argumentatie: de wijze waarop de lezer van A naar B wordt gevoerd is logisch, consistent en overtuigend;
      • juridische correctheid: de argumentatie is gestoeld op overtuigende en correcte juridische aannames;
      • helderheid van de conclusie: de beschouwing mondt uit in een duidelijke conclusie;
      • taalvaardigheid;
      • integriteit: omgang met bronnen is correct. Verwijs naar uw bronnen volgens de richtlijnen van de meest recente versie van de Kluwer Leidraad voor juridische auteurs, (M.H. Bastiaans e.a., Leidraad voor juridische auteurs, 8 e druk, Deventer: Wolters Kluwer, 2016).

      (NB: ten aanzien van dit beoordelingscriterium bestaat er een ondergrens. Voor fraude en plagiaat gelden de voorschriften en procedure zoals beschreven in het OER)

      In Nederland is er sprake van een grondwet sinds 1814. De grondwet 1814 ervoor dat er grondrechten van het volk werden vastgelegd en beschermd, waaronder de vrijheid van godsdienst. In de loop der jaren heeft de grondwet vele ontwikkelingen meegemaakt. Om de rechten en regels uit de grondwet voldoende te kunnen waarborgen is het bij vele grondwetsartikelen noodzakelijk dat deze vanuit de formele wetgever gedelegeerd kan worden aan andere specifieke instanties. Als eerste zal er gekeken worden naar de grondrechten (Hoofdstuk 1 Gw) die weer
      onderverdeeld worden in de klassieke en

      .....read more
      Access: 
      Public
      Constitutioneel Recht - UU - Oefententamen 2017/2018 (2)

      Constitutioneel Recht - UU - Oefententamen 2017/2018 (2)


      Vragen

      Vraag 1

      De minister van Justitie en Veiligheid van de partij ‘Veiligheid & Geborgenheid’ stuurt een instructie naar alle gerechten binnen de rechtelijke macht. In de instructie beveelt hij dat alle rechters met onmiddellijke ingang altijd gevangenisstraffen opleggen bij veroordelingen op grond van overtreding van de Opiumwet. Daarbij wordt vermeld dat rechters die zich niet aan deze instructie houden door de minister op staande voet zullen worden ontslagen.

      Beargumenteer in hoeverre de voorstellen van de minister strijdig zijn met diverse aspecten van de rechterlijke onafhankelijkheid. Benoem daarbij de relevante artikelen. (10 punten)

      Vraag 2

      In de aanloop naar Kerst lopen de gemoederen hoog op. De vereniging ‘De Drie Biggetjes’ verzet zich al jaren fel tegen de varkens uit de bio-industrie, die ook dit jaar weer met Kerst op tafel verschijnen. Op dinsdag 17 december 2018 stelt de vereniging, ruim binnen de daarvoor in de APV gestelde termijn (48 uur), de burgemeester van Zoeterwoude in kennis van haar plan om op zaterdag 22 december grootschalig te protesteren in het dorp. De burgemeester weet dat zo’n protest zo vlak voor Kerst erg gevoelig ligt bij de varkensboeren in de gemeente. Die bezinnen zich, volgens politie-informatie, ook al op tegenacties. Bovendien zijn er gedurende de Kerstdagen in Zoeterwoude speciale markten en braderieën op diverse plaatsen in het dorp. Om ellende te voorkomen overweegt de burgemeester om de vereniging te laten weten dat zij op zaterdag 29 december, een week na Kerst, mag komen demonstreren.

      U bent jurist bij de gemeente Zoeterwoude en wordt om advies gevraagd over dit voornemen in het licht van het recht op vrijheid van betoging. Wat adviseert u de burgemeester, gelet op het geldende juridische kader? (8 punten)

      Vraag 3

      Uiteindelijk staat de burgemeester de vereniging ‘De Drie Biggetjes’ toch toe op zaterdag 22 december te demonstreren. De lokale varkensboeren zijn zeer ontstemd over de komst van ‘De Drie Biggetjes’. Ze kondigen aan om met hun tractoren de afrit op de A4 naar Zoeterwoude te blokkeren. Zo willen zij de bussen met demonstranten tegenhouden. Op Facebook hebben zich vele boeren aangemeld voor het evenement ‘Stop de planteneters’. De burgemeester krijgt weet van de plannen, maar neemt geen voorzorgsmaatregelen. De boeren zijn wel boos, maar de burgemeester verwacht niet dat ze echt met hun tractoren de snelweg zullen blokkeren. Dat blijkt hij verkeerd te hebben ingeschat. Tientallen tractoren blijken op 22 december de afrit naar Zoeterwoude te blokkeren. De hele situatie heeft een verkeerschaos tot gevolg. Na uren te hebben stilgestaan op de snelweg, besluiten de demonstranten van ‘De Drie Biggetjes’ terug te keren naar huis. De vereniging is boos dat zij nog steeds niet heeft kunnen demonstreren in Barneveld en bezint zich op juridische stappen tegen de burgemeester.

      U bent juridisch adviseur van ‘De Drie Biggetjes’. Hoe beargumenteert u dat de

      .....read more
      Access: 
      Public
      Constitutioneel Recht - UU - Oefententamen 2016/2017

      Constitutioneel Recht - UU - Oefententamen 2016/2017


      Vragen

      Vraag 1

      Geef ten minste twee argumenten tegen de volgende stelling: ‘Na 1798 raakt het principe van volkssoevereiniteit steeds duidelijker in de constitutie verankerd.’ (6 pt)

      Vraag 2

      Leg kort uit voor welk type rechterlijke onafhankelijkheid artikel 109 Wet RO een waarborg biedt. (4 pt)

      Vraag 3

      Artikel 81 en volgende van de Grondwet benaderen wetgeving op een formele manier. Dat betekent dat niet is vastgelegd wat de inhoud van een wet kan of moet zijn. Desondanks mag de wetgever niet elke denkbare inhoud aan een wet geven. Noem drie constitutionele rechtsregimes die de wetgever kunnen beperken in zijn wetgevende bevoegdheid. Geef van elke categorie een voorbeeld van een bepaling. (9 pt)

      Vraag 4

      Leg in het licht van artikel 34 EVRM uit hoe het mogelijk is dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zich in de zaak Khurshid Mustafa en Tarzibachi t. Sweden (EHRM 16-12-2008) toch uitspreekt over een conflict tussen burgers. (6 pt)

      Casus I

      Eind 2014 dreigde een kabinetscrisis naar aanleiding van de opstelling van drie leden van de Partij Van Het Volk (een coalitiepartij) in de Eerste Kamer. Deze drie leden stemden tegen een wetsvoorstel waarin de Onderwijswet zo werd gewijzigd, dat het recht op vrije schoolkeuze kwam te vervallen. Gevolg van dit stemgedrag was dat het wetsvoorstel, een belangrijk onderdeel uit het regeerakkoord, in de Eerste Kamer sneuvelde. In een debat in de Tweede Kamer dat op deze stemming volgde, zei Menno de Groot, destijds de fractieleider van de Partij Van Het Volk in de Tweede Kamer, dat de betreffende materie hoe dan ook geregeld zou worden; bij voorkeur in een aangepast wetsvoorstel maar desnoods in een algemene maatregel van bestuur (AMvB).

      Lees onderstaande passage uit een artikel in de Passage van Marijne Willemse van 19 december 2014 over bovenstaande kwestie en beantwoord de volgende vragen:

      Kabinet zet onderwijswet ‘linksom of rechtsom’ tóch door - kritiek vanuit Kamer

      Marijne Willemse
      19 december 2014

      De onderwijswet [wijziging van de Onderwijswet red.] zal er rechtsom of linksom komen als het aan het kabinet en de coalitiepartijen ligt. In eerste instantie wordt dat geprobeerd door een aangepast wetsvoorstel naar de Kamer te sturen, schreef van Dijk eerder al aan de Kamer. Mocht dat dan toch niet lukken, dan is “een van de mogelijkheden” om een aantal zaken uit de wet via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) alsnog te regelen, zo heeft Partij Van Het Volk-leider Menno de Groot net na middernacht in de Kamer gezegd.

      Voorafgaand aan het debat, dat om 23.45 uur begon, zei DemocratieOp1-fractieleider Martijn Johnson al voor de camera van NOS dat de onderwijswet er “linksom of rechtsom” komt. De optie om de onderwijswet via een AMvB te regelen zong al rond in Den Haag.

      De oppositiepartijen reageerden gepikeerd op de mededeling

      .....read more
      Access: 
      Public
      Constitutioneel recht - UU - Oefententamen 2015/2016 (1)

      Constitutioneel recht - UU - Oefententamen 2015/2016 (1)


      Vragen

      Vraag 1

      De procedure van grondwetsherziening is zodanig ingericht dat de grondwet niet kan worden gewijzigd door de ‘toevallige’ politieke meerderheid van de dag. Welk element (of welke elementen) in deze procedure dragen hieraan bij?

      1. De behandeling in twee lezingen en de tussentijdse verkiezingen voor de Tweede Kamer.
      2. De tussentijdse verkiezingen voor de Tweede Kamer en het uiteindelijke vereiste van een meerderheid van twee derden.
      3. De behandeling in twee lezingen en het uiteindelijke vereiste van een meerderheid van tweederden.
      4. De behandeling in twee lezingen, de tussentijdse verkiezingen voor de Tweede Kamer en het uiteindelijke vereiste van een meerderheid van twee derden.

      Vraag 2

      Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU valt op te maken dat het recht van de Europese Unie op een andere titel in de lidstaten doorwerkt dan het (andere) internationale recht. In Nederland geldt niettemin dat de wijze waarop dat geschiedt wel vergelijkbaar is. Met welk(e) artikel(en) uit de Nederlandse Grondwet zijn de rechtsregels uit de uitspraken Van Gend & Loos en Costa/ENEL voor wat betreft de uitkomst vergelijkbaar?

      1. Beide uitspraken zijn vergelijkbaar met artikel 93 Grondwet, maar niet met artikel 94 Grondwet.
      2. Beide uitspraken zijn vergelijkbaar met artikel 94 Grondwet, maar niet met artikel 93 Grondwet.
      3. Costa/ENEL is vergelijkbaar met artikel 93 Grondwet; Van Gend & Loos met artikel 94 Grondwet.
      4. Van Gend & Loos is vergelijkbaar met artikel 93 Grondwet; Costa/ENEL met artikel 94 Grondwet.

      Vraag 3

      Plaats de volgende stadia van het tot stand komen van een verdrag in de juiste chronologische volgorde.

      1. Sluiting, goedkeuring, ratificatie.
      2. Goedkeuring, ratificatie, sluiting.
      3. Ratificatie, goedkeuring, sluiting.
      4. Sluiting, ratificatie, goedkeuring.

      Vraag 4

      Op dit moment zijn twee wetsvoorstellen van Tweede Kamerlid Joost Taverne aanhangig. Wat is degrondgedachte die schuilgaat achter deze voorstellen?

      1. De rechter moet een belangrijker rol krijgen bij de totstandkoming en interpretatie van internationale verdragen.
      2. Het parlement moet een belangrijker rol krijgen bij de totstandkoming en interpretatie van internationale verdragen.
      3. De regering moet een belangrijker rol krijgen bij de totstandkoming en interpretatie van internationale verdragen.
      4. De Raad van State moet een belangrijker rol krijgen bij de totstandkoming en interpretatie van internationale verdragen.

      Vraag 5

      In het kader van de nationale invloed op EU-besluitvorming bestaat sinds enige tijd het zogeheten behandelvoorbehoud (opgenomen in de goedkeuringswet bij het Verdrag van Lissabon). Op welk Euorgaan dat betrokken is bij de totstandkoming van EU-besluitvorming wordt via dit behandelvoorbehoud indirect invloed uitgeoefend door de Tweede of Eerste Kamer?

      1. Op het Europees Parlement.
      2. Op de Raad.
      3. Op de Commissie.
      4. Op de Europese Centrale Bank.

      Vraag 6

      Stel dat er een Wet aftappen en afluisteren bestaat, die het mogelijk maakt dat vrijwel alle Nederlandse overheidsinstellingen zonder voorafgaande rechterlijke toetsing telefoongesprekken en (andere)

      .....read more
      Access: 
      Public
      Constitutioneel recht - UU - Oefententamen 2015/2016 (2)

      Constitutioneel recht - UU - Oefententamen 2015/2016 (2)


      Vragen

      Vraag 1

      Leg kort uit voor welk type rechterlijke onafhankelijkheid artikel 109 Wet RO een waarborg biedt. (4 pt)

      Vraag 2a

      Sanne is op basis van artikel 289 Wetboek van strafrecht wegens de moord op vier mensen veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. De levenslange gevangenisstraf is in Nederland echt levenslang. De enige mogelijkheid om eerder vrij te komen is het verkrijgen van gratie, waarbij een deel van de straf wordt kwijtgescholden. In de praktijk wordt gratie echter vrijwel nooit verleend aan mensen die een levenslange gevangenisstraf opgelegd hebben gekregen. Sanne is van mening dat zijn levenslange opsluiting, met gratie als enige ‘uitweg’, in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

      Het EVRM is een internationaal verdrag. Leg uit welke materiële criteria de rechter naloopt om te beoordelen of hij het in de Nederlandse wetgeving neergelegde systeem van levenslange gevangenisstraf kan toetsen aan een verdragsbepaling. (9 pt)

      Vraag 2b

      Mag het recht neergelegd in artikel 3 EVRM worden beperkt en zo ja hoe? Leg uit. (6 pt)

      In een uitspraak van 26 april 2016 heeft de Grote Kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld over de levenslange gevangenisstraf. Het bepaalde dat deze straf in strijd is met artikel 3 EVRM als de gedetineerde geen enkel reëel uitzicht op vrijheid heeft. Op het moment van oplegging van de levenslange gevangenisstraf moet er altijd sprake zijn van een herzieningsmogelijkheid die mogelijk leidt tot een besluit tot eerdere beëindiging van de straf.

      Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de Nederlandse regering onder andere een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Volgens dit voorstel wordt aan artikel 10 Wetboek van strafrecht een artikellid toegevoegd waarin staat dat in het geval van het opleggen van een levenslange gevangenisstraf, er na 20 jaar een herziening plaatsvindt. Een aantal Kamerleden heeft zich tegen dit wetsvoorstel gekeerd. Levenslang is volgens hen terecht levenslang. De straf wordt uiterst zelden en alleen in de meest extreme gevallen opgelegd. In deze gevallen is het volgens hen gerechtvaardigd om iemand voor de rest van zijn leven en zonder mogelijkheden voor vervroegde vrijlating buiten de samenleving te houden.

      Sanne volgt op het televisiescherm in zijn cel de debatten over het wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Daarbij ziet hij dat de verhoudingen in de Tweede Kamer zich in zijn nadeel lijken af te tekenen. Hij besluit daarop de Kamerleden die tegen het wetsvoorstel dreigen te stemmen een brief te sturen waarin hij zijn perspectief uit de doeken doet. Voordat deze brief vanuit de gevangenis wordt verstuurd, wordt deze door de gevangenisdirecteurl gelezen om te zien of er geen strafbare dingen in staan. Sanne vindt dat hiermee zijn recht op privacy wordt geschonden.

      Vraag 2c

      In welke bepaling in de Grondwet wordt het recht van Sanne om per brief te communiceren zonder inmenging van de

      .....read more
      Access: 
      Public
      Constitutioneel recht - UU - Oefententamen 2014/2015

      Constitutioneel recht - UU - Oefententamen 2014/2015


      Vragen

      Vraag 1

      De staatssecretaris van infrastructuur en milieu heeft het Nederlands spoorwegbeheer in haar portefeuille. Na een massale uitval van treinen rond Den Haag centraal wil de Tweede Kamer niet alleen de staatssecretaris van infrastructuur en milieu, maar ook de minister van infrastructuur en milieu ondervragen. Zijn zij beiden verantwoording schuldig aan de Tweede Kamer?

      Vraag 2a

      Het gedachtegoed van de verschillende verlichtingsdenkers kan nog worden teruggevonden in de teksten van verschillende grondwetten.

      Artikel 8 van de NL grondwet luidt: "Het recht tot vereniging wordt erkend. Bij de wet kan dit recht worden beperkt in het belang van de openbare orde."

      Tot het gedachegoed van welke in dit vak behandelde verlichtingsdenker kan dit artikel worden herleid?  

      Vraag 2b

      De eerste volzin van artikel 20, tweede lid van het Duitse Grundgesetz (Grondwet) luidt: "Alle Staatsgewalt geht vom Volke aus." Alle staatsmacht gaat van het volk uit. Tot het gedachegoed van welke in dit vak behandelde verlichtingsdenker kan dit artikel worden herleid?  

      Vraag 3a

      Gedurende de 19e eeuw is het NL parlementaire stelsel tot ontwikkeling gekomen. Hierin heeft de kwestie Luxemburg in 1868 een beslissende rol gespeeld. Het ging in deze kwestie om het door de koning garanderen van de neutraliteit van Luxemburg, hetgeen leidde tot een scherp debat tussen de ministers en de Tweede Kamer.

      Welke regel van het NL staatsrecht is een rechtstreeks gevolg van deze kwestie? Geef aan wat de inhoud van de regel is.

      Vraag 3b

      Leg aan de hand van de gebeurtenissen die volgden op deze kwestie uit waarom deze regel hieruit ontstond.

      Vraag 4a

      Wat is de ratio achter het vereiste van een tweederden meerderheid in het vierde lid van artikel 137 Grondwet?

      Vraag 4b

      De Eerste Kamer heeft een andere rol dan de Tweede Kamer. Wat is in dat licht de ratio van artikel 85 Grondwet?

      Vraag 5

      Bestrijd, met gebruikmaking van het Fluorideringsarrest, de volgende stelling: "Al het overheidshandelen dient een grondslag te hebben in een wet in formele zin."

      Antwoordindicatie

      Vraag 1

      Zowel de staatssecretaris met het spoorwegbeheer in de portefeuille als de minister zijn verantwoordelijk, zie ook artikel 46 lid 2 jo. 42 lid 2 Grondwet. Zij zijn de Tweede Kamer dus verantwoording verschuldigd.

      Ook goed is: Op grond van artikel 68 Grondwet dienen zij allebei de Tweede Kamer op verzoek inlichtingen te geven. Zij zijn de Tweede Kamer dus verantwoording verschuldigd.

      Vraag 2a

      John Locke. In zijn gedachtegoed is individuele vrijheid het uitgangspunt. Daarom mag de staat alleen ingrijpen als het strikt noodzakelijk is (beroep op een kwestie van algemeen belang en om vrijheden van anderen te beschermen). De beperking mag slechts geschieden op neutrale gronden.

      In artikel 8 van de grondwet is de individuele vrijheid ook het

      .....read more
      Access: 
      Public
      Constitutioneel recht - UU - Oefententamen 2013/2014 (1)

      Constitutioneel recht - UU - Oefententamen 2013/2014 (1)


      Vragen

      Vraag 1

      In het afkondigingsformulier van wetten of koninklijke besluiten staat altijd de volgende passage:

      Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

      Een aantal weken na de inhuldiging van Koning Willem-Alexander stelde het Tweede Kamerlid van Veldhoven (D66) de volgende vragen aan minister-president Rutte (VVD) ten aanzien van deze vaste passage van het afkondigingsformulier:

      “Klopt het dat sinds de inhuldiging van Koning Willem-Alexander in het afkondigingsformulier van wetten en koninklijke besluiten vermeld wordt dat hij koning is «bij de gratie Gods»? Zo ja, is deze vermelding een persoonlijke geloofsuiting van de Koning of een element van onze staatsinrichting? (...) Indien het een element van onze staatsinrichting is, hoe valt dit te rijmen met de omstandigheid dat het niet wettelijk vastgelegd is?”

      De minister-president gaf op deze vragen het volgende antwoord:

      “Ja dat klopt, sinds 1814 maakt deze vermelding deel uit van het afkondigingsformulier. Zij is geen element van onze staatsinrichting, maar behoort tot een «eeuwenoude traditie» waarin een religieuze opvatting tot uitdrukking wordt gebracht, zoals bijvoorbeeld ook in ons volkslied.”

      Leg uit dat deze “eeuwenoude traditie” refereert aan één van de twee belangrijkste middeleeuwse staatsleertheorieën omtrent het Koningschap. (20 punten)

      Vraag 2

      Het Republikeins Genootschap is, de naam zegt het al, een voorstander voor de invoering van een republiek en daarmee dus tegenstander van de erfelijke monarchie in Nederland. Dit genootschap doet er alles aan om de in zijn ogen onrechtvaardige elementen van de erfelijke monarchie via de juridische weg aan te kaarten. In het verleden heeft het Genootschap zonder succes getracht om de Grondwettelijke regeling (hoofdstuk 2, paragraaf 1 van de Grondwet) omtrent de monarchie onrechtmatig te laten verklaren wegens strijd met internationaal recht.

      Eén van de leden van Republikeins Genootschap is advocaat Thierry Olivier en hij wil het opnieuw proberen. Hij start namens het Genootschap een onrechtmatige daadsactie (artikel 6:162 BW) tegen de Staat der Nederlanden. Nu richt hij zijn juridische pijlen op de onrechtmatigheid van artikel 1 van de Wet lidmaatschap Koninklijk Huis dat bepaalt welke personen lid zijn van het Koninklijk Huis. Olivier vordert van de rechter de Staat te veroordelen maatregelen te nemen om de strijdigheid van deze wetsbepaling met artikel 26 (gelijke behandeling) van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) op te heffen.

      U bent rechter in deze zaak. Wat zal uw oordeel zijn? (20 punten)

      Vraag 3

      In Noordoost Groningen is het nog steeds onrustig. Sinds een aantal jaren hebben daar ernstige aardschokken plaatsgevonden die hoogstwaarschijnlijk zijn veroorzaakt door de grootschalige aardgaswinning. Huiseigenaren die hun huis willen verkopen raken met deze kennis van zaken hun huis niet kwijt. Veronderstel dat binnenkort in de media bekend wordt dat de huidige minister van Infrastructurele en Milieuzaken, Maria van de Wegen (VVD), in dat gebied een aantal

      .....read more
      Access: 
      Public
      Constitutioneel recht - UU - Oefententamen 2013/2014 (2)

      Constitutioneel recht - UU - Oefententamen 2013/2014 (2)


      Vragen

      Vraag 1

      Premier Grutte kan met zijn regering van VVD en PvdA niet rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer. Met behulp van de gedoogpartijen D66 en ChristenUnie lukt het Grutte echter toch veel wetgeving door het parlement te loodsen. Op een zeker moment komt het D66 en ChristenUnie ter ore dat de regering van Grutte op het punt staat twee verdragen te ondertekenen met een inhoud die beide gedoogpartijen allerminst bevalt. In beide gevallen gaat het om multilaterale verdragen die geen belangrijke geldelijke verplichtingen aan de verdragspartijen opleggen. Wel bevatten beide verdragen een ieder verbindende bepalingen. Het ene verdrag (Verdrag A) kent een looptijd van 5 jaar. Het andere verdrag (Verdrag B) kent een looptijd van 1 jaar.

      Aanvankelijk was de regering van plan om beide verdragen ter goedkeuring aan de Staten-Generaal voor te leggen. Als het Grutte duidelijk wordt dat de verdragen niet door de Eerste Kamer zullen worden goedgekeurd, besluit de regering hier echter van af te zien. Bevreesd voor negatieve internationale reacties, zet de regering evenwel door wat betreft de sluiting van de bewuste verdragen. Beide verdragen bevatten geen bekrachtigingsclausule, zodat zij enkel door ondertekening voor Nederland verbindend kunnen worden, hetgeen vervolgens dan ook spoedig gebeurt.

      D66, ChristenUnie en de overige oppositiepartijen – in de Eerste Kamer samen dus goed voor een meerderheid – zijn woedend over deze gang van zaken. Allereerst houden zij Grutte en zijn regering voor dat het Nederlandse constitutionele recht niet toestond dat het parlement in beide gevallen werd gepasseerd. Dit te meer omdat beide verdragen volgens D66, ChristenUnie en de overige oppositiepartijen bepalingen bevatten die afwijken van de Grondwet. In de tweede plaats zijn zij van oordeel dat beide verdragen door deze gang van zaken niet volkenrechtelijk verbindend zijn geworden voor Nederland. Met andere woorden: om volkenrechtelijke binding te bewerkstelligen was, volgens deze politieke partijen, de goedkeuring door het parlement een vereiste.

      Beoordeel voor zowel Verdrag A als Verdrag B de juridische houdbaarheid van bovengenoemde twee beweringen van de oppositiepartijen. (20 punten)

      Vraag 2

      Naar aanleiding van de gemeenteraadsverkiezingen is in de gemeente Uiterdam een confessioneel college van burgemeester en wethouders gevormd, waarin de SGP en de ChristenUnie de meerderheid vormen. In het collegeprogramma zijn zij onder meer overeengekomen dat de subsidies voor het theater en andere lokale culturele instellingen worden afgebouwd en uit-eindelijk stopgezet. Tegenstanders van deze plannen richten een facebook-groep op met de naam: ‘Stop de culturele afbraak in Uiterdam’. Via dit medium wordt opgeroepen uit protest elke vrijdagmiddag tijdens de collegevergadering van 15:00 tot 16:00 uur op het plein voor het gemeentehuis te verzamelen. Om overlast voor de omgeving te voorkomen, is het een stil protest. De actievoerders houden uitsluitend borden met leuzen en afbeeldingen vast, die van-uit de vergaderkamer van het college goed zichtbaar zijn. Gemiddeld zijn er per vrijdag zo’n 25

      .....read more
      Access: 
      Public
      Constitutioneel recht - UU - Oefententamen 2012/2013 (1)

      Constitutioneel recht - UU - Oefententamen 2012/2013 (1)


      Vragen

      Vraag 1

      Welke van de volgende beweringen is juist?

      1. De Hoge Raad spreekt alleen recht in geschillen tussen burger en overheid;
      2. Het EHRM beoordeelt geschillen tussen burgers uit verschillende Europese staten;
      3. De Hoge Raad maakt geen deel uit van de Raad voor de Rechtspraak;
      4. Het Hof van Justitie van de Europese Unie beoordeelt geschillen tussen alle staten aangesloten bij de Raad van Europa.

      Vraag 2

      Beoordeel de juistheid van de volgende stellingen:

      1. De goedkeuring van een verdrag dat bepalingen bevat welke afwijken van de Grondwet of tot zodanig afwijken noodzaken, wordt uitdrukkelijk of stilzwijgend verleend.

      2. Uit artikel 90 Grondwet blijkt dat Nederland een monistisch stelsel bezit.

        1. Stelling I en II zijn juist;
        2. Alleen stelling I is juist;
        3. Alleen stelling II is juist;
        4. Stelling I en II zijn onjuist.

      Vraag 3

      De vertrouwensregel die geldt in de relatie tussen de Tweede Kamer en de ministers:

      1. kan uitsluitend worden ingeroepen tegen een minister die verwijtbaar heeft gehandeld;
      2. is in de periode 1866-1868 in de Nederlandse grondwet neergelegd;
      3. kan niet worden ingeroepen met betrekking tot leden van het Koninklijk Huis voor zover het om hun hoedanigheid van privépersonen betreft;
      4. vereist bij het aantreden van een nieuw kabinet geen expliciet vertrouwensvotum.

      Vraag 4

      Welke stelling is onjuist?

      1. De Kroon is bevoegd tot het vernietigen van besluiten en niet-schriftelijke op rechtsgevolg gerichte beslissingen van provincie- en gemeentebesturen;
      2. De Kroon kan een besluit van de gemeenteraad niet vernietigen op de grond dat diezelfde gemeenteraad een bevoegdheid heeft toegepast buiten de daaraan door de wetgever gestelde grenzen;
      3. Bij gebruikmaking van de bevoegdheid tot spontane vernietiging, mag de Kroon rekening houden met constitutionele verhoudingen;
      4. Op de spontane vernietiging is afdeling 10.2.2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

      Vraag 5

      Koning Willem I meende dat alles wat niet aan de formele wetgever was voorbehouden binnen zijn bevoegdheid viel. In welke zaak oordeelde de rechter dat een dergelijke beredenering onjuist is?

      1. Naamrecht;
      2. Meerenberg;
      3. Grenstractaat Aken;
      4. Costa/ENEL.

      Vraag 6

      Ministeries worden ingesteld door:

      1. de grondwetgever;
      2. de wetgever;
      3. de regering;
      4. best uit van de ministerraad.

      Vraag 7

      De Franse denker Montesquieu vormde een grote inspiratiebron voor de 'founding fathers' van de Amerikaanse federale constitutie uit 1787. De Amerikanen werden vooral geïnspireerd door Montesquieu's:

      1. felle bestrijding van de 'divine rights of kings';
      2. stelling dat de overheid er is ter bescherming van 'life, liberty and property';
      3. streven naar een gematigde overheid, die handelt om vrijheid te verzekeren;
      4. opvattingen over volkssoevereiniteit.

      Vraag 8

      Het arrest Van Gend & Loos vormt een mijlpaal in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het arrest is een mijlpaal omdat

      .....read more
      Access: 
      Public
      Constitutioneel recht - UU - Oefententamen 2012/2013 (2)

      Constitutioneel recht - UU - Oefententamen 2012/2013 (2)


      Vragen

      Vraag 1

      Leg uit waarom de vertrouwensregel wel als ongeschreven staatsrecht kan worden aangemerkt en de regel dat een kabinet aan de vooravond van de verkiezingen zijn ontslag aan de koningin aanbiedt niet als ongeschreven staatsrecht kan worden aangemerkt.

      Vraag 2

      Met het oog op het welslagen van de staatstheorie die hij in zijn belangrijke geschrift ‘Du contrat social’ ontvouwt, geeft de Geneefse denker Jean-Jacques Rousseau hoog op van het belang van opvoeding en onderwijs. Geef hiervoor een verklaring.

      Vraag 3

      Stel dat de EU-lidstaten een wijziging van het EU-Verdrag en het EU-Werkingsverdrag overeenkomen om de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank meer bevoegdheden toe te kennen om de financiële crisis op te lossen. De regering legt de voorgestelde verdragen voor aan de Tweede Kamer, en dan blijkt dat een meerderheid van de Tweede Kamer overwegende bezwaren heeft tegen een aantal van de wijzigingen. Heeft de Tweede Kamer de juridische mogelijkheid om aanpassingen in de verdragen af te dwingen?

      Vraag 4

      Schijnbaar is ooit bij de gemeente V. Maria verschenen. Het perceel waarop de verschijning heeft plaatsgevonden is door de stichting “Vaders huis is moeders toevlucht” aangekocht van een katholieke landbouwer. De stichting heeft op het perceel een kapel gebouwd. Volgens het heersende bestemmingsplan is de bestemming van het perceel agrarisch. B&W van de gemeente V. hebben de stichting onder oplegging van een dwangsom gelast de kapel af te breken. Het bezwaar van de stichting wordt ongegrond verklaard, en de stichting gaat in beroep bij de bestuursrechter. De stichting stelt dat het gemeentebestuur haar vrijheid van godsdienst niet mag beperken aangezien volgens artikel 6, lid 1 Grondwet dit recht alleen beperkt mag worden door de formele wetgever. U kunt er in uw antwoord van uitgaan dat art. 6, lid 2 Grondwet in deze casus geen rol speelt.

      Leg uit waarom het argument van de stichting volgens u weinig kans van slagen heeft.

      Vraag 5a

      De krant van wakker Nederland heeft een scoop: minister Schultz van Haegen van Infrastructuur en Milieu zou bij een alcoholcontrole zijn betrapt op een te hoog alcoholpromillage. Hoeveel te hoog wordt niet vermeld, maar te hoog was het wel. De minister wordt door de SP-fractie verzocht om nadere informatie te geven over haar gedrag: hoeveel borrels had zij gedronken, wat was het precieze promillage etc. Daarbij laat de woordvoerder van de SP ook al weten dat een minister die dergelijk gedrag tentoonspreidt moet aftreden.

      Is de minister verplicht de gevraagde informatie te verschaffen?

      Vraag 5b

      Kan dit gedrag van de minister aanleiding vormen om haar tot aftreden te dwingen?

      Vraag 6

      Geef aan waarom er zowel vanuit democratisch als rechtsstatelijk perspectief bezwaren bestaan tegen verregaande delegatie van wetgevende bevoegdheden van de formele wetgever aan de regering of een minister.

      Vraag 7a

      Bert Jansen woont naast een nachtclub

      .....read more
      Access: 
      Public
      Constitutioneel recht - UU - Oefententamen 2011/2012

      Constitutioneel recht - UU - Oefententamen 2011/2012


      Vragen

      Vraag 1

      Hoewel Thomas Hobbes in zijn beroemde werk 'Leviathan' een zeer sterke staat ten tonele voert, wordt de Engelsman, enigszins paradoxaal, tegelijkertijd gezien als de eerste denker die weliswaar voorzichtig een conceptie van grondrechten verdedigt. Leg uit waar deze lezing op is gebaseerd.

      Vraag 2a

      Stelt u zich voor dat het inmiddels november 2012 is. Op 12 september jongstleden hebben in ons land verkiezingen voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal plaatsgevonden. Deze verkiezingen hebben de verdeeldheid in het politiek landschap alleen maar vergroot. Een duidelijke wens van de kiezer valt uit de verkiezingsuitslag niet te destilleren. Conform het 'vernieuwde' artikel 139a van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer (zie Artikel) hebben de leden van de nieuw verkozen Tweede Kamer in de eerste vergadering na de verkiezingen getracht om een informatieopdracht te formuleren en voor de uitvoering hiervan een informateur aan te wijzen. De politieke verdeeldheid maakt het echter onmogelijk dat er zich een meerderheid aftekent voor een bepaalde informateur. Deze verdeeldheid duurt inmiddels al tot november 2012 voort. Nog steeds heeft de Kamer geen informateur benoemd. De financiële markten reageren hevig op deze politieke impasse en ook in Brussel dreigt het geduld met Nederland op te raken. De Koningin ergert zich aan deze politieke impasse en besluit na rijp beraad met de vicepresident van de Raad van State om het heft in eigen hand te nemen. Zij benoemt half november een informateur, welke naar haar mening de impasse kan doorbreken. Zij passeert hierbij de Tweede Kamer.

      Artikel 139a Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Aanwijzing van kabinets(in)formateur(s)

      1. Onverwijld na de installatie van een nieuw verkozen Tweede Kamer, maar uiterlijk een week na de installatie, beraadslaagt de Kamer in plenaire zitting over de verkiezingsuitslag. Het doel van de beraadslaging is een of meer informateurs onderscheidenlijk formateurs te benoemen en de door hen uit te voeren opdracht vast te stellen. Indien dat doel niet in de desbetreffende vergadering kan worden bereikt, besluit de Kamer daarover in een volgende vergadering, zo spoedig als dat mogelijk is.
      2. Indien een informatieopdracht wordt afgerond, formuleert de Kamer in beginsel binnen een week na de dag van afronding een formatieopdracht, en wijst zij voor de uitvoering daarvan een of meer formateurs aan.
      3. Indien de aangewezen informateurs of formateurs hun opdracht teruggeven, formuleert de Kamer in beginsel binnen een week na de dag van teruggave een nieuwe opdracht, en wijst zij voor de uitvoering daarvan een of meer informateurs onderscheidenlijk formateurs aan.
      4. Na een tussentijdse val van het kabinet kan de Kamer beraadslagen over de wenselijkheid of richting van een nieuwe kabinetsformatie. Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing

      Dient het besluit van de Koningin waarbij de informateur wordt benoemd ook door een minister te worden ondertekend?

      .....read more
      Access: 
      Public
      Constitutioneel recht - UU - Extra oefententamen (1)

      Constitutioneel recht - UU - Extra oefententamen (1)


      Vragen

      Vraag 1a

      Gedurende de zestiende en zeventiende eeuw vochten de noordelijke Nederlanden zich los van hun landsheer, de Spaanse koning Philips II. Deze oorlog, de Nederlandse Opstand, wordt vaak een conservatieve revolutie genoemd. Leg uit waarom deze revolutie als conservatief wordt bestempeld.

      Vraag 1b

      Toen in de periode 1813/1815 het Koninkrijk der Nederlanden werd gesticht, greep men voor de institutionele vormgeving hiervan terug op enkele ambten en ambtsdragers uit de tijd van de, ongeveer twintig jaar eerder ten val gekomen, Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Noem er hier twee van. Geef voorts van beide aan in hoeverre de functie ervan in het nieuwe staatsbestel overeenkwam met de functie ervan ten tijde van de Republiek.

      Vraag 2a

      Op een zonnige dag in juni stapt Thierry Halsema op zijn fiets om bij de winkel in het Gelderse dorp Brummen een cadeau te kopen voor zijn jarige broer. In plaats van zijn fiets in één van de daartoe bestemde fietsenrekken te plaatsen, parkeert hij zijn fiets voor de etalage van de winkel. Na een leuk cadeau te hebben gekocht loopt hij weer naar buiten. Daar ziet hij nog net hoe zijn fiets wordt meegenomen in een politiebusje. Wanneer de dienstdoende agent weigert hem zijn fiets terug te geven, slaan bij Thierry Halsema de stoppen door. Hij begint tegen de agent op een zeer grove en godslasterlijke manier te schelden. Daarop wordt hij door de agent geverbaliseerd op grond van overtreding van de volgende bepaling in de APV van de Gelderse gemeente Brummen:

      Artikel 88

      1. Het is verboden in het openbaar de naam van God vloekend te gebruiken.
      2. Het is verboden in het openbaar ruwe of onzedelijke taal te gebruiken.
      3. Overtreding van het bepaalde in het eerste of tweede lid van dit artikel wordt bestraft met een geldboete van ten hoogste 2.000 euro.

      Thierry Halsema wordt door het Openbaar Ministerie vervolgd en hem wordt overtreding van het bepaalde in artikel 88 van de APV ten laste gelegd. Het OM eist dat hem een boete van 1.500 euro wordt opgelegd. Thierry Halsema doet een beroep op artikel 10 EVRM en stelt dat deze vervolging inbreuk maakt op zijn vrijheid van meningsuiting. Hoe zal de rechter dit beroep op artikel 10 EVRM toetsen en hierover oordelen? Volg alle stappen die daarvoor nodig zijn.

      Vraag 2b

      Is bovengenoemde bepaling in de APV van de gemeente Brummen toelaatbaar in het licht van de beperkingsvereisten in artikel 7 Grondwet? Licht uw antwoord toe.

      Vraag 2c

      Als een grondrecht, zoals de vrijheid van meningsuiting, zowel door het EVRM wordt beschermd als door een nationaal grondrecht, wat bepaalt het EVRM dan over de verhouding tussen nationale bescherming en de bescherming die door het Verdrag zelf wordt geboden?

      Vraag 3

      Een belangrijke functie van een moderne volksvertegenwoordiging is dat zij het bestuur

      .....read more
      Access: 
      Public
      Constitutioneel recht - UU - Extra oefententamen (2)

      Constitutioneel recht - UU - Extra oefententamen (2)


      Vragen

      Vraag 1

      Tweede Kamerlid Kwetterbalk maakt in oktober 2011 een wetsvoorstel aanhangig in de Tweede Kamer waarin een verbod op het verkopen van foie gras is neergelegd. Een aantal maanden later wordt dit voorstel door de Tweede Kamer aangenomen en vervolgens naar de Eerste Kamer gezonden voor verdere behandeling. Voordat de Eerste Kamer kans heeft gezien zich over het wetsvoorstel uit te spreken, krijgt Kwetterbalk, na aanhoudend publiek protest hiertegen, echter spijt van zijn voorstel. Hierop besluit hij het voorstel in te trekken. Is dit grondwettelijk mogelijk?

      1. Ja, zolang het niet door de Eerste Kamer is aangenomen, kan Kwetterbalk het wetsvoorstel intrekken.
      2. Nee, in dit stadium van het wetgevingsproces kan uitsluitend de regering het wetsvoorstel nog intrekken.
      3. Ja, zolang de Eerste Kamer hier geen wijzigingen in aanbrengt, kan Kwetterbalk het wetsvoorstel intrekken.
      4. Nee, in dit stadium van het wetgevingsproces kan uitsluitend de Tweede Kamer het wetsvoorstel nog intrekken.

      Vraag 2

      Wat vormde de aanleiding voor de grondwetsherziening van 1840?

      1. De afscheiding van België.
      2. De revolutionaire gebeurtenissen in verschillende Europese landen.
      3. De kwestie Mijer.
      4. Het Meerenberg-arrest.

      Vraag 3

      Nieuwe wetgeving over het politie-uniform verplicht de politiekorpsen tot een volstrekt uniforme kledingcode. Alle agenten moeten voortaan dezelfde uniformen en hoofddeksels dragen. Jan is rastafari en wil wél het uniform dragen, maar niet de politiepet. In plaats daarvan wil hij over zijn dreadlocks een rood-geel-groene muts blijven dragen. Hij beroept zich op zijn vrijheid van godsdienst. Bij een beroep op dit in artikel 9 EVRM vastgelegde grondrecht zal de rechter eerst bepalen of:

      1. voldaan is aan de eis dat een eventuele beperking bij wet is voorzien.
      2. de voorgelegde situatie voldoet aan de eis dat een eventuele beperking proportioneel is.
      3. de voorgelegde situatie binnen de reikwijdte van het grondrecht valt.
      4. sprake is van een doelcriterium, zoals is terug te vinden in artikel 9, tweede lid, EVRM.

      Vraag 4

      De Nederlandse regering ondertekent een verdrag met tien andere Europese landen over samenwerking tussen de nationale legers. De Tweede Kamer is het niet met alle verdragsbepalingen eens.

      Heeft de Tweede Kamer de juridische mogelijkheid om Nederland voor de volkenrechtelijke verbindendheid van deze verdragsbepalingen te behoeden?

      1. Nee, ingevolge van artikel 97 lid 2 Grondwet heeft de regering het  oppergezag over de krijgsmacht.
      2. Ja, door een wijziging in het verdrag aan te brengen via een amendement in de goedkeuringswet.
      3. Nee, ondertekening van een verdrag brengt ook altijd de volkenrechtelijke binding tot stand.
      4. Ja, tenzij de volkenrechtelijke verbindendheid van het verdrag reeds door ondertekening tot stand kwam.

      Vraag 5.

      Aan wie heeft de Grondwetgever de bevoegdheid geattribueerd de Tweede Kamer te ontbinden?

      1. De regering.
      2. De Tweede Kamer.
      3. Het staatshoofd.
      4. Het kabinet.

      Vraag 6

      Welke stelling is juist?

      1. Iedere
      .....read more
      Access: 
      Public
      Constitutioneel Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen & oefenvragen - UU

      Constitutioneel Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen & oefenvragen - UU

      In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Constitutioneel Recht voor de opleiding Rechten, jaar 2 & 3, aan de Universiteit Utrecht.

      Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor Bestuursrecht ga je naar de Samenvattingen Shop Rechten Utrecht B2/3 op JoHo.org.

      Work for WorldSupporter

      Image

      JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

      Working for JoHo as a student in Leyden

      Parttime werken voor JoHo

      Check more of this topic?
      How to use more summaries?


      Online access to all summaries, study notes en practice exams

      Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

      There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

      1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
      2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
      3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
      4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
      5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

      Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

      Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

      Field of study

      Access level of this page
      • Public
      • WorldSupporters only
      • JoHo members
      • Private
      Statistics
      1382
      Comments, Compliments & Kudos:

      Add new contribution

      CAPTCHA
      This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
      Image CAPTCHA
      Enter the characters shown in the image.