Vraagstukken Bewegen thema 9: kind

HC63: Groei en groeistoornissen

Groei

Kinderen zijn geen kleine volwassenen → ze hebben een heel andere dimensie. De groeischijf heet ook wel de fyse. Stamcellen bij de fyse groeien richting de metafyse en calcificeren → de richting van de groei is naar het centrum van het bot toe. 80% van de groei van het been zit in de knie en bij de arm zit de meeste groei bij de schouders in de pols. Restgroei heet enchondrale verbening en vindt plaats in het bot zelf. Hier wordt kraakbeen omgezet in bot.

Groeihormoon:

Groeihormonen beïnvloeden de groeischijf en zorgen voor proliferatie. Deze hormonen worden omgezet in de lever en zorgen ervoor dat chondroblasten en chondrocyten uitzetten en groeien.

Rondom de puberteit is er een piek en vervolgens een rem van oestrogeen en testosteron, waarna de groeischijven sluiten en de chondrocyten volledig verbenen. Meisjes hebben vlak voor de menarche hun laatste groeispurt.

Beenlengteverschil:

Als er 1 been wat meer belast wordt dan het andere been krijgt deze meer doorbloeding → groeit meer. Hierdoor ontstaat een beenlengteverschil. Een beenlengteverschil tot 1 cm is in principe geen probleem.

Oorzaken van groeistoornissen

Groeistoornissen kunnen verschillende oorzaken hebben:

  • Trauma door de groeischijf heen
    • De meest voorkomende oorzaak van groeistoornissen
    • De groeischijf groeit door fractuurgenezing aan elkaar → groei stopt
    • Vooral ernstig als de groeischijf uit elkaar wordt getrokken of in elkaar wordt gedrukt
  • Infectie rondom de groeischijf
    • Een bacterie zorgt voor infectie van de groeischijf → zorgt voor meer doorbloeding en een hardere groei, of voor vernietiging van de groeischijf en dus voor verlies van groei
  • Tumor rondom de groeischijf
    • Ook goedaardige tumoren kunnen in de weg zitten
  • Endocrien
    • Hormonale terugkoppeling naar de groeischijf gebeurt niet goed
  • Aanlegstoornis
    • Bijv. geboren worden zonder fibula of femurkop

Varus en valgus

Normaal gesproken verloopt groei niet helemaal symmetrisch:

  • Kinderen van 0-2 jaar hebben O-benen
  • Kinderen van 2-7 jaar hebben X-benen

Een varus (O-benen) of valgus (X-benen) is dus niet altijd erg. Om de ernst te bepalen wordt er gekeken naar de belastingsas. De lijn van de belastingsas wordt getrokken vanaf het centrum van de heupkop naar het centrum van de enkel:

  • Als de belastingsas door de knie heen loopt, is er geen probleem
  • Als de belastingsas helemaal niet door de knie loopt, maar door de mediale of laterale epicondyl, is er een probleem

HME-MO:

Bij HME-MO zijn er multipele afwijkingen van het skelet waarbij groeischijfcellen ontsnappen uit de groeischijf. Dit zorgt voor een valgus stand.Het gaat dan om osteochondromen, diezichtbaar zijn als bulten die aan de zijkant van het bot groeien.

Asymmetrie:

Als een varus of valgus asymmetrisch is, is dit altijd slecht. Asymmetrie van de groeischijf kan 2 oorzaken hebben:

  • M. Blount: de groeischijf groeit aan de ene kant harder dan aan de andere kant
  • Trauma

Behandeling:

Een asymmetrische varus of valgus kan op 3 manieren gecorrigeerd worden:

  • De groeischijf aan de snel groeiende kant afremmen
  • Het bot doorsnijden en vastzetten in een rechte stand
  • Hemi-epifysiodese: een plaatje met 2 schroeven rondom de groeischijf aan 1 van de epicondylen vastzetten → de groeischijf wordt geremd
    • Heeft de vorm van een 8 → heet een “8-plate”
    • De plaatjes worden gezet aan de kant die te hard groeit

Fibuladeficiëntie:

Fibuladeficiëntie is een aandoening waarbij de patiënt is geboren zonder fibula.

Te lang of te kort

Wanneer iemand te lang is, hangt af van het geslacht:

  • Mannen: >2 meter
  • Vrouwen: >1,90 meter

Behandeling:

Om snelle groei te remmen kan er geboord worden in de groeischijf en met een draadje kapot gemaakt worden. Hierdoor stopt de groei. Na zo’n ingreep kan het been na 2 weken weer volledig belast worden en is na 6 weken sporten weer mogelijk.

Proximale femorale focale deficiëntie

Proximale femorale focale deficiëntie (PFFD) is een congenitale, niet erfelijke aanlegstoornis van het proximale femur. Het is een partieel skelet defect met instabiliteit van het heupgewricht en verkorting van de femur. PFFD gaat soms samen met een afwezige fibula.

De incidentie van PFFD is 1:50.000-1:200.000 → het is de derde meest voorkomende longitudinale deficiëntie van de onderste extremiteit.

Kraakbeentumoren

Kraakbeentumoren vormen >60% van de benigne bottumoren en 10-20% van de maligne bottumoren:

  • Benigne kraakbeentumoren
    • Osteochondroom: kraakbeentumor op het bot
      • Normale groei, maar dan aan de buitenkant van het bot → er ontstaat een bultje op het oppervlak van het bot, dat langzaam verbeent
        • Cellen uit de knoop van Ranvier ontsnappen uit de groeischijf
          • De knoop van Ranvier ligt in de groeischijf
          • Er komt een klein beetje kraakbeen uit de fyse
        • De tumor is omringd door kraakbeenkapsel
        • Lijkt op een groeischijf
      • Vaak in lange pijpbeenderen, met name rond de knie
      • Het merg is continu met het onderliggende bot
      • Stopt in de puberteit met groeien
        • Als de tumor door blijft groeien na de puberteit, is er een kwaadaardige tumor
      • Is eigenlijk geen neoplasma → het zijn gewoon normale cellen
      • Kan solitair sporadisch of multipel voorkomen:
        • In 86% van de gevallen solitair sporadisch
        • In 14% van de gevallen multipel: in 60-80% van de gevallen is het dan het hereditaire multipele osteochondroma syndroom (MO)
          • Er is een erfelijke autosomaal dominante mutatie in EXT1 (8q24), EXT2 (11p) of EXT3
          • De groeischijven zijn “lek”
      • Kan bij een 2e mutatie lijden tot een kwaadaardige chondrosarcoom
      • Patiënten zijn <20 jaar
      • Mannen zijn vaker aangedaan dan vrouwen
    • Enchondroom: kraakbeentumor in het bot
      • In het merg van het bot
      • Vooral in de kleine botten van de handen en voeten
  • Maligne kraakbeentumoren
    • Chondrosarcoom

Casus

Een man van 22 komt bij de arts met een zwelling op zijn rechter voorarm. Deze zwelling is al meer dan 10 jaar aanwezig. De man heeft verder geen klachten en de zwelling is niet in grootte toegenomen. Radiologisch onderzoek laat een osteochondroom zien, zonder significant kraakbeenkapsel.

De arts besluit een röntgenfoto en CT-scan te maken. Vervolgens besluit hij nog geen behandeling te geven omdat excisie mogelijk de armfunctie kan beschadigen. De patiënt wordt geadviseerd contact op te nemen als de zwelling toeneemt in grootte.

2 jaar later komt de patiënt terug met een enorme zwelling ter grootte van een voetbal op zijn arm. Op een MRI is zichtbaar dat een paar kraakbeencellen zijn ontsnapt en een kraakbeen tumor hebben gevormd. In het ziekenhuis wordt meteen een biopt genomen, wat een Gd-1 chondrosarcoom laat zien. De patiënt wordt geadviseerd om alles onder de elleboog te laten amputeren.

 

 

HC64: Fibreuze dysplasie

Achtergrond

Fibreuze dysplasie is een zeldzame aandoening. De incidentie is onbekend, maar vormt 5% van alle benigne bottumoren. Bij fibreuze dysplaise wordt gezond weefsel vervangen door fibreus weefsel. Er zijn verschillende typen fibreuze dysplasie:

  • Monostotisch
    • In 1 bot
  • Polyostotisch
    • In meerdere botten
  • McCune-Albright syndroom
    • Treedt in de puberteit op
  • Mazabraud syndroom
    • Spieren zijn betrokken

Deze aandoeningen hebben dezelfde oorzaak maar een andere behandeling.

Etiologie

Fibreuze dysplasie ontstaat door een postzygote mutatie op chromosoom 20 in de regio van het GNAS-gen. Het GNAS-gen codeert voor het G5α-eiwit. Het is een mozaïcisme → een deel van de cellen in het lichaam draagt de mutatie, het andere deel niet.

Door de mutatie is er een opregulatie van c-AMP, dat uiteindelijk tot aanmaak van abnormale osteoblasten lijkt. Hierdoor ontstaat er abnormaal botweefsel, waardoor er weer osteoclasten gevormd worden → meer botresorptie. Uiteindelijk ontstaat er dus verdund bot.

Op endocrinologisch gebied veroorzaakt fibreuze dysplasie een hyperfunctie → er worden te veel stoffen geproduceerd, waaronder:

  • RANKL
  • FGF-23
  • Schildklierhormonen

Het komt erop neer dat het bot een verminderde mechanische sterkte heeft, waardoor deformiteiten en fracturen ontstaan. Het bot is fibreus en bevat weinig calcium. Bij de behandeling moeten de osteoclasten worden geremd.

Kliniek

Fibreuze dysplasie kan op verschillende manieren naar boven komen:

  • Asymptomatisch
  • Pijn
  • Recidiverende fracturen
  • Deformatie van het bot

Klachten kunnen afhankelijk van de leeftijd variëren. Vooral jonge mensen hebben vaak last van fracturen.

Diagnostiek

De diagnose van fibreuze dysplasie vindt vaak plaats op jonge leeftijd. Dit kan op basis van:

  • Klinische gegevens
    • Jonge patiënten met pijn of een fractuur
    • Herhaalde inventarisatie gedurende de kindertijd
  • Radiologisch onderzoek
    • Röntgenfoto
    • Skeletscintigrafie
      • Om te kijken of het om 1 bot of meerdere botten gaat
    • MRI-scan
    • CT-scan
  • Bloedonderzoek in het laboratorium
    • Verhoogde botmarkers
      • Voor botaanmaak
        • P1nP: “total procollagen type 1 N-terminal propeptide”
          • Voor type 1 collageen depositie
          • Indien P1nP verhoogd is, is er een verhoogde bot turn-over
        • Alkalisch fosfatase
      • Voor botafbraak
        • CTX
        • β-crosslabs: cross-linked afbraakprodcuten van type 1 collageen
          • Indien β-crosslabs verhoogd zijn, is er een verhoogde bot turn-over
    • Bothuishouding: met name calcium en fosfaat metabolisme
      • Calcium
      • Fosfaat
      • Vitamine D
      • PTH
    • FGF-23
      • Een specifieke marker voor de ernst van fibreuze dysplasie
      • Er is een verhoogde productie door osteocyten met een GNAS-mutatie
      • Veroorzaakt hypofosfatemie door verhoogde renale uitscheiding van fosfaat

Histologie wordt alleen uitgevoerd wanneer en twijfel over de diagnose is. Het volgende is dan zichtbaar:

  • Vervormde osteoblasten
  • Veranderde structuur van botweefsel
    • “Chinese letters”: een heel typisch kenmerk voor fibreuze dysplasie

Bij twijfel kan de GNAS-mutatie bepaald worden.

Behandeling

Er zijn verschillende behandelingen voor fibreuze dysplasie mogelijk:

  • Conservatief
    • Eventueel vitamine D of fosfaat geven
  • Chirurgisch
    • De orthopeed behandelt het hele skelet, behalve de schedel
    • De neurochirurg, kaakchirurg, oogarts of KNO-arts behandelt de schedel
  • Medicamenteus: endocrinologie

Chirurgische behandeling:

Chirurgische behandeling voor fibreuze dysplasie bestaat uit bottransplantatie. Hier worden gaten in het bot opgevuld met implantaten:

  • Corticaal
  • Allograft

Bottransplantatie werkt niet echt goed, omdat de osteoclasten het weer opvreten → als bottransplantatie wordt toegepast, moet het na een aantal jaar vervangen worden.

Medicamenteuze behandeling:

Medicamenteuze behandeling voor fibreuze dysplasie is controversieel. Er zijn verschillende mogelijkheden:

  • Bisfosfonaten
    • Zorgt ervoor dat het bot rustiger wordt en dat er meer botvorming komt
    • Niet elke patiënt reageert erop
  • Denosumab
    • Een antilichaam tegen RANKL → alle vormen van osteoclasten worden uitgeschakeld
    • Zeer effectief
    • Er is wel een enorm “rebound” fenomeen
      • Als denosumab wordt gestaakt, valt het effect acuut weg
    • Wordt ook gebruikt tegen osteoporose

McCune-Albright syndroom

McCune-Albright syndroom is een genetische stoornis waarbij patiënten polyostotische fibreuze dysplasie met endocrinologische afwijkingen en café-au-lait vlekken hebben. Symptomen zijn:

  • Fracturen en deformiteiten van de benen, armen en schedel
  • Pubertas praecox: vroege puberteit
    • Mammavorming
    • Geslachtsbeharing
    • Anovulatoire cyclus
  • Hyperthyreoïdie
  • Groeihormoon overproductie → snelle groei
  • Pigmentvlekken op de huid → café-au-lait vlekken
    • Zijn altijd slechts op 1 helft van het lichaam aanwezig
  • Prolactine overproductie
  • Syndroom van Cushing
    • Met name bij jonge kinderen

Het McCune-Albright syndroom heet ook wel het “Renal-Phosphate-Wasting-Syndrome”. Het is opvallend dat door de jaren heen de klachten veranderen. Hierdoor komen patiënten vaak bij verschillende dokters.

Behandeling:

Behandeling van het McCune-Albright syndroom bestaat uit chirurgie met verschillende fases:

  1. Een plaat voor het rechter-onderbeen
  2. Osteotomie + een plaat voor het linker-bovenbeen
  3. Osteotomie + een plaat voor het rechter-bovenbeen

Zo’n plaat wordt op basis van CT-scans geïndividualiseerd.

Mazabraud syndroom

Het Mazabraud syndroom is een combinatie van fibreuze dysplasie met intramusculaire myxomen. Een myxoom is een benigne tumor uitgaande van mesenchymaal weefsel. Vaak is dit in de buurt van fibreuze laesies gelokaliseerd.

Monostotische fibreuze dysplasie

Monostotische fibreuze dysplasie is de meest voorkomende vorm van fibreuze dysplasie.

Casus:

Een sportieve 46-jarige vrouw met een blanco voorgeschiedenis heeft sinds 1 jaar pijn aan haar linkerheup. De pijn wordt erger tijdens het hardlopen. Stoppen met hardlopen en fysiotherapie heeft geen effect.

Naar aanleiding van de klachten doet de arts onderzoek:

  • Lichamelijk onderzoek
    • Drukpijn op de musculus trochanter major
    • Normale bewegingsuitslagen
  • Röntgenfoto
    • Scherp afgrensbare laesie met een matglasaspect en sclerotische begrenzing
  • MRI
    • Laesie van de proximale femur, maar geen uitbreiding naar de weke delen
  • Skeletscintigrafie
    • Geen aanwijzingen voor laesies elders in het skelet
  • Laboratoriumonderzoek
    • Bloedwaardes zijn normaal

De diagnose is monostotische fibreuze dysplasie.

Behandeling:

De behandeling voor monostotische dysplasie is vaak conservatief. Er is geen indicatie voor bisfosfonaten en er is geen dreigende pathologische fractuur.

Polyostische fibreuze dysplasie

Casus:

Een sportieve 25-jarige man met een blanco voorgeschiedenis heeft sinds kinderleeftijd klachten aan de rechterheup. Er is geleidelijk een afwijkend looppatroon ontstaan. Sinds een tijdje neemt de pijn toe, met name bij rotatie.

De arts voert onderzoek uit:

  • Lichamelijk onderzoek
    • Evident beperkte bewegingsuitslagen
    • Positieve Faber-test: pijn bij abductie en exorotatie
  • Röntgenfoto
    • Scherp afgrensbare laesies met een matglasaspect in het proximale femur en het bekken
    • Pathologische fractuur in het mediale collum
  • Skeletscintigrafie
    • Het bekken, femur en tibia zijn rechts aangedaan
  • Laboratoriumonderzoek
    • Er is een laag vitamine D gehalte, waardoor het gehalte van bijschildklierhormonen weer heel hoog is.

De diagnose is polyostotische fibreuze dysplasie van het rechterbeen, met een pathologische fractuur in het proximale femur.

Behandeling:

De behandeling van polyostotische fibreuze dysplasie bestaat uit:

  • Rust en behandeling met vitamine D
  • Operatie: het plaatsen van fibulaspanen
  • Bij verhoogde botmarkers en pijn: starten met bisfosfonaten en controle door de endocrinoloog
 

 

HC65: Heupdysplasie

Achtergrond

Tijdens de ontwikkeling van de heup gaat het acetabulum zich steeds meer vormen rondom de heupkop. De heupkop bestaat eerst uit kraakbeen en ossificeert naarmate het kind ouder wordt.

“Developmental” dysplasie van de heup (DDH) is een spectrum van pathologische aandoeningen waarbij de ontwikkelende heup betrokken is, van acetubulaire dysplasie tot complete dislocatie van de heup. Bij DDH ontwikkeld met name de heupkom niet goed.

Epidemiologie:

DDH komt veel voor, namelijk bij 1% van de bevolking. Heupluxaties komen maar bij 0,1% van de bevolking voor. 20% van de gevallen van DDH is bilateraal. De linkerheup is 1,5x zoveel aangedaan als de rechterheup.

Oorzaak:

De oorzaak van DDH is multifactorieel:

  • Genetisch
  • Hormonaal
  • Mechanisch

Risicofactoren voor DDH zijn:

  • Eerstgeborene
  • Vrouwelijk geslacht
    • DDH komt 4x zoveel voor bij vrouwen als bij mannen
  • Stuitligging
    • 2-3% van de baby’s heeft een stuitligging, waarvan 16% DDH heeft
  • Intra-uteriene “verpakkingsproblemen”
    • Cong knieluxatie
    • Torticollis
    • Metatarsus adductus
      • Een afwijking van de voorvoet
  • Genetische factoren
    • 1/3 heeft een positieve familieanamnese
    • Bij aangedane ouders is de kans 12x zo hoog
    • Bij een aangedane broer/zus is de kans 12x zo hoog

Behandeling:

DDH moet behandeld worden omdat afwijkende anatomie van de heup aan het einde van de groei lijdt tot een verhoogde kans op vroegtijdige artrose. 20% van alle totale heupvervangende operaties bij volwassenen <50 jaar zijn voor DDH, terwijl 5% van alle totale heupvervangende operaties voor DDH zijn.

Diagnostiek

Er moet gescreend worden op DDH omdat:

  • Dysplasie geen pijn doet
  • Een geluxeerde heup geen pijn doet
  • Kinderen alles kunnen

Screening voor DDH bestaat uit:

  • Anamnese
    • 2x in de eerste 3 maanden na de geboorte
    • Uitvragen naar de risicofactoren
      • DDH
      • Coxartrose of een heupluxatie bij familieleden van <50 jaar
      • Een stuitligging na 32 weken
      • Inbakeren van het onderlichaam
  • Lichamelijk onderzoek
    • Het liefst tussen 6 weken en 3 maanden, voor maximaal 7 maanden
      • Er moet doorverwezen worden als er na 6 weken een afwijkend lichamelijk onderzoek is of als er na 3 maanden risicofactoren zijn
      • Bij prematuren moet de leeftijd doorgerekend worden
    • Looppatroon
      • Waggelgang of manklopen
      • Breed perineum en versterkte lendenlordose
    • Beenlengteverschil
    • Abductieverschil
      • <70° abductie en >20° links-rechts verschil
      • Er moet goed gelet worden op beiderzijdse dysplasie → valt minder op
    • Galleazzi test: naar de kniehoogte kijken om beenlengteverschil vast te stellen
      • Het kortere been is het afwijkende been
    • Ortolani/Barlow test
      • Ortolani test: de heup wordt in de kom geduwd
      • Barlow test: de heup wordt uit de kom gehaald
      • Na 7 maanden niet meer betrouwbaar
  • Radiologisch onderzoek
    • Is leeftijdsafhankelijk
      • Echo volgens Graf: tot 6 maanden
        • De heupkop is nog grotendeels van kraakbeen
        • Er moet gekeken worden naar de rand van het acetabulum en de positie van de femurkop
        • α-hoek: hoe steil het acetabulum loopt
          • Hoe kleiner de α-hoek, des te groter de kans op een afwijking
      • Röntgenfoto: een AP en Lauenstein opname na 6 maanden
        • De botten zijn dan meer verbeend
        • De lijn van Shenton moet mooi doorlopen van het os pubis naar het femur

In Duitsland en Oostenrijk wordt er altijd gescreend, terwijl er in Nederland, Engeland en Amerika selectief wordt gescreend. Dit gebeurt op het consultatiebureau of bij de huisarts en kinderarts.

Behandeling

De behandeling van DDH is primair conservatief en is afhankelijk van:

  • Leeftijd
    • 0-6 maanden → Pavlik en eventueel een Camp spreider
      • Pavlik: een dynamische spreidvoorziening die zowel voor repositie als positionering zorgt
        • De meest gebruikte voorziening voor DDH
        • Monitoren:
          • Na 3 weken wordt er een echo met Pavlik gemaakt om centrering te beoordelen
          • Na 6 weken wordt er een echo zonder Pavlik gemaakt
        • Uitkomst: vroegtijdige diagnose is belangrijk
          • Bij type IIB/IIC: 95% succesvol
          • Bij type III: voor 6 maanden 85% en na 6 maanden 60% succesvol
          • Bij type IV: voor 6 maanden 65% en na 6 maanden niet succesvol
      • Camp spreider: een statische abductie brace
        • Geeft een hoge kans op avasculaire necrose
    • 6-18 maanden → gesloten repositie
      • Een gipsbroek gedurende 12 weken
      • Risico: verkorting van spieren, wat kan leiden tot een femurkopnecrose
    • Ouder dan 18 maanden → open repositie: er zijn verschillende mogelijkheden
      • Indicaties:
        • Geluxeerde heup
        • Gefaalde conservatieve therapie
        • Een leeftijd van 12-18 maanden
      • Adductoren tenotomie: tussen de musculus sartorius en tensor fascia lata
        • De verkorte spieren worden doorgenomen
      • Bekkenosteotomie: correctie van het acetabulum
        • De overdekking van de kom over de heupkop wordt verbeterd
      • Correctie van het femur
        • De stand van de heupkop onder het acetabulum wordt verbeterd
        • DVO: deroterende variserende femurosteotomie
  • Stabiliteit: ernst van de luxatie
  • Ernst van de dysplasie

Over het algemeen is de behandeling van DDH zeer intensief en een enorme belasting voor het gezin.

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Vraagstukken Bewegen 2020/2021 UL

Vraagstukken Bewegen thema 1: de knie

Vraagstukken Bewegen thema 1: de knie

HC2: Anatomie van de knie

Gewrichten

Een gewricht is een verbinding tussen botten. Alle gewrichten hebben iets met elkaar te maken. Synoviale gewrichten zijn de “echte” gewrichten → maken beweging mogelijk. Een synoviaal gewricht bestaat uit:

  • Botten met een laagje kraakbeen
  • Fibreus kapsel
    • Zorgt voor stevigheid
    • Zit rondom de botten
    • Bevat heel veel collageen
  • Synoviaal membraan
    • Produceert synoviaal vloeistof → gewrichtsvloeistof
      • Voeding voor het kraakbeen omdat het kraakbeen niet doorbloed is
      • Maakt het gewricht smeerbaar

Vorm:

De bewegingsmogelijkheden in een gewricht hangen af van de vorm van de gewrichtsvlakken. Deze vlakken moeten goed op elkaar aansluiten, anders ontstaat er luxatie → het gewricht schiet uit de kom. Luxatie wordt voorkomen door:

  • Ligamenten
    • Vormen meestal een onderdeel van het kapsel
  • Spieren
  • Oppervlaktespanning van synoviale vloeistof

Er zijn 6 basisvormen voor typen gewrichten die 1, 2 or 3 assen bevatten:

  • Scharniergewricht
  • Cilindrisch gewricht
  • Zadelgewricht
  • Rolgewricht
  • Kogelgewricht
  • Vlakke gewricht

Onderste extremiteit:

De onderste extremiteiten bestaan uit meerdere gewrichten:

  • Heup
    • 3-assig gewricht
  • Knie
    • 2-assig gewricht
    • Flexie/extensie
    • Rotatie van het onderbeen 45° t.o.v. het bovenbeen
      • Dit kan alleen in flexie-stand van de knie (zittend) → in extensie-stand (staand) lukt dit niet omdat het kniegewricht niet kan draaien
        • Komt vooral door alle ligamenten om de knie heen, die de knie erg stabiel maken in extensie-stand
        • Staand kan het onderbeen niet t.o.v. het bovenbeen draaien
        • In gestrekte stand zijn de ligamenten rondom de knie volledig stabiel
      • Knie rotatie wordt altijd in flexie-stand getest
    • Gewrichten rondom de tibia en fibula
      • Articulatio tibiofibularis superior
        • Zorgt ervoor dat de tibia en fibula t.o.v. elkaar kunnen bewegen
      • Tibiofibulaire syndesmose
        • Een bot/bot-verbinding → bindweefsel aan de onderkant van de botten raken de tibia en fibula elkaar
        • Ook een gewricht
      • Membrana interossea: membraan tussen de tibia en fibula
  • Enkel
    • 1-assig: flexie/extensie

Lichaamszwaartepunt

Het algemene lichaamszwaartepunt ligt:

  • Op de hoogte van de navel (L4)
  • Iets achter de heup
    • Dit is voordelig omdat de spieren niet aangespannen hoeven te worden → staan in rust is mogelijk
  • Net voor de knie-as
    • Positief voor extensie (en dus staan)
    • De quadriceps zijn helemaal ontspannen
  • Voor de enkel
    • Alleen plantairflexoren (kuitspier) zijn nodig om het bovenste spronggewricht tijdens het staan te stabiliseren
    • De as valt precies in het staanvlak

Stand van de knie

Er zijn 2 ongewenste knie-standen:

  • Valgus stand: het distale bot staat meer naar lateraal dan het proximale bot
  • Varus stand: het proximale bot staat meer naar lateraal dan het distale bot

Ligamenten van de knie

De knie bestaat uit 2 hele grote condylen (knobbels) die op een glad plateau met in het midden een verhoging staan. Die knie is eigenlijk geen stabiel gewricht → ligamenten die in verbinding staan met spieren maken de knie stabiel. De knie is

.....read more
Access: 
Public
Vraagstukken Bewegen thema 2: hand, pols en elleboog

Vraagstukken Bewegen thema 2: hand, pols en elleboog

HC12: Anatomie onderarm

Botten en spieren

Botten:

De elleboog bestaat uit 3 gewrichten:

  • Humerus → radius
  • Humerus → ulna
  • Radius → ulna
    • Pro- en supinatie beweging: de radius beweegt rondom de ulna
      • De beweging vindt plaats in flexie en om de pink heen

Deze botten zitten dankzij ligamenten extra goed vast:

  • Ligamentum anulare: gaat vanuit de ulna rondom de kop van de radius en vervolgens weer terug naar de ulna → de radiuskop zit stevig vast
  • Collaterale ligamenten: zetten de humerus vast aan de botten van de onderarm → voorkomt luxatie
    • Mediale collaterale ligament: gaat van de humerus naar de ulna
    • Radiale collaterale ligament: zit vast aan het ligament anulare → de humerus zit vanaf het ligament van de ulna “vast” aan de radiuskop → draaiing in het gewricht is moeilijk
      • Dit maakt wel de kans op luxatie veel groter

Spieren:

Verschillende spieren zijn betrokken bij de bewegingen van de onderarm:

  • Flexie
    • Musculus biceps brachii
      • Zit vast aan de radius
    • Musculus brachialis
      • Zit vast aan de ulna
  • Extensie
    • Musculus triceps brachii
  • Pronatie: bevinden zich ventraal → komen van de mediale epicondyle van de distale humerus en lopen soms door tot in de hand
    • Musculus pronator teres
      • Loopt schuin naar de radius schacht
    • Musculus flexor carpi radialis
      • Loopt naar de radiale carpalia
    • Musculus palmaris longus
      • Loopt ook naar de radiale carpalia
  • Supinatie
    • Musculus biceps brachii
      • Zit met zijn pezige distale gedeelte vast aan de tuberositas van de radius
      • De enige supinator die zit in de bovenarm → de rest bevindt zich dorsaal in de onderarm en heeft een schuin verloop
    • Musculus supinator
    • Musculus abductor pollicis longus
    • Musculus extensor pollicis brevis
    • Musculus extensor pollicis longus
    • Musculus extensor indicis

Er zijn dus veel spieren die een rol spelen in pro- en supinatie. Hoe verder de werklijn van de as, hoe groter het moment van de spier. Dit is het geval bij de aanhechting van de biceps op de radius → de biceps kunnen beter getraind worden in een supinatie stand en dan in volledige flexie. In pronatie stand wordt de musculus brachialis juist getraind.

Handwortel

Botten:

In de pols zijn veel botten aanwezig:

  • Radius
  • Ulna
  • 2 rijen carpalia

De carpalia staan ook wel bekend als de handwortelbeentjes en bestaan uit 2 rijen:

  • Eerste rij
    • Scaphoïd/naviculare
    • Lunatum
    • Triquetum
    • Pisiforme
      • Een rond sesambotje → kan goed gevoeld worden
  • Tweede rij
    • Trapezium
    • Trapezoideum
    • Capitatum
    • Hamatum
      • Lijkt op een hamer

Een ezelsbruggetje hiervoor is: “Some lovers try positions that they cannot handle”.

Polsgewricht:

Het polsgewricht is een elipsoied gewricht → een platgeslagen bol gewricht. Het bestaat uit 2 assen:

  • Flexie/extensie
  • Abductie/adductie
    • Maakt een zwaaibeweging mogelijk

Andere polsbewegingen

.....read more
Access: 
JoHo members
Vraagstukken Bewegen thema 3: de schouder

Vraagstukken Bewegen thema 3: de schouder

HC20: Schouderanatomie

Schouderbewegingen

Abductie:

Schouderabductie vindt plaats via:

  • 90° abductie van het schoudergewricht → de humerus beweegt t.o.v. de scapula
  • 60° laterorotatie van de scapula → de scapula beweegt t.o.v. de romp (clavicula)
  • 30° lateroflexie van de wervelkolom
  • Eventuele abductie van het heupgewricht

Deze bewegingen zijn in samenspel met elkaar → vinden allemaal tegelijkertijd plaats. In totaal kan schouder dus 180° abduceren → de arm beweegt 180° omhoog. Als bijvoorbeeld de clavicula beschadigd is, kan er maar 90° schouderabductie plaatsvinden. De mate waarin onderdelen van de keten worden gebruikt is individueel variabel → door te trainen kan het opzij brengen van de arm zonder scapulabeweging plaatsvinden.

Spieren:

De schouder heeft veel bewegingsmogelijkheden en is daarom een redelijk instabiel gewricht. Er zijn daarom veel sterke spieren die de schouder ondersteunen en er bevinden zich veel spieren in en rondom de schouder:

  • Spieren tussen de romp en scapula: bewegen de scapula
    • Musculus pectoralis minor
    • Musculus serratus anterior
    • Musculus rombiodei
    • Musculus trapezius
    • Musculus levator scapulae
  • Spieren tussen de romp en humerus: bewegen in het humeraal scapulaire gewricht waar de scapula overheen loopt → bepaalt de positie van de scapula
    • Musculus pectoralis major
    • Musculus latissimus dorsi
  • Spieren tussen de scapula en humerus: bewegen de humerus t.o.v. de scapula
    • Rotatoren
    • Musculus teres major
    • Musculus coracobrachialis
    • Musculus deltoideus
    • Musculus subscapularis
  • Spieren tussen de scapula en het antebrachium: gaan naar de onderarm toe
    • Musculus biceps brachii
    • Musculus triceps brachii

Deze spieren zijn of oppervlakkig, of diep, gelegen. Om de functie van een spier te bepalen moet het volgende gedaan worden:

  • Bepaal de as: de bewegings-as van een spier moet altijd weergegeven worden als een punt
  • Bepaal de werklijn: van origo tot insertie
  • Bepaal het moment: de afstand van de werklijn → de kracht wordt omgezet in een beweging

Musculus trapezius:

De musculus trapezius is als volgt gelokaliseerd:

  • Origo: wervelkolom
  • Insertie: de bovenzijde van de spina scapulae

De functie van de musculus trapezius hangt af van welke spiervezels worden aangespannen:

  • Alleen de bovenste spiervezels: elevatie, retractie en laterorotatie van de scapula
    • De schouders gaan omhoog en het schouderblad naar achteren
    • Het acromioclaviculaire gewricht komt in beweging
  • Horizontale vezels: retractie
    • Het sternoclaviculaire gewricht komt in beweging
  • Vezels die naar beneden gaan: depressie, retractie en laterorotatie van de scapula
    • Het scapulothoracale glijvlak komt in beweging

De musculus trapezius werkt samen met de musculus serratus anterior om laterorotatie van de scapula mogelijk te maken.

Musculus latissimus dorsi:

De musculus latissimus dorsi is als volgt gelegen:

  • Origo: wervelkolom
  • Insertie: voorzijde van de humerus

De spier komt dus van de rug en gaat over de scapula naar de humerus toe.

De musculus latissimus dorsi heeft 2 functies:

  • Adductie van de arm
  • Endorotatie

Schoudergewricht

Het schoudergewricht bestaat uit een vrij kleine kom met een zeer grote kop → is zeer instabiel. Om deze reden heeft het glenohumerale gewricht

.....read more
Access: 
JoHo members
Vraagstukken Bewegen thema 4: uitgebreide traumata

Vraagstukken Bewegen thema 4: uitgebreide traumata

HC26: Polyneuropathie

Definitie

Polyneuropathie is een ziekte van meerdere zenuwen. Dit zorgt voor sensibele en motorische problemen, waarbij de motorische problemen vaak al te zien zijn bij inspectie van de voet → holvoet. Polyneuropathie is een chronische aandoening die een grote impact op het dagelijks leven heeft.

Polyneuropathie is vaak te zien in zowel de handen als de voeten:

  • Voeten
    • Sensibiliteit: dikke en dunne vezels
    • Motoriek: lopen en/of afwijkende stand → holvoet
      • 60% door een neurologische afwijking
      • 40% door een onduidelijke oorzaak
      • Een soort varus houding van de voet → wordt ook wel pes cavo-varus genoemd
        • De voet kantelt naar buiten
    • De DD is vrij uitgebreid → goed neurologisch onderzoek is belangrijk
  • Handen
    • Standsafwijking en uitval van bijv. de handspieren
    • Heeft impact op de functie bij ernstige (sensibele) uitval

Anatomie

Het ruggenmerg heeft een motorisch en sensibel gedeelte:

  • Voorhoorn: motorisch
  • Achterhoorn: sensibel
    • Heeft een dorsaal ganglion

Zenuwen vanuit de voorhoorn en achterhoorn komen samen tot een spinale zenuw die uitloopt naar zijn traject. Zo’n spinale zenuw bestaat uit bundels van meerdere zenuwen. In de bundels zitten dikke en dunne vezels:

  • Dikke vezel: heeft een axon met myelineschede
  • Dunne vezel: zitten met meerdere in een neurolemma zonder myelineschede

Hoe zo’n vezel is opgebouwd hangt af van de functie:

  • Motorische vezels
    • Gemyeliniseerd: dikke vezels → spiercontrole
  • Sensibele vezels
    • Gemyeliniseerd: dikke vezels → aanraking, vibratie en proprioceptie
    • Dun gemyeliniseerd: dunne vezels → kou perceptie en pijn
    • Ongemyeliniseerd: dunne vezels → warmte perceptie en pijn
  • Autonome vezels
    • Ongemyeliniseerd: zeer smalle vezels → vele functies zoals hartslag en bloeddruk

Klachten

De symptomen van polyneuropathie zijn afhankelijk van welke van deze vezels zijn aangetast:

  • Gemengd sensibel-motorisch
    • Diabetes mellitus
    • Hereditaire motorische sensibele neuropathie
      • Dit is een erfelijke aandoening
  • Puur motorisch
    • Immuungemedieerd → auto-antistoffen
  • Puur sensibel
    • Lepra
    • Toxisch na chemotherapie
    • Erfelijke aandoeningen
    • Amyloïdosis
  • Autonoom
    • Amyloïdosis
    • Porfyrie

Om deze reden is zenuwletsel onder te verdelen in letsels van de dikke gemyeliniseerde vezels en dunne ongemyeliniseerde vezels:

  • Dikke vezels
    • Motoriek
      • Atrofie
      • Zwakte
    • Sensibiliteit
      • Nociceptief
      • Positieve symptomen: tintelingen, “pins & needles”
      • Negatieve symptomen: doofheid
      • Verlaagde gnostische sensibiliteit
        • Positiezin
        • Bewegingszin
        • Vibratiezin
    • Verlaagde reflexen
    • Zenuwgeleiding: afwijkende amplitude en/of snelheid
    • Impact op het dagelijks leven
      • Mobiliteit
      • Balans → sensorische ataxie
      • Valgevaarlijk
  • Dunne vezels
    • Motoriek: niet aangedaan
    • Sensibiliteit
      • Neuropathische pijn → brandend en elektrisch
      • Positieve symptomen: brandend, elektrisch en allodynie
      • Negatieve symptomen: geen
      • Verlaagde vitale sensibiliteit
        • Temperatuurzin
        • Pijnzin
    • Normale reflexen
    • Zenuwgeleiding: niet afwijkend
    • Impact op het dagelijks leven
      • Pijnklachten
      • Autonome dysfunctie
      • Beperkingen

Iemand met een letsel aan de dikke vezels heeft dus eerder last van vallen of dingen niet goed vast kunnen houden, iemand met een

.....read more
Access: 
JoHo members
Vraagstukken Bewegen thema 5: looppatroon

Vraagstukken Bewegen thema 5: looppatroon

HC35: Normaal looppatroon

Looppatroon

Snel en rustig lopen:

Er zijn 2 soorten lopen:

  • Rustig lopen: er is 1 fase waarbij 1 been op de grond staat en 1 fase waarbij 2 benen op de grond staan
  • Snel lopen: er staat steeds maar 1 been op de grond

Dit college gaat alleen over rustig lopen. Hierbij moet men nadenken over:

  • Het been dat neer wordt gezet
  • De standfase
  • De zwaaifase waarbij er 1 been in de lucht is

Gangpadanalyse:

Bij een gangpadanalyse wordt het lopen geobserveerd. Zo’n analyse wordt altijd over 1 been gedaan. Het volgende hoort plaats te vinden:

  1. Zwaaifase: het been wordt naar voren gezwaaid
  2. Bipedale fase: met de hak op de grond hielcontact hebben
    • Bij hielcontact raakt de calcaneus de grond
  3. Unipedale fase: het been staat op de grond en de rest van het lichaam gaat eroverheen → het been beweegt t.o.v. de romp naar achteren
    • De buitenkant van de voet raakt de grond
  4. Middenstand fase: de romp staat precies boven het been
    • Het hele voetoppervlak raakt de grond → de voetzool, calcaneus en tenen
  5. Afzet fase: de romp beweegt nog verder over het standbeen en men gaat op de tenen staan
    • Afzetten vindt vooral plaats met de grote teen
  6. Zwaaifase: het been wordt naar voren gezwaaid

 

Lopen bestaat dus uit een cyclus die continu wordt herhaald. De standfase bestaat uit de bidpedale, unipedale, middenstand en afzet fase. De zwaaifase bestaat uit de zwaaifase en eind zwaaifase.

Spieren

Spieractiviteit is op verschillende momenten tijdens het lopen nodig:

  • Bewegen van een gewricht → de hoek van een gewricht wordt kleiner gemaakt
  • Stabiliseren van een gewricht → bewegingen worden tegengegaan
  • De zwaartekracht tegengaan → voorkomt bewegingen
  • Tegengaan van traagheid → door bij het naar voren brengen van het been het been niet te laten doorzwiepen
    • De antagonisten van de spieren die de beweging hebben ingezet worden gebruikt

Tijdens het rustig lopen doen er in het bovenbeen relatief weinig spieren mee, vergeleken met het onderbeen.

Flexoren en extensoren:

Embryologisch gezien is de anterieure zijde van het been de dorsale zijde. Hier liggen dan ook de extensoren. De posterieure zijde van het been is embryologisch de ventrale zijde, waar juist de flexoren liggen:

  • Extensoren
    • Van het bovenbeen: musculus quadriceps
      • De musculus quadriceps bestaat uit:
        • Musculus rectus femoris
        • Musculus vastus medialis
        • Musculus vastus lateralis
        • Musculus vastus intermedialis
      • Liggen ventraal
    • Van de heup: musculus gluteus
      • Ligt dorsaal
      • Een romspier
  • Flexoren
    • Van het bovenbeen: zijn tegelijkertijd flexoren van de knie en extensoren van de heup
      • Liggen dorsaal
      • Sommige spieren zijn over het heupgewricht komen te liggen
    • Van de heup: musculus iliopsoas
      • Liggen ventraal
      • Een rompspier
      • Komen uit het bekken en de lumbale wervelkolom

Compartimenten:

Het onderbeen heeft 4 compartimenten:

  • Anterieure compartiment
    • Spieren:
      • Musculus tibialis
.....read more
Access: 
Public
Vraagstukken Bewegen thema 6: de rug

Vraagstukken Bewegen thema 6: de rug

HC41: Inflammatoire rugklachten

Rugklachten

In totaal hebben 1-2 miljoen Nederlanders last van rugklachten. Grofweg zijn de oorzaken van rugklachten te verdelen in 3 groepen:

  • Niet-specifiek
  • Mechanisch
  • Niet-mechanisch

De meest voorkomende oorzaak van lage rugpijn is aspecifieke rugpijn → vormt 70-80% van de gevallen. De oorzaak van aspecifieke rugpijn is onduidelijk.

Axiale spondyloartritis

Axiale spondyloartritis (axSpA) staat ook wel bekend als de ziekte van Bechterew of ankyloserende spondylitis. Het vormt 1% van de gevallen van rugklachten en begint voor het 45elevensjaar. Vaak treden de eerste klachten rond een leeftijd van 16 jaar op.

Casus:

Een 28-jarige vrouw heeft al 6 jaar last chronische rugpijn en stijfheid in de rug. De pijn is altijd aanwezig en er is geen uitstraling naar de benen of krachtsverlies. De vrouw slaapt slecht en is hierdoor depressief. Ook heeft ze kleine psoriasis plekjes op haar hoofd. Er is geen sprake van trauma, afvallen of koorts.

De patiënte is al 2x naar de neuroloog gegaan om een MRI te maken. Ook heeft ze in Duitsland een “total body scan”, een MRI van het hele lichaam, gehad. Op internet heeft de gelezen over de ziekte van Bechterew.

Pathofysiologie:

In tegenstelling tot veel andere rugklachten is axSpA een ontstekingsziekte → er is een chronische inflammatie van de rug die op termijn kan leiden tot vergroeiingen. De ontstekingen zorgen ervoor dat er botbruggen ontstaan tussen de wervels, waardoor de wervels gaan fuseren. Als dit gebeurt bij alle wervels, verdwijnt de bewegelijkheid van de rug. Door de ontstekingen groeien de wervels dus aan elkaar vast, waardoor de patiënt krom kan gaan lopen.

Symptomen:

Spondylitis bestaat uit alles rondom de wervels. AxSpA is een vorm van spondyloartritis, een multi-orgaan aandoening waarbij er reumatische manifestaties in de wervels zijn. Spondyloartritis gaat vaak gepaard met andere ontstekingsziektes buiten het bewegingsapparaat, zoals darmziekten of oogontstekingen:

  • Artritis: ontsteking van een groot gewricht
    • Bijv. de knie
  • Enthesitis: ontsteking van de aanhechting van de pees of het bot
    • Er ontstaat een zwelling
    • Gebeurt vaak in de achillespees
  • Dactylitis: bestaat uit een rechterwijsvinger die aan alle kanten dik is
    • De pees is aan alle kanten ontstoken
    • Ontstaat vaak in combinatie met psoriasis
  • Uveitis: ontsteking van de binnenkant van het oog
    • Anterieure uveitis: ontsteking van de voorste oogkamer
      • Komt het meeste voor
      • Witte bloedcellen zijn zichtbaar
    • Posterieure uveitis: ontsteking van de achterste oogkamer
      • Geeft andere symptomen dan conjunctivitis
      • Pijn en druk in het oog
  • Inflammatoire darmziektes
    • Collitis ulcerosa
    • Ziekte van Crohn

In het geval van axSpA komt vooral uveitis veel voor. Mannen ervaren vaak ernstigere klachten dan vrouwen.

Genetica:

Erfelijkheid speelt een belangrijke rol in het ontwikkelen van spondyloartritis, vooral het gen HLA-B27. Dit gen is belangrijk in de variabiliteit van het immuunsysteem en komt bij 8% van de bevolking voor. De meerderheid van spondyloartritis patiënten is drager van dit gen, en in het geval van axSpA zelfs 70-80%.

Behandeling:

De behandeling van axSpA

.....read more
Access: 
JoHo members
Vraagstukken Bewegen thema 7: multipele gewrichtsklachten

Vraagstukken Bewegen thema 7: multipele gewrichtsklachten

HC46+47: Auto-immuun systeemziekten

Achtergrond

RA is niet alleen maar een ziekte waarbij er polyartritis is → andere weefsels zoals de sclera en bloedvaten zijn ook aangedaan. Echter is het meest kenmerkende symptoom de betrokkenheid van het bewegingsapparaat.

Afweer

Het immuunsysteem is bedoeld om schadelijke invloeden van buitenaf op te ruimen en weg te werken. Zo worden bacteriën die via een wondje onderhuids terecht zijn gekomen gefagocyteerd door macrofagen. Bij een infectie worden cytokines uitgescheiden. Deze cytokines hebben invloed op de endotheelcellen, waardoor er ruimte tussen de endotheelcellen en vasodilatatie ontstaat. Hierdoor komen leukocyten de huid in en wordt de bacterie opgeruimd.

Auto-immuunziekte:

Bij een systemische auto-immuunziekte zijn de antistoffen en lymfocyten gericht tegen lichaamseigen eiwitten. Omdat lichaamseigen eiwitten nooit zijn opgeruimd, ontstaat er een chronische ontsteking die kan leiden tot weefselschade. De oorzaak hiervan is niet exact bekend, maar heeft een multifactoriële achtergrond.

Klachten

Bij een systemische auto-immuunziekte (AIZ) kunnen alle organen zijn aangedaan. Welke organen zijn aangedaan, hangt af van de ziekte. Een patiënt met een AIZ heeft typisch inflammatoire klachten van het bewegingsapparaat:

  • Diffuse pijn van gewrichten, pezen en spieren
  • Artritis of tendinitis

Omdat het gaat om een systeemziekte, zijn de klachten vaak diffuus en niet op slechts 1 locatie aanwezig.

Inflammatoir versus non-inflammatoir:

Inflammatoire klachten kunnen op basis van een aantal kenmerken van non-infammatoire klachten onderscheiden worden:

  • Inflammatoir
    • Stijfheid in de ochtend
    • Zwelling van zachte weefsels
    • Ochtendstijfheid van langer dan 1 uur
    • BSE/CRP is verhoogd
    • NSAIDs werken
  • Non-inflammatoir
    • Stijfheid in de avond
    • Benige zwelling of geen zwelling
    • BSE/CRP is gelijk
    • NSAIDs werken niet

Overige klachten:

Bijkomende klachten die wijzen op een inflammatoire systeemziekte zijn:

  • Moeheid
  • Subfebriele temperatuur of koorts
  • Gewichtsverlies

Diagnostiek

Bij verdenking van artritis moet er gekeken worden naar het patroon van de klachten:

  • Monoarticulair
    • Kristalartritis
    • Septische artritis
    • Reactieve artritis
    • Osteoartritis: een “flare” bij artrose
    • Aandoeningen die lijken op artritis zoals hemartros, bursitis en cellulitis
  • Oligo- of polyarticulair
    • Asymmetrisch: vaak zijn er in totaal minder gewrichten aangedaan
      • Gonokokkenartritis
        • Jongere patiënten waarbij de kans op expositie aan een gonokok verhoogd is → seksueel contact
      • Spondyloartropathieën (SpA)
    • Symmetrisch: dezelfde gewrichten zijn zowel aan de linker als rechterzijde aangedaan
      • RA
      • Systeemziekte
      • Virale artritis

Anamnese:

Bij verdenking op een systeemziekte moet een gehele tractusanamnese gedaan worden. Er zijn een aantal “red flags” in de anamnese:

  • Algemeen
    • Malaise
    • Koorts
    • Gewichtsverlies
  • Huidafwijkingen
    • Overgevoeligheid voor zonlicht
    • Verstrakking
    • “Vlekjes” haaruitval
  • Handen
    • “Winterhanden”/Raynaud
    • Afwijkingen aan nagels
  • Ogen
    • Droge ogen
    • “Rood oog”/pijnlijk oog
  • Hart/longen
    • Hartkloppingen
    • Kortademigheid
    • Droge hoest
  • Pijn bij plassen en veranderde ontlasting
  • Mond
    • Moeite met slikken
    • Reflux
    • Droge mond
  • Bloedneuzen
  • Holteontstekingen

Als er inflammatoire gewrichtsklachten zijn en de patiënt niet helemaal fit is, moet hij doorgestuurd worden naar de reumatoloog.

Stappenplan:

Een arts kan in 4 stappen tot een classificerende diagnose komen:

  1. Patroon
.....read more
Access: 
Public
Vraagstukken Bewegen thema 8: zwelling

Vraagstukken Bewegen thema 8: zwelling

HC56: Pijnloze zwelling gewricht

Diagnose van een zwelling

Bij een zwelling komt een arts als volgt tot een classificerende diagnose:

  • Observatie van de patiënt
  • Aard, ontstaan, grootte en lokalisatie van de zwelling
  • Bijkomende symptomen
  • Bevindingen op röntgenfoto’s of in het laboratorium
  • Kennis van epidemiologie

Het is belangrijk een reumatologische tractus anamnese gevolgd door een interne tractus anamnese uit te voeren. Bij een reumatologische tractus anamnese wordt er gekeken naar:

  • Bewegingsapparaat
    • Inflammatoire pijnklachten
      • Gewrichten
      • Rug
      • Spieren
    • Gewrichtszwellingen
  • Huid
    • Afwijkingen
  • Haar
    • Alopecia
  • Handen
    • Raynaudfenomeen
  • Slijmvlies
    • Siccaklachten
    • Aftosis
  • Oogontstekingen
  • KNO
    • Bloedneuzen
    • Holteontstekingen

Casussen

Spondylartritis:

Een man van 33 jaar heeft links een dikke enkel. Deze is in de loop van enkele dagen ontstaan. De enkel is vooral dik aan de achterzijde en is lokaal warm. Tijdens het lopen is er meer pijn dan tijdens rust, maar alsnog is de man ’s nachts niet pijnvrij.

De arts verricht aanvullend onderzoek, waaruit blijkt dat de man een BSE van 33 mm/uur heeft → licht verhoogd. Omdat de man jong is, wordt de werkdiagnose spondylartritis gesteld.

Syndroom van Sjögren:

Een vrouw van 65 jaar heeft in 10 jaren tijd geleidelijk een opgezette hals gekregen. De zwelling voelt zacht en elastisch aan en is niet pijnlijk. De mate van zwelling wisselt per periode. De vrouw heeft nergens andere zwellingen, maar ze heeft wel last van enkele bijkomende symptomen:

  • Hele droge geïrriteerde ogen
  • Niet goed kunnen slikken
  • Vermoeidheid en overal pijn

De arts verricht aanvullend onderzoek, waaruit het volgende blijkt:

  • BSE: 56 mm/uur → verhoogd
  • Anti-ANF positief
  • Anti-SSA positief
  • Anti-SSB positief

Ook wordt een Schirmer test verricht. Hierbij krijgt de vrouw een papiertje in haar oog die de vochtigheid meet, waaruit blijkt dat er xerostomie is. Op basis van deze gegevens en epidemiologische kennis stelt de arts vast dat de vrouw het syndroom van Sjögren heeft:

  • Prevalentie: 0,5-1%
  • Rond 50% van de gevallen treedt secundair op
    • Primair: op zichzelf staand
    • Secundair: de patiënt heeft ook een andere systemische auto-immuunziekte
      • RA
      • SLE
      • Sclerodermie
  • Vrouwen zijn 9x vaker aangedaan dan mannen
  • Klachten beginnen rond het 20e en 50e levensjaar

Bij het syndroom van Sjögren is er een auto-immuun ontsteking in de speekselklieren en traanbuizen. Dit geeft droge ogen en een droge mond (“sicca”). De ontsteking kan ook uitbreiden naar organen, zoals bloedvaten, de nieren en de longen. Bij serologie zijn patiënten met Sjögren positief voor anti-ANF, anti-SSA, en anti-SSB.

Systemische sclerose:

Een vrouw van 66 jaar kreeg in 1972 de diagnose ongedifferentieerde oligoartritis met Raynaud. Daarnaast leed ze in 2000 aan een “watermelon stomach” en kreeg ze in 2009 last van knobbels aan de vingertoppen, die soms pijnlijk waren. Deze knobbels hebben de volgende kenmerken:

  • In de loop van de jaren steeds meer onderhuidse knobbels
  • Bij vlagen pijnlijk en ontstoken
  • Soms witte uitvloed
  • Met “zelf manipulatie” zoveel mogelijk onder controle

De vrouw

.....read more
Access: 
Public
Vraagstukken Bewegen thema 9: kind

Vraagstukken Bewegen thema 9: kind

HC63: Groei en groeistoornissen

Groei

Kinderen zijn geen kleine volwassenen → ze hebben een heel andere dimensie. De groeischijf heet ook wel de fyse. Stamcellen bij de fyse groeien richting de metafyse en calcificeren → de richting van de groei is naar het centrum van het bot toe. 80% van de groei van het been zit in de knie en bij de arm zit de meeste groei bij de schouders in de pols. Restgroei heet enchondrale verbening en vindt plaats in het bot zelf. Hier wordt kraakbeen omgezet in bot.

Groeihormoon:

Groeihormonen beïnvloeden de groeischijf en zorgen voor proliferatie. Deze hormonen worden omgezet in de lever en zorgen ervoor dat chondroblasten en chondrocyten uitzetten en groeien.

Rondom de puberteit is er een piek en vervolgens een rem van oestrogeen en testosteron, waarna de groeischijven sluiten en de chondrocyten volledig verbenen. Meisjes hebben vlak voor de menarche hun laatste groeispurt.

Beenlengteverschil:

Als er 1 been wat meer belast wordt dan het andere been krijgt deze meer doorbloeding → groeit meer. Hierdoor ontstaat een beenlengteverschil. Een beenlengteverschil tot 1 cm is in principe geen probleem.

Oorzaken van groeistoornissen

Groeistoornissen kunnen verschillende oorzaken hebben:

  • Trauma door de groeischijf heen
    • De meest voorkomende oorzaak van groeistoornissen
    • De groeischijf groeit door fractuurgenezing aan elkaar → groei stopt
    • Vooral ernstig als de groeischijf uit elkaar wordt getrokken of in elkaar wordt gedrukt
  • Infectie rondom de groeischijf
    • Een bacterie zorgt voor infectie van de groeischijf → zorgt voor meer doorbloeding en een hardere groei, of voor vernietiging van de groeischijf en dus voor verlies van groei
  • Tumor rondom de groeischijf
    • Ook goedaardige tumoren kunnen in de weg zitten
  • Endocrien
    • Hormonale terugkoppeling naar de groeischijf gebeurt niet goed
  • Aanlegstoornis
    • Bijv. geboren worden zonder fibula of femurkop

Varus en valgus

Normaal gesproken verloopt groei niet helemaal symmetrisch:

  • Kinderen van 0-2 jaar hebben O-benen
  • Kinderen van 2-7 jaar hebben X-benen

Een varus (O-benen) of valgus (X-benen) is dus niet altijd erg. Om de ernst te bepalen wordt er gekeken naar de belastingsas. De lijn van de belastingsas wordt getrokken vanaf het centrum van de heupkop naar het centrum van de enkel:

  • Als de belastingsas door de knie heen loopt, is er geen probleem
  • Als de belastingsas helemaal niet door de knie loopt, maar door de mediale of laterale epicondyl, is er een probleem

HME-MO:

Bij HME-MO zijn er multipele afwijkingen van het skelet waarbij groeischijfcellen ontsnappen uit de groeischijf. Dit zorgt voor een valgus stand.Het gaat dan om osteochondromen, diezichtbaar zijn als bulten die aan de zijkant van het bot groeien.

Asymmetrie:

Als een varus of valgus asymmetrisch is, is dit altijd slecht. Asymmetrie van de groeischijf kan 2 oorzaken hebben:

  • M. Blount: de groeischijf groeit aan de ene kant harder dan aan de andere kant
  • Trauma

Behandeling:

Een asymmetrische varus of valgus kan op 3 manieren gecorrigeerd worden:

  • De groeischijf aan de snel groeiende
.....read more
Access: 
Public
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1714