Boeksamenvatting bij Basisboek kwalitatief onderzoek - Baarda - 2e druk

Hoe formuleer je de doelstelling en vraagstelling van kwalitatief onderzoek? - Chapter 1

Een kwalitatief onderzoek wordt gedaan vanwege een bepaalde behoefte. Die behoefte komt meestal voort uit een probleem. Het doel van kwalitatief onderzoek is om meer kennis te krijgen over en inzicht te krijgen in dat probleem, waardoor er nagedacht kan worden over mogelijke oplossingen. Indien er geen sprake is van een probleem, kan kwalitatief onderzoek worden gedaan voor het signaleren van eventuele verbeteringen. Uiteindelijk draait kwalitatief onderzoek om het verkrijgen van kennis, waar wat mee gedaan kan worden. Voor het opzetten van een kwalitatief onderzoek begint men naar aanleiding van een probleemstelling gesignaleerd door de opdrachtgever, met het formuleren van een doelstelling en vraagstelling.

De vraagstelling moet verder worden uitgewerkt in open onderzoeksvragen. Er zijn drie soorten onderzoeksvragen: beschrijvende, verklarende en toetsende. Beschrijvende onderzoeksvragen hebben als doel om een nauwkeurig inzicht te verkrijgen in een bepaald fenomeen, zonder het zoeken naar een verdere verklaring hiervoor. Verklarende onderzoeksvragen zoeken naar die verklaring door te kijken naar bepaalde factoren die van invloed zijn op dit fenomeen. Toetsende onderzoeksvragen gaan na of een reeds bestaande theorie dit fenomeen kan verklaren. Belangrijk bij het formuleren van onderzoeksvragen is om te bedenken: “over wie gaat het?” en “over welk kenmerk gaat het?”.

1.1 Wat is de doelstelling?

De doelstelling en vraagstelling komen voort uit een probleem geïdentificeerd door een persoon, bedrijf, instelling of instantie. Het kan echter moeilijk zijn om een probleem te identificeren, waardoor eerst probleemverheldering nodig is. Een onderzoek wordt niet alleen uitgevoerd wanneer het om ongewenste situaties gaat, maar kan ook gedaan worden om eventuele verbeteringen of mogelijkheden te signaleren. Nadat een probleem is geïdentificeerd, moet er een ideale situatie geschetst worden. Oftewel, wat wil men bereiken? Het stellen van een probleem evenals de gewenste situatie wordt gedaan doormiddel van normatieve uitspraken, door de huidige situatie met de beoogde situatie te vergelijken. Als de huidige situatie en de gewenste situatie te veel verschillen, moet er actie ondernomen worden. De doelstelling wordt dan het oplossen van dit probleem gesignaleerd door de opdrachtgever.

Onderzoek kan bijdragen aan het realiseren van de doelstelling. Echter, het onderzoek maakt geen deel uit van de actie zelf, maar is een hulpmiddel om een beter inzicht te verkrijgen in het probleem en om de nodige acties te identificeren. Voordat het onderzoek kan worden uitgevoerd, moet er een vraagstelling geformuleerd worden. Door het uitvoeren van het onderzoek, moeten er antwoorden komen op de onderzoeksvragen die in de vraagstelling staan. Bij het maken van een onderzoeksopzet moet worden aangegeven wat jij als onderzoeker, evenals de opdrachtgever, met de verkregen informatie wil bereiken.

Er moet een onderzoeksdoelstelling geformuleerd worden. Een onderzoek dient om inzicht te krijgen in de factoren die bijdragen aan het probleem. Ook moet er worden aangegeven voor welke partijen de resultaten van het onderzoek relevant zijn. Er worden twee typen onderzoeksrelevanties onderscheiden: praktische en theoretische. Indien er sprake is van praktische relevantie, draagt de informatie verkregen door onderzoek bij aan de oplossing van een probleem zodat er een meer gewenste situatie kan worden gecreëerd. Bij theoretische relevantie is het doel van het onderzoek het vergroten van wetenschappelijke kennis.

1.2 Is het onderzoek ethisch aanvaardbaar?

Het is belangrijk om, tijdens het doen van onderzoek, rekening te houden met een aantal ethische kwesties. De ethische richtlijnen voor marktonderzoek zijn te vinden op www.esomar.org. Ook moet er gedacht worden aan de wetgeving op het gebied van privacy. Er zijn een aantal afspraken waar je als onderzoeker tijdens het uitvoeren van onderzoek rekening mee moet houden. Ten eerste is belangrijk dat de respondent vrijwillig aan het onderzoek meewerkt en er geen valse voorstelling van zaken wordt gegeven. Tevens moeten de gegevens van de respondent anoniem worden verwerkt en mogen de uitkomsten geen nadelig effect hebben voor de respondenten. Verder wordt verwacht dat de onderzoeker het onderzoek op een objectieve en eerlijke manier uitvoert en geen gegevens aan derden verstrekt indien de opdrachtgever daar niet mee akkoord gaat.

1.3 Hoe formuleer ik mijn onderzoeksvragen?

Nadat het doel van het onderzoek is vastgesteld en er is gekeken of dit onderzoek ethisch is verantwoord, kunnen er aan de hand van de algemene vraagstelling meer specifieke onderzoeksvragen geformuleerd worden. Door deze zo concreet mogelijk te maken, wordt het onderzoek beter uitvoerbaar. Echter, voordat je hieraan begint, is het aan te raden om te kijken naar wat er al bekend is over het te onderzoeken onderwerp in de literatuur, om hier een beter inzicht in te krijgen en de opdrachtgever een beter voorstel te kunnen doen. Uiteindelijk moeten alle specifieke onderzoeksvragen leiden tot het beantwoorden van de algemene vraagstelling.

Soms zijn er verschillende onderzoeksvragen die te ver uiteen lopen en deze niet in één onderzoek te beantwoorden zijn, waardoor er verschillende onderzoeken uitgevoerd moeten worden. Er moet opgepast worden voor het formuleren van beleidsvragen als onderzoeksvragen. Onderzoeksresultaten kunnen deel uitmaken van het oplossen van beleidsvragen doordat ze mogelijk informatie bevatten die hier een bijdrage aan kunnen leveren. Echter, het is aan het bedrijf, de organisatie of instelling om over het beleid na te denken aan de hand van de resultaten van het onderzoek. Normatieve onderzoeksvragen dienen ook vermeden te worden. Het betreft hier ethische en esthetische kwesties.

Deze zijn niet representatief, aangezien de antwoorden afhangen van diverse normen en waarden die mensen hebben. Woorden als goed, fout, mooi en lelijk dienen daarom niet te worden gebruikt in onderzoeksvragen. Onderzoeksvragen betreffen altijd een vraag en dienen dan ook te eindigen met een vraagteken. Verder is het belangrijk dat er enkel open onderzoeksvragen worden gebruikt in een kwalitatief onderzoek. Open vragen kunnen nooit alleen met ja of nee beantwoord worden. Indien je er tijdens het uitvoeren van het onderzoek achter komt dat er een andere onderzoeksvraag geformuleerd moet worden voor het beter tot stand komen van het onderzoek, kan deze in overleg met de opdrachtgever worden aangepast. Onderzoeksvragen worden bij kwalitatief onderzoek pas definitief wanneer de onderzoeker het verslag schrijft.

1.4 Wat voor onderzoeksvragen gebruik ik?

Er zijn verschillende typen onderzoeksvragen. Indien je met je onderzoek een situatie beschrijft, spreken we van beschrijvende onderzoeksvragen. Wil je een verklaring geven voor een bepaalde situatie of fenomeen en een theorie hierover weerleggen, spreken we van verklarende onderzoeksvragen. Toetsende onderzoeksvragen dienen om een bepaalde theorie te testen.

1.5 Wat zijn onderzoekseenheden en eigenschappen?

In de onderzoeksvragen moet worden aangegeven wie of wat de onderzoekseenheden zijn en welke eigenschappen aan deze eenheden kunnen worden toegekend. Onderzoekseenheden zijn locaties, groepen of individuen waar je na afloop van je onderzoek een uitspraak over wilt doen. De eigenschappen worden aangeduid als eigenschapbegrippen, en zijn de kenmerken van personen, objecten, situaties of processen die uiteindelijk worden gemeten. Onder het eenheidsbegrip wordt verstaan aan wie of wat een eigenschap toebehoord en over wie of wat je uitspraken gaat doen. Het is goed om deze duidelijk vast te stellen, aangezien dit beïnvloedt wie je gaat interviewen en in welke situaties dit plaats dient te vinden. De respondenten van je onderzoek worden ook wel informanten genoemd. Zij geven aan de hand van onderzoek informatie over de onderzoekseenheid.

1.6 Hoe gebruik ik attenderende begrippen en zoeklichttheorie?

Voorafgaand aan het uitvoeren van een kwalitatief onderzoek, heeft de onderzoeker zich vaak al georiënteerd op het onderzoeksonderwerp en de onderzoekseenheden. Hierdoor gaat de onderzoeker met bepaalde ideeën of verwachtingen en kennis van theorieën in het achterhoofd het onderzoek in. Dit beïnvloedt vaak de vragen die de onderzoeker stelt bij een beschrijvend onderzoek, waarin het de bedoeling is om nieuwe inzichten te verwerven, of een verklarend onderzoek, wanneer de onderzoeker kiest voor een gefundeerde-theorie-benadering.

Wanneer de onderzoeker een toetsend onderzoek wil uitvoeren, kan een template-benadering gebruikt worden, waarmee wordt gekeken of de onderzoeksgegevens passen in een theoretisch model. Als een theorie wordt gebruikt om bepaalde verschijnselen te interpreteren en te verklaren vanuit een bepaald oogpunt, wordt deze ook wel zoeklichttheorie genoemd. Hierbij moet men uitkijken dat overige aspecten die eveneens belangrijk kunnen zijn voor de interpretatie van de resultaten niet over het hoofd worden gezien.

Attenderende begrippen dragen bij aan de richting die je als onderzoeker neemt bij het doen van onderzoek, gebaseerd op voorafgaande oriëntatie en literatuuronderzoek. Indien er voorafgaand aan het onderzoek geen of weinig informatie te vinden is, kan het kwalitatief onderzoek bijdragen aan het ontdekken en formuleren van deze attenderende begrippen aan de hand van een bepaalde lijn die in de resultaten van het onderzoek ontdekt kan worden. Vaak is dit het doel van een gefundeerde-theorie-benadering. Vaak ontdekt de onderzoeker aan de hand hiervan dat de theorie moet worden aangepast. Het doel is uiteindelijk om tot de best passende oplossing te komen. Dit proces van het aanpassen van de theorie wordt ook wel cyclisch-iteratief proces genoemd.

1.7 Hoe bepaal ik de uitvoerbaarheid van het onderzoek?

De uitvoerbaarheid van een onderzoek wordt bepaald aan de hand van verschillende factoren die hierop van invloed zijn. Denk hierbij aan tijd en geld, maar ook de bereikbaarheid en bereidheid van respondenten of proefpersonen. In het begin van het onderzoek moet een globale begroting gemaakt worden gebaseerd op deze factoren om de haalbaarheid van het onderzoek in grote lijnen te kunnen bepalen. De factoren tijd en geld die voor het onderzoek beschikbaar zijn staan over het algemeen voorafgaand al vast, waardoor de haalbaarheid hierdoor meestal eenvoudig is te bepalen.

De bereidheid van de respondenten is minder eenvoudig te bepalen en kan in grote mate de uitvoerbaarheid van het onderzoek belemmeren. Het is belangrijk om over de bereidbaarheid van de respondenten na te denken en hoe deze, indien het tegenvalt, vergroot kan worden. Ook de bereikbaarheid van respondenten kan een belemmering betekenen voor het uitvoeren van het onderzoek. Het gebrek aan informatie over de doelgroep kan hierin meespelen. Daarom is het belangrijk om tevens na te gaan hoeveel tijd en geld je moet steken om achter de gegevens van de doelgroep te komen om voldoende respondenten voor het onderzoek te kunnen bereiken. Indien over al deze factoren uitvoerig is nagedacht, kan de onderzoeker een reële inschatting maken over de uitvoerbaarheid van het onderzoek.

Hoe ga je op zoek naar informatie bij kwalitatief onderzoek? - Chapter 2

Voordat een onderzoeker begint met het uitvoeren van een onderzoek moet er eerst gekeken worden of er reeds een dergelijk onderzoek bestaat. Soms hoeft een onderzoek hierdoor niet nogmaals zelf te worden uitgevoerd. Daarom moet elke onderzoeker voorafgaand beginnen met literatuuronderzoek, waarmee soms veel informatie te achterhalen is die relevant kan zijn voor jouw onderzoek.

Hierbij maakt de onderzoeker gebruik van zoektermen, meestal zowel in het Nederlands als in het Engels, om zoveel mogelijk informatie te verzamelen. Ook voor het uitvoeren van dit voorafgaand literatuuronderzoek is het aan te raden een tijdsplanning te maken en enkele voorwaarden voor de bronnen en informatie vast te stellen. Hierdoor wordt dit proces geoptimaliseerd. Denk naast zoekmachines op het internet ook aan deskundigen, gespecialiseerde tijdschriften en archieven. Literatuur is echter alleen relevant wanneer deze recent is, kwalitatief hoogstaand en aansluit op je onderzoek. Er moet dus met een kritisch oog gekeken worden.

2.1 Is er aanvullende informatie nodig voor het onderzoek?

In sommige gevallen is het voor de onderzoeker niet wenselijk om voorafgaand aan het onderzoek een literatuurstudie uit te voeren, om zo een open blik te behouden en zich tijdens het onderzoek niet te laten leiden door reeds vergaarde informatie. Echter, in veel gevallen is nadere informatie wenselijk voordat je begint met het realiseren van jouw eigen opgezette onderzoek. Hier zijn verschillende redenen voor te bedenken. Zo is het natuurlijk een verspilling van tijd en moeite om aan een onderzoek te beginnen indien een vergelijkbaar onderzoek reeds door anderen is gedaan. In het geval er geen vergelijkbaar onderzoek beschikbaar is, kan het zijn dat bepaald materiaal dat reeds door anderen is verzameld ook voor jouw onderzoek te gebruiken is.

Het CBS bevat veel uiteenlopende kwantitatieve gegevens over diverse aspecten van de Nederlandse bevolking, vaak opgedeeld in verschillende bevolkingssegmenten. Archieven worden meer gebruikt om gegevens te verzamelen van kwalitatieve inhoudsanalyses. Soms bevatten archieven ook beeldmateriaal. Indien het onderwerp van een onderzoek zo uniek is dat men vooraf al kan nagaan dat er voorafgaand aan het onderzoek geen informatie over te verkrijgen is, kan het zijn dat er een vergelijkbaar onderzoek heeft plaatsgevonden. Hieruit kan de onderzoeker echter ideeën halen met betrekking tot de opzet en uitvoering van het onderzoek. Het SRM (Social Research Methodology) informatiebestand bekijkt de gehanteerde methodologische aspecten uit onderzoekspublicaties op het gebied van de sociale wetenschappen. KWALON, het platform voor kwalitatieve onderzoekers, bevat veel informatie en doorverwijzingen naar goed bruikbare websites. Verder zijn er specifieke vakbladen die dit soort informatie bevatten.

Dit soort onderzoek vooraf kan zeker helpen om bepaalde ideeën voor het uit te voeren onderzoek op te doen. Voor een explorerend of toetsend onderzoek is literatuuronderzoek vooraf zeer belangrijk, waardoor kernbegrippen en cruciale factoren niet over het hoofd worden gezien. Bronnenonderzoek kan helpen voor de selectie van je onderzoekseenheden, zeker wanneer deze moeilijk te bereiken zijn. Dit kan je informatie verschaffen over de mate van toegankelijkheid en hoe je de toegankelijkheid van de onderzoekseenheden eventueel kunt vergroten.

2.2 Hoe bepaal ik de relevante zoektermen voor een onderzoek?

Voor het doen van onderzoek op het internet of elektronische bestanden bepaal je de zoektermen aan de hand van het onderwerp van je onderzoek. Deze zoektermen bestaan meestal uit de belangrijkste kernwoorden die betrekking hebben op het onderzoek, in het Nederlands en Engels. Het bedenken van synoniemen van deze kernwoorden is hierbij belangrijk, omdat dit meer zoekresultaten oplevert. Bedenk daarom zoveel mogelijk synoniemen vooraf en wees hierbij creatief. Soms kan één bepaalde term met meerdere woorden omschreven worden. Ook moet er gedacht worden aan termen die iets anders betekenen, maar wel in direct verband staan met het te onderzoeken onderwerp. Ook kan het zoeken met antoniemen, oftewel woorden met een tegenovergestelde betekenis, verwante resultaten opleveren. Soms zijn er belangrijke auteurs of onderzoekers die veel hebben geschreven over het onderwerp.

Door hun namen als zoekterm te gebruiken kan ook relevante informatie naar boven komen. Zorg ervoor dat in dit geval de zoekterm begint met de achternaam van de auteur, gevolgd door een komma en de initialen of voornamen. Voorvoegsels van achternamen kunnen zowel vóór als achter de achternaam staan. Probeer daarom beide mogelijkheden. Indien je reeds beschikt over vakliteratuur over het te onderzoeken onderwerp, staan er meestal trefwoorden in vermeldt. Deze worden ook wel descriptoren genoemd, en zijn zeer geschikt als zoekterm. De middelen die je als onderzoeker kan gebruiken voor het bepalen van geschikte zoektermen zijn Nederlands- en Engelstalige woordenboeken, vakwoordenboeken, web dictionaries of online dictionaries, thesaurus, encyclopedieën, relevante studieboeken en vakliteratuur.

2.3 Wat zijn de belangrijkste voorwaarden bij het zoeken naar informatie?

Voordat een onderzoeker begint met het zoeken naar relevante informatie voor het onderzoek, moer er eerst worden vastgesteld hoeveel tijd hiervoor wordt uitgetrokken en hoeveel geld ervoor benodigd is. Tijd moet niet alleen worden ingepland voor het zoeken naar informatie, maar tevens voor het lezen en selecteren van relevante informatie. Hier zijn natuurlijk kosten aan verbonden, voor het maken van kopieën, het bestellen van boeken of tijdschriften en het aanvragen van artikelen en bestanden.

Het is tevens belangrijk voor de onderzoeker om bij het zoeken naar informatie gefocust te blijven op wat daadwerkelijk relevant is, door bijvoorbeeld te selecteren op de recentheid en taal van de informatie. Deze beperkingen zijn in zoekmachines als Google makkelijk aan te geven. Naast het internet zijn deskundigen over het onderwerp, vaktijdschriften en overzichtsartikelen goede bronnen van informatie. Bij het zoeken naar elektronische informatie wordt meestal een toelichting weergegeven die je, voorafgaand aan het lezen van het document, kan helpen bij het bepalen van de relevantie van deze informatie met betrekking tot het onderzoek.

2.4 Welke bronnen kan ik raadplegen voor het vinden van geschikte informatie?

Eerder werden verschillende informatiebronnen genoemd die van toepassing zijn bij het vinden van geschikte informatie voor het uitvoeren van onderzoek. Sommige bronnen zijn makkelijk toegankelijk en vaak vanachter je bureau uit te voeren, zoals het internet en eventuele studieboeken. Echter is het vaak noodzakelijk om naast deze bronnen van informatie, dieper te zoeken door informatie te verhalen bij deskundigen of gespecialiseerde instituten.

2.4.1 Hoe verkrijg ik relevante informatie via het internet?

De meest bekende manier om informatie te zoeken op het internet, is via zoekmachines als Google. Hoewel het zoeken via dit soort zoekmachines vaak veel informatie oplevert, kan het zijn dat de informatie die in sommige bestanden verwerkt zit op deze manier niet naar boven komt. Daarom is het aan te raden om naast dit soort zoekmachines ook gebruik te maken van webpagina’s waarop dit soort bestanden en volledige teksten in overzichten staan. Dit soort overzichten worden ook wel directories, gateways, meta-indexen, portals of onderwerpsgidsen genoemd. Er bestaan verschillende overzichten, aansluitend per vakgebied. Zo hebben Infomine en Pinakes betrekking op wetenschappelijke informatie en biedt SocioSite informatie met betrekking tot sociale wetenschappen.

Verder zijn er overzichten te vinden van doorzoekbare databases en onderwerpgerichte zoekmachines op CompletePlanet van BrightPlanet. Indien deze manier van zoeken niet de gewenste resultaten oplevert, kunnen zoekmachines een uitkomst bieden. Naast Google is de Yahoo zoekmachine ook een mogelijkheid aangezien deze beschikt over een uitgebreide onderwerpsgids. Google Scholar maakt het makkelijk om wetenschappelijke publicaties te vinden. Een andere zoekmachine die wetenschappelijke publicaties opzoekt, is Scirus. Naast zoekmachines kunnen gespecialiseerde startpagina’s een goede bron van informatie zijn. Hierop worden vaak verwijzingen gedaan naar deskundigen, instituten en andere verwante pagina’s. Daarnaast zijn er ook beroepsverenigingen die verwijzen naar relevante informatie via hun eigen websites.

2.4.2 Hoe verkrijg ik informatie via gespecialiseerde instituten en deskundigen?

Het is niet altijd even makkelijk om informatie te verkrijgen via deskundigen, gezien sommige deskundigen werkzaam zijn via bepaalde commerciële bureaus die deze informatie niet aan derden verstrekken. Via gespecialiseerde instituten kan je als onderzoeker daarom het beste eerst contact zoeken met deskundigen over het betreffende onderwerp. Naast deskundigen, kunnen informatiespecialisten, beleidsbepalers of voorlichters ook als goede bronnen van informatie dienen. Vaak zijn dit soort mensen werkzaam bij universiteiten, ministeries of gespecialiseerde instituten, instellingen en verenigingen.

Ook zijn er via deze bronnen vaak te achterhalen waar de meest recente informatie en publicaties te verkrijgen zijn. Via de Nederlandse Onderzoek Databank (NOD) kun je relevante projecten, onderzoekers en instellingen vinden. Door te zoeken op pagina’s als bibliotheek.nl kan je via de zoektermen zoeken naar organisaties en de betreffende websites op jouw vakgebied. Daarnaast zijn er websites beschikbaar die informatie geven over het schrijven van een verslag of scriptie, zoals op de website van de Sociaal Economische Raad (SER). Verder is er de Pyttersen’s Almanak die tevens de mogelijk relevante organisaties met adres en telefoonnummers weergeeft.

Een andere manier om in contact te komen met deskundigen, is door je aan te melden bij discussiegroepen op het internet over het te onderzoeken onderwerp. Om deze op te sporen kan gebruik worden gemaakt van Google Groups. Het is belangrijk om voorafgaand aan eventueel contact met een deskundige, genoeg af te weten van het onderwerp en de vragen vooraf hebt bedacht die nodig zijn voor het beantwoorden van je onderzoeksvraag en het behalen van de doelstelling. De eigenschapbegrippen moeten tevens duidelijk moeten worden omschreven, zodat hier geen verwarring over ontstaat.

2.4.3 Hoe vind ik relevante en recente tijdschriftartikelen?

Het zoeken naar relevante tijdschriftartikelen is voor een onderzoeker een belangrijke bron van informatie, aangezien deze recente informatie bevat en overigens vaak verwijzingen bevat naar aansluitende relevante literatuur. Deze gespecialiseerde tijdschriften zijn te vinden in de tijdschriftensectie van bibliotheken. Sommige tijdschriften zijn echter uitsluitend als elektronische tijdschriften (e-magazines) of ‘full-text’ te vinden.

Een overzicht van de beschikbare tijdschriften staat meestal op de website van de bibliotheken. De selectie van de beschikbare tijdschriften hangt echter af van de bibliothecaris, waardoor het voor kan komen dat een aantal, dat voor het onderzoek relevant zijn niet beschikbaar zijn in de bibliotheek. Relevante tijdschriftartikelen kunnen ook gevonden worden door te zoeken naar current-content tijdschriften, waarbij de inhoudsopgave snel beschikbaar wordt gesteld, of door te zoeken via het Nederlandse Online Contents of het internationale IngentaConnect.

2.4.4 Wat voor informatie haal ik uit abstracttijdschriften?

Via elektronische of gedrukte abstracttijdschriften kunnen onderzoekers relevante tijdschriftartikelen achterhalen. Er zijn selecties van relevante artikelen uit verschillende talen beschikbaar, die samengevat zijn in het Engels. De titel van de artikelen, de auteurs en waar het artikel gevonden kan worden wordt vermeldt. De inhoud wordt aangegeven via trefwoorden en codes.

2.4.5 Hoe maak ik gebruik van citaatindexen?

Als je een relevant artikel hebt gevonden die betrekking heeft op het onderzoek, kan er via de literatuurlijst aanvullende bronnen gevonden worden die aansluiten op het onderwerp om hier meer informatie over te verkrijgen. Dit wordt ook wel de sneeuwbalmethode genoemd. Echter, het betreft hier altijd literatuur die ouder is dan het artikel waarin deze vermeldt staan. Maar andersom kan het ook. Dan zoekt de onderzoeker naar artikelen waarin de wat oudere relevante informatie gebruikt is. Hiervoor gebruikt de onderzoeker citaatindexen om dit te kunnen achterhalen. Dit kan gedaan worden door gebruik te maken van de Scholar-versie van Google, of speciale citaatindexen die ook wel Web of Science worden genoemd.

2.4.6 Waarvoor dient het zoeken naar reviewartikelen?

Voordat een onderzoeker aan een onderzoek begint zonder er al te veel van af te weten, begint deze met het uitvoeren van literatuurstudies om zich in het onderwerp te verdiepen. Dit proces vergt echter veel tijd die in sommige gevallen misschien niet beschikbaar is. Om toch een indruk te krijgen van de beschikbare literatuur over een onderwerp zonder hier al te diep op in te gaan, is het voor de onderzoeker een goed alternatief om te zoeken naar reviewartikelen. Deze reviewartikelen, ook wel overzichtsartikelen genoemd, zijn te vinden door achter de algemene zoekterm het woord review te zetten. Over een aantal onderwerpen zijn ook jaarlijkse overzichten beschikbaar. Deze zijn te vinden onder Annual review of… gevolgd door het onderwerp. Er zijn via het internet veel van deze annual-review-tijdschriften te vinden.

2.4.7 Hoe vind ik relevante boeken en rapporten?

Een manier om relevante boeken voor een onderzoek te vinden is door de bibliotheekcatalogi te raadplegen. Het nadeel hiervan is echter dat je dit afzonderlijk voor iedere bibliotheek moet achterhalen om te kijken welke boeken beschikbaar zijn per bibliotheek. Een betere optie hiervoor is om te beginnen met zoeken in de Nederlandse Centrale Catalogus (NCC) die bibliografische gegevens bevat van meer dan 400 bibliotheken in Nederland. Proefschriften en scripties over het onderwerp van het onderzoek zijn een goede bron van informatie aangezien deze een uitgebreide literatuurlijst bevatten gespecificeerd op het onderwerp.

Hierin kan ook worden gezocht naar inaugurale redes die worden gehouden door hoogleraren en waarin de meest recente bevindingen over hun vakgebied worden gegeven. Grijze literatuur, zoals bijvoorbeeld rapporten worden bestempeld, zijn te achterhalen via bestanden die zich daar specifiek op richten, zoals Grijze Literatuur in Nederland (GLIN). Echter, overheidsorganisaties hebben hun eigen rapporten en publicaties vermeldt op hun eigen website, die zij daarop volledig ter beschikking stellen. Recente boeken zijn te achterhalen via book-review-tijdschriften. Dit kan nuttig zijn voor de onderzoeker, aangezien nieuwe boeken hierin kritisch worden besproken. Ook kan de onderzoeker natuurlijk op de vertrouwde manier naar relevante literatuur zoeken door in de bibliotheek of boekhandel in de betreffende sectie naar boeken te browsen, oftewel rond te snuffelen, aangezien deze per onderwerp staan georganiseerd.

2.5 Het maken van een zoekplan en het evalueren van beschikbare literatuur

Voor het verloop van het onderzoek is het van belang om een zoekplan op te stellen en de beschikbare literatuur te evalueren, zodat de onderzoeker zo gericht mogelijk te werk gaat en hierbij geen kostbare tijd verspilt. Daarnaast dient er tevens een literatuurlijst te worden samengesteld aan de hand van specifieke richtlijnen die vooraf uitgezocht dienen te worden.

2.5.1 Hoe maak ik een zoekplan?

Door voorafgaand aan het zoeken naar informatie een zoekplan op te stellen, voorkom je als onderzoeker dat je op een later punt door de bomen het bos niet meer ziet, door de vele zoekmogelijkheden en informatie. Voor het opzetten van een zoekplan moeten een aantal elementen meegenomen worden. Het is ten eerste belangrijk om voor ogen te hebben wat het doel van het bronnenonderzoek is. Vervolgens moeten de relevante zoektermen zowel in het Nederlands als in het Engels worden vastgesteld. De onderzoeker moet ook de randvoorwaarden van het onderzoek niet vergeten.

Er moet worden bepaald hoeveel tijd er beschikbaar is om te zoeken naar informatie, en om deze vervolgens te lezen. Het benodigd budget moet bepaald worden. Ook moeten er regels worden vastgesteld over de relevantie van de literatuur, zoals de taal, maar ook door te bepalen hoe recent de literatuur moet zijn. Daarnaast moet worden vastgesteld welke informatiebronnen relevant zijn voor het onderzoek. Nadat dit alles is vastgelegd in het zoekplan, moet tijdens de uiteindelijke uitvoering alles nauwkeurig worden bijgehouden en moet het zoekplan wanneer nodig worden bijgesteld.

2.5.2 Hoe bepaal ik de relevantie van de gevonden literatuur?

Voor het bepalen van de relevantie van literatuur moet deze in de eerste instantie aansluiten op het door de onderzoeker geformuleerde onderzoeksdoel. De recentheid van de literatuur kan hierbij uiteraard niet vergeten worden. Daarnaast moet er gekeken worden of de literatuur ook daadwerkelijk beschikbaar en toegankelijk is. Tijdens het zoeken naar informatie is het aan te raden een bestand bij te houden, waarin de onderzoeker aangeeft waarvoor elk deel aan informatie belangrijk is en, meer specifiek, welk deel van de publicatie relevant is. Op deze manier wordt de informatie overzichtelijk ingedeeld. Als onderzoeker kan je vaststellen dat, indien ongeveer 80% van de vooraf gewenste informatie ook daadwerkelijk is gevonden, het literatuuronderzoek bevredigend is uitgevoerd.

2.5.3 Wat vermeld ik in de literatuurlijst?

In het onderzoeksverslag moet altijd een literatuurlijst worden opgenomen die aan het eind vermeldt staat. Hierin staat echter alleen de literatuur die ook daadwerkelijk genoemd wordt in het onderzoek. Literatuur die de onderzoeker heeft gelezen, maar niet gebruikt wordt in het verslag wordt dan ook niet in de literatuurlijst opgenomen. Er zijn verschillende richtlijnen voor het samenstellen van een literatuurlijst. Welke richtlijn gehanteerd moet worden hangt af van het type onderzoek dat is uitgevoerd. Hier moet de onderzoeker dan ook rekening mee houden. Het vermelden van gebruikte literatuur verschilt echter wat voor soort literatuur het betreft. Zo worden bronnen uit boeken, tijdschriften en elektronische bronnen op verschillende wijze vermeldt. Het is aan te raden om als onderzoeker, tijdens het verzamelen van de benodigde gegevens, alvast rekening te houden met de richtlijnen van de uiteindelijke literatuurlijst en alle benodigde gegevens te registreren, zodat aan het eind van het onderzoek niet nogmaals missende informatie moet worden teruggezocht.

2.6 Welke data zijn uit archieven te verkrijgen?

Uit archieven zijn als onderzoeker allerlei gegevens te halen. Soms kunnen gegevens uit archieven zelfs via het internet verkregen worden. Zo kan men via het internet kosteloos informatie verkrijgen uit het Nationaal Archief. Dit is de grootste openbare archiefinstelling in Nederland. Het Nationaal Archief bevat informatie over alle beschikbare archieven van zowel de overheid als die van niet overheidsinstellingen. Ook bevat dit archief beeldmateriaal. Particuliere archieven worden over het algemeen ondergebracht in een overzicht bij het Centraal Register van Particuliere Archieven (CRPA). Historische databestanden worden beheerd door het Nederlands Instituut voor Wetenschappelijke Informatiediensten (NIWI).

Wat kenmerkt beschrijvend, explorerend en toetsend onderzoek? - Chapter 3

Eerder is naar voren gekomen dat er drie typen onderzoek worden onderscheiden; beschrijvend, explorerend en toetsend. Nadat je als onderzoeker de doelstelling en vraagstelling hebt bepaald en al enigszins kennis hebt verkregen over het te onderzoeken onderwerp, wordt duidelijk wat voor type onderzoek er moet worden uitgevoerd. Indien er aan de hand van onderzoek betekenissen, kenmerken, of situaties achterhaald moet worden, dient er een beschrijvend onderzoek te worden uitgevoerd. Hierbij kunnen ook meningen of standpunten worden achterhaald. Als de onderzoeker als doel van het onderzoek heeft vastgesteld om een bepaalde theorie of hypothese te ontwikkelen, spreekt men van een explorerend onderzoek.

Ook kan de onderzoeker door het uitvoeren van explorerend onderzoek bepaalde begrippen gebruiken om onderzoeksverschijnselen te herkennen. Doormiddel van explorerend onderzoek kan er door de onderzoeker op basis van bevindingen een theorie worden ontwikkeld over het onderzoeksonderwerp. Hierbij kunnen bepaalde verbanden tussen begrippen naar voren komen, evenals oorzaken en gevolgen. Een toetsend onderzoek wordt gedaan wanneer er reeds een bepaalde theorie bestaat, en deze getoetst dient te worden in de praktijk.

Ook kan er getoetst worden welke begrippen al dan niet betrekking hebben op een bepaalde situatie, of dat er misschien meerdere begrippen nodig zijn bij het verklaren van een situatie. Welk type onderzoek er uitgevoerd dient te worden heeft betrekking op de opzet en uitvoering van het onderzoek. Het kan echter zijn dat een onderzoeker met een beschrijvend of explorerend onderzoek begint, voorafgaand aan een toetsend onderzoek. Dit alles hangt af van het uiteindelijke doel dat de onderzoeker met het onderzoek wil bereiken.

3.1 Wanneer kies je als onderzoeker voor een beschrijvend onderzoek?

Met het doen van beschrijvend onderzoek, wil je als onderzoeker kenmerken achterhalen en deze eventueel aanvullend in categorieën onderverdelen. Hierbij gaat het om de kwaliteit. Hierbij komen vaak meningen en standpunten naar voren. Indien het bij het doen van onderzoek gaat om bepaalde standpunten van respondenten, spreekt men ook wel van perspectieven of situatiedefinities. Hierbij spreken gevoelens, belevingen en ervaringen een rol, evenals imago. Bij het uitvoeren van een beschrijvend onderzoek kan het voorkomen dat de meningen van respondenten sterk uiteen lopen. Indien de standpunten van respondenten verbonden zijn een bepaalde situatie, worden deze situatiedefinities genoemd. Het is dan voor de onderzoeker niet alleen belangrijk om de verschillende standpunten te achterhalen, maar ook om deze te interpreteren.

Het is aan de onderzoeker om deze te proberen te begrijpen vanuit het oogpunt van de verschillende respondenten en de context die hierop van toepassing is. De ervaringen van de respondenten staan hierin centraal. Deze moeten door de onderzoeker zo juist mogelijk worden beschreven. De onderzoeker kan gebruik maken van een zoeklichttheorie voor het doen van beschrijvend onderzoek. Hierbij besteedt de onderzoeker aandacht aan bepaalde verschijnselen aan de hand van een reeds bestaande theorie. Soms zijn er verschillende theorieën aan de hand waarvan een onderzoeker een bepaald fenomeen kan onderzoeken. Dit hangt er maar net vanaf wat de onderzoeker met het onderzoek wil bereiken. Het toe te passen zoeklichtbegrip wordt ook wel sensitizing concept genoemd. Soms gebruikt een onderzoeker meerdere sensitizing concepts voor één onderzoek, om op deze manier meerdere invalshoeken te exploreren.

3.2 Wanneer kies je als onderzoeker voor een explorerend onderzoek?

Het uitvoeren van een explorerend onderzoek heeft als uiteindelijk doel om begrippen, hypothesen of theorieën te ontwikkelen. Wanneer er stapsgewijs doormiddel van kwalitatief onderzoek een theorie wordt ontwikkeld spreekt men ook wel van de gefundeerde-theoriebenadering. Hierbij wordt aan de hand van de onderzoeksvraag relevante gegevens verzameld. Deze worden vervolgens geordend en gecategoriseerd. Daarna worden begrippen ontwikkeld en worden deze gegroepeerd in een bepaald model.

Deze stappen worden doorlopen gedurende het onderzoek. Het exploreren van theorieën gebaseerd op vermoedens staat hierbij meestal centraal. De onderzoeker beschikt bij explorerend onderzoek dus niet over een uitgewerkte theorie vooraf, maar wordt deze tijdens het verloop van het onderzoek ontwikkeld op basis van voorafstaande vermoedens. Tijdens het verloop van het onderzoek zijn er diverse controlemomenten voor de onderzoeker om na te gaan of alle stappen van de theoretische exploratie op de juiste manier worden doorlopen.

3.3 Wanneer kies je als onderzoeker voor een toetsingsonderzoek?

Indien het doel van het uitvoeren van kwalitatief onderzoek is om bepaalde ideeën te genereren, spreekt men van een inductief onderzoek. Echter, als er vooraf een idee bestaat en er getoetst moet worden of deze klopt, spreekt men van een deductief onderzoek. Een toetsingsonderzoek is deductief van aard. Hierbij toetst de onderzoeker of een aanname of theorie overeenkomt met de situatie in de werkelijkheid. Dit wordt empirische toetsing genoemd. De onderzoeker test de bruikbaarheid van een begrip door na te gaan of deze het te onderzoeken fenomeen kan verklaren. Er zijn een aantal criteria waarmee de geldigheid van begrippen en de eventuele verbanden worden getoetst.

Ten eerste moet er gekeken worden of de begrippen en/of verbanden passen op de gegevens. Indien er blijkt dat bepaalde gegevens niet onder te brengen zijn bij deze begrippen, moet het begrippensysteem worden aangepast of uitgebreid. Ten tweede moet er worden nagegaan of een kernprobleem aan de hand van de begrippen benoemd kan worden. Ook moeten de begrippen bijdragen aan het verklaren en begrijpen van het probleem. Ten derde moeten de begrippen en/of verbanden van relevantie zijn voor het onderzoeksdoel. Het is dus belangrijk om na te gaan of er ook daadwerkelijk mee gewerkt kan worden. Een toetsingsonderzoek ontstaat vaak vanuit een hypothese. Het betreft hier een aanname die gemaakt is, waarvan achterhaald moet worden of deze ook juist is. Hypothesen zijn vaak het resultaat van een samenhang van verschillende gedachtes, oftewel een theorie.

Deze theorie kan zelf bedacht zijn, maar het kan ook een reeds bestaande theorie betreffen. Deze theorie kan door onderzoekers worden getest door in nieuwe situaties een voorspelling te maken van een bepaalde situatie. Indien deze voorspelling blijkt te kloppen, kan er verondersteld worden dat de theorie waarschijnlijk ook klopt. Indien dit niet het geval is, dient de onderzoeker explorerend te achterhalen waarom deze voorspelling niet uitkwam. Soms wordt er voor een onderzoek gebruikt gemaakt van een specifieke theorie, maar er kan ook een meer algemene, oftewel formele theorie gebruikt worden. Indien er een theorie getoetst wordt in een onderzoek, kent de onderzoeker een aantal labels toe aan specifieke dimensies van de theorie die helpen bij de interpretatie. De antwoorden van de respondenten van het onderzoek moeten worden ondergebracht in het labelingssysteem.

Er wordt dus getoetst of de theorie doormiddel van het labelingssysteem toepasbaar is, wat ook wel de template-benadering wordt genoemd. Deze aanpak helpt de onderzoeker om systematisch te werk te gaan, waardoor er minder snel benodigde informatie over het hoofd kan worden gezien. Aan het eind van het onderzoek gaat de onderzoeker verifiëren of de theorie klopt met de verkregen gegevens. Het tegenovergestelde, falsifiëren, betekend dus dat er kan worden vastgesteld dat de theorie niet overeenkomt met de verkregen gegevens uit het onderzoek. Het gericht zoeken naar contrastgevallen tussen de theorie en de werkelijke resultaten gebeurt vaak in een negative-case-analyse. Er wordt hierbij dus bewust naar tegenstellingen gezocht. Voor de geldigheid van een toetsend onderzoek wordt er meestal vanuit beide perspectieven gekeken. Ten eerste of de verzamelde gegevens overeenkomen met de theorie.

Ten tweede of de verzamelde gegevens niet verschillen van de theorie. Door de resultaten in beide richtingen te toetsen, wordt de zekerheid voor het aannemen van de al dan niet toepasbaarheid van de theorie vergroot. Soms wordt er in één onderzoek twee verschillende theorieën met elkaar vergeleken, om na te gaan welke van de twee het best toepasbaar is. Men spreekt in dit geval ook wel van rivaliserende of concurrerende theorieën. In sommige gevallen wordt de theorie weerlegd door de toepasbaarheid te testen aan de hand van slechts één kenmerkend geval, oftewel een testcase.

Hoe maak je een goede onderzoeksopzet voor kwalitatief onderzoek? - Chapter 4

Als een onderzoeker aan een onderzoek begint, dient deze hiervoor een opzet te maken. Dit is een soort standaardaanpak voor het opzetten, faseren en uitvoeren van het onderzoek. Bij kwalitatief onderzoek bestaat deze standaardaanpak meestal uit een casestudy, survey en veldexperiment. Indien de onderzoeker slechts één persoon, groep, locatie of situatie in de praktijk voor langere tijd diepgaand onderzoekt spreekt men van een casestudy of gevalsstudie. Het doel hiervan is om tot in de kleinste details inzicht te kunnen verschaffen op basis van het onderzoek.

Met het doen van onderzoek naar casestudies, is niet de informatie die de onderzoeker krijgt over deze casestudie belangrijk, maar vooral hoe deze verkregen informatie representatief, en dus bruikbaar, is voor soortgelijke gevallen. Een casestudy wordt soms gebruikt voor een toetsend onderzoek. Aan de hand van een representatief geval wordt getoetst of een bepaalde theorie al dan niet klopt. Indien er een unieke situatie of gebeurtenis wordt onderzocht, spreekt men van een enkelvoudige casestudy. Wanneer de casestudy verschillende cases betreft, spreekt men van een meervoudige casestudy. Voor het uitvoeren van een casestudy onderzoek worden vaak diverse methoden gebruikt voor het verzamelen van data, zoals observeren en interviewen.

Indien een onderzoeker echter een breed beeld wil verkrijgen van de onderzoeksheden is een survey-onderzoek het meest geschikt. Het doen van een veldexperiment dient om de toestand van je onderzoekseenheden te onderzoeken nadat er een geplande verandering heeft plaatsgevonden. Actieonderzoek is een vorm van veldexperiment. Hierbij draait het om een situatie waarin mensen ontevreden zijn. De onderzoeker achterhaalt hoe deze situatie veranderd kan worden, deze uitvoert en vervolgens nagaat wat voor effect dit heeft. Bij het doen van kwalitatief onderzoek zijn er een aantal kenmerken die over het algemeen van toepassing zijn. Sommige van deze kenmerken komen bij de ene opzet meer aan bod dan bij het ander. De algemene kenmerken van kwalitatief onderzoek zijn: het onverstoord laten van de onderzoekssituatie, de onderzoekssituatie als een geheel beschrijven (holisme), het bestuderen van de onderzoekseenheden in hun omgeving (contextualiteit) en directe waarneming.

Bij het ene onderzoek komen deze kenmerken meer naar voren dan in het andere onderzoek. Bij casestudy onderzoek komen al deze kenmerken voor. Bij een kwalitatieve survey wordt minder aandacht besteed aan holisme en contextualiteit. Bij een veldexperiment wordt de bestaande situatie doelbewust aangepast ten behoeve van het onderzoek. Als onderzoeker hangt de keuze tussen de drie kwalitatieve onderzoeksopzetten af van de vraagstelling, doelstelling en de concrete onderzoeksmogelijkheden en –omstandigheden.

4.1 Wat is een kwalitatieve casestudy?

Bij een kwalitatieve casestudy betreft het meestal een complex probleem waarbij de onderzoeker slechts één case (enkelvoudige casestudy) of meerdere cases (meervoudige casestudy) bestudeert die als representatief geld(t)(en) voor het verkrijgen van inzicht in een probleem en/of situatie.

4.1.1 Wanneer kies je als onderzoeker voor een kwalitatieve casestudy?

Als onderzoeker kies je voor het uitvoeren van een kwalitatief onderzoek met een casestudy opzet wanneer het gaat om het achterhalen van een complex probleem, waarbij een persoon, groep, locatie of situatie als representatief wordt gezien en je deze in zijn geheel onder alledaagse omstandigheden (holisme) onderzoekt. Langdurige, intensieve studie onder normale omstandigheden en relevante factoren worden hierbij bestudeerd. Ook worden er relevante verbanden gelegd en worden deze tevens inzichtelijk gemaakt binnen de context. De onderzoeker laat hierbij de situatie intact. Verschillende dataverzameling methoden komen hieraan te pas. Er worden interviews gehouden, er wordt geobserveerd en tevens bestaand materiaal en observaties bestudeerd. Het doen van een biografisch onderzoek wordt gezien als een bijzondere vorm van casestudy.

4.1.2 Wat zijn de varianten van de casestudyopzet?

De elementen die betrekking op de variant van de casestudy zijn: case, complexiteit en omvang. Deze drie elementen hangen echter met elkaar samen en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De onderzoeker dient over al deze elementen een keuze te maken voor de opzet van de casestudy. De case voor het onderzoek kan een persoon, groep, locatie of situatie, fenomeen of proces betreffen. Het is belangrijk dat de onderzoeker dit vooraf vaststelt. Indien je casestudy één persoon betreft, wordt deze diepgaand onderzocht. In dit geval worden unieke kenmerken en/of omstandigheden beschreven die representatief zijn voor de groep die vergelijkbaar is met deze casestudy. Wanneer een casestudy over een groep van personen gaat, wordt hiermee een sociale eenheid bedoeld en niet zomaar een willekeurige groep van individuen.

De individuen in de groep beschikken allemaal over een reeks gelijke kenmerken, onderlinge verhoudingen en een gezamenlijk doel. De samenhang tussen de groepsleden staat hierbij centraal. Ook de omvang van de groep is van belang, daar deze niet te groot of te klein mag zijn. Soms brengen specifieke locaties een specifiek gedrag met zich mee, wat soms tot bepaalde problemen leidt, of juist als positief wordt beschouwd. Hierdoor kan in casestudies een bepaalde locatie het uitgangspunt worden voor het onderzoek. Als er op bepaalde plekken specifieke situaties ontstaan die gevolgen teweeg brengen, spreekt men van een situatiegebonden casestudy. Hierbij is de situatie op een locatie belangrijker voor het onderzoek dan de locatie op zich.

Een fenomeen kan ook een uitgangspunt worden in een casestudy. De gevolgen van een bepaald fenomeen staan bij het onderzoek centraal. Een casestudy kan ook gericht zijn op een bepaald proces en/of ontwikkeling. Hierbij kunnen het zowel positieve als negatieve processen en/of ontwikkelingen betreffen die beschreven worden als onderzoeksfenomeen voor de casestudy.

4.1.3 Betreft het onderzoek een eenvoudige of complexe case?

De complexiteit van casestudies kan variëren. Wanneer men spreekt over de complexiteit gaat het over hoe duidelijk een case is af te bakenen en hoe gemakkelijk de verschijnselen erin zijn vast te stellen. Indien de vraagstelling en de onderzoekssituatie duidelijk is en deze gemakkelijk is te onderzoeken, betreft het een eenvoudige case. In dit geval kan je als onderzoeker als het ware direct met het onderzoek beginnen. Wanneer een case niet eenvoudig te bepalen is en de structuur minder toegankelijk is, betreft het een complexe case. Soms kom je als onderzoeker tijdens het onderzoek dingen tegen waar je voorafgaand aan het uitvoeren van het onderzoek geen rekening mee hebt gehouden. Het is daarom van belang om als onderzoeker een zo open en flexibel mogelijke houding te hebben voor het uitvoeren van een kwalitatief onderzoek.

Het kan voorkomen dat naarmate het onderzoek vordert, bepaalde richtlijnen moeten worden bijgesteld. Voor het uitvoeren van kwalitatief onderzoek in het geval van een complexe casestudy, is het noodzakelijk een strategie te bepalen voor de toegang tot en het onderzoeken van je case. Dit begint voor de onderzoeker met het bepalen van de ingang tot een complexe case. Hierbij dient de onderzoeker zich te realiseren dat dit proces enigszins kan worden vergemakkelijkt wanneer deze beseft dat een case meestal een sociaal, cultureel of psychologisch systeem is. Een dergelijk systeem bestaat meestal uit elementen, waartussen vaak een bepaalde ordening en samenhang is. Verder zijn er processen in het systeem te onderscheiden. Vaak heeft een dergelijk systeem een bepaalde functie dat wordt vervuld, of doel dat wordt nagestreefd. Een van deze systeemkenmerken wordt voor de onderzoeker vaak het startpunt van het casestudy onderzoek. Als onderzoeker begin je het onderzoek dan vanuit een voorlopige ingang waarmee je het onderzoek kan starten.

Tijdens het onderzoek bepaalt de onderzoeker op welke specifieke kenmerken van de casestudy deze zich gaat richten. In een dergelijk geval betreft het een trechter- en filteraanpak. Wanneer je als onderzoeker nadenkt over het kiezen van een geschikte onderzoeksingang, is het belangrijk om te beseffen dat een case behalve een systeem, ook een veld is, die de verschillende dimensies kan omvatten. Zo kan men spreken van de ruimtelijke dimensie, oftewel de plek. De culturele dimensie, die gebruiken, symbolen en rituelen kan omvatten. De historische dimensie, wat voorafgaande gebeurtenissen betreft. De sociale dimensie, oftewel relaties, leefvormen, netwerken en interacties. De psychologische dimensie, wat betreft individuele belevingen, ervaringen en identiteit. Echter, niet alle dimensies zijn altijd van toepassing op een casestudy.

Ook kunnen er nog aan andere dimensies gedacht worden. Dit alles hangt af van de vraagstelling en de structuur van het veld. Met de keuzes van de systeemkenmerken en/of velddimensies maakt de onderzoeker dat het onderzoeksproces op gang wordt gebracht. De manier waarop je als onderzoeker aan je onderzoek begint, heeft betrekking op hoe je naar onderzoeksverschillen zult kijken. Tevens heeft dit invloed op welke gegevens je zult verzamelen en de keuze van de attenderende begrippen, ook wel sensitizing concepts genoemd.

4.1.4 Zijn er voor het onderzoek enkelvoudige of meervoudige casestudies nodig?

Of je als onderzoeker voor je onderzoek gebruik maakt van enkelvoudige of meervoudige casestudies, hangt af van wat je met het onderzoek wil bereiken. Casestudy onderzoek wordt niet geschikt geacht voor het doen van grote inventarisaties op een klein aantal onderzoekskenmerken. Wel is het doen van casestudy onderzoek geschikt indien je met slechts één of een klein aantal cases een breed scala aan informatie wilt achterhalen. Het beslissen tussen enkelvoudige of meervoudige casestudies wordt door de onderzoeker bepaald aan de hand van de vraag- en doelstelling. Indien het een unieke gebeurtenis betreft die uit natuurlijke omstandigheden is ontstaan, betreft het een enkelvoudige casestudy.

Deze gebeurtenissen kunnen niet worden nagebootst door de onderzoeker aangezien deze zich spontaan voordoen. De onderzoeker bestudeert hier de effecten van deze unieke gebeurtenis. Wanneer de onderzoeker een verandering wil onderzoeken die door een geplande gebeurtenis ontstaat, spreekt men niet van een casestudy, maar van een veldexperiment. Hierbij gaat het dus om de gevolgen die een geplande verandering met zich meebrengt. Een enkelvoudige casestudy kan goed gebruikt worden om een situatie te beschrijven, zoals bij een beschrijvend onderzoek, maar ook om ideeën en veronderstellingen te genereren, als bij een explorerend onderzoek. Indien de onderzoeker zich tijdens de theoretische exploratie erop richt om deze verder uit te werken en zich tevens op andere casussen te richten, kan er een casuïstiek ontwikkeld worden, oftewel een verzameling van informatie van afzonderlijke gevallen.

Uiteindelijk kunnen er overeenkomsten en verschillen gezocht worden doormiddel van vergelijkend onderzoek. Op deze manier kan er een theorievorming ontstaan. De enkelvoudige casestudy kan dus ook gebruikt worden om een theorie te toetsen. Ook kan een enkelvoudige casestudy dienen als testcase om de houdbaarheid van een reeds bestaande theorie na te gaan. Op deze manier kan een theorie door één praktijkgeval worden weerlegd, of juist worden ondersteund. Indien de theorie niet in overeenstemming is met de praktijk, spreekt men van een negatieve casestudy. Indien er voor een onderzoek een aantal cases worden uitgekozen die als representatief worden beschouwd voor meerdere cases, gaat het om een meervoudige casestudy.

Hierbij gaat de onderzoeker uit van een aantal specifieke kenmerken die worden onderzocht die ook van toepassing zijn op andere cases die niet in het onderzoek worden meegenomen. Men spreekt van een replicatie onderzoek als een bepaalde theorie verschillende malen in een praktijksituatie wordt getoetst. Hierbij geldt logischerwijs dat, hoe vaker een theorie door de onderzoeksresultaten wordt gesteund, hoe meer de geldigheid van de theorie toeneemt. Ook is het onderzoeken van een meervoudige casestudy van belang wanneer deze casestudies onderling bepaalde afwijkingen hebben en deze vergeleken dienen te worden om dit te kunnen verklaren.

In dit geval zijn de onderzoeksverschijnselen vaak ongeveer hetzelfde, maar wijken de omstandigheden, condities of contexten van de cases juist van elkaar af. Vanwege deze diversiteit dient de onderzoeker de verschillende cases gericht en strategisch uit te kiezen.

4.2 Wat is een kwalitatief survey-onderzoek?

Een kwalitatief survey-onderzoek is vooral geschikt wanneer er een overzicht of een inventarisatie nodig is van de onderzoeksverschijnselen. Ook kenmerken van bepaalde begrippen kunnen door middel van kwalitatief survey-onderzoek worden ingevuld.

4.2.1 Wanneer gebruik je als onderzoeker een kwalitatief survey-onderzoek?

Door het uitvoeren van een kwalitatief survey-onderzoek kan je als onderzoeker een dwarsdoorsnede maken van een aspect van je onderzoeksverschijnselen. In tegenstelling tot een casestudy gaat het in dit geval dus niet om het totaal. Aangezien het gaat om het achterhalen van een dwarsdoorsnede, zal er een ruimere hoeveelheid onderzoekseenheden bij het onderzoek betrokken moeten worden. Het gebruik van slechts een aantal casussen is in dit geval dus niet genoeg. Ook de groep respondenten mag in dit geval niet te specifiek zijn. Er zal gekeken moeten worden naar reacties van verschillende respondenten die zich in verschillende situaties bevinden.

Het betreft hier dus een grotere groep personen van wie de opvattingen en meningen achterhaald moeten worden om de informatie bruikbaar te maken. Kwalitatief survey-onderzoek is geschikt om bestaande opvattingen en/of gedragingen van personen en/of groepen te beschrijven en te inventariseren. Om tot een zo representatief mogelijke weergave te komen, wordt de onderzoeker geacht gebruikt te maken van open vragen en ongestructureerde observaties. Wanneer de onderzoeker een imago-onderzoek, of een ander soort marktonderzoek wil doen, om de meningen en/of verwachtingen van de respondenten te achterhalen, is het doen van kwalitatief survey-onderzoek een goede optie. Dit onderzoek kan worden uitgevoerd met individuen, of in een bepaalde groep (focusgroep).

Ter aanvulling op het kwalitatief survey-onderzoek, kunnen individuele respondenten of de focusgroep tevens geobserveerd worden, om zo verschillende reacties te achterhalen. Het kwalitatief survey-onderzoek kan dus zowel betrekking hebben op mondelinge informatie van respondenten, als op gedrag. Ook kan dit betrekking hebben op gedragingen, meningen en opvattingen over gebeurtenissen in het heden, maar ook in het verleden of in de toekomst. Doormiddel van een kwalitatief survey-onderzoek kan de onderzoeker de aard, diversiteit en reikwijdte aan subjectieve gezichtspunten en ervaringen in kaart worden gebracht. Deze collectieve subjectieve gezichtspunten worden ook wel perspectieven of situatiedefinities genoemd.

4.2.2 Welke typen van het kwalitatieve survey onderzoek zijn er te onderscheiden?

Met het doen van kwalitatief survey-onderzoek wil je als onderzoeker vooral onderzoeksverschijnselen beschrijven. Dat is voor de onderzoeker het voornaamste doel van het doen van dit type onderzoek. In de uitvoering kan de onderzoeker zijn respondenten interviewen door het gebruiken van open interviewvragen die vaak weinig gestandaardiseerd worden gesteld. Vervolgens worden deze met kwalitatieve analysetechnieken geanalyseerd. Bij het doen van observaties geldt ongeveer dezelfde methode. Er wordt geen gebruik gemaakt van vooraf bedachte antwoordmogelijkheden of iets dergelijks. Het is belangrijk om interviews, die worden gehouden bij het doen van kwalitatief survey-onderzoek, zoveel mogelijk onder alledaagse omstandigheden uit te voeren.

Het gesprek dat uit het interview voortvloeit, dient door de respondenten als zo natuurlijk mogelijk te worden ervaren. Wanneer het doel van de survey is om bepaalde gedragingen gaat, is het voor de onderzoeker van belang om gebruik te maken van open, weinig gestandaardiseerde observatiemethoden om onder zo natuurlijk mogelijke omstandigheden informatie te verzamelen. Naast interviews en observaties kan de onderzoeker tevens gebruik maken van velddocumenten en veldproducten. De verschillen die uit bepaalde documenten blijken die met elkaar vergeleken kunnen worden kunnen de onderzoeker een bepaald inzicht bieden. Hierbij kan het ook om indirecte manieren van dataverzameling gaan.

4.3 Wat is een kwalitatief veldexperiment?

Bij het doen van een kwalitatief veldexperiment wil je als onderzoeker bestuderen wat de gevolgen zijn van een bewuste, geplande verandering in de praktijk, en/of wat de reacties daarop zijn. Deze verandering vindt bij een veldexperiment plaats in een natuurlijke situatie en niet in een laboratorium. Dit heeft als gevolg dat de resultaten die hierdoor naar voren komen beter gegeneraliseerd kunnen worden.

4.3.1 Wanneer kies je als onderzoeker voor een kwalitatief veldexperiment?

Bij een veldexperiment draait het dus om een verandering die in de praktijk is aangebracht bij de onderzoekseenheden en betrekking heeft op een bepaald kenmerk. De onderzoeker moet dus controleren of er naast de verandering die betrekking heeft op dat ene kenmerk, de overige omstandigheden gelijk zijn. Vervolgens worden onderlinge condities tussen de verschillende onderzoekseenheden met elkaar vergeleken. Aan de hand van de voorkennis kan de onderzoeker eventueel bepaalde verwachtingen en/of werkhypothesen uitspreken.

Indien je als onderzoeker een bepaalde verwachting vooraf hebt, is het onderzoek dus toetsend van aard. Indien het onderzoek leidt om tot dit soort verwachtingen te komen, is het explorerend van aard. Ook bij dit type onderzoek is het van belang dat de onderzoeker met een zo open mogelijke houding aan het onderzoek begint. Soms kiest de onderzoeker voor een combinatie van een kwantitatieve en kwalitatieve benadering voor het doen van veldonderzoek. Doormiddel van de kwantitatieve benadering doet de onderzoeker een productevaluatie, waarbij dus meer wordt gekeken naar aantallen. Doormiddel van de kwalitatieve benadering wordt er procesevaluatie gedaan, waarbij er meer wordt gekeken naar het hoe en waarom.

4.3.2 Wat zijn de varianten van het kwalitatieve veldexperiment?

Bij het doen van een veldexperiment is variatie belangrijk. Binnen één of meer praktijksituaties kunnen bewuste veranderingen teweeg worden gebracht waardoor bepaalde kenmerken in praktijksituaties worden gevarieerd. Vervolgens kan de onderzoeker nagaan welke gevolgen hieruit ontstaan binnen de verschillende praktijksituaties. Het levensechte experiment is een bijzondere variant hiervan.

Dit type experiment wordt gedaan er moet worden achterhaald hoe bepaalde impliciete en expliciete regels en omgangsvormen van invloed zijn op de communicatie en sociale omgangsvormen tussen mensen, en hoe deze regels en omgangsvormen door mensen worden aangeleerd. Hierdoor worden betekenisverlening- en zingevingprocessen tussen mensen duidelijk, evenals het regelgeleide gedrag van personen en groepen. Doormiddel van het bewust verstoren van deze regels en omgangsvormen, worden conventies op die manier inzichtelijk gemaakt. Dit is de essentie van het doen van het levensechte experiment. Indien de onderzoeker niet zelf variatie in onderzoekskenmerken teweeg brengt, maar meer praktijksituaties kiest die variëren op het beoogde kenmerk, maakt deze dus gebruik van bestaande variatie binnen praktijksituaties. Deze variant van veldexperiment wordt ook wel natuurlijk experiment genoemd, aangezien de betrokkenen in dit veldexperiment niet weten dat er een gerichte keuze is gemaakt qua onderzoeksgroep en/of onderzoekssituatie.

Een andere vorm van kwalitatief veldonderzoek dat gericht is op geplande verandering is actieonderzoek. Dit type onderzoek heeft vaak als doel om de situatie van de respondenten te verbeteren. Bij actieonderzoek zijn participatie en emancipatie centrale begrippen, aangezien het onderzoek samen met de respondenten wordt uitgevoerd om tot de verbetering van de situatie te komen die de respondenten betreft. Dit soort onderzoek ontstaat meestal vanuit de analyse die wordt gedaan naar de ontevredenheid van de respondenten over de huidige situatie.

De problemen die de ontevredenheid onder de respondenten teweeg brengen moeten eerst in kaart worden gebracht. Vervolgens kan er een plan worden uitgevoerd en geëvalueerd die tot de oplossing van het probleem moet leiden. Na de evaluatie kan bekeken worden of er eventuele aanpassingen gemaakt moeten worden. Indien dit het geval is, wordt er een vervolgplan gemaakt die na uitvoering tevens geëvalueerd dient te worden. Dit type onderzoek brengt een cyclus van analyse, reflectie, onderzoeksplanning, uitvoering en evaluatie met zich mee. Het wordt gezien als een ideologische methode.

Hoe kies je de juiste onderzoekseenheden voor je kwalitatief onderzoek? - Chapter 5

Voordat je als onderzoeker aan een onderzoek begint, dien je een keuze te maken wat betreft de onderzoekseenheden. Je moet nadenken of je aan de hand van het onderzoek uitspraken wilt gaan doen over bepaalde personen, groepen, situaties of locaties. Indien je als onderzoeker kiest voor een groep, situatie of locatie moet je tevens besluiten welke aspecten je daarvan in het onderzoek wil betrekken. Vervolgens moeten er representanten voor deze onderzoeksheden worden geselecteerd. Situaties en locaties worden door een aantal factoren gekenmerkt.

Deze factoren zijn bijvoorbeeld personen, activiteiten, plaatsen, tijd en culturele objecten. Deze factoren krijgen aan de hand van de vraagstelling een inhoudelijke invulling. Als er voor een groep wordt gekozen als onderzoekseenheid, zijn de interactie- en communicatieprocessen tussen de leden van de groep van belang. Indien er voor een bepaalde locatie wordt gekozen, is vervolgens de groep die aan die locatie verbonden is belangrijk, evenals de functie van de groep, de plekken waar deze groep zich bevindt en de elementen waar de groep uit bestaat. Indien de onderzoeker kiest voor één of meerdere individuen als onderzoekseenheden, worden deze respondenten genoemd.

De respondenten verschaffen de onderzoeker met informatie over henzelf. Wanneer individuen worden gebruikt om informatie te verstrekken over andere personen, worden deze informanten genoemd. Er zijn verschillende mogelijkheden voor het selecteren van onderzoekseenheden. Indien de onderzoeker de onderzoekseenheden selecteert op basis van theoretische overwegingen, spreekt men van een gerichte of beredeneerde steekproef. Wanneer de selectie niet wordt gebaseerd op theoretische overwegingen, wordt er een selecte of aselecte steekproef gehouden. Een aselecte steekproef houdt in dat onderzoekseenheden uit een vooraf geselecteerde populatie een gelijke kans hebben om in de steekproef terecht te komen.

Indien dit dus niet het geval is en er ongelijke kansen bestaan voor respondenten om in de steekproef terecht te komen spreekt men dus van een selecte steekproef. Vaak wordt er voor het doen van kwalitatief onderzoek theoretisch gerichte steekproeven uitgevoerd. De selectie van onderzoekseenheden stopt wanneer je als onderzoeker merkt dat verdere informanten geen nieuwe informatie meer opleveren.

5.1 Hoe bepaal je als onderzoeker de onderzoekseenheid?

Over het algemeen heb je als onderzoeker in de vraagstelling reeds aangegeven waar je onderzoek op gericht is. Hierin wordt vermeldt wat je met het onderzoek wilt achterhalen, oftewel het kenmerk, en op wie of wat dit betrekking heeft, oftewel de onderzoekseenheid. Soms is de onderzoekseenheid zoals vermeldt in de vraagstelling echter een representant, oftewel steekproefelement, voor een bredere groep onderzoekseenheden. Het is dus niet altijd al duidelijk aan de hand van de vraagstelling wie of wat precies de onderzoekseenheden zijn voor het onderzoek.

5.1.1 Welke type onderzoekseenheid kies je als onderzoeker?

Voor het bepalen van de onderzoekseenheid moet dus duidelijk zijn dat je hierover, aan de hand van het onderzoek, wat wil zeggen. Hierin worden situatie/locatie, een groep en personen onderscheiden. Bedenk als onderzoeker goed in het geval van een casestudy of de te onderzoeken eenheid ook daadwerkelijk de onderzoekseenheid is, of dat deze een bredere groep representeert en dus een representant, oftewel steekproefelement, is.

Na het bepalen van wie of wat de centrale onderzoekseenheid is, moet de context worden uitgezocht evenals de samenstellende elementen. De centrale onderzoekseenheid is dus hetgeen waar je als onderzoeker een uitspraak over wil doen. Echter, deze wordt beïnvloed door verschillende factoren die van invloed kunnen zijn op de resultaten van het onderzoek, zoals een specifieke situatie op het moment van de uitvoering van het onderzoek. Dit vormt dus de context. Naast de context waarin het onderzoek wordt uitgevoerd zijn ook de samenstellende elementen die betrekking hebben op de onderzoekseenheid van invloed. Als onderzoeker dien je rekening te houden met al deze elementen voor het bepalen van de uiteindelijke onderzoekseenheid.

5.1.2 Kies ik voor een situatie of locatie als onderzoekseenheid?

Een situatie of locatie bevat een geheel aan omstandigheden. Over het algemeen kan men stellen dat er in een situatie of op een locatie bepaalde activiteiten plaatsvinden uitgevoerd door bepaalde actoren. Deze elementen spelen mee in het onderzoeken van een situatie of locatie, die los van deze elementen vaak lastig te onderzoeken is. Aan de hand van deze elementen kan ook de context worden vastgesteld. Vaak wordt hierbij ook gekeken naar vergelijkbare situaties. Voordat je als onderzoeker met een onderzoek begint weet je soms nog niet welke personen, oftewel actoren, handelen in de betreffende situatie of op de locatie.

Dit kun je ontdekken door te observeren. Misschien dat er meerdere actoren te ontdekken zijn, maar zijn er slechts enkele van belang voor het onderzoek en kun je deze beperken tot één categorie. De activiteiten, of handelingen, die door deze actoren worden verricht is ook van belang voor het onderzoek, evenals de plaats en het tijdstip of periode wanneer deze plaatsvinden. Daarnaast dient de onderzoeker verder rekening te houden met bepaalde artefacten, oftewel objecten of producten, die kenmerkend zijn voor de te onderzoeken situatie.

Hierbij betreffen het voorwerpen die van belang zijn voor de vraagstelling. Kortom, de vragen die je als onderzoeker moet stellen wat betreft de elementen die kenmerkend zijn voor een situatie of locatie zijn: wie? (actoren), wat?(activiteiten), waar?(plaats), wanneer?(tijdstip) en artefact?(object).

5.1.3 Kies ik voor een groep als onderzoekseenheid?

Indien je als onderzoeker voor het doen van kwalitatief onderzoek een bepaalde groep onderscheidt, betreft het hier geen willekeurige groep respondenten, maar een groep waarvan de leden onderling bepaalde interactie- en communicatieprocessen hebben. Bij de keuze van een groep zijn deze processen erg van belang.

Het kan zijn dat de gekozen groep aan de hand van een specifieke locatie wordt gekozen, maar vervolgens moet er toch gekeken worden naar de processen tussen de leden van de groep onderling. Tevens moet de keuze gebaseerd worden op inhoudelijke gronden. Ook bij het kiezen voor een groep als onderzoekseenheid kan je als onderzoeker weer de vragen stellen: wie? (de groepsleden), wat?(de functie van de groep), waar?(het plaatsvinden van groepsactiviteiten), wanneer?(het plaatsvinden van groepsactiviteiten). Door je als onderzoeker deze vragen te stellen kom je erachter over wie je straks uitspraken gaat doen en dus wat je onderzoekseenheid is.

5.1.4 Kies ik voor één of meerdere personen als onderzoekseenheid?

Wanneer je als onderzoeker kiest voor één of meerdere individuen als onderzoekseenheid spreekt men van respondenten. Als onderzoeker kun je deze respondenten interviewen en/of observeren om informatie over hen te verkrijgen. Het is hierbij ook belangrijk om aan te geven in welke context deze respondent van belang is voor het onderzoek. Tevens komen hierbij de volgende vragen aan de orde: wie? (de respondent(en)), wat?(de kenmerkende activiteiten), waar?(de plaats waar zij zich bevinden).

Aan de hand van deze vragen dien je als onderzoeker te bepalen wie precies je onderzoekseenheden zijn. Wanneer je als onderzoeker kiest voor een situatie, locatie of groep als onderzoekseenheid, zullen er tevens personen gevonden moeten worden die je moet interviewen. In dit geval spreken we niet van respondenten, maar informanten, omdat zij informatie verschaffen over de situatie, locatie of groep waar zij deel van uit maken. Informanten zijn dus geen onderzoekseenheden, maar helpen bij het verkrijgen van informatie over de onderzoekseenheid. Verder is er ook nog een sleutelinformant die de onderzoeker van het grootste deel van de informatie voorziet.

Dit is vaak een belangrijk lid van een groep, of iemand die zeer goed bekend is met de te onderzoeken locatie of situatie. Bij het gebruiken van informanten voor het doen van onderzoek, moet je als onderzoeker oppassen voor elite-vertekening. Dit houdt in dat de onderzoeker zich voornamelijk richt op informanten met een centrale positie met betrekking tot de onderzoekseenheid. Het is belangrijk om niet selectief te zijn bij het kiezen van informanten om een zo objectief mogelijk beeld van de onderzoekseenheid te krijgen. Experts behoren ook tot informanten. Experts zijn goed om te raadplegen indien je als onderzoeker op zoek bent naar meningen over of inzichten in een specifiek onderwerp.

5.2 Het gericht of niet-gericht kiezen van situaties, locaties, groepen of personen als onderzoekseenheden

Of je als onderzoeker kiest voor een gerichte of niet-gerichte keuze van de onderzoeksheden, hangt af van een aantal factoren. Soms is het doel van een onderzoek om een verschil in vergelijkbare situaties aan te tonen. In een dergelijk geval gaat de onderzoeker gericht te werk bij de keuze van de onderzoekseenheden.

Dit doen onderzoekers ook wanneer ze bijvoorbeeld gesprekken met de onderzoekseenheden willen voeren om een bepaald probleem van een specifieke groep te achterhalen. Soms wordt een onderzoekseenheid op een breder vlak bepaald, zoals op sekse en leeftijdsgroep. De eenheid is in dat geval veel breder en kan doormiddel van aselecte niet-gerichte steekproeven bereikt worden. De keuze tussen de manieren om de onderzoekseenheden te kiezen hangt dus af wie de onderzoekseenheden zijn en wat je met je onderzoek wil bereiken.

5.2.1 Het verschil tussen een gerichte en niet-gerichte selectie van onderzoekseenheden

Tijdens het doen van onderzoek dien je als onderzoeker altijd een selectie te maken van bijvoorbeeld de mensen die je gaat interviewen, de informanten, de bronnen, locaties en de te lezen publicaties. Voor het doen van kwalitatief onderzoek wordt er bijna altijd gebruik gemaakt van gerichte of beredeneerde steekproeven. De keuzes van de eenheden worden in dit geval bijna altijd gebaseerd op theoretische overwegingen. Er is dan sprake van een theoriegerichte selectie, waarbij de onderzoeker een bepaalde samenstelling van de onderzoeksgroep voor ogen heeft.

Deze komt voor uit het doel van het onderzoek. Naast de gerichte of beredeneerde selectie van onderzoekseenheden, kan er ook gekozen worden voor de niet-gerichte selectie van onderzoekseenheden. In dit geval kan de onderzoeker kiezen voor een selecte of aselecte steekproef. Een aselecte steekproef houdt in dat de onderzoeker de respondenten of informanten op toevalsbasis uit het bestand van eenheden wordt gekozen. Bij een aselecte steekproef wordt dus niet over de keuze nagedacht. Het bestand van eenheden moet in dit geval dus wel ter beschikking zijn. Niet-gerichte steekproeven worden vaak bij survey-onderzoek gehouden.

Wanneer er vooraf geen bestand ter beschikking is van mogelijke eenheden, kan de onderzoeker ervoor kiezen om naar de locatie te gaan en daar willekeurig respondenten uitkiezen. Echter, omdat dit gebeurt op een specifieke locatie op een specifiek tijdstip, is dit niet echt aselect te noemen. De resultaten die blijken uit een niet-gerichte aselecte steekproef kunnen niet gebruikt worden om statistisch te generaliseren. Wel kan er een bepaalde reikwijdte van de resultaten worden bepaald die een weergave van een situatie of groep kan verschaffen.

5.2.2 Welke soorten gerichte of beredeneerde steekproeven zijn er?

Bij het doen van kwalitatief onderzoek ben je bezig met het doen van onderzoek naar en uitspraken over een bepaalde situatie, die toepasbaar is op andere vergelijkbare situaties. Dit is de reikwijdte van de onderzoeksresultaten waaruit je een beredeneerde steekproef kunt trekken. Er zijn een aantal soorten beredeneerde steekproeven. Soms wordt er tijdens het doen van literatuuronderzoek inzicht verkregen in een doorsnee situatie, die als normaal wordt beschouwd. Als onderzoeker kun je onderzoek doen naar de afwijkende gevallen.

Deze gevallen komen dus niet overeen met wat over het algemeen als normaal wordt beschouwd. Ook kan er onderzoek worden gedaan naar de eventuele extreme gevallen. Ook deze zijn afwijkend. Indien de onderzoeker de typerende gevallen onderzoekt, wordt gekeken naar de doorsnee gevallen, oftewel degene die veel voorkomen. Soms is het belangrijk voor de onderzoeker om juist gevallen te kiezen met een maximum aan variatie, waarbij eenheden worden onderzocht die juist van elkaar verschillen en de range hiertussen goed is gedekt.

Verder kunnen er kritieke gevallen worden geselecteerd. Kritieke gevallen verschillen qua ontwikkelingsstadia. Hierbij kunnen ook weer extremen worden gekozen. Daarnaast kun je als onderzoeker kiezen voor vergelijkbare gevallen met een belangrijk verschil. Het is dan belangrijk dat de eenheden, op dat ene verschil na, voor de rest zoveel mogelijk vergelijkbaar zijn. Dit wordt ook wel stratificatie van een groep genoemd. Deze steekproeftechnieken kunnen ook met elkaar worden gecombineerd. De combinatie van technieken helpt de onderzoeker bij de selectie van de steekproef eenheden.

5.2.3 Wanneer is er sprake van selecte niet-gerichte steekproeven?

De toevallige steekproef, of accidental sample, is de meest bekende vorm van een niet-gerichte selecte steekproef. Indien er geen bestand van respondenten voorhanden is, zal je als onderzoeker naar de betreffende locatie moeten gaan om daar de steekproef te houden. Echter, indien dit slechts op één moment gebeurt, geeft dit geen goed beeld weer. Daarom dient de onderzoeker deze toevallige steekproef op verschillende dagen en verschillende momenten te houden waardoor de toevallige steekproef als representatief kan worden beschouwd. Op deze manier kan je de respondenten ook nog stratificeren.

Je selecteert de respondenten dan op kenmerken, met je onderzoeksvraag als leidraad. Hierdoor verzeker je jezelf ervan dat je verschillende typen respondenten aanspreekt die belangrijk zijn voor het onderzoek en zorg je ervoor dat de groep respondenten divers is. Indien je op deze manier een gelijk aantal soort respondenten interviewt, spreekt men van een quotasteekproef. Wanneer het lastig is om een bepaalde groep respondenten te vinden, kan de onderzoeker naar ze opzoek gaan door bepaalde plaatsen te bezoeken waar de onderzoeker verwacht deze tegen te komen.

Deze aanpak wordt de vindplaatsgerichte steekproef genoemd. Soms kan je via de respondenten van een vindplaatsgerichte steekproef andere respondenten achterhalen die eventueel mee willen doen aan het onderzoek. Deze wijze van steekproeftrekken wordt snowball sampling genoemd. De sneeuwbalsteekproef is een veelgebruikte methode om een wat gevarieerdere groep respondenten te krijgen. Wel is het voor de onderzoeker belangrijk om te zorgen dat deze respondenten echter niet allemaal deel uitmaken van hetzelfde sociale kring.

5.2.4 Wanneer is er sprake van aselecte niet-gerichte steekproeven?

Een onderzoeker kan een respondent selecteren op toevalsbasis. Hierbij trekt de onderzoeker als het ware een monster. Dit houdt in dat die ene respondent als representatief wordt beschouwd voor de gehele groep. De onderzoeker gaat hierbij uit van een stereotype. Als de onderzoeker iets te weten wil komen over een omvangrijke groep eenheden die in grote mate overeenkomen qua kenmerken kiest deze voor een aselecte niet-gerichte steekproef. Het is tijdrovend en duur om een grote groep in zijn geheel te onderzoeken. Vandaar dat er wordt gekozen voor steekproeven. De eenvoudigste manier om deze steekproeven uit te voeren is om uit een bestand van de populatie willekeurig getallen te trekken die de betreffende respondenten representeren.

Deze methode wordt gebruikt voor het trekken van een enkelvoudige aselecte steekproef. Dit kan eenvoudig met behulp van computerprogramma’s worden gedaan. Wanneer er een systematische steekproef met aselect begin wordt gedaan, wordt eerst door de onderzoeker de gewenste omvang van de steekproef bepaald. Dit is het aantal respondenten dat de onderzoeker nodig heeft voor het uitvoeren van het onderzoek. Vervolgens wordt gekeken naar de omvang van de populatie waaruit de steekproef wordt getrokken. Door het getal van de omvang van de populatie te delen door het aantal gewenste respondenten, komt er een getal uit, bijvoorbeeld 10.

Dit houdt dan in dat je bijvoorbeeld elke 10e respondent uit de populatie gebruikt voor het onderzoek. Wanneer er binnen een bepaalde groep respondenten een aantal vergeleken moeten worden met afwijkende kenmerken, kan er beter een gestratificeerde steekproef worden getrokken. In dit geval scheid je de strata, of deelpopulaties van elkaar. Uit deze gescheiden strata kunnen er weer enkelvoudige aselecte steekproeven getrokken worden, waardoor de onderzoeker dus uiteindelijk gestratificeerde aselecte steekproeven trekt. Verder kan de onderzoeker kiezen voor een getrapte (hiërarchische) steekproef. Hierbij worden de eenheden ingedeeld in niveaus die als het ware lopen als een trap. Per traptrede kan de onderzoeker bepalen welk type steekproef er het best gebruikt kan worden.

5.3 Het bepalen van het type steekproef en de steekproefgrootte

De grootte van een steekproef hangt af van hoe complex het onderzoeksonderwerp is en de eenheden waar de onderzoeker uitspraak over wil doen. Aangezien de onderzoeker dit vaak niet vooraf kan weten bij het doen van kwalitatief onderzoek, maakt deze een selectie van eenheden en kijkt naar eventuele kenmerken die variatie in de resultaten van het onderzoek kunnen opleveren. Op basis van een bepaalde theorie begint de onderzoeker met het uitvoeren van het onderzoek en test tussentijds of de ideeën en/of theorieën overeenkomen. Indien er op deze manier tijdens het uitvoeren van het onderzoek geen nieuwe informatie meer wordt verkregen is de theorie dus sluitend. Er is dan sprake van inhoudelijke verzadiging of saturatie. Soms kan dit al vrij snel gebeuren.

Echter, wanneer de groep zeer heterogeen is en het onderzoeksonderwerp complex, zal dit meer tijd kosten. Indien de onderzoeker erachter komt dat het onderzoeksonderwerp of de groep te heterogeen is, zal het onderwerp of de onderzoeksgroep verkleind moeten worden, en soms zelfs beide. Er mag niet vergeten worden dat het bij kwalitatief onderzoek gaat om kwaliteit en niet om kwantiteit. Daarom is een verantwoorde keuze van belang. Het draait uiteindelijk om de representativiteit en niet om grote aantallen. Wat betreft de haalbaarheid van het onderzoek dien je als onderzoeker zo realistisch mogelijk te blijven.

Soms kan heet moeilijk zijn om de mensen te bereiken die je wilt onderzoeken. Niet iedereen is bereidt om informatie over bepaalde zaken te verstrekken en dit kan het onderzoek beïnvloeden. De manier waarop je als onderzoeker de mensen benadert en de situatie en omgeving waarin deze zich bevinden zijn allemaal zaken waar rekening mee gehouden moeten worden.

Welke dataverzamelingsmethoden zijn van toepassing bij kwalitatief onderzoek? - Chapter 6

Er zijn een aantal typerende kenmerken voor kwalitatief onderzoek. Over het algemeen kan men stellen dat kwalitatief onderzoek plaatsvindt in een alledaagse situatie die als een geheel binnen een (sociale) context wordt gezien. Verder worden de gegevens door de onderzoeker verzameld door directe waarneming en probeert deze zich te verplaatsen in de betrokkenen om zo hun perspectief te kunnen achterhalen. Een ander kenmerk is dat er bij het doen van kwalitatief onderzoek niet eerst alle benodigde gegevens worden verzameld om deze vervolgens te analyseren, maar wisselen dataverzameling en analyse zich af.

Het is noodzakelijk om gegevens te verzamelen in een bestaande situatie die hierdoor niet verstoord dient te raken. Doormiddel van de dataverzamelingsmethoden moet de onderzoeker de onderzoekssituatie beschrijven, interpreteren en begrijpen. De dataverzamelingsmethoden bij kwalitatief onderzoek zijn open en flexibel van karakter. Nadat er een probleem is vastgesteld, begint de onderzoeker met het zoeken naar relevante literatuur en stelt deze vast bij wie of wat het onderzoek gaat worden uitgevoerd. Hierna worden de dataverzamelingsmethoden bepaald. De meest gebruikte dataverzamelingsmethoden bij kwalitatief onderzoek zijn: bestaande documenten, open en topicinterviews en participerende observatie.

Het is aan te raden om je als onderzoeker bij het doen van kwalitatief onderzoek niet te beperken tot slechts één dataverzamelingsmethode, maar om te kiezen voor een multimethode-aanpak of een methodische triangulatie. Uiteindelijk moet de onderzoeker doormiddel van het onderzoek antwoord kunnen geven op de specifieke onderzoeksvragen in de vraagstelling. Hiervoor dienen gegevens betrouwbaar en geldig te zijn.

6.1 Het bepalen van begrippen en het verzamelen van gegevens

Voor het doen van kwalitatief onderzoek, dient de onderzoeker met een zo open mogelijke blik van start te gaan. Echter, er is altijd een begrip dat centraal staat en waar het onderzoek om draait. De onderzoeker dient voorafgaand aan het onderzoek duidelijk te weten wat het desbetreffend begrip precies inhoud. Je moet als onderzoeker eerst het begrip definiëren, zodat er over de opvatting hiervan tijdens het onderzoek geen misverstanden over ontstaan. Soms zijn er ook nog diverse dimensies aan het begrip toe te kennen waar eventueel rekening mee gehouden moet worden. Wanneer de onderzoeker dit heeft vastgesteld, kan er tijdens het onderzoek doormiddel van neutrale vragen langzaam naar het kernbegrip toewerken.

Dit kan gedaan worden doormiddel van een topiclijst. Deze topiclijst is een soort overzicht van aspecten die direct of indirect te maken hebben met het kernbegrip. Verder dient er gekeken te worden naar wat concrete kenmerken zijn, evenals de indicatoren voor deze kenmerken. De inhoud van het kernbegrip hoeft bij kwalitatief onderzoek vooraf niet al helemaal vast te liggen. Daarom doen onderzoekers vaak vooronderzoek door het lezen van literatuur en te beginnen met een aantal interviews. Hierbij kan je als onderzoeker nieuwe elementen tegenkomen waardoor je de definitie van het begrip wilt aanpassen.

6.2 Wat zijn de kenmerken van kwalitatieve dataverzameling?

Kwalitatief onderzoek wordt in een alledaagse situatie uitgevoerd. De situatie wordt hierbij zo min mogelijk verstoord. Vaak wordt het onderzoek gedaan doormiddel van interviews en/of observaties, die een belangrijke rol spelen bij kwalitatief onderzoek.

6.2.1 Wat zijn de uitgangspunten bij kwalitatieve dataverzameling?

Er zijn een aantal uitgangspunten die de onderzoeker in acht dient te nemen bij kwalitatieve dataverzameling. De situatie waarin het onderzoek plaatsvindt, dient zo levensecht mogelijk te zijn. Dit dient te gebeuren onder alledaagse omstandigheden. Wanneer de situatie waarin het onderzoek wordt verricht levensecht is, spreekt men van ecologische validiteit. Het onderzoek wordt in de praktijksituatie verricht. Verder moet het onderzoek zoveel mogelijk binnen de context plaatsvinden, en dus niet geïsoleerd. De onderzoekssituatie dient niet t worden verstoord. Dit noemt men ook wel unobtrusive measurement.

Om dit te bereiken dien je als onderzoeker zo min mogelijk op te vallen door zo onopvallend mogelijk meedoen aan de activiteiten en gebeurtenissen. Dit wordt non-reactiviteit genoemd. Wanneer je als onderzoeker weet te bereiken dat de betrokkenen jou beschouwen als een van hen, is het onderzoek geslaagd. Je dient dus te proberen om geen specifieke onderzoeksomstandigheden te creëren. Ook is directe waarneming een belangrijke manier van dataverzameling voor de onderzoeker. Als onderzoeker moet je jezelf vaak verplaatsen in de rol van de onderzochte. Hierdoor kan de onderzoeker beter de betekenis achterhalen van wat er wordt waargenomen. Het verzamelen en analyseren van data wisselen zich in dit proces continu af. In een aantal uitzonderlijke gevallen zul je als onderzoeker bewust ingrijpen in een bestaande situatie.

Dit komt voor bij het doen van een veldexperiment en vooral bij het doen van actieonderzoek, aangezien het doel hiervan is om een nieuwe, betere situatie te creëren. Echter, de bestaande situatie wordt als uitgangspunt genomen. Om als onderzoeker de bestaande situatie zo min mogelijk te verstoren, zal deze zich zo veel mogelijk moeten houden aan bestaande, regels, gewoonten en gebruiken in de betreffende situatie.

Dit is dus de rolinvulling van de onderzoeker in het veld. Kwalitatief onderzoek is meestal holistisch. Dit houdt in dat het te onderzoeken onderwerp en de betreffende context als één geheel worden gezien. De onderzoekssituatie bevindt zich in een bepaalde context die ook bij het onderzoek moet worden betrokken. Men spreekt in dit geval van contextualiteit, een belangrijk uitgangspunt voor kwalitatief onderzoek.

6.2.2 Wat zijn de kenmerken van de werkwijze bij kwalitatieve dataverzameling?

Bij het doen van kwalitatief onderzoek, maakt de onderzoeker vaak gebruik van een multimethode-aanpak. Hiermee wordt bedoeld, het gebruiken van verschillende dataverzamelingstechnieken en verschillende databronnen. Van directe waarneming wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt. Belangrijk hierbij is dat de betrokkenen in de onderzoekssituatie, zo onbevangen, onbevooroordeeld en accepterend tegemoet getreden worden. Het beschrijven van wat en hoe iets gebeurt staat hierbij centraal. Daarnaast wil je als onderzoeker de situatie ook kunnen begrijpen. Oftewel, de onderzoeker wil de gedachtegangen en gedragingen van één of meerdere individuen kunnen volgen binnen de specifieke context. Hierbij dient deze zich niet alleen te richten op objectieve feiten, maar vooral op de betekenisverlening.

Dit is de wijze waarop de betrokkenen de situatie ervaren en er vervolgens naar handelen. In dit geval spreekt men van perspectieven en situatiedefinities. Indien het niet om één maar om meerdere personen gaat, is het interessant om niet alleen te kijken naar de individuele beleving van personen, maar tevens naar de gezamenlijke beleving die gedeeld wordt. Dit wordt intersubjectiviteit genoemd. Indien er een gedeelde betekenisverlening ontstaat, wordt dit ook wel de definitie van de situatie genoemd. Wanneer de onderzoeker in een bepaalde rol in het veld neemt doormiddel van een andere functie, wordt dit rolovername genoemd. Door dit te doen kan de onderzoeker zich beter in de positie van de onderzochte verplaatsen en beleeft de situatie van binnenuit, oftewel met een insider-view.

De methoden om data te verzamelen dienen bij het doen van kwalitatief onderzoek zo flexibel en opvallend mogelijk te zijn. Hierdoor kom je als onderzoeker zo dicht mogelijk bij de feitelijke onderzoeksgegevens (close to the data). Ook dit draagt bij aan een zo min mogelijke verstoring van de onderzoekssituatie en is vooral belangrijk bij gevoelige onderwerpen. Indien de respondenten nog geen duidelijke mening over een onderwerp hebben gevormd of deze moeilijk bespreekbaar is, spreekt men van ongearticuleerde onderwerpen. Het is hierbij voor de onderzoeker belangrijk om het vertrouwen van de respondenten te winnen.

De onderzoeksmethoden die gebruikt worden voor het onderzoek dienen zo min mogelijk de bestaande situatie te verstoren. Dit wordt unobtrusive measurement genoemd. Tot slot is er bij kwalitatief onderzoek sprake van een integratie van dataverzameling en data-analyse. Dit houdt in dat wanneer er onderzoeksgegevens voorhanden zijn, deze direct worden geanalyseerd. Op basis van de verkregen resultaten begint de onderzoeker met de volgende dataverzamelingsronde waarna de gegevens hiervan weer geanalyseerd worden. Dit is een continu proces. Uiteindelijk draait het in de beginfase van het onderzoek voornamelijk om dataverzameling en in de eindfase ligt er meer nadruk op de analyse van de verkregen data.

6.3 Het kiezen van dataverzamelingsmethoden

Je kunt als onderzoeker bij het doen van onderzoek gebruik maken van een multimethode- of een methodische triangulatie-aanpak. Hierbij worden verschillende dataverzamelingsmethoden gecombineerd. Het ligt natuurlijk voor de hand dat als je als onderzoeker binnen één onderzoek vanuit verschillende invalshoeken gegevens verzamelt, het beeld dat je van de betreffende situatie krijgt veel vollediger is. Ook kan de data-triangulatie methode worden gebruikt. Hierbij gaat het om verschillende databronnen. Wanneer er gebruik wordt gemaakt van verschillende theoretische uitgangspunten, spreekt men van theoretische triangulatie.

Ook kan ervoor gekozen worden om verschillende onderzoekers bij het veldwerk te betrekken. Deze zijn in dit geval onafhankelijk van elkaar, maar werken wel vanuit dezelfde vraagstelling en onderzoeksvragen om de benodigde gegevens te verzamelen. In dit geval spreekt men van onderzoekertriangulatie. Voor het kiezen van dataverzamelingsmethoden ga je als onderzoeker altijd uit van de onderzoeksvraag en de begrippen die daar in voorkomen. Wanneer er psychologische fenomenen en processen achterhaald moeten worden is interviewen van de betreffende personen de beste methode. Indien het gaat om gedrag, is observatie een betere optie.

Dit kun je immers zien. Ernaar vragen is minder geschikt, aangezien men zich er vaak zelf niet van bewust is. Bij het doen van retrospectief onderzoek is voor de onderzoeker het gebruik van reeds bestaand materiaal interessant. In dit geval probeert de onderzoeker dus terug te kijken op gedane zaken. Buiten de onderzoeksvraag en de relevante begrippen om, spelen ook andere zaken een rol bij de keuze van dataverzamelingsmethoden. Dit zijn de praktische overwegingen bij de keuze van dataverzamelingsmethoden. Kwalitatieve dataverzamelingsmethoden zijn vaak arbeids- en tijdsintensief. Om dit te kunnen realiseren spelen tijd en geld een belangrijke rol.

Hier dien je als onderzoeker bij de opzet van het onderzoek rekening mee te houden om de uiteindelijke uitvoerbaarheid van het onderzoek te kunnen waarborgen. Emotionele betrokkenheid van de onderzoeker speelt een andere rol aangezien kwalitatief onderzoek ook in emotioneel opzicht erg intensief kan zijn. Het is echter belangrijk om je daar als onderzoeker niet door te laten beïnvloeden tijdens de uitvoering van het onderzoek. De toegankelijkheid kan een obstakel zijn bij kwalitatief onderzoek.

Hierdoor moet je als onderzoeker soms kiezen voor andere dataverzamelingsmethoden dan je vooraf voor ogen had. Daarnaast is er van de onderzoeker een bepaalde ervaring en deskundigheid gewenst op methodisch gebied. Hiervoor is voorbereiding van de onderzoeker noodzakelijk, door eventuele trainingen te volgen of om samen met andere onderzoekers te werken en zo ervaring op te doen.

6.4 De betrouwbaarheid van het onderzoek

Over het algemeen genomen wordt betrouwbaarheid gedefinieerd als de metingen niet afhankelijk zijn van een toeval. Echter, bij kwalitatief onderzoek wil je als onderzoeker juist openstaan voor onverwachte gebeurtenissen. Bij kwantitatief onderzoek de replicatie-eis. Dit houdt in dat indien je het onderzoek op precies dezelfde manier overdoet, er wordt verwacht dezelfde resultaten te verkrijgen. Bij kwalitatief onderzoek ligt ook dit weer anders, aangezien je hierbij voor een deel afhankelijk bent van toevallige gebeurtenissen.

Een vereiste wat betreft de betrouwbaarheid van kwalitatief onderzoek is echter wel dat de onderzoeksconclusies controleerbaar en inzichtelijk zijn. De toevalligheden komen daarom alleen voor in: de situatie of locatie, de respondent of informant, het instrument en de onderzoeker zelf. Maar ook hier geldt dat er een verantwoording moet kunnen worden afgelegd wat betreft de keuze van de situatie, locatie, respondenten en informanten. Deze verantwoording van de keuze moet goed onderbouwd zijn en tevens terug te vinden in het logboek en veldnotities (audittrail) van de onderzoeker.

Dit moet tevens in het onderzoeksverslag nauwkeurig worden beschreven. De nauwkeurigheid van het instrument is tevens belangrijk. Echter, bij kwalitatief onderzoek wordt er niet vaak met gestandaardiseerde en sterk gestructureerde meetinstrumenten gewerkt. Het belangrijkste meetinstrument bij kwalitatief onderzoek is de onderzoeker zelf, aangezien deze bepaalt welke vragen er worden gesteld en welke observaties worden opgeschreven. De subjectiviteit van de onderzoeker is van groot belang. Een methode om dit in de hand te houden is door als onderzoeker eventuele vooroordelen vooraf op te schrijven om te kijken hoe sterk deze vooroordelen zijn. Soms kan het handig zijn om een collega hierbij te betrekken zodat deze mee kan kijken en/of luisteren en tevens de verslagen en interpretaties leest. Dit wordt ook wel peer-debriefing genoemd.

Hierdoor kun je jezelf als onderzoeker controleren. Soms brengen bepaalde onderzoekers bepaalde reacties teweeg. Ook hier zou de hulp van een collega ingeroepen kunnen worden om te controleren of deze andere reacties teweeg brengt. Het doen van onderzoek met meerdere onderzoekers is daarom een voordeel. Inconsistentie is een andere factor die mee kan spelen. Aangezien de onderzoeker geen robot is, maar een mens, kunnen dingen als het humeur van de onderzoeker op het moment van de uitvoering van het onderzoek de resultaten ook beïnvloeden. Om stabiliteit te kunnen garanderen is door na de uitvoering van de dataverzameling op een later moment de verkregen gegevens nogmaals te analyseren.

Door dit te doen kan gesproken worden van een sterke of zwakke intra-interviewer of intra-observator betrouwbaarheid. Wanneer je als onderzoeker je eigen resultaten met dat van een collega onderzoeker vergelijkt, spreekt men van inter-interviewer of inter-observator betrouwbaarheid. Wanneer de verschillen sterk variëren, is er een lage inter-observator betrouwbaarheid. Soms komt het voor dat je als onderzoeker niet direct observaties of gesprekken vast kunt leggen. In dit geval draait het om een verlate of indirecte registratie.

Om de betrouwbaarheid in een dergelijk geval te kunnen garanderen, moet de onderzoeker zorgen om zo snel mogelijk aantekeningen te maken. Het opschrijven van steekwoorden of het inspreken van belangrijke punten in een dictafoon kunnen hierbij handig zijn. Veldnotities zijn cruciaal, om als onderzoeker de selectiviteit in je geheugen te beperken. Ook is het sterk aan te raden om na elke onderzoeksdag een kort verslag te schrijven met alles wat er die dag is gebeurd met betrekking tot het onderzoek.

6.5 De geldigheid of validiteit van het onderzoek

Wanneer we spreken van validiteit van het onderzoek, draait het om de juistheid van de onderzoeksbevindingen. De juiste weergave van de praktijk in de bevindingen staat hierbij centraal. Echter, bij kwalitatief onderzoek spreekt men over het algemeen meer over de geldigheid dan over de validiteit. Let wel, geldigheid is iets anders dan betrouwbaarheid. De geldigheid van de verzamelde onderzoeksgegevens worden zoal bepaald door de manier waarop je als onderzoeker de gegevens verzamelt, evenals de locaties en momenten waarop dit gebeurd. De vormen van geldigheid die worden onderscheiden zijn: de interne, externe en de instrumentele of dataverzameling geldigheid. De interne geldigheid draait voornamelijk om de onderzoeksopzet.

Hierbij moet het meest geschikte opzet gekozen zijn voor het vinden van een antwoord op de onderzoeksvraag. Wanneer we spreken van externe geldigheid, zijn er een aantal kenmerken te onderscheiden die hierop van invloed zijn. Wanneer er conclusies uit specifieke onderzoekssituaties worden toegepast op vergelijkbare situaties, spreekt men van generaliseren. Bij kwalitatief onderzoek draait het meestal om inhoudelijke generalisatie. Hiermee wordt bedoeld dat de verkregen resultaten overdraagbaar zijn op andere, vergelijkbare situaties. In dit geval hebben de onderzoeksconclusies dus een grotere reikwijdte. Doormiddel van bepaalde kenmerken en criteria wordt de vergelijkbaarheid van de situaties bepaald. Daarnaast is er dus de instrumentele of dataverzamelingsgeldigheid.

De triangulatiebenadering kan worden gebruikt om na te gaan in hoeverre de onderzoeksgegevens geldig zijn. Door met verschillende dataverzamelingsmethoden gegevens te verzamelen, kunnen de verkregen gegevens met elkaar vergeleken worden. Indien deze met elkaar overeen komen, of convergeren, gaat het dus om valide gegevens. Verder kan er nog gebruikt gemaakt worden van de member-checking-techniek. Bij deze techniek leggen de onderzoekers de conclusies uit het onderzoek voor aan de betrokkenen zelf, om te kijken of deze zich hierin herkennen.

Hoe integreer je bestaande gegevens bij de dataverzameling voor je kwalitatief onderzoek? - Chapter 7

Er zijn verschillende bestaande gegevens die je als onderzoeker gebruiken kan. Naast documenten kan er ook gebruik gemaakt worden van bijvoorbeeld foto’s, video’s, schilderijen en andere voorwerpen. Deze vorm van dataverzameling is vooral vaak gebruikelijk bij historisch-biografisch onderzoek en wanneer het onderzoeksonderwerp gevoelig van aard is. Bestaand materiaal kan een aanvulling zijn op je dataverzameling en kan een inzicht geven in gedachten, gevoelens en gedragingen, zowel uit het heden als uit het verleden. Er zijn een aantal voordelen verbonden aan het gebruiken van bestaand materiaal.

Zo wordt de onderzoekssituatie niet verstoord, draagt het bij aan het verkrijgen van inzicht bij minder ethische problemen en bespaard het tijd en geld. Ook zijn er een aantal nadelen te noemen. Zo gaat het bij deze manier van dataverzameling om informatie uit de tweede hand en ontbreekt de informatie over de context. Er kunnen twee typen documenten onderscheden worden, namelijk: intra- en inter-persoonlijke documenten. Intra-persoonlijke documenten zijn privé documenten, bedoeld voor de auteur zelf en worden geschreven om persoonlijke redenen. Bij inter-persoonlijke documenten gaat het om documenten waarin de auteur zijn gevoelens, gedachten en andere persoonlijke zaken meedeelt aan anderen. Verder zijn er nog niet-persoonlijke documenten die ontstaan wanneer mensen vanuit een bepaalde functie of positie een bepaald beeld willen geven van een bepaald verschijnsel aan een brede groep.

Daarnaast is er een verschil tussen niet-uitgelokte en uitgelokte materialen. Bij de laatste is er een risico van vertekening aanwezig, gezien mensen er rekening mee houden dat hun informatie gebruikt zal worden voor een onderzoek en hierdoor wellicht een meer sociaal geaccepteerde mening of oordeel geven dan dat ze normaal gesproken zouden doen. Niet-uitgelokte informatie kan hierdoor over het algemeen van betere kwaliteit worden beschouwd. Het nadeel van niet-uitgelokte informatie is dat deze over het algemeen met een ander doel gemaakt is, waardoor deze wellicht niet als geldig kan worden beschouwd voor het onderzoeksdoel. De geldigheid van het materiaal moet altijd worden gecontroleerd.

7.1 Welke bestaande gegevens gebruik ik wanneer?

Het is voor de onderzoeker ideaal om gebruik te maken van bestaande gegevens bij kwalitatief onderzoek, gezien deze materialen en/of gegevens niet voor het onderzoek gecreëerd zijn. Men spreekt hierbij van unobtrusive measures. Om een beeld te vormen van de onderzoekssituatie kan deze beginnen met de analyse van de reeds bestaande gegevens, zodat deze effectief te werk kan gaan. Via de reeds bestaande onderzoeksmaterialen als dagboeken, brieven, advertenties, foto’s en films, probeer je als onderzoeker een bepaalde betekenis te achterhalen via interpretatie van het materiaal. Vaak betreffen het hier gedachten, gevoelens en gedrag uit het verleden, maar ook uit het heden. Er zijn een aantal redenen om als onderzoeker gebruik te maken van bestaande materialen.

Zo kan bestaand materiaal zeer geschikt zijn wanneer de onderzoeker historisch-biografisch onderzoek wil verrichten, aangezien deze hiervan afhankelijk is voor het onderzoek. Indien het gebeurtenissen uit een niet al te ver verleden betreffen, kunnen er eventueel ooggetuigen zijn. Desalniettemin zijn bestaande gegevens in die gevallen ook interessant ter aanvulling (triangulatie) om een eventuele vertekening te voorkomen. Soms kom je als onderzoeker een situatie tegen waarbij andere dataverzamelingsmethoden on- of minder geschikt zijn. Zo zijn er situaties waarin interviewen geen zin heeft, aangezien de respondenten zich van bepaalde dingen niet bewust zijn. Soms is observeren in zo een geval geen alternatief, aangezien er niets direct waar te nemen valt.

In zulke gevallen kan het analyseren van bestaande gegevens een oplossing bieden. Converstatie- of discourse-analyse betreft het gronding analyseren van gesprekken. Verder kan het gebruik van bestaande materialen uitermate geschikt zijn wanneer er onderzoek wordt gedaan naar bepaalde taboeonderwerpen. Ook in dit geval zijn interviewen en/of observeren geen geschikte methodes. Daarnaast kan je als onderzoeker door het gebruik maken van bestaand materiaal onderzoekstijd en geld besparen. Verder kan bestaand materiaal een goede illustratie vormen van een te onderzoeken fenomeen, zoals aanvullende foto’s en/of tekeningen die weergeven wat je als onderzoeker met het onderzoek wilt zeggen.

7.2 Wat zijn de voor- en nadelen voor het gebruiken van bestaand materiaal?

Er zijn verscheidene voordelen te noemen wat betreft het gebruik van bestaand materiaal als dataverzamelingsmethode. De voordelen zijn: de onderzoeksituatie blijft onverstoord, er is een betere toegankelijkheid, minder ethische problemen, een hogere betrouwbaarheid en geldigheid door non-reactiviteit, het is sneller en goedkoper en tevens meervoudig bruikbaar en analyseerbaar. Er zijn natuurlijk ook nadelen verbonden aan het gebruik van bestaand materiaal.

De nadelen zijn: de informatie is verkregen uit de tweede hand aangezien er geen direct contact is met de respondenten, informatie wordt geïnterpreteerd door de onderzoeker, de context ontbreekt vaak, soms betreft het gecensureerde of gekleurde informatie en kan er een deel verdwenen zijn, er is een risico van elite-vertekening gezien veel materialen uit de hogere klassen van de samenleving komen. Als onderzoeker kan je daarom het beste de voordelen en de nadelen tegen elkaar afwegen en beslissen of het gebruik van bestaand materiaal voor het onderzoek geschikt is.

7.3 Verschillende soorten documenten

Er zijn verschillende soorten documenten. Zo zijn er persoonlijke en niet-persoonlijke, oftewel publieke, documenten. Binnen de persoonlijke documenten worden intrapersoonlijke en interpersoonlijke documenten onderscheiden. Bij intrapersoonlijke documenten gaat het om documenten die voornamelijk eigen gevoelens, ideeën of ervaringen weergeven en voor niemand anders bestemd zijn. Interpersoonlijke documenten betreffen communicatie met anderen. Ook interpersoonlijke documenten bevatten vaak eigen gevoelens, gedachten of ervaringen.

7.3.1 Intra- en interpersoonlijke documenten

Er kunnen diverse vormen van intrapersoonlijke documenten worden onderscheiden. Een bekende vorm hiervan is een dagboek. Een dagboek bevat vaak zeer persoonlijke, intieme gedachten die daarom niet bedoeld zijn voor anderen. Het feit dat een dagboek privé is, maakt dat de schrijver ervan zich hierin vaak ongeremd uit. Er hoeft voor het schrijven van een dagboek geen rekening gehouden te worden met anderen. Groeidocumenten worden vaak door ouders gemaakt om de groei van de kinderen bij te houden. Het kan de fysieke groei betreffen, maar ook de geestelijke of artistieke groei.

Groeidocumenten kunnen ook gemaakt worden over iets anders dan een kind, zoals een huis dat gebouwd wordt. Een ander intrapersoonlijk document is natuurlijk een persoonlijke agenda. Hierin worden alle afspraken bijgehouden voor persoonlijke en sociale doeleinden. Verder hebben mensen over het algemeen een vorm van financiële administratie die wordt bijgehouden, zoals bankafschriften. Al deze vormen van intrapersoonlijke documenten zouden, afhankelijk van het doel, voor onderzoek gebruikt kunnen worden. Wat betreft de interpersoonlijke documenten zijn er ook verschillende varianten te onderscheiden. Persoonlijke correspondentie is iets wat ieder mens op een bepaalde manier heeft. Het kunnen brieven, e-mails of zelfs sms’jes betreffen.

Het gaat hier om correspondentie met bekenden. Ook bij deze vorm van communicatie houdt de schrijver er geen of nauwelijks rekening mee dat dit eventueel gelezen zal worden door iemand buiten de ontvanger om, waardoor gevoelens en meningen vrij geuit worden, slechts rekening houdend met de relatie tussen de schrijver en de ontvanger. Memo’s en ingezonden brieven zijn minder privé, maar wel persoonlijk. Deze vorm van correspondentie wordt bijvoorbeeld geschreven naar kranten en/of tijdschriften. Echter, dit type document geeft wel de gedachten en/of meningen van de schrijver weer.

Aangezien de betreffende krant of het tijdschrift bepaald welke brieven gepubliceerd worden, is er wel het gevaar van enige censuur en selectie. Het kan zijn dat deze besluiten om bepaald soort meningen of uitingen niet te publiceren, waardoor het beeld vertekend kan zijn. In autobiografieën wordt het gehele leven van de auteur beschreven, of slechts een gedeelte hiervan. Het is dus wel een persoonlijk document, maar is bedoeld om door anderen te worden gelezen. Hierdoor kunnen bepaalde zaken worden weggelaten door de auteur. De auteur kiest dus welke aspecten er wel en niet worden gedeeld met de lezer.

De inhoud van persoonlijke archieven en verzamelingen kan heel breed zijn. Deze persoonlijke verzamelingen kunnen bijvoorbeeld uit brieven, krantenknipsels of foto’s bestaan. Dit soort archieven kunnen voor de onderzoeker waardevolle informatie bevatten voor het onderzoek.

7.3.2 Publieke documenten

Publieke documenten zijn dus niet-persoonlijke documenten. Publieke documenten worden vaak gemaakt in het kader van werk en zijn vaak geschreven vanuit een zeer specifieke kijk op de werkelijkheid. Dit houdt in dat het document wordt geschreven vanuit het perspectief van een professional. Tevens worden publieke documenten geschreven voor een bepaalde doelgroep of een specifieke lezersgroep en wordt geschreven met een bepaald doel.

Dit doel kan sterk uiteenlopen. Soms betreft het een verslaglegging van feiten, maar het kan ook als doel hebben om mensen te overtuigen of te beïnvloeden. Het is belangrijk bij het gebruiken van publieke documenten dat je als onderzoeker het doel van een bepaald document goed voor ogen hebt. Daarnaast is een archief ook een vorm van publiek document. Een archief bestaat meestal uit een verzameling documenten die een bepaalde samenhang vertonen. Deze worden veelal beheerd door een bepaalde instelling die deze voor lange tijd bewaard. Dit kunnen overheidsinstellingen of privaatrechtelijke instanties zijn. Veel van deze archieven zijn tegenwoordig via het internet toegankelijk.

7.4 Het nagaan van de betrouwbaarheid, geldigheid en analyse van bestaande documenten

Niet-uitgelokte materialen zijn niet ontstaan vanuit de behoefte van de onderzoeker en hierdoor betrouwbaar. Uitgelokte materialen worden op verzoek geproduceerd. Dit betekend echter niet automatisch dat deze van mindere kwaliteit zijn dan niet uitgelokte materialen. Dit hangt af of er op het moment van het produceren van het materiaal een sociale wenselijkheid meespeelt die de kans op vertekening vergroot. Gezien bestaande materialen niet specifiek voor het onderzoeksdoel worden geproduceerd, moet je als onderzoeker een aantal vragen stellen om de betrouwbaarheid voor het onderzoek na te gaan.

Zo is het belangrijk om te weten wie de auteur van het materiaal is en wat de achtergrond van de auteur is. Vervolgens speelt de context een rol. Het is belangrijk om na te gaan vanuit welke omstandigheden de materialen zijn ontstaan. Daarnaast moet gekeken naar de motivatie voor het ontwikkelen van het materiaal. Er moet gekeken worden of er bepaalde redenen meespeelden bij het produceren van het materiaal. Vervolgens dien je als onderzoeker na te gaan voor welke doelgroep dit materiaal bestemd was. Verder dient de onderzoeker te kijken of er sprake is van triangulatie. Er moet worden nagegaan of er andere informatie beschikbaar die de betreffende gegevens kunnen steunen, ontkrachten of nuanceren. Ook kan er sprake zijn van over- of onderrapportage.

In deze gevallen hebben de onderzochten de betekenissen ten goede of ten slechte vervormd. De leefdomeinen dienen ook rekening mee gehouden te worden. Soms zijn documenten allesomvattend, maar soms zijn deze te beperkt. Hierbij wordt er gekeken of de documenten betrekking hebben op één gebeurtenis of periode, of op meerdere. Tot slot moet de onderzoeker nagaan of de documenten al dan niet compleet zijn, of bewerkt. Bepaalde delen kunnen missen of opzettelijk zijn weggelaten. Door als onderzoeker met al deze zaken rekening te houden, kan de betrouwbaarheid voor het onderzoek worden vastgesteld. Daarna moet er een inhoudsanalyse worden gedaan. Hierbij moet de onderzoeker zich op bepaalde aspecten richten, zoals de inhoud, de toon, de betreffende personen, de activiteiten en middelen, de plaatsen, maar ook het taalgebruik. Hoe concreter de aspecten zijn vastgesteld, hoe betrouwbaarder de resultaten van de analyse zijn.

Wat is het doel van interviewen bij het doen van kwalitatief onderzoek? - Chapter 8

Een manier om informatie te verzamelen voor het beantwoorden van de geformuleerde vraagstelling is het houden van interviews. Hoe gestructureerd het interview is hangt af van het type interview. Over het algemeen genomen zijn de antwoordmogelijkheden bij interviews voor kwalitatief onderzoek altijd open. Flexibele methoden genieten bij kwalitatief onderzoek de voorkeur, zodat de onderzoeker hierop kan inspelen om de gewenste informatie te achterhalen. Als onderzoeker dien je de meest geschikte manier van interviewen te kiezen voor het betreffende onderzoeksonderwerp. Hierdoor kan besloten worden om bijvoorbeeld te kiezen voor korte, informele gesprekken of juist geplande, langdurige gesprekken die formeler van aard zijn.

Ook moet de keuze gemaakt worden tussen individuele interviews en/of groepsinterviews. In combinatie met bestaande gegevens, worden mondelinge interviews worden vaker gebruikt bij kwalitatief onderzoek dan schriftelijke interviews. Verder zijn er verscheidene manieren van zowel mondelinge als schriftelijke interviews. Tevens dien je als onderzoeker aandacht te besteden aan de introductie van jezelf als onderzoeker en van het onderzoek zelf. Het belang, de duur, de al dan niet anonieme verwerking van gegevens, de toestemming voor het interview en de eventuele opname daarvan dienen vooraf aangegeven te worden.

Daarnaast moet er bij een topicinterview of een halfgestructureerd interview vooraf een lijst met gespreksonderwerpen gemaakt worden, oftewel een topiclijst. Deze topiclijst wordt vaak opgesteld aan de hand van eventueel voorafgaand onderzoek en literatuurstudie. Ook de topiclijst dient door de onderzoeker flexibel te worden gehanteerd. Doormiddel van een openingsvraag kun je als onderzoeker de respondent stimuleren om zijn of haar persoonlijke verhaal te vertellen zonder dit al te veel in een bepaalde richting te sturen. Doorvragen is bij kwalitatief onderzoek van belang om op die manier een volledig antwoord te krijgen indien de respondent te kort en bondig reageert. Voor het achterhalen van gebeurtenissen uit het verleden, zijn persoonlijke tijdsgebonden referentiepunten, evenals foto’s of andere middelen die het geheugen stimuleren, middelen die hierbij kunnen helpen.

Persoonsgegevens dienen gevraagd te worden tijdens een interview. Je kunt er als onderzoeker voor kiezen om het onderzoek hiermee te beginnen als neutrale start, of om hiermee te eindigen als er wat meer vertrouwen is opgebouwd. Om uit al deze methodes de juiste te kiezen, is het verstandig om vooraf een aantal proefinterviews te houden. Hierdoor kunnen de al dan niet geschikte topics worden gekozen en kan er tevens een reële inschatting van de tijd worden gemaakt.

Evenals de introductie is de afsluiting ook van belang. De afsluiting geeft de respondent de ruimte voor eventuele vragen en/of opmerkingen. De onderzoeker kan tijdens de afsluiting kort vertellen wat er met de gegevens gebeurt en eventueel vermelden dat er misschien contact wordt opgenomen vanwege benodigde aanvullende informatie of ter inlichting over de onderzoeksresultaten.

8.1 Het gebruik van kwalitatieve interviews

Om gedachten, gevoelens en kennis over een bepaald onderwerp, persoon of gebeurtenis bij mensen te achterhalen gebruik je als onderzoeker interviews. Om een bepaald gedrag te achterhalen zijn interviews een minder geschikt middel, en kan je als onderzoeker beter observeren. Soms is een gedrag echter moeilijk te observeren. In dat geval zal er toch gekozen moeten worden voor een interview. Er zijn verschillende variaties qua type interview. Zo kan er verschil zijn qua mate van gestructureerdheid van het interview. Bij het doen van kwalitatief onderzoek wordt nooit gebruik gemaakt van gesloten vragen. Dit gebeurt echter wel bij kwantitatief enquêteonderzoek.

Hierbij dient de respondent het vakje van het betreffende antwoord aan te kruisen. Als een soort van structurering kan er bij kwalitatief onderzoek aan de hand van een topiclijst worden gewerkt. In een topiclijst staan de onderwerpen die besproken zullen worden en wordt er een voorkeur van de volgorde van vragen aangegeven. Dit betreft een half- of gedeeltelijk gestructureerd interview. Bij een open interview stelt de onderzoeker een open vraag en wacht vervolgens het antwoord van de respondent af. Indien nodig kan de onderzoeker op het antwoord inspelen door verder te vragen. Er moet ook bepaald worden of de onderzoeker individuele of groepsinterviews gaat houden. Bij beide type onderzoek kunnen er eventuele voor- of nadelen teweeg worden gebracht. Deze moeten door de onderzoeker vooraf in overweging worden genomen.

De keuze voor het type interview hangt af van een aantal factoren, zoals het onderzoeksonderwerp. Bij onderzoek naar een specifieke topic wordt meestal een focussed interview gebruikt. Bij interviews over een breder onderwerp gebruikt de onderzoeker meestal diepte-interviews. De voorkennis en het doel van het onderzoek zijn ook bepalend voor het type interview dat het best gebruikt kan worden. Wanneer er minder voorkennis voorhanden is en het onderzoek explorerend van aard is, zal het onderzoek minder gestructureerd zijn. Indien er vooraf een bepaalde verwachting van het onderzoeksresultaat is en het onderzoek dus toetsend is, zal deze meer gestructureerd zijn. De personen die je wilt interviewen, evenals de relatie die je als onderzoeker met hen hebt, kunnen ook invloed hebben op de manier waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.

Dit bepaald de mate van formaliteit tijdens het interview. Wanneer je als onderzoeker een participerende rol inneemt dient het interview plaats te vinden in de vorm van een informeel gesprek. Indien de respondent een expert is met betrekking tot het onderwerp, is deze hier niet persoonlijk bij betrokken en is deze hierdoor van andere aard.

8.2 Welke soorten kwalitatieve interviews zijn er?

Als onderzoeker zijn er keuzes die je moet maken wat betreft de interviewtypes. Deze keuzes liggen zoal aan de mate van openheid en gestructureerdheid van de soorten interviews. Daarnaast moet er besloten worden of er individuele of groepsinterviews gehouden moeten worden. Of deze mondeling of schriftelijk gaan plaatsvinden is een andere keuze die je als onderzoeker moet maken, evenals het medium dat hiervoor gebruikt zal worden.

8.2.1 Kies je voor een open of gestructureerd interview?

Een open interview, ook wel vrije-attitude-interview genoemd, lijkt sterk op een gewoon gesprek. Door algemene vragen te stellen probeer je als onderzoeker de kijk van de respondenten op bepaalde zaken te achterhalen. De wijze van antwoorden van de respondent wordt door de onderzoeker gerespecteerd. Het diepte-interview is een vorm van open interview, waarbij de onderwerpen die tijdens het interview aanbod komen tot in detail worden uitgediept. Persoonlijke en emotionele aspecten komen hierbij vaak aan bod. Het informele gesprek is een andere vorm van interview dat een contrast vormt met het diepte interview, aangezien deze volledig open zijn en terloops worden gevoerd. Een topic interview is een wat meer gestructureerd open interview, aangezien de onderwerpen min of meer vastliggen. De manier van vragen stellen ligt hierbij wel open.

In sommige gevallen maakt de onderzoeker gebruik van trefwoorden, of doorvragen, die op de een of andere manier aan de respondent moeten worden voorgelegd tijdens het interview. Dit kan spontaan opkomen, of door midden van een open vraag aan de respondent worden gesteld. Hierdoor loop je als onderzoeker niet het risico om bepaalde onderwerpen onbehandeld te laten, wat wel kan voorkomen bij een geheel open interview. Soms worden de topics gegeven door de opdrachtgever.

Daarnaast kunnen deze door de onderzoeker worden vastgesteld aan de hand van de vraagstelling. Welke onderwerpen tijdens een interview wel of niet aan bod komen hangt af van de omstandigheden, de volgorde en manier waarop deze aan bod komen, en of er tijdens het interview misschien andere belangrijke gespreksonderwerpen naar voren komen waar je als onderzoeker verder op in gaat. Bij het half- of gedeeltelijk onderzoek liggen de onderwerpen, hoofdvragen en de volgorde vast.

De vragen om door te vragen liggen niet vast. Ook kan de onderzoeker ervoor kiezen om de volgorde en/of formulering van de vragen aan te passen indien deze dit nodig acht. Voor het opzetten van gestructureerde interviews is meer voorbereidingstijd nodig dan voor geheel open interviews. Een schriftelijk interview is gestructureerd. Het is logisch dat je bij deze vorm van interviewen niet om vaste formuleringen heen kunt. De vragen liggen vast.

De antwoorden, in tegenstelling tot bij een enquête, niet. Wel worden er in veel enquêtes, naast de gesloten vragen, ook wel open vragen gebruikt die een kwalitatief van aard zijn. Hierbij is daarom een kwalitatieve analyse nodig. Wanneer er naast volledig gestructureerde vragen ook volledig open vragen worden gebruikt, spreekt men van mengvormen. De open vragen worden in dit geval vaak ter verheldering gebruikt van de resultaten die naar voren komen uit het gestructureerde gedeelte.

8.2.2 Wanneer kies je als onderzoeker voor individuele of groepsinterviews?

Wanneer het onderzoek betrekking heeft tot individuele aspecten met een persoonlijk karakter of waarbij een sociale wenselijkheid een rol speelt, ligt het voor de onderzoeker voor de hand om te kiezen voor het houden van individuele interviews. Een groepsgesprek heeft echter de voorkeur wanneer het onderzoek gericht is op het genereren van ideeën. Hierbij kan het gebeuren dat bepaalde ideeën die tijdens een groepsgesprek naar voren komen een inspiratie zijn voor andere deelnemers en deze hierdoor op nieuwe gedachten worden gebracht, waardoor een groepsgesprek een soort van brainstormsessie kan worden.

Het is de onderzoeker aan te raden om geluids- of video-opnames van groepsgesprekken op te nemen, zodat deze later kunnen worden geanalyseerd. Ook een groepsinterview kan verschillen in mate van gestructureerdheid en er kunnen verschillende technieken worden gebruikt. Wanneer elke deelnemer in de groep zijn of haar mening individueel presenteert, zodat de andere deelnemers daarop kunnen reageren, spreekt men van een nominal group. De Delphi-methode is een zeer gestructureerde vorm van groepsinterview. Hierbij legt de onderzoeker een individuele vraag voor aan iedere deelnemer waar deze schriftelijk op dient te reageren.

Daarna worden de reacties door de onderzoeker samengevat om hier vervolgens conclusies uit te trekken. Na deze gegevens in een verslag te hebben verwerkt, wordt deze weer besproken met de groep deelnemers of met iedere deelnemer individueel, die hierop reageren. Ook hier wordt vervolgens door de onderzoeker een verslag van gemaakt die nogmaals voorgelegd kan worden aan de experts om hier tevens op te reageren. De Delphi-methode wordt vaak toegepast voor beleidsonderzoek en is een vorm van focussed interview, aangezien er door de deelnemers gereageerd wordt op een bepaald afgebakend onderwerp in één of twee sessies.

Focussed interviews kunnen ook plaatsvinden in online chatrooms. Dit soort interviews kan ook gehouden worden ter oriëntering. Een voordeel van groepsdiscussies is dat je veel mensen tegelijk spreekt, waardoor tijd en geld wordt bespaard en deelnemers kunnen door uitingen van andere deelnemers op ideeën worden gebracht. Een nadeel is dat het voor sommige deelnemers remmend kan werken om zich vrij te uiten vanwege sociale wenselijkheid en/of angst. Ook dient de gespreksleider er op te letten dat alle deelnemers evenveel aan bod komen en dat er niet een aantal deelnemers overheersend zijn.

8.2.3 Het kiezen voor mondelinge of schriftelijke interviews en het meest geschikte medium

Er wordt bij kwalitatief onderzoek vaker gebruik gemaakt van mondelinge interviews dan van schriftelijke, gezien het houden van mondelinge interviews meer flexibiliteit geeft. De nadelen die aan schriftelijke onderzoeken verbonden zijn is dat de structuur vast ligt en er meer eisen aan de respondenten worden gesteld, gezien deze een bepaalde taalvaardigheid moeten hebben om hun gedachten op te moeten schrijven. Dit is niet voor iedereen even eenvoudig te doen. Zo kunnen ze bang zijn om taalfouten te maken. Schriftelijke interviews die via e-mail worden verstuurd of die via het internet worden gehouden hebben natuurlijk als voordeel dat je er als onderzoeker je bureaustoel niet voor hoeft te verlaten.

Wanneer respondenten moeilijk te bereiken zijn, wat vaak bij experts voor komt, kan dit een uitkomst bieden. Voor de respondent heeft dit verder als voordeel dat deze beantwoord kunnen worden op elk gewenst tijdstip en het geeft ze de tijd om over hun antwoord na te denken. Dit kan vooral een voordeel zijn wanneer het gaat om het ontwikkelen van ideeën. De associatieve en projectieve technieken en uitgelokte documenten zijn een bijzondere vorm van schriftelijke interviews. Er worden bij associatieve en projectieve technieken namelijk geen directe vragen gesteld over een onderwerp. Als onderzoeker laat je de respondent reageren op een topic. Een voorbeeld hiervan is de zinaanvul-test. Ook kunnen hiervoor afbeeldingen gebruikt worden.

Het idee is dan dat de respondent zo zijn eigen gevoelens projecteert gezien deze zich met de afbeelding identificeert. Bij kinderen worden vaak tekeningen gebruikt om zich te uiten. Persoonlijke documenten die op verzoek van de onderzoeker worden geproduceerd worden uitgelokte documenten genoemd. Een opstel is hier een voorbeeld van. Een dagboek kan ook een uitgelokt document zijn, indien de onderzoeker er specifiek om vraagt om deze bij te houden. Deze vormen van het verkrijgen van informatie worden vaak gebruikt in combinatie met ander materiaal. Voor een levensbeschrijving, of life history, moet je als onderzoeker veel informatie achterhalen met betrekking tot ervaringen en belevingen van de persoon die centraal staat.

De keuze voor het communicatiemedium ligt voor zowel mondelinge als schriftelijke dataverzameling grotendeels vast. Zo is bij mondelinge dataverzameling een face-to-face individueel of face-to-face groepsgesprek het meest voor de hand liggend. Echter, telefonische interviews kunnen hiervoor ook gebruikt worden. Schriftelijke vormen van dataverzameling, zoals opgestuurde vragenlijsten, leveren vaak weinig respons en kan hierom het best gebruikt worden ter aanvulling op interviews of in bestaande situaties. Dit kan natuurlijk ook via e-mail gebeuren. Ook kunnen respondenten van vragenlijsten via sites deelnemen door in te loggen, of door te chatten deel te nemen aan een interview.

8.3 Het opzetten van een kwalitatief interview

Er zijn een aantal elementen die altijd aan bod komen bij kwalitatief interview. Zo moet je als onderzoeker bij de uitvoering van kwalitatief onderzoek altijd beginnen met een introductie, waarin je jezelf voorstelt en tevens een instructie voor het interview geeft aan de respondent. Dit hangt af van het soort interview en de inhoud hiervan. Daarnaast dien je als onderzoeker een topiclijst met aandachtspunten en gesprekspunten voor het interview te hebben.

Dit geldt echter niet voor het volledig open interview. Het voorbereiden van vragen is voor elk interview van belang. Ook bij het volledig open interview dien je op zijn minst de algemene beginvraag te hebben geformuleerd. Het is aan te raden om eventuele suggesties voor doorvragen te doen. Net als dat je als onderzoeker een interview opent, moet deze ook afgesloten worden. De afsluiting moet eraan bijdragen dat de respondent een goed gevoel aan het interview overhoudt.

8.3.1 Het introduceren van het interview en van jezelf als onderzoeker

Bij kwalitatief onderzoek moet een interview op de respondent min of meer overkomen als een persoonlijk gesprek. Vertrouwen tussen interviewer en geïnterviewde staat hierdoor centraal. Dit geldt vooral voor een diepte-interview. Het is voor de interviewer aan te raden om voorafgaande aan het onderzoek een introductiebrief te sturen. Hierin kan vermeld worden wie jij bent, wat je onderzoekt, waarom je dat wilt onderzoeken, wat er met de gegevens zal gebeuren en of deze anoniem blijven. Ook geef je in de brief aan dat je telefonisch contact op zal nemen om te vragen of de respondent bereidt is om aan het onderzoek mee te werken en, zo ja, om af te spreken.

Gezien de onderzoeker niet altijd degene is die zelf de interviews aflegt, is het aan te raden om voor de interviewer een korte instructie te maken waarin de kern van het interview, evenals een aantal argumenten voor het belang van het interview, op papier te zetten. Aan het begin van een interview moet er toestemming gevraagd worden om het gesprek te mogen opnemen, evenals de rede hiervoor. Het interview kan worden ingeleid met wederom een korte introductie.

Ook moet de duur van het interview worden aangegeven. Geef nogmaals aan dat de gegevens anoniem verwerkt zullen worden. Wanneer het een gevoelig onderwerp betreft kan je tevens vermelden dat de geïnterviewde de mogelijkheid heeft om gebruik te maken van een gefingeerde naam. Naast het interview zelf, kun je ook de introductie oefenen doormiddel van een proefinterview.

8.3.2 Het maken van een topiclijst en het kiezen van de beste volgorde

Een topiclijst bevat de onderwerpen die in tijdens het interview ter sprake moeten komen, uitgaande van je vraagstelling en het literatuuronderzoek. Een topiclijst stel je niet alleen samen voor een topicinterview, maar ook voor een (half)gestructureerd interview. Na het kiezen van de topics, kun je ook nog subtopics onderscheiden. Bij het houden van een topicinterview, gebruik je de topiclijst als een soort checklist om na te gaan of alle belangrijke punten aan bod zijn gekomen. Bij een (half)gestructureerd interview gebruik je de topiclijst als uitgangspunt voor het maken van de open vragen. Als de lijst met (sub)topics is samengesteld, moet er gekeken worden naar de volgorde hiervan. De volgorde dient door de respondenten als logisch te worden ervaren.

De topics moeten een psychologische volgorde hebben. Er zijn een aantal richtlijnen die je kunt hanteren om de volgorde van de topics te bepalen. Zo is het aan te raden om eerst met de wat makkelijkere topics te beginnen en daarna over te gaan op de wat moeilijkere topics. Dit, omdat de respondent tijdens het verloop van het interview zich meer op zijn of haar gemak voelt en zich beter inleeft in het onderwerp. In de praktijk kan het voorkomen dat deze volgorde veranderd, gezien de respondent zelf over een topic kan beginnen te vertellen. Het is aan de interviewer om in te schatten of de geïnterviewde het best zijn of haar verhaal kan afmaken, of om later op dit topic terug te komen. Ook kun je de topics in een chronologische volgorde ordenen.

Dit kan je doen door bijvoorbeeld van het verleden naar het heden toe te werken. Daarnaast is het logisch om van breed naar smal te werken. Hierbij begin je bij de hoofdtopic, waarna je over gaat naar steeds specifiekere topics. Maar er kan ook gekozen worden om juist van smal naar breed toe te werken. Het kan voorkomen dat mensen ergens nog geen uitgesproken mening over hebben. In dat geval kan het beter zijn om te beginnen met subtopics en vervolgens langzamerhand toe te werken naar de hoofdtopic.

8.3.3 Verschillende vraagsoorten

Ieder interview begint met een openingsvraag of openingszin. Ook voor een informeel gesprek is het aan te raden om een aantal beginzinnen te formuleren ter voorbereiding. Tevens is het handig om een aantal synoniemen te bedenken voor centrale begrippen die tijdens het interview steeds weer naar voren komen, om niet steeds in herhaling te vallen door het gebruik van dezelfde termen. Vaak begint het interview met een brede beginvraag. Daarna volgen de vragen met betrekking tot de subtopics. Suggestieve vragen, waarbij de onderzoeker de respondent in een zekere richting leidt, dienen vermeden te worden.

Daarom kunnen vragen het best zo open mogelijk geformuleerd worden. Er zijn verschillende soorten vragen te onderscheiden. Het vragen naar persoonsgegevens kan tijdens een interview over een bedreigend onderwerp, of een onderwerp met een sterk privékarakter, kan het beste aan het begin gedaan worden. Echter, wanneer je als interviewer merkt dat de respondent het liefst zo snel mogelijk begint met het interview zelf, kun je de vragen over de persoonsgegevens ook aan het eind stellen. Dit kun je als interviewer zelf het beste inschatten. Het doorvragen is vooral bij een open interview van belang. Deze dienen zo open mogelijk te zijn.

Gezien het doorvragen afhangt van het gesprek, kunnen deze niet vooraf opgesteld worden. Wel kunnen er een aantal voorbeelden van doorvragen bedacht worden, die de interviewer kan gebruiken als richtlijn. Doorvragen is vooral belangrijk wanneer de respondent onvolledig en/of onduidelijk is. De onderzoeker kan in dit geval ook op een vragende manier herhalen wat de respondent heeft gezegd. Wanneer een respondent in abstracte bewoordingen antwoordt, kun je als interviewer om voorbeelden vragen. Dit alles kan het beste worden geoefend door het houden van proefinterviews.

Voor het houden van retrospectieve interviews, waarin vragen over het verleden gesteld worden, is het risico van vertekening aanwezig. Door het verloop van tijd kan men anders tegen zaken uit het verleden aankijken dan dat deze deed op het moment dat het daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. In zulke gevallen kan ook het weglaateffect optreden. Hierdoor kunnen gebeurtenissen uit het verleden worden veranderd, of totaal worden weggelaten.

Om dit zoveel mogelijk te voorkomen kun je als onderzoeker een aantal duidelijke, concrete en herkenbare zaken uit het verleden gebruiken als aanknopingspunt. Dit kan bijvoorbeeld worden gedaan door te refereren naar specifieke gebeurtenissen of door het laten zien van foto’s of andere voorwerpen uit het verleden die herinneringen boven brengen.

8.3.4 Het afsluiten van het interview

Voor een goede afsluiting van het interview is het aan te raden om te vragen of de respondent nog eventuele opmerkingen en/of vragen heeft. Je dient als onderzoeker te vertellen wat er met de gegevens gebeurt, en of de respondent een verslag van het onderzoek krijgt. Ook kan je melden dat, indien de respondent achteraf nog iets wil toevoegen, deze hierover contact kan opnemen. Het idee hierachter is om de respondent een goed gevoel aan het interview over te laten houden. Vergeet niet om hem of haar te bedanken.

Wat is het doel van observeren bij het doen van kwalitatief onderzoek? - Chapter 9

Observatie is een zeer geschikte methode voor het bestuderen van gedrag, omdat mensen zich vaak zelf niet bewust zijn van hun gedragingen. Observeren kost veel tijd en kan in sommige gevallen moeilijk te realiseren zijn, wanneer gedrag privé en/of onwenselijk is, of wanneer het zelden en/of op onverwachte momenten voor komt. Observaties kunnen op verschillende manieren worden uitgevoerd. Hoe dit gebeurt, hangt onder meer af van het onderzoeksdoel en de complexiteit van het onderzoek. Ook de structurering van observaties kan verschillen. Als onderzoeker moet je een bepaalde rol innemen tijdens het observeren.

De keuze van die rol hangt af van verschillende factoren die hierop van invloed zijn. Wanneer je jezelf als onderzoeker wilt inleven in je rol, kan het nodig zijn om eventuele aanpassingen te maken in je kleding en/of gedragingen, om zo het vertrouwen te winnen van de mensen in het veld. Indien het tijdens de observatie niet mogelijk is om video- en/of geluidsopnames te maken, zullen er aantekeningen gemaakt moeten worden. Deze dien je als onderzoeker zo snel mogelijk uit te werken om selectiviteit te voorkomen.

De condensed notes, oftewel korte notities, die je als onderzoeker tijdens het observeren maakt, moeten worden uitgewerkt tot expanded notes in het observatieverslag. Naast de observatienotities die tijdens het observeren zijn gemaakt, gaan de theoretische notities over jouw interpretatie als onderzoeker en je verklaring van wat je tijdens het observeren hebt waargenomen. Methodische notities gaan over de beschrijving en motivering van de gemaakte keuzes wat de gebruikte methodes betreft.

Reflectieve notities betreffen de neerslag van de reflectie op de observatie in relatie tot het onderzoek als geheel. Als onderzoeker dien je ervoor te zorgen dat er niet te veel tijd zit tussen observatie, registratie en verwerking, zodat er geen interpretatiefouten ontstaan of belangrijke informatie verloren gaat.

9.1 Kwalitatieve observaties

Voor het bestuderen van bedrag, kun je als onderzoeker het beste kiezen om te observeren. Echter, weinig onderzoekers maken gebruik van deze methode, gezien dit veel tijd kost en er veel voorbereiding voor nodig is. Onderzoekers kiezen hierdoor toch vaak voor het houden van interviews. Ook wanneer het om gedrag gaat. Wanneer je ervoor kiest om te observeren, kun je ook kiezen om hardopdenkprotocollen te hanteren. Hierbij vraag je de mensen die je observeert om tevens hun gedachten uit te spreken.

Hierdoor kan soms een beter inzicht verkregen worden in bepaalde gedragingen die je als onderzoeker waarneemt tijdens de observatie. De directheid van de waarneming is een belangrijk voordeel van observaties. Daarnaast vinden deze plaats in een natuurlijke context, waardoor het meer als betrouwbaar wordt beschouwd en daarnaast ook de ecologische validiteit verhoogt. Een nadeel is dat je bij observatie geen motieven kan achterhalen. Hiervoor zouden, naast de observatie, tevens interviews gehouden kunnen worden ter aanvulling. Wanneer je als onderzoeker gedragingen wilt observeren die sporadisch voorkomen, kan observatie erg lastig zijn.

Bij gedragingen die een sterk privékarakter hebben, of die bedreigend en/of sociaal onwenselijk zijn, is observatie eveneens lastig te realiseren. Indien je als onderzoeker kiest voor participerende observatie, kan dit echter wel mogelijk zijn. Dit kan echter allerlei ethische problemen teweeg brengen, gezien de betrokkenen niet weten dat jij als onderzoeker participeert. Er zijn verschillende vormen van observeren te onderscheiden, waarbij bijvoorbeeld de mate van gestructureerdheid varieert. Zo kun je als onderzoeker kiezen voor een vrije observatie, waarbij je een bepaalde plek of situatie waarneemt en kijkt wat er zoal gebeurt. Bij een gestructureerde vorm van observatie weet je als onderzoeker wat voor situatie je wilt observeren.

Op basis van voorafgaand verkregen informatie kun je als onderzoeker gebruik maken van een checklist met observatiepunten. De rol die je als observator inneemt kan ook variëren. Wanneer je de rol van participerende observator aanneemt, maak je deel uit van de onderzoekssituatie. In sommige gevallen is dit echter onmogelijk en kan ook nadelen met zich meebrengen. Het kan zijn dat je als onderzoeker de situatie verstoort waardoor mensen zich anders gaan gedragen, vergeleken met de gewone situatie, of observation-bias. De meest afstandelijke rol is wanneer je observator bent van video-opnames. Het voordeel hiervan is dan wel dat je de situatie niet verstoort met jouw aanwezigheid. De wijze van vastleggen van het geobserveerde gedrag kan dus ook variëren.

Naast het maken van video-opnames, die als voordeel hebben dat je ze later terug kan kijken, kun je observatieaantekeningen en observatieverslagen maken. Deze worden vaak ondersteund door veldnotities. Welke vorm je kiest hangt af van bijvoorbeeld de voorkennis en het doel van het onderzoek. Zo is bij minder voorkennis een open, vrije observatie het meest voor de hand liggend, waarbij het onderzoek voornamelijk een beschrijvend karakter zal hebben. Op basis van de observatie en je analyse, kom je tot bepaalde ideeën en interpretaties. Door vervolgens systematischer te observeren kun je die ideeën verder exploreren.

Daarnaast hangen veel keuzes af van de personen en situaties die je wilt observeren. Sommige personen reageren anders in bepaalde situaties op observaties dan anderen. Als onderzoeker dien je hier rekening mee te houden. Tevens spelen de complexiteit van het gedrag en de situatie een rol. Bij minder gecompliceerde onderzoekssituaties kun je makkelijk ongestructureerd observeren. Is de situatie complex, dan kun je beter gestructureerd te werk gaan.

9.2 Open, gedeeltelijk of geheel gestructureerd observeren

Wanneer je als onderzoeker observeert, komt er altijd een zekere mate van selecteren en structureren aan te pas. De verslagen van open observaties worden narratieve data, oftewel verhalende of vertellende data, genoemd. Bij narratieve data is er een risico van selectiviteit, oftewel observer-bias. Deze selectiviteit kan betrekking hebben op wat je waarneemt, wat je onthoudt of op wat en hoe je het opschrijft. Het is van belang om je observaties direct op te schrijven en te analyseren. Hierbij kan je gelijk nagaan of er dingen zijn die je misschien over het hoofd hebt gezien. Om na te gaan waar je zoal op hebt gelet tijdens de observatie, is het handig om een lijst met observatie-elementen samen te stellen.

Dit maakt het makkelijker om na te gaan of je daadwerkelijk dingen over het hoofd hebt gezien. Aan de hand hiervan kun je een reminderlijstje maken met de punten die je over het hoofd hebt gezien en waar je bij een volgende keer op moet letten. Bij het observeren van bepaalde interacties of processen kun je als onderzoeker gebruik maken van een ABC-schema. A staat voor antecedent, oftewel de aanleiding. B staat voor behavior, of de reactie die daarop volgt. C staat voor consequentie, of het gevolg. Het ABC-schema kan ook omschreven worden als het begin, midden en eind.

Het betreft hier vaak een keten van gedragingen. Indien een observatie gericht is op specifiek gedrag, dient dit ook omschreven te worden. Wanneer je als onderzoeker ergens uitspraken over wilt doen, is het voor de validiteit van belang dat het duidelijk is waar het over gaat. Ook gedragstermen dienen hiervoor omschreven te worden. Wanneer het gaat om abstract gedrag is het ook aan te raden om definities van deze gedragingen te geven. Je kunt overwegen om een aandachtspuntenlijst of observatielijst te maken wanneer de observaties beperkte en gerichte gedragingen betreffen.

9.3 De rol als observator

Wanneer je als onderzoeker gaat observeren, neem je een bepaalde observatorrol aan. De observatorrol heeft een aantal kenmerken. Ook zijn er een aantal criteria die je als onderzoeker moet hanteren bij de keuze van de observatorrol.

9.3.1 De kenmerken van een observatorrol

De contextgebondenheid is voor kwalitatief onderzoek een belangrijk uitgangspunt en daarom is het goed wanneer je als onderzoeker deel uitmaakt van de onderzoekssituatie. Hierdoor is participerende observatie de meest voorkomende vorm van observatie bij kwalitatief onderzoek. Je ervaart dan met een insiderview, van binnenuit, wat iemand meemaakt. De rolinvulling bij participerende observatie hangt af van een samenhang van verschillende factoren. Zo kun je, uitgaande van de beantwoording van je onderzoeksvraag, bepalen of je intensief of extensief moet participeren in je veld en of je de betrokkenen wel of niet inlicht over het onderzoek.

De voor- en nadelen moeten goed worden afgewogen bij de keuze van jouw rolinvulling als observator, ook rekening houden met de ethische aspecten. De veldrol die je als onderzoeker inneemt is in feite een combinatie van een onderzoeksrol, een praktijkrol en een persoonlijke rol. Er moet door de onderzoeker naar een rol gezocht worden waarin deze drie verschillende rollen het best kunnen worden gecombineerd. In de onderzoeksrol moet er nagedacht worden over de eisen die aan je worden gesteld als onderzoeker. Het is van belang om eraan te denken om je observatiebevindingen vast te leggen en om rekening te houden met de unobtrusive measure, door met jouw aanwezigheid de onderzoekssituatie niet te verstoren. De praktijkrol heeft betrekking op hoe je jouw rol in de praktijk uitvoert.

Soms moet je hierbij een deel uitmaken van de groep, en je op dezelfde manier gedragen en kleden als de leden van de groep. De persoonlijke rol slaat op jezelf als persoon. Hierbij gaat het om jouw eigen gevoelens, gedachten en opvattingen. Je moet dan ook proberen om een zo goed mogelijk evenwicht te vinden tussen de verschillende rollen bij het kiezen van een veldrol. Daarnaast moet er rekening mee gehouden worden dat de rol dynamisch is, en dus niet statisch. Je groeit vaak in de rol die je aanneemt. Afhankelijk van de omstandigheden die je in het veld tegenkomt, kun je de rol aanpassen of zelfs een geheel andere invulling geven indien je dit nodig acht.

9.3.2 Met welke criteria moet je rekening houden bij het kiezen van een rol?

Het kan moeilijk zijn om te bepalen welke rol het meest geschikt is voor het onderzoek. De invulling van die rol wordt bepaald aan de hand van de specifieke onderzoeksvraag en een aantal rolingrediënten. De onderzoeksvraagstelling is hierbij de meest bepalende factor, aangezien hierin staat welke gegevens nodig zijn, en waar en hoe je die kunt verkrijgen. De intensiteit van je participatie kan extensief of intensief zijn. Bij extensieve participatie betreft het een rolinvulling waarin je als onderzoeker afstandelijk observeert en dus weinig of geen deel neemt aan activiteiten en nauwelijks contact onderhoudt met de betrokkenen.

Het tegenovergestelde hiervan is intensieve participatie. Hierbij doe je dus actief mee met relevante activiteiten in het veld en ga je actief met de betrokkenen om. Naast de intensiteit van je participatie moet er ook worden nagedacht of je een open of verborgen rol aanneemt. Bij een open rol zijn de betrokkenen zich bewust van jouw rol als observator en het onderzoek. Bij een verborgen rol is dit echter niet bekend. Wanneer het kan, is het beter om te kiezen voor een open rolinvulling, gezien de betrokkenen het recht hebben om dit te weten. In het geval er sprake is van een observation-bias wanneer de betrokkenen zich bewust zijn jouw aanwezigheid, zal je waarschijnlijk moeten kiezen voor een verborgen rol.

Wat betreft de ethiek van jouw rol, zijn er twee richtlijnen die houvast bieden bij de overweging van het aannemen van een open of verborgen rol. Hierbij moet je uitgaan van het belang van de respondent en het algemeen maatschappelijk belang. Je dient voor jezelf na te gaan of er nadelige gevolgen voor de respondenten aan verbonden zijn of niet. Echter, soms is het zo dat dit wel het geval is, maar dat het maatschappelijk belang zwaarder weegt dan het belang van de respondenten. In dat geval kun je overwegen om jouw identiteit toch verborgen te houden. Het waarborgen van de anonimiteit van de respondenten speelt natuurlijk ook mee in de beslissing om deze eventueel niet te informeren. Voor participerende observatie moet je in het geval van een instelling, organisatie of niet-openbare ruimte eerst toestemming vragen.

Het toestemming krijgen voor participatie in het geval van het doen van verborgen onderzoek kan uiteraard een probleem vormen. Ook in dit geval geldt dat, indien je beschikt over sterke inhoudelijke of methodische argumenten, deze methode van dataverzameling wel degelijk te rechtvaardigen is. Echter, de argumenten hiervoor dienen uitvoerig te worden beschreven in het onderzoeksrapport. Als onderzoeker dien je aan een aantal roleisen te voldoen. Zo dien je te beschikken over de benodigde kennis en vaardigheden die nodig zijn voor de invulling van die rol.

Onderzoekers doen vaak onderzoek in het verlengde van hun studie of beroepsloopbaan. Indien dit niet het geval is, spreekt men van een novice, oftewel een nieuweling. Als onderzoeker moet je tevens besluiten of je kiest voor een bestaande rol, of een nieuwe. Tot slot moet je nadenken over je mate van betrokkenheid. Zo kan je kiezen voor een rol waarbij je zelf als persoon niet of nauwelijks betrokken bent. In dat geval spreekt men van distantie. Hierbij kies je voor een afstandelijke, beschouwende rol in het veld. In het tegenovergestelde geval, waarbij je persoonlijk zeer betrokken bent bij een veldsituatie, spreekt men van engagement. Hierbij moet je jezelf kunnen inleven in de onderzochten.

Een bepaalde mate van betrokkenheid bij het onderzoeksthema en de informanten is over het algemeen gunstig en vaak ook nodig, om jezelf zo goed mogelijk te kunnen inleven in de situatie van de betrokkenen en zo hun gezichtspunt beter begrijpen. Echter, overmatig engagement, oftewel going native, kan nadelig werken voor de uitvoering van het onderzoek, aangezien de onderzoeker hierdoor niet meer aan het onderzoek toekomt door teveel betrokken te raken bij de gang van zaken van de betrokkenen.

9.3.3 De rolinvulling

Voor het daadwerkelijk beginnen van het veldwerk en het leggen van veldcontacten moet je weten waar je moet beginnen. Voor de onderzoekssituatie moet je opzoek naar een toegankelijke, overzichtelijke locatie waarin je zonder al te veel inhoudelijke of methodische problemen je veldwerk kan doen. In plaats van te beginnen met een intensieve vorm van participatie, kan je beter beginnen met een aantal vrije observaties indien dit mogelijk is. Door dit te doen kun je tevens een idee vormen over welke rol het meest geschikt is voor het onderzoek.

Na het bepalen van die rol, moeten er contacten gelegd worden met de betrokkenen. Er zijn een aantal richtlijnen om de veldcontacten zo goed mogelijk te laten verlopen. Zo dien je als onderzoeker de gebruikelijke omgangsvormen te hanteren in de betreffende situatie. Ook dien je jezelf te houden aan de regels en gebruiken die gelden in het veld. Je moet je realiseren dat je te gast bent bij de mensen in het veld. Kom gemaakte afspraken na. Probeer verder om tijdens een open, participerende observatie, zoveel mogelijk samen te werken met de veldbetrokkenen. Wanneer je met participerende observatie begint, is één van je eerste taken om de betrokkenen in het veld zo veel mogelijk op hun gemak te stellen.

Het is belangrijk om je zo neutraal mogelijk op te stellen tijdens de observaties en dus geen mening of veroordeling laat blijken. Het moet voor de veldbetrokkenen duidelijk worden dat jij enkel van het wilt leren en situaties probeert te begrijpen. Een sfeer van veiligheid en vertrouwen staat hierbij centraal. Dit is vooral belangrijk tijdens crisissituaties. Wanneer er iets fout gaat, dien je als onderzoeker een terughoudende, tolerante en begripvolle houding aan te nemen. Het is moeilijk te bepalen of de alledaagse routine net zo loopt nu jij als onderzoeker erbij betrokken bent. Wel zijn er een aantal signalen die jou hierop kunnen wijzen. Dit kan bijvoorbeeld zijn dat de betrokkenen in het veld jou aanspreken en op dezelfde wijze behandelen als zij elkaar onderling behandelen.

Bepaalde tendenties die blijken uit consistente gegevens die je doormiddel van observaties hebt verkregen kunnen een andere indicatie zijn. Het openlijk tonen van dingen die misgaan en betrokken worden bij informele gebeurtenissen zijn ook indicatoren hiervan. Tot slot, het op de hoogte raken van het informele circuit en inside-information in het veld, is ook een signaal. Echter, er zijn vele manieren waarop veldrelaties verstoord kunnen worden, en als onderzoeker heb je daar zelf niet altijd grip op. Je hebt zelf een bepaalde kijk op dingen op basis van je eigen normen- en waardesysteem, op basis waarvan je een aantal dingen wel of niet acceptabel zult vinden. De balans in de rol die je aanneemt kan hierdoor worden verstoord.

In dat geval is er sprake van een rolconflict. Wanneer er binnen de totale rol een conflict opspeelt tussen twee tegengestelde verwachtingen, is er sprake van een inter-rolconflict. Dit kan bijvoorbeeld een conflict zijn tussen de onderzoeksrol en de veldrol. Wanneer er een conflict ontstaat binnen dezelfde rol, spreekt men van een intra-rolconflict. Om deze conflicten op te lossen zul je als onderzoeker een besluit moeten nemen over het belang van een bepaalde rol met betrekking tot de betreffende situatie.

9.3.4 Het beëindigen van de rol

Bij het beëindigen van je veldrol moet je, naast de toegang tot het veld en de entreeverwerving met ook op je onderzoek, ook veel aandacht besteden aan het beëindigen van je veldrelaties en het afscheid. Wanneer het einde van je veldonderzoek nadert, kun je bijvoorbeeld van deze laatste fase van het onderzoek gebruik maken om nog wat aandacht aan de details te besteden door bijvoorbeeld bepaalde informanten nogmaals te ondervragen of bepaalde hypothesen in het veld te controleren op houdbaarheid.

Het natrekken van conclusies door deze terug te koppelen aan de informanten is in deze fase van belang. Wanneer je bepaalde delen van je concept-onderzoeksrapportage voor legt aan sleutelinformanten, wordt dit memberchecking genoemd. Daarnaast is het afscheid van de veldbetrokkenen ook van persoonlijke aard. Het is aan te raden om de veldbetrokkenen op een bepaalde wijze te bedanken voor hun medewerking. Een vast onderdeel van het afscheid is om je onderzoeksrapport op termijn aan de direct betrokkenen toe te sturen. Een correcte tijdsindicatie is hierbij van belang. Denk eraan om niets toe te zeggen wat je uiteindelijk niet kan waarmaken.

9.4 Het vastleggen van observaties

Als onderzoeker moet je weten welke dingen je wel en niet registreert uit het veld. Daarnaast dien je te weten op welke wijze je deze het best kan registreren en op wat voor manier je veldnotities dient te maken.

9.4.1 Het registreren van de veldgegevens

Veldgegevens kunnen op veel uiteenlopende manieren geregistreerd worden. Tijdens de registratie en verwerking van observaties vindt altijd een reductie en selectie van het materiaal plaats. Hier is in zekere mate niet aan te ontkomen. Het is belangrijk om te bedenken dat er vele kansen en observatieperioden zijn om bepaalde zaken uitvoerig te observeren. Naarmate het onderzoek vordert, ga je jezelf als onderzoeker meer focussen op bepaalde onderwerpen, gebeurtenissen en/of personen in het veld. Daarnaast ben je als onderzoeker vooral geïnteresseerd in bepaalde algemene, structurele patronen in het veld en niet zozeer in unieke gevallen.

Je bent over het algemeen opzoek naar structurele kenmerken en verschijnselen in je onderzoek. Naast te weten wat je precies moet registreren, is het tevens belangrijk om te weten hoe je dat moet doen. Wanneer je als onderzoeker gegevens registreert met een pen en een notitieboekje, spreekt men van een veldjournaal. Dit wordt vaak gebruikt voor het registreren van gegevens, maar er worden steeds vaker audiovisuele middelen gebruikt zoals de memo- en cassetterecorder. Over het algemeen hebben informanten hier geen probleem mee, zolang staat vastgesteld dat de informatie uitsluitend voor het onderzoek wordt gebruikt. Daarnaast kun je afspreken dat de betrokkenen als eerste de tekst kunnen inzien ter correctie of aanvulling. Ook kun je garanderen dat de tape wordt gewist zodra de verwerking van het materiaal compleet is.

Video-opnames kunnen ook gebruikt worden voor de registratie van veldgegevens, maar soms kan dit invloed hebben op het gedrag van de respondenten. Beeldopnames roepen over het algemeen meer weerstand op dan geluidsopnames. Wanneer je dit echter op een onopvallende manier doet, heeft dit geen invloed op het gedrag van respondenten, maar komen er weer ethische vragen op. Wanneer je als onderzoeker gebruik maakt van video-opnames, zijn veldnotities aan te raden ter aanvulling, om de datum, tijd en opvallende gebeurtenissen te noteren. Dit kan helpen bij het analyseren van de opnames.

Naast het voordeel dat je video-opnames terug kunt zien, is het ook handig om een collega ernaar te laten kijken. Dit wordt inter-observatorbetrouwbaarheid genoemd. Jouw collega kan immers tot andere waarnemingen of interpretaties komen. Wanneer je geen video-opnames kunt maken, kan je ook vragen of een collega af en toe wil meekijken in de onderzoekssituatie. Door als observator af en toe oude opnames te bekijken in combinatie met de gemaakte aantekeningen kun je de consistentie van observaties vaststellen. Dit wordt de intra-observatorbetrouwbaarheid genoemd. Naast veldnotities, geluids- en/of video-opnames, kun je als onderzoeker gebruik maken van notebooks, handheldcomputers en pda’s voor de registratie van gegevens.

9.4.2 Het maken van veldnotities

Voor het opschrijven van de observatiegegevens moet je kiezen uit verschillende manieren waarop je dat kunt doen. Hiervoor zou je een veldjournaal kunnen gebruiken, oftewel een notitieboekje waarin je de aantekeningen noteert. De aantekeningen die je als onderzoeker maakt zijn uitsluitend voor jezelf bedoeld, waardoor je jouw eigen afkortingen en steno kunt ontwikkelen door bepaalde symbolen en/of tekens te gebruiken om bepaalde dingen snel te kunnen karakteriseren. Het voordeel hiervan is dat dit helpt om waarnemingen zo kort en bondig mogelijk te noteren zodat het niet of nauwelijks opvalt in het veld. Daarnaast wil je zo min mogelijk missen tijdens het waarnemen en je zo min mogelijk op je aantekeningen te hoeven concentreren.

De vaak snelle en complexe verloop van dingen moeten zo vlug mogelijk worden vastgelegd. Als onderzoeker moet je eraan denken om in het notitieboekje met identificatiecodes te werken om bij elke waarneming de plaats, datum, tijdstip en situatie te noteren. Deze korte aantekeningen dien je na afloop van je observaties uit te werken tot expanded notes. Door het geobserveerde verschijnsel te benoemen in relatie tot de ‘clou’ of ‘pointe’ van dat gebeuren, kun je in het veld makkelijker korte notities maken. Dit kan door slechts enkele steekwoorden te noteren in relatie tot de clou. Als onderzoeker moet je jezelf goed trainen in de praktische uitvoering van observaties, met name in het noteren en registreren van gegevens.

De genoteerde steekwoorden worden naderhand uitgewerkt tot een expanded observtatieprotocol. Het is gebruikelijk om het veldjournaal onder te verdelen in een aantal rubrieken. Allereerst zijn er de observatienotities, wat in feite de droge registratie betreft van hetgeen je als onderzoeker observeert. Je noteert hierbij enkel de waargenomen feiten. Je kunt hierbij eventueel een plattegrond maken om te noteren wie of wat zich waar bevond in een bepaalde situatie. De theoretische notities zijn jouw interpretaties als onderzoeker en kan de mogelijke verklaringen en percepties van de beschreven feiten bevatten. De methodische notities hebben betrekking op de methodische voortgang van het onderzoek. Je motiveert hierin de keuzes die zijn gemaakt tijdens het onderzoek, zoals bijvoorbeeld de selectie van informanten of de methode van dataverzameling.

De notities die betrekking hebben op je gevoelens, emoties, verwachtingen of spanningen ten opzichte van het onderzoek en de mogelijke invloed hiervan op het onderzoek, noemt men reflectieve notities. Dingen die relevant kunnen zijn voor volgende observaties worden hierin ook vermeld. Het tijdsverloop tussen observatie, registratie en uitwerking is van belang voor het onderzoek en dient zo klein mogelijk te zijn. Hierdoor gaat de minste informatie verloren en is de kans op verkleuring en/of vertekening het kleinst. Om niet al te opzichtig te zijn met het maken van aantekeningen, zijn er creatieve oplossingen te bedenken voor het noteren hiervan.

Zo kan je als onderzoeker ervoor kiezen om, in plaats van in een notitieboekje, aantekeningen te noteren op bijvoorbeeld een bierviltje, of in een krant. Of je trekt je tussentijds even terug voor het maken van aantekeningen uit het zicht van de betrokkenen. De uitgewerkte observatienotities zijn jouw onderzoeksmateriaal en anderen moeten deze dus ook kunnen lezen. Houd hier rekening mee bij de uitwerking. Ook moet het voor anderen inzichtelijk en te controleren zijn hoe je als onderzoeker aan de conclusies bent gekomen en daarom moeten de uitgewerkte observatieverslagen voor andere onderzoeker te lezen en te begrijpen zijn.

Hoe prepareer je de kwalitatieve onderzoeksgegevens? - Chapter 10

Voor het prepareren van de door jou als onderzoeker verkregen onderzoeksgegevens zijn er een aantal stappen die je hiervoor moet ondernemen. Zo moet je de interviews, observatieprotocollen en bestaande documenten letterlijk uittypen. Aanvullende opmerkingen over eventuele incidenten die hebben plaatsgevonden tijdens een interview of observatie kunnen ook in de tekst worden opgenomen, maar dan moeten deze wel als zodanig herkenbaar zijn. Interviews en observaties dienen zo snel mogelijk te worden verwerkt, om te verkomen dat je bepaalde dingen vergeet.

Daarnaast is het aan te raden om als onderzoeker een logboek bij te houden waarin je vermeldt wat je hebt gedaan en welke beslissingen je hebt genomen op welk moment. Bij het preparen van de gegevens speelt reductie een belangrijke rol. Alle gegevens die niet relevant zijn voor het onderzoek worden geschrapt. Het kan voorkomen dat het doorzoeken van het onderzoeksmateriaal leidt tot een bijstelling van de vraagstelling. Tijdens deze stap wordt de onderzoeker namelijk gedwongen om nauwkeurig aan te geven wat hij of zij wil weten. De vraagstelling is bepalend voor de keuze van een van de vier analyse-eenheden, te weten woord, zin, fragment of thema.

10.1 Stap 1: het maken van een tekstbestand aan de hand van de onderzoeksgegevens

Je dient als eerste te beginnen met het uittypen van alle interviews, observatieprotocollen en bestaande documenten. Bestaande documenten kunnen je ook scannen, wat natuurlijk veel tijd scheelt. Er kunnen daarnaast aparte memo’s gemaakt worden met eventuele aanvullende, relevante informatie. Alle interviews, protocollen en memo’s dienen te worden voorzien van naam, datum en overige bijzonderheden, waardoor ze te identificeren zijn.

Ook hier kun je een logboek bijhouden waarin al dit soort gegevens kunnen worden genoteerd. Een computer is tegenwoordig onmisbaar bij het analyseren van kwalitatieve gegevens. Het is verstandig om kopieën van de bestanden te maken mocht er iets misgaan met de computer. Interviews en observaties dien je op dezelfde dag uit te typen om zo min mogelijk te vergeten en de kans op vertekening te verkleinen.

10.2 Stap 2: niet relevante tekst moet worden geschrapt

Na het uittypen van de gegevens moeten deze geordend en gereduceerd worden. Ten eerste moet alle niet relevante tekst aan de hand van de onderzoeksvraag worden geschrapt. Het kan gebeuren dat het doorzoeken van onderzoeksmateriaal leidt tot een bijstelling van de vraagstelling, aangezien je door het kiezen van relevante fragmenten ertoe wordt gedwongen om te beslissen wat je wel en niet wilt weten. Ook worden in dit stadium de emoties en incidenten weggelaten. Deze kunnen eventueel in een later stadium worden geanalyseerd.

10.3 Stap 3: het kiezen van een analyse-eenheid

Na het schrappen van alle niet-relevante tekst blijft er meestal alsnog te veel tekst over die tevens nog erg specifiek is. Om het geheel wat overzichtelijker te maken kun je ervoor kiezen om de tekst op te delen in fragmenten en door vervolgens elk fragment te representeren met een aantal steekwoorden, of labels, die hierop van toepassing zijn. Deze fragmenten vormen de analyse-eenheden. Zo kan je ervoor kiezen om woorden te gebruiken als analyse-eenheid.

Hierbij worden meningen en/of gevoelens weergegeven met een aantal woorden die de geïnterviewden hiervoor gebruiken. Ook kunnen zinnen en fragmenten een analyse-eenheid vormen. Wanneer een tekst wordt opgedeeld in fragmenten waaraan labels gehangen kunnen worden, vormen deze fragmenten analyse-eenheden. Het nadeel van het gebruik van zinnen als analyse-eenheden is dat bepaalde informatie vaak over verschillende zinnen verspreid staat. Daarom genieten fragmenten vaak de voorkeur. Bij een thema als analyse-eenheid wil je op een globaal niveau weten wat er aan de hand is en hoef je dus niet in detail te gaan analyseren. Hierbij noteer je de thema’s die je tegenkomt in een verslag.

10.4 Stap 4: het opsplitsen van relevante tekst in fragmenten

Het is belangrijk om ervan uit te gaan bij het indelen van de tekst in fragmenten, dat ieder fragment informatie geeft over slechts één onderwerp. Dit kan soms lastig in te delen zijn, maar de indeling kan in een later stadium echter nog gewijzigd worden. Voor de opdeling van een tekst in fragmenten is het handig om hiervoor een tabel te gebruiken, waarbij je in een aparte kolom de vraag zet waar het antwoord betrekking op heeft. Die voorlopige opdeling van het interview geeft bepaalde fragmenten weer. Na de opdeling van de tekst in fragmenten, moet nog steeds duidelijk zijn waar elke fragment over gaat. Het kan zijn dat sommige fragmenten elkaar overlappen.

Hoe analyseer je de kwalitatieve onderzoeksgegevens? - Chapter 11

Bij de analyse van de kwalitatieve gegevens begin je met het labelen van geselecteerde fragmenten. Dit moet leiden tot een reductie van het onderzoeksmateriaal. Elke label geeft iets aan over een individu, groep, proces of situatie. Bij de indeling en ordening van de labels zijn je onderzoeksvraag, onderzoeksdoelstelling en het perspectief van het onderzoek, de uitgangspunten. De gefundeerde theoriebenadering is een veelgebruikte manier om van afzonderlijke gegevens via een reductieproces en labeling tot een theorie te komen, waarbij de theorie niet het beginpunt, maar het eindpunt vormt.

Wanneer je op basis van eerder onderzoek al over een labelingssysteem of template beschikt, kun je testen of dit op de nieuwe gegevens kan worden toegepast. Wanneer je niet over een dergelijk labelsysteem beschikt, dien je als onderzoeker een bepaalde structuur of ordening te ontdekken op een hoger abstractieniveau in de verzameling labels, wat ook wel axiaal coderen wordt genoemd. Afhankelijk van het type onderzoeksvraag, dien je rekening te houden met onderlinge verschillen en overeenkomsten qua inhoud en abstractiegraad. Door deze stappen te volgen kom je uiteindelijk tot de ontwikkeling van een in de empirie gefundeerde theorie.

Wanneer je klaar bent met het voorlopig labelingssysteem pas je dat toe op nieuwe gegevens van vergelijkbare, personen, processen of situaties, om te kijken of deze daadwerkelijk geldig is. Wanneer dit het geval blijkt te zijn, kan je het systeem generaliseren. Hierna moeten de kernlabels gedefinieerd worden. Om na te gaan of het labelingssysteem daadwerkelijk betrouwbaar is, kun je een andere onderzoeker de fragmenten laten indelen om deze vervolgens te labelen. Naast de beschrijving van gevonden begrippen, moet je tevens aangeven in welke mate deze belangrijk en zinvol zijn om de beschrijvende vraagstelling te kunnen beantwoorden, wat vervolgens resulteert in een taxonomie.

Indien er sprake is van een proces, dient er een verband tussen de begrippen te worden beschreven in termen van een procesmodel. Voor het komen tot een verkenning en/of verklaring, dien je de verbanden tussen de verschillende begrippen te achterhalen. Dit kun je doen doormiddel van bijvoorbeeld een netwerkanalyse. Een prototypeanalyse is een andere mogelijkheid. Hierbij zet je extreme gevallen tegen elkaar af. Doormiddel van het gebruik van een model kun je gesignaleerde verbanden tussen begrippen weergeven, waardoor je de consistentie van de verklaring of het verklaringsmodel en de mogelijkheid om een gefundeerde theorie te formuleren snel kunt overzien.

11.1 Stap 1: labelen

Labelen wordt beschouwd als een van de moeilijkste stappen bij de analyse van kwalitatieve gegevens en houd in dat je tekstfragmenten van een naam, omschrijving of andere code voorziet. Het indelen van de tekst in fragmenten is in feite de eerste stap van het labelingsproces. Deze fragmenten ga je vervolgens van een label voorzien. Dit is een indicatie zoals een naam, omschrijving of andere code die op het fragment van toepassing is.

Bij een template-benadering ga je na of de gegevens uit het onderzoek zijn in te brengen in de template, wat een soort mal is. Bij de gefundeerde-theorie-benadering probeer je een soort theorie te ontwikkelen door gegevens zorgvuldig te coderen, analyseren en vervolgens opnieuw te analyseren. De gefundeerde-theorie-benadering is in kwalitatief onderzoek de meest gebruikte werkwijze. Aan één fragment kun je meerdere labels hangen. Wel moet je uitkijken dat je niet teveel labels aan één fragment hangt. Hierbij geldt gemiddeld een maximum van 6 labels per fragment.

Aan de label moet duidelijk te zien zijn waar deze betrekking op heeft en moet iets zeggen over een individu, situatie, groep of proces, afhankelijk van je onderzoekseenheid. Verder moet je proberen om bij het labelen in de eerste instantie zo dicht mogelijk bij de inhoud van het tekstfragment te blijven. Als onderzoeker moet je er op letten dat je bepaalde zaken niet zelf gaat interpreteren en zo de woorden van de respondent verdraait. Daarnaast moet je bij het labelen uitkijken dat je geen synoniemen gebruikt waardoor je steeds nieuwe labels toevoegt die in feite hetzelfde betekenen als eerder gebruikte labels. Wanneer er zich geen nieuwe labels meer voordoen, is het labelingsproces compleet.

11.2 Stap 2: het ruimtelijk ordenen en het zoeken naar verbanden tussen labels

Open coderen is het reduceren van een grote verzameling gegevens tot een verzameling van labels. Met deze gegevens moet je antwoord kunnen geven op je onderzoeksvraag. De onderzoeksvraag is dus de focus, of het uitgangspunt, waarmee je het onderzoeksmateriaal bekijkt. Daarnaast is de doelstelling ook een uitgangspunt voor de analyse van de gegevens. Jouw achtergrond als onderzoeker en je discipline of opleiding hebben ook invloed op de wijze waarop je de gegevens analyseert. Voordat je met de data-analyse begint moet je goed bedenken wat je wilt weten, waarom je dat wilt weten en vanuit welk perspectief je het onderzoek verricht.

Het doel van de kwalitatieve analyse is om een structuur of patroon aan te brengen in de onderzoeksgegevens om deze op een zinvolle, herkenbare manier te ordenen. Dit kan met behulp van computerprogramma’s worden gedaan of met de hand. In het laatste geval kan je de labels ordenen naar abstractieniveau en deze vervolgens weer te geven in een tabel of raster waarin dit alles duidelijk wordt. De labels met ongeveer dezelfde inhoud dienen bij elkaar te worden gelegd.

Het chronologisch ordenen van labels, oftewel naar tijdsvolgorde, is vooral aan te raden bij een causale analyse of een procesanalyse. Het kan voorkomen tijdens de analyse dat je tot de ontdekking komt dat je niet op de goede weg bent en dat je opnieuw moet beginnen. Dit proces wordt ook wel een iteratief proces genoemd, wat neerkomt op een wisselwerking tussen ideeën en data die bij elkaar moeten passen.

11.3 Stap 3: de labelstructuur interpreteren en benoemen

Er zijn verschillende manieren om labels te ordenen en benoemen. Wanneer bepaalde labels synoniemen zijn van elkaar, kun je deze vervangen door één label. Daarnaast kunnen labels gemeenschappelijke kenmerken hebben. De onderverdelingen hiervan worden dimensies genoemd. Deze labels kunnen worden ingedeeld onder kernthema’s. Dit proces wordt axiaal coderen genoemd. Wanneer er wordt gelet op de opeenvolging van labels, gaat het om een beschrijvende analyse. Bij causale procesanalyses draait het om het zoeken naar vaste patronen in de chronologische opeenvolging van labels.

11.4 Stap 4: het vaststellen van de geldigheid van de labeling

De geldigheid van de labeling dient gecontroleerd te worden. Hierbij moet gekeken worden of deze alleen toepasbaar is op de gegevens waarop deze tot stand is gekomen, of dat deze ook toepasbaar is op andere gegevens. Het controleren van de dekking van het labelingsschema is hierbij het belangrijkste. Indien dit niet het geval blijkt te zijn, moet het labelingssysteem worden aangepast. Wanneer je dit hebt gedaan is het aan te raden om nieuwe gegevens te verzamelen en het labelsysteem proberen toe te passen om te kijken of dit de fragmenten volledig dekt. Wanneer dit inderdaad het geval blijkt te zijn en de gegevens overeenkomen, kun je als onderzoeker generaliseren.

11.5 Stap 5: kernlabels definiëren

Door het definiëren van kernlabels wordt het voor iedereen duidelijk wat deze precies inhouden. Hierdoor ben je op het abstractieniveau gekomen van het onderzoeksbegrip of concept. Hiermee wordt in feite het begin gemaakt in het beantwoorden van de vraagstelling en aan het onderzoeksverslag.

11.6 Stap 6: de intersubjectiviteit vaststellen

Om de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten te bepalen, moet de mate van afhankelijkheid van de persoon van de onderzoeker worden vastgesteld. De resultaten die aan de hand van het onderzoeksmateriaal moeten bij een andere onderzoeker dezelfde zijn om de betrouwbaarheid te kunnen garanderen. Echter, bij kwalitatief onderzoek spreekt men niet van betrouwbaarheid, maar word dit intersubjectiviteit genoemd. Wanneer andere onderzoekers de relevante informatie opdelen in fragmenten aan de hand van het door jou gemaakt labelingssysteem en hiermee tot dezelfde indeling en labeling komt, kan dit gecontroleerd worden.

11.7 Stap 7: de vraagstelling beantwoorden

Er zijn verschillende soorten vraagstellingen die allemaal een andere invalshoek hebben wat betreft de analyse. Er kunnen beschrijvende, explorerende en verklarende vraagstellingen onderscheiden worden.

11.7.1 De analyse bij een beschrijvende vraagstelling

De vraagstelling staat centraal voor de uiteindelijke analyse. Hiervoor moet eerst worden bepaald wat voor soort vraag het betreft. Door te labelen heb je als onderzoeker de (kern)thema’s zijn. Er moet echter ook worden vastgesteld hoe belangrijk deze zijn en op wat voor manier ze belangrijk zijn. Dit kun je onder andere vaststellen door naar de frequenties te kijken. De mate van belang wordt aangegeven door de lading. Wanneer er sprake is van een hiërarchische verhouding tussen begrippen kun je als onderzoeker nog verder gaan dan alleen een beschrijving van de afzonderlijke (kern)thema’s.

De taxonomie, een hiërarchische boomstructuur, geeft weer welke begrippen zich op welk hiërarchisch niveau bevinden. Wanneer het om een proces gaat, kunnen de labels beter op een andere manier geordend worden. Hiervoor wordt het procesmodel gebruikt. Door dit te doen, ga je eigenlijk verder dan het geven van een beschrijving. Hiermee geef je namelijk ook al een verklaring.

11.7.2 De analyse bij een explorerende of verklarende vraagstelling

Wanneer je als onderzoeker naar een verklaring zoekt, zijn er een aantal manieren om daar achter te komen. Dit kan gedaan worden doormiddel van een netwerkanalyse waarbij er gekeken wordt naar mogelijke verbanden tussen labels. Hiervoor gebruik je de tekstfragmenten, waarbij je de combinaties van labels kunt ontdekken. Door naar dit soort verbanden te kijken, kun je verhouding tussen begrippen achterhalen. Ook kan er voor gekozen worden om de prototypeanalyse te gebruiken als analysetechniek. Hierbij worden een aantal afwijkende gevallen gebruikt ter vergelijking, om na te gaan in welke kernthema’s deze verschillen.

Daarnaast kan er gekeken worden naar subgroepen bij de analyse. Het kan zijn dat er subgroepen ontdekt kunnen worden voor wie mogelijk verschillende varianten van het model gelden, of dat deze juist vrij universeel is. Dit moet echter wel verklaard kunnen worden aan de hand van de tekstfragmenten waarin de betreffende labels in combinatie genoemd worden. Nadat je inzicht hebt verkregen in de verbanden tussen de begrippen kun je deze weergeven aan de hand van een model. Door dit te doen kun je als onderzoeker nagaan of het geheel als consistent kan worden beschouwd. Aan de hand hiervan kan vervolgens een theorie worden geformuleerd.

Hoe werkt het rapporteren en evalueren van kwalitatief onderzoek? - Chapter 12

Tijdens het schrijven van het onderzoeksrapport ontstaat het uiteindelijke resultaat. Hier dien je dus genoeg tijd en aandacht aan te besteden. Het kan voorkomen dat verschillende doelgroepen het onderzoeksrapport komen te lezen waardoor het soms raadzaam is om hier verschillende versies van te maken. Aan de hand van een gedetailleerde inhoudsopgave kan een reële tijdsplanning worden opgesteld. Een onderzoeksrapportage hoeft echter niet alleen een schriftelijk verslag zijn, maar kan ook een videoband, diaserie of poster zijn, in combinatie met een rapport.

Er kan tevens onderscheid worden gemaakt tussen de productevaluatie van de resultaten, en de procesevaluatie, die het proces van het tot stand komen van het product beschrijft. Belangrijk is om je, bij het trekken van conclusies en het doen van aanbevelingen, enkel te baseren op de onderzoeksresultaten.

12.1 De voorbereiding op het schrijven van het onderzoeksrapport

Er zijn een aantal zaken waar je als onderzoeker over na moet denken ter voorbereiding van het schrijven van het uiteindelijke onderzoeksrapport, zoals de beoogde doelgroep, het taalgebruik, de tijdsplanning en de inhoudsopgave. Daarnaast moet er worden nagedacht over de vormgeving en de verspreiding van het onderzoeksrapport.

12.1.1 De planning van het schrijven van het onderzoeksrapport

Wanneer je bij het schrijven van het onderzoeksrapport meerdere doelgroepen op het oog hebt, kan het nodig zijn om verschillende versies van je rapport te schrijven. Naast de opdrachtgever die vooral geïnteresseerd is in de aanbevelingen naar aanleiding van het onderzoek, kan het zijn dat je een korte samenvatting van het onderzoek toestuurt aan mensen die hebben bijgedragen aan het tot stand komen hiervan, zoals respondenten, instellingen of bedrijven als een soort van tegenprestatie. Om respondenten een goed gevoel over te laten houden aan de meewerking aan het onderzoek, en zo respondentenbederf te voorkomen, is het aan te raden om dit te doen.

Tijdens het schrijven van het onderzoeksrapport moet er goed op gelet worden dat het taalgebruik is aangepast aan de voorkennis van de doelgroep waar je voor schrijft. Het is aan te raden om een planning te maken voor het schrijven van het onderzoeksrapport, aangezien dit veel tijd kan vergen. Hiervoor kan je een schematische opzet maken, wat vrijwel hetzelfde is als een gedetailleerde voorlopige inhoudsopgave op te stellen. Een aangeklede inhoudsopgave houdt in dat je per paragraaf en subparagraaf enkele zinnen of trefwoorden opneemt, zodat tijdens het schrijven duidelijk is wat in welke paragraaf aan de orde komt. Dit maakt het werk een stuk overzichtelijker.

De tijd die beschikbaar is voor het schrijven van het verslag is meestal beperkt en moet daarom zo goed mogelijk worden ingepland, rekening houdend met eventuele aanpassingen na het doorlezen van de eerste versie. Het lezen van conceptteksten van het verslag door betrokkenen, zoals informanten of onderzochten, is bij kwalitatief onderzoek niet gebruikelijk. Alleen wanneer daar aanleiding voor is treed je als onderzoeker in overleg met de betrokkenen.

12.1.2 De vormgeving en verspreiding van het onderzoeksrapport

Meestal wordt het rapporteren over een onderzoek schriftelijk gedaan. Dit kan in de vorm van een rapport, artikel, brochure of boek. Soms is het geschikt om voor andere mediavormen te kiezen ter aanvulling, afhankelijk van de doelgroep. Naast het belang van de woord- en taalkeuze bij het schrijven van het onderzoeksrapport, is ook de uiterlijke verzorging van belang.

Dit wekt vaak een eerste indruk en kan van invloed zijn op de beoordeling. Niet alleen het daadwerkelijk schrijven moet dus meegenomen worden in de planning van het maken van het verslag. Ook moet er rekening gehouden met de tijd en kosten van het laten drukken van het rapport. Soms moet je daarnaast ook gebruik maken van een fotograaf of grafisch ontwerper. Ook de verspreiding van het onderzoeksrapport neemt tijd en geld in beslag en ook hier dien je als onderzoeker rekening mee te houden.

12.2 De inhoud van het onderzoeksrapport

Alle keuzes die je als onderzoeker hebt gemaakt tijdens het onderzoek dien je bij het schrijven van het onderzoeksverslag te beschrijven en te beantwoorden. Hiervoor kan het uitgangsschema gebruikt worden, waarin de doelstelling, vraagstelling en dataverzamelingsmethoden aan bod komen. Daarnaast moeten de beslissingen met betrekking tot het prepareren en analyseren van de gegevens worden vermeldt en verantwoordt. Het hele onderzoeksproces, vanaf de vraagstelling tot en met de conclusies en de discussie, moet nauwgezet in het eindverslag worden opgenomen. Hierbij kan je gebruik maken van de tussentijdse deelverslagen die je hebt gemaakt tijdens de uitvoering van het onderzoek.

In de formele indeling van het onderzoeksrapport komen de genoemde hoofdstukken en paragrafen voor. Het kan voorkomen dat je deze tijdens het schrijven van het onderzoeksrapport aanpast. Er zijn verschillende elementen die moeten worden opgenomen in een onderzoeksrapport. Bij een onderzoeksrapport dient de omslag vaak als titelpagina, waar de titel en eventuele ondertitel op vermeldt staan. Hieruit moet duidelijk blijken waar het rapport over gaat. Ook de auteursnaam met initialen worden op de omslag vermeldt. Indien er meerdere auteurs vermeldt moeten worden, gebeurd dit over het algemeen op alfabetische volgorde. Indien één auteur meer heeft bijgedragen aan het onderzoek dan de ander, kan ervoor gekozen worden om deze als eerste te vermelden. Het kader waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden, zoals de naam van de opleiding of studie, wordt hierop ook vermeld, evenals de naam van de onderwijsinstelling en die van de begeleider.

Tot slot dien je tevens de datum of het jaar te vermelden, en een eventueel correspondentieadres. Als onderzoeker kun je ervoor kiezen om de samenvatting aan het begin of het eind van het rapport te plaatsen. De samenvatting dient ervoor om de lezer een inzicht te verschaffen in het onderwerp en hoe deze in het rapport aan bod komt, waardoor de lezer zich een voorlopig oordeel kan vormen over het verslag. Belangrijk voor het schrijven van de samenvatting is dat de kern van het onderzoek duidelijk wordt. Hiervoor zou je uit iedere alinea of paragraaf de kernzin en/of het kernbegrip kunnen bepalen om aan de hand hiervan de samenvatting te schrijven. Het is echter wel belangrijk dat het uiteindelijk een lopende tekst wordt, en geen opsomming. Aangezien de samenvatting los van het verslag staat, wordt deze niet voorzien van een paragraafnummer.

In de inhoudsopgave wordt de structuur van het verslag duidelijk. Aan de hand hiervan moet de lezer snel kunnen zien wat er in welk hoofdstuk of paragraaf aan de orde komt. Bij de indeling van de hoofdstukken in paragrafen, kun je beter niet verder gaan dan het onderverdelen in drie niveaus. Wanneer je dat niet doet, kan het al snel onoverzichtelijk worden. Het voorwoord staat niet in verband met het onderzoeksrapport en is sterk persoonlijk getint. Hierin doet de auteur verslag van zijn motivatie en ervaringen met betrekking tot de uitvoering van het onderzoek. Ook wordt het voorwoord vaak gebruikt om bepaalde mensen en/of instanties te bedanken voor de medewerking. In het eerste hoofdstuk van het onderzoeksrapport, de inleiding, geef je de aanleiding van het onderzoek aan, evenals het kader waarin het onderzoek is verricht. Hierin vermeldt je waarom je dit rapport schrijft en wat je ermee wil bereiken.

Daarnaast vermeldt je voor wie je het rapport schrijft en in welk belang dit gebeurt. Ook kunnen bepaalde verbanden worden gelegd tussen dit rapport en eventuele andere publicaties, waarin de meerwaarde naar voren kan worden gebracht. De opbouw van het rapport staat hier ook in vermeldt, evenals de vraagstelling van het onderzoek en op wat voor manier die is uitgewerkt. Verder kan je in de inleiding een leeswijzer of eventuele aanwijzingen vermelden. In het tweede hoofdstuk, waarin je verslag doet van de inhoudelijke oriëntatie, verwerk je relevante en recente publicaties en geef je een samenvatting van de stand van zaken.

Hierin kun je als onderzoeker zelf een standpunt innemen die je tevens verantwoordt. Deze inhoudelijke oriëntatie moet uiteindelijk resulteren in een samenvattende en standpuntbepalende weergave die de stand van zaken binnen de literatuur, voor zover dit betrekking heeft op jouw onderzoek, samenvat. Aan het eind van de oriëntatie wordt duidelijk wat jij zelf wilt gaan onderzoeken. Het derde hoofdstuk betreft de vraagstelling. Hierin moet de vraagstelling van je onderzoek en de specifieke onderzoeksvragen nauwkeurig en volledig worden weergegeven en geformuleerd worden in de vorm van een daadwerkelijke vraag. In hoofdstuk vier komen de attenderende begrippen en het zoeklichttheorie aan bod, wanneer hier sprake van is bij je dataverzameling.

Vervolgens wordt in hoofdstuk vijf de opzet en uitvoering van het onderzoek besproken. Hierbij begin je met het toelichten van de keuze van de onderzoekseenheden. Je geeft aan wat je onderzoekseenheden zijn en op basis van welke criteria je deze hebt geselecteerd. Ook moet er iets vermeld worden over het aantal onderzoekseenheden dat je bij het onderzoek hebt betrokken. Tevens vermeldt je in hoofdstuk vijf de beschrijving en verantwoording van de gebruikte dataverzamelingsmethoden. De specifieke omstandigheden waaronder de gegevens verzameld zijn komt ook in dit hoofdstuk aan bod. Dit kan belangrijk zijn om te vermelden aangezien de omstandigheden invloed kunnen hebben op de verkregen gegevens.

De manier van registratie, verwerking en preparatie van de gegevens is het volgende dat aan bod komt in hetzelfde hoofdstuk. Je geeft hier precies in aan hoe en op welk moment je dit hebt gedaan. Vervolgens ga je over op de beschrijving en verantwoording van de analysebeslissingen. Je kunt aangeven van welke analyseprocedures je gebruik hebt gemaakt en of je ervoor hebt gekozen om op thema- of fragmentniveau te analyseren. Het is voor de lezer van belang dat het duidelijk is hoe het analyseproces is verlopen. Tot slot worden de maatregelen die je hebt genomen met betrekking tot de betrouwbaarheid en geldigheid van de gegevens vermeld in hoofdstuk vijf. De presentatie van je onderzoeksresultaten komt aan bod in hoofdstuk zes.

Om deze op een geschikte manier te structureren moet je terug naar de vraagstelling van je onderzoek en/of naar de richtinggevende hypothese(n). Bij de resultaten van het onderzoek komen de antwoorden op de onderzoeksvragen immers naar voren. Er zijn een aantal richtlijnen voor de presentatie van je onderzoeksresultaten. Zo moet je ervoor zorgen dat de beschrijvingen van locaties, groepen en personen levensecht zijn. Dit kun je doen door het gebruiken van citaten en/of voorbeelden, of door het gebruik van foto’s en/of illustraties. Ook kan het helpen om gedetailleerde beschrijvingen te geven van de onderzochte locaties, groepen en personen. Verder dien je de onderzoeksresultaten op een herkenbare wijze te presenteren.

Hierbij kun je abstracte termen het best vermijden en kun je gebruik maken van concrete voorbeelden. Bij kwalitatief onderzoek wordt een holistische aanpak gehanteerd, door een probleem, fenomeen of target te benaderen als een veelomvattend, samenhangend geheel. Dit dien je tevens door te voeren bij de presentatie van je onderzoeksresultaten. Dit kun je bijvoorbeeld doen door het presenteren van één of meerdere typerende cases. De historische en maatschappelijke context van je onderzoeksprobleem moet je nadrukkelijk betrekken in de presentatie van je onderzoeksresultaten.

Ook het perspectief van de betrokkenen moet tot hun recht komen, evenals hun definitie van de situatie en dergelijke zaken. Tot slot dien je zo veel mogelijk een beschrijving van je resultaten geven aan de hand van thema’s of topics. Door het opnemen van veel sfeertekeningen in je onderzoeksverslag is er sprake van een grotere levensechtheid van je beschrijvingen. Indien je citaten opneemt in je onderzoeksverslag moeten deze een goede weergave zijn van jouw eigen betoog en niet op specifieke of uitzonderingsgevallen, maar op de doorsnee gevallen. Tevens moeten deze citaten sprekend en overtuigend zijn en moet je er niet teveel van opnemen. Citaten moeten een bijdrage leveren aan jouw betoog. In hoofdstuk zeven komen de conclusies en de discussie van de onderzoeksresultaten aan bod. De resultaten worden bediscussieerd in het licht van de doelstelling en vraagstelling van het onderzoek, maar ook in het licht van de eerder behandelde literatuur.

De conclusies die je trekt moeten af te leiden zijn uit het onderzoeksmateriaal. Daarnaast moet er iets gezegd worden wat betreft de inhoudelijke generalisatie of reikwijdte en toepasbaarheid van je resultaten. Tot slot komen in hoofdstuk acht de evaluatie, aanbevelingen en suggesties voor verder onderzoek aan bod. Er kan in de evaluatie onderscheid gemaakt worden tussen de evaluatie van het onderzoekproduct en die van het onderzoeksproces. Bij productevaluatie wordt de waarde van het onderzoeksproduct bepaald vanuit theoretische, methodisch-technische, en praktische/maatschappelijke overwegingen. In andere woorden betreft het de resultaten van het onderzoek in relatie tot de vraagstelling en de eventueel gebruikte zoeklichttheorie.

Daarbij moet er rekening gehouden worden met de eventuele beperkende randvoorwaarden waaronder het onderzoek is opgezet en uitgevoerd. Bij procesevaluatie wordt vooral het proces weergegeven waarin het onderzoeksproduct tot stand is gekomen. Dit is voornamelijk van belang wanneer het een leeronderzoek betreft. Bij de procesevaluatie kun je jezelf afvragen wat de leerervaringen zijn geweest bij het opzetten en uitvoeren van het onderzoek. Ook kun je evalueren welke fouten van methodische of methodisch-technische aard er eventueel zijn opgetreden tijdens het onderzoeksproces. Ook kun je beschrijven tegen welke problemen je bent opgelopen en hoe je deze hebt opgelost.

Dit kunnen problemen zijn in de relationele sferen, of bij de uitvoering van het onderzoek. Door het bijhouden van een onderzoeksdagboek of –logboek kun je tijdens het schrijven van de evaluatie terugkijken op de besluiten die je tijdens het onderzoek hebt genomen. Bij het doen van onderzoek is er in toenemende mate steeds vaker sprake van teamwork. Het voordeel hiervan is dat twee vaak meer weten dan één. Het nadeel kan zijn dat de onderlinge relatie niet soepel verloopt. Indien dit van invloed is geweest op het onderzoeksproduct, kan dit opgenomen worden in het verslag. Indien je besluit om dit te doen moet er zeer voorzichtig worden omgesprongen met de verwoording en dient dit tevens anoniem te gebeuren. Beleidsaanbevelingen worden ook in dit hoofdstuk gedaan wanneer het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van een instelling, bedrijf of overheidsinstantie.

Deze moeten af te leiden zijn uit de onderzoeksresultaten. Tevens kunnen er in hoofdstuk acht eventuele suggesties worden gedaan voor verder onderzoek indien er na afloop van het onderzoek geen antwoord kan worden geformuleerd op de vraag in de vraagstelling of wanneer er na afloop van het onderzoek nieuwe vragen naar boven zijn gekomen. Na het laatste hoofdstuk van het onderzoeksrapport moet de literatuurlijst komen die een overzicht bevat van alle geraadpleegde literatuur tijdens het onderzoek die vermeldt staat of aangehaald wordt in je verslag. Tot slot volgen de bijlagen. Hierin kan informatie worden opgenomen waarover de lezer dient te beschikken om het rapport te kunnen begrijpen, zoals een vragenlijst, topiclijst of observatieschema, de volledige lijst met codes of labels, de brief die naar de respondenten is verstuurd en eventuele tabellen, grafieken en illustraties.

Deze bijlagen dienen genummerd te worden. Tot slot kun je het gebruik van afkortingen in het rapport het best zo veel mogelijk vermijden. Literatuurverwijzingen in de tekst van het rapport moeten exact overeenkomen met de literatuurlijst. Ook moet je nagaan of eventuele andere verwijzingen in de tekst van het rapport kloppen. Verder moet er gebruikt gemaakt worden van de officiële spelling en moet het rapport worden gecontroleerd op spelfouten. De richtlijnen met betrekking hierop zijn terug te vinden in de Woordenlijst der Nederlandse taal, het ‘Groene boekje’, uit 1995 (Sdu, Den Haag). Als er woorden niet in het Groene boekje voorkomen, geldt de spelling in Van Dale’s Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (13e herziene uitgave, 1999). Ook het Stijlboek van de Volkskrant (Sdu, Den Haag, 2002) kan gebruikt worden als naslagwerk bij het schrijven van rapporten.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
3163