Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Oefentoetsen bij Gezonde & Zieke Cellen 2 (GZC)

Drie oefentoetsen, gebaseerd op 2007, 2008 & 2009. Let op: alleen de oefentoets van 2009 heeft antwoorden.

Oefentoets 1 (2009)

 

Algemene oncologie

 

1. Een voorbeeld van een tumor die overwegend hematogeen metastaseert is het:

a. mammacarcinoom

b. ovariumcarcinoom

c. niercelcarcinoom

 

2. Longmetastasen van een schildkliercarcinoom zijn een voorbeeld van metastasering via de:

a. vena pulmonalis

b. vena cava

c. vena porta

 

3. Het ontstaan van een urotheelcelcarcinoom van de blaas, is geassocieerd met

a. roken

b. Schistosoma infectie

c. asbest contact

 

4. Welke van de volgende micro-organismen kan gezien worden als een biologische verwekker van kanker?

a. Epstein-Barr-virus

b. Cytomegalie virus

c. Hepatitis A virus

 

5. Tot de meest frequente vormen van kanker bij kinderen horen:

a. melanomen

b. hersentumoren

c. longtumoren

 

6. Bij het typische incidentie-patroon van een West-Europees land , hoort een relatief lage incidentie van:

a. coloncarcinoom

b. cervixcarcinoom

c. longcarcinoom

 

Mamma

 

7. Alvorens tot een operatieve behandeling over te gaan, wordt bij de verdenking op mammacarcinoom eerst de zgn. “triple diagnostiek” verricht. Dit houdt in:

a. lichamelijk onderzoek, mammografie en echografie

b. mammografie, echografie en weefseldiagnostiek (cytologie en/of histologie)

c. lichamelijk onderzoek, mammografie/echografie en weefseldiagnostiek

 

8. Welke zenuwen komt u allemaal tegen in de oksel bij een okselklierdissectie? Geef het beste antwoord.

a. nn intercostobrachialis en n thoracicus longus

b. n axillaris, n brachialis en n thoracodorsalis

c. nn intercostobrachialis, n thoracicus longus en n thoracodorsalis

 

9. Bij een multifocaal mammacarcinoom, zonder doorgroei of infiltratie van de huid is

a. een gemodificeerde radicale mastectomie geïndiceerd

b. ablatio van de mamma in combinatie met een schildwachtklier procedure een goede behandeling

c. een mammasparende behandeling mogelijk

 

10. Er bestaan verschillende soorten mammacarcinomen. Welke komt verreweg het meeste voor?

a. invasief lobulair mammacarcinoom

b. slijmvormend adenocarcinoom

c. invasief ductaal carcinoom

 

11. Patiënte ondergaat een ablatio mammae wegens DCIS graad III. Dit is radicaal verwijderd. Welke nabehandeling zal nu volgen?

a. radiotherapie

b. hormoontherapie

c. geen

 

12. Patiënt ondergaat een segment excisie van de mamma wegens DCIS graad I. Dit is niet radicaal verwijderd. Welke nabehandeling zal nu volgen?

a. radiotherapie

b. re-excisie

c. hormoontherapie

 

Longziekten

 

13. Mediastinoscopie is belangrijk voor:

a. het vaststellen van de aard van de tumor (kleincellig of niet-kleincellig)

b. stadiering van een longcarcinoom

c. diagnostiek van perifeer gelegen longtumoren

 

14. Een patiënt met een longcarcinoom heeft een verhoogd alkalische fosfatase en hypercalciemie. In dit geval is het verstandig het standaard disseminatie onderzoek uit te breiden met:

a. een echografie of CT-scan van de bovenbuik

b. een CT-scan van de hersenen

c. een botscintigrafie

 

15. Een kleincellig longcarcinoom wordt in principe behandeld met:

a. chemotherapie

b. chirurgie

c. radiotherapie

 

16. Als co-morbiditeit bij patiënten met een longcarcinoom zijn vooral te verwachten:

a. hart- en vaatziekten

b. blaascarcinomen

c. maagcarcinomen

 

17. Bij vergevorderde longcarcinomen kan palliatieve radiotherapie worden toegepast. De meest frequente klachten die hiermee behandeld moeten worden zijn:

a. hoest, dyspnoe en pijn

b. hoest en vena cava superiorsyndroom

c. cachexie, dyspnoe en pijn

 

18. Een patiënt, bekend met een plaveiselcelcarcinoom van de long, presenteert zich met een nieuwe tumor in de long. Onderscheid maken tussen een tweede primair longcarcinoom en een metastase van een ander plaveiselcelcarcinoom (van bijvoorbeeld het hoofd-hals gebied) kan met behulp van:

a. bepaling van microsateliet-instabiliteit

b. p53 mutatie analyse

c. lichtmicroscopisch onderzoek

 

Dermatologie

 

19. Een 85 jarige, dementerende vrouw presenteert zich bij de huisarts met vele tientallen bruinzwarte bultjes en grotere tumoren (tot een diameter van 1 cm elk) op het linker onderbeen. De laesies zijn deels ulcererend. De huisarts vindt het een zeer indrukwekkend beeld, heeft geen concrete differentiaal diagnose, maar is wel zo verstandig deze dame naar een dermatoloog te sturen. Ook de dermatoloog is onder de indruk, kan zich bijna niet voorstellen dat het echt om een melanoom met microsatellieten zal gaan, maar wil dat toch uitsluiten. Wat zal zijn beleid zijn?

a. hij neemt een stansbiopt

b. hij doet een excisie van het hele gebied met een krappe marge

c. hij doet een excisie van het hele gebied met een marge van 1 cm

 

20. Een melanoma in situ

a. bestaat uit epitheelcellen

b. groeit niet door de basaalmembraan van de epidermis heen

c. geeft frequent hematogene metastasen.

 

21. Een 35 jarige man bezoekt de huisarts met een wat jeukende moedervlek op zijn been. Hij heeft een opvallende blanke huid en rossig haar. Desgevraagd vertelt hij, dat zowel bij zijn vader als bij zijn oudere broer een melanoom is verwijderd. U bekijkt de bewuste moedervlek en ziet dat meneer vele tientallen moedervlekken heeft. Op de lichte huid lijken ze allemaal wel wisselend gepigmenteerd en onregelmatig van vorm. Wat nu?

a. de huisarts doet er verstandig aan een stuk of 6 van de meest verdachte moedervlekken met een krappe marge te excideren. Hij kan dat ook aan de dermatoloog overlaten.

b. dit gaat te ver voor een huisarts, hij moet doorsturen naar de dermatoloog.

c. als de huisarts een zeer opvallende moedervlek tussen alle andere ziet, moet hij die excideren met een krappe marge. Hij kan dat ook aan de dermatoloog overlaten.

 

Gynaecologie

 

22. Bij een vrouw met afwijkende cervixcytologie kan gekozen worden voor conisatie ter verkrijging van materiaal voor histologie. Een conisatie heeft als voordeel boven lisexcisies:

a. dat er relatief weinig complicaties zijn

b. dat radicaliteit goed te bepalen is

c. dat een eventuele kinderwens nog optimaal ingevuld kan worden

 

23. Een totale exenteratie kan worden toegepast bij een:

a. cervixcarcinoom stadium I (carcinoom beperkt tot de cervix)

b. cervixcarcinoom stadium II (carcinoom buiten de cervix, maar nog niet tot aan de bekkenwand)

c. cervixcarcinoom stadium IV (carcinoom met doorgroei in de mucosa van de blaas)

 

24. Wat is juist over ovariumtumoren?:

a. ovariumcarcinomen hebben een slechtere prognose dan de overige gynaecologische tumoren.

b. het merendeel van de maligne ovariumtumoren zijn teratomen

c. dooierzaktumoren produceren humaan choriongonadotrofine (HCG)

 

25. Antilichamen tegen de tumormerkerstof CA125 zijn te gebruiken als:

a. prognostische parameter bij het stellen van de diagnose ovariumcarcinoom

b. diagnostisch hulpmiddel bij het identificeren van de aard van de tumor

c. immuuntherapie bij ovariumcarcinomen

 

26. High-risk HPV speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van cervixcarcinomen. Lowrisk HPV wordt met name aangetroffen in:

a. anuscarcinomen

b. vulvacarcinomen

c. condylomen

 

Urologie

 

27. Welke van de volgende maligne blaastumoren komen in Nederland het meeste voor?

a. adenocarcinoom

b. plaveiselcelcarcinoom

c. urotheelcelcarcinoom

 

28. Welke van de volgende bewering is juist?

a. > 80% van de niertumoren wordt per toeval ondekt

b. ongeveer 10% heeft metastasen van zijn of haar nierceltumor ten tijde van de diagnose

c. patiënten met Von Hippel Lindau hebben een sterk verhoogd risico op een niercelcarcinoom

 

29. Welke van de volgende bewering is onjuist?

a. macroscopische haematurie, muv jonge vrouwen met klachten passend bij een urineweginfectie, is verdacht voor een maligniteit totdat het tegendeel is bewezen

b. cytologie heeft een zeer hoge specificiteit voor blaas maligniteiten en een urine dipstick-test heeft een zeer hoge negatief voorspellende waarde voor het vaststellen van hematurie.

c. cytologie is de goudenstandaard voor het vaststellen van blaastumoren

 

30. Welke stelling over prostaat kanker is juist

a. hormonale therapie bij gemetastaseerd prostaatcarcinoom is een curatieve vorm van behandeling

b. de meeste prostaatcarcinomen gaan zonder klachten gepaard en worden ontdekt door een verhoogd PSA gehalte

c. PSA staat voor Prostaatkanker Specifiek Antigeen

 

31. Welke behandeling is het meest juist bij een lokaal gevorderd (T3), niet gemetastaseerd prostaatcarcinoom met een PSA van 16 ng/mL?

a. brachytherapie (Interstitiele radiotherapie)

b. uitwendige radiotherapie

c. radicale prostatectomie

 

Maag Darm Leverziekten

 

32. Bij een familaire poliposis coli kan het colon duizenden poliepen bevatten.

Dit zijn allemaal:

a. hyperplastische poliepen

b. metaplastische poliepen

c. neoplastische poliepen

 

33. Een patiënt met dysfagie t.g.v. een maligniteit in het middelste 1/3 van de slokdarm heeft een:

a. plaveiselcelcarcinoom

b. adenocarcinoom

c. maligne lymfoom

 

34. Een Barrett carcinoom ontstaat in een Barrett oesofagus en is dus altijd een

a. plaveiselcelcarcinoom

b. adenocarcinoom

c. overgangsepitheelcarcinoom

 

35. Een tumor in het colon ascendens kan zich heel goed presenteren met een:

a. ijzergebreksanemie

b. hemolytische anemie

c. veranderd defaecatiepatroon

 

36. Occult bloedverlies via het maagdarm kanaal kan verklaard worden door:

a. een oesophagus-varices bloeding

b. een bloeding in divertikels

c. een maagcarcinoom

 

37. Welk van de onderstaande kenmerken heeft een tubulair adenoom met laaggradige dysplasie?

a. hyperplastische slijmproductie

b. pseudostratificatie van kernen

c. maagmetaplasie

 

38. Een adenocarcinoom in het colon toont invasieve groei tot in de binnenste spierlaag. Het is een slecht gedifferentieerd carcinoom en er zijn 2 locoregionale lymfkliermetastasen. Dit is in de TNM classificatie:

a. T2N2Mx

b. T3N2Mx

c. T2N1Mx

 

39. Het is bekend dat patiënten met een IBD een maligniteit kunnen ontwikkelen

a. dat komt alleen voor bij een colitis ulcerosa

b. dat komt alleen voor bij een M. Crohn

c. dat komt zowel bij een c.u. als bij een m.c. voor

 

40. Levermetastasen van een colorectaal carcinoom in segment 2, 3 en 4 kunnen worden gereseceerd middels een:

a. hemihepatectomie links

b. segmentresectie

c. extended hemihepatectomie rechts

 

Neurologie

 

Casus

Een man van 25 jaar wordt op de SEH binnengebracht door de ambulance. Zijn vriendin vertelt dat hij een uur eerder plotseling trekkingen kreeg van de rechter arm, gevolgd door bewustzijnsverlies en trekkingen van beide armen en benen. Dit duurde een paar minuten, maar het leken wel uren. Nadien was hij suf, in de war en afwerend. Hij was incontinent geweest voor urine en er liep een straaltje bloed langs zijn mond.

 

41. Wat heeft deze jonge man doorgemaakt?

a. een vasovagale collaps

b. een partieel epileptisch insult met secundaire generalisatie

c. een mictiesyncope

 

Een dik uur na verblijf op de SEH is de man weer helder en goed georiënteerd. Het

neurologisch onderzoek laat dan geen afwijkingen meer zien. De vriendin zegt dat hij

gelukkig weer ‘de oude’ is.

 

42. Welke van onderstaande oorzaken van het doorgemaakte staat boven aan in uw differentiale diagnose?

a. een laaggradig glioom

b. een hooggradig glioom

c. een herseninfarct

 

43. Welk aanvullend onderzoek zou U bij voorkeur willen uitvoeren in de komende weken?

a. een MRI scan van de hersenen

b. een CT-scan van de hersenen

c. een röntgenfoto van de schedel

 

44. Wat is in veel gevallen het radiologische verschil tussen laaggradige en hooggradige gliomen?

a. de locatie

b. de grootte

c. het al dan niet aanwezig zijn van aankleuring

 

45. Wat bepaalt het verschil tussen hooggradige en laaggradige gliomen?

a. infiltratie in de omgeving

b. vermogen tot uitzaaiing

c. histologische kenmerken

 

46. De behandeling van hooggradige gliomen kan bestaan uit:

a. resectie, radiotherapie en chemotherapie

b. biopt en radiotherapie

c. zowel a als b zijn mogelijk

 

Anatomie

 

47. Lymfecapillairen worden aangetroffen in:

a. de cornea (het hoornvlies)

b. spieren

c. de hersenen

 

48. Lymfe van de rechter long bereikt het veneuze systeem normaliter niet via de:

a. ductus lymphaticus dexter

b. truncus bronchomediastinalis

c. ductus thoracicus

 

49. In welk van onderstaande delen van het lichaam bevinden zich de minste lymphonodi ?

a. bekken

b. liesregio

c. onderbeen

 

50. Een carcinoom in het colon descendens kan leiden tot metastasen in lymphonodi:

a. mesenterici superiores

b. mesenterici inferiores

c. iliaci interni

 

Antwoorden Oefentoets 1

 

1

C

2

B

3

A

4

A

5

B

6

B

7

C

8

C

9

B

10

C

11

C

12

B

13

B

14

C

15

A

16

A

17

A

18

B

19

A

20

B

21

C

22

B

23

C

24

A

25

B

26

C

27

C

28

C

29

C

30

B

31

B

32

C

33

A

34

B

35

A

36

C

37

B

38

C

39

C

40

A

41

B

42

A

43

A

44

C

45

C

46

C

47

B

48

C

49

C

50

B

 

 

 

Oefentoets 2 (2008)

 

PART 1

 

2

Casus:
Een vrouw, 56 jaar, bezoekt uw spreekuur vergezeld van haar evenoude vriendin. Uw patiënte bemerkte een bultje in de borst, zij is bezorgd omdat haar moeder op hoge leeftijd ook borstkanker ontwikkelde. U onderzoekt haar en voelt links nabij de tepel een kleine verharding in de klierschijf, het is niet een scherp omschreven knobbeltje, er zijn geen huidveranderingen en in de oksel voelt u geen lymfklierzwelling.
De radioloog bericht u dat er behoudens (gezien patiënte’s leeftijd) nogal wat resterend klierweefsel, geen afwijkingen worden gezien.
U overweegt, wat is juist?

 

3

Vervolg casus:
De vriendin van uw patiënte wil nu ook onderzocht worden, voor de zekerheid omdat zij ongerust is geworden door wat uw patiënte haar verteld heeft. Zij heeft tot nu toe altijd de oproepen voor het bevolkingsonderzoek op borstkanker genegeerd.
U voelt in de rechter borst een onmiskenbare knobbel van 2 cm, hard van consistentie en een positieve dimpling test. In de rechter oksel voelt u een verdachte lymfklier. Aanvullend onderzoek toont aan dat er sprake is van een carcinoom met tevens een tumorpositieve lymfklier in de oksel.
U adviseert haar:

 

4

Bij een okselklier toilet kan iatrogene schade ontstaan aan de n. thoracicus longus.
Hierdoor ontstaat spierfunctie verlies van de:

 

5

Welk van de volgende termen valt niet onder het begrip “mastopathie”:

 

6

Vrouwen met een DCIS (ductaal carcinoom in situ) hebben een verhoogd relatief risico op een invasief carcinoom. Het risico is verhoogd met een factor:

 

7

Een 29 jarige vrouw maakt zich zorgen over een zwelling in haar linker borst. Welke vraag naar welke (risico)factor is in dit kader het minst relevant?

 

8

Bij onderzoek van deze 29-jarige vrrouw palpeert u in het craniolaterale quadrant een gladde, goed begrensde en beweeglijke zwelling met een doorsnede van bijna 2 cm. Wat is uw klinische diagnose?

 

 

9

Stel dat bij echo en mammografie de diagnose fibroadenoom het meest waarschijnlijk is, wat is dan juist

 

 

PART 2

 

2

Het kleincellig longcarcinoom kenmerkt zich histologisch door:

 

4

De onbehandelde overlevingstijd van kleincellig longcarcinoom is:

 

5

Casus:
Een 63 jarige man komt bij de huisarts wegens een heftige pijn in de arm. De HA laat een X- thorax maken waarop een perifere tumor in de apex van de linker bovenkwab gezien wordt.
Men denkt aan een primaire longtumor. Histologisch is dit waarschijnlijk een

 

6

Casus:
Een 63 jarige man komt bij de huisarts wegens een heftige pijn in de arm. De HA laat een X- thorax maken waarop een perifere tumor in de apex van de linker bovenkwab gezien wordt.
De klinische presentatie van dit proces past bij:

 

7

Casus:
Een 63 jarige man komt bij de huisarts wegens een heftige pijn in de arm. De HA laat een X- thorax maken waarop een perifere tumor in de apex van de linker bovenkwab gezien wordt.
Microscopisch blijkt er sprake van een adenocarcinoom. Wat is niet juist over deze tumor?

 

8

Welk van de volgende complicaties van een longcarcinoom is het gevolg van aantasting van de sympatische ganglia?

 

PART 3

 

2

Een 48 jarige man presenteert zich bij zijn huisarts met een 1,5 x 1 cm grote, egaal verheven, niet-jeukende lesie op de rug. De afwijking is licht bruin van kleur, goed begrensd en laat krabeffecten zien. Ze zou ongeveer een jaar bestaan.
U wilt een histologische diagnose hebben omdat u een plaveiselcelcarcinoom vermoedt. U doet dit middels:

 

3

De histologische diagnose bevestigt het klinische vermoeden van een plaveiselcelcarcinoom. Wat is juist over deze tumor:

 

4

De beste behandeling van dit plaveiselcelcarcinoom is

 

5

Een 54 jarige man komt bij u omdat hij een klein crusteus, gemakkelijk bloedend plekje heeft onder het rechter ooglid. Hij vraagt wat het is. U vermoedt een basaalcelcarcinoom.
Wat is onjuist over deze tumor?

 

6

Casus:
Een 54 jarige man komt bij u omdat hij een klein crusteus, gemakkelijk bloedend plekje heeft onder het rechter ooglid. Hij vraagt wat het is. U vermoedt een basaalcelcarcinoom.
Wat is juist over deze tumor?

 

7

Op zijn rug heeft patient nog een 1 cm grote, verheven bruine lesie. Excisie laat een proces zien dat gekenmerkt wordt door hyperkeratose-, hoorncystes en acanthose. Welke diagnose past daar het best bij?

 

8

Welke bewering over naevoide afwijkingen is juist?

 

PART 4

 

1

Bij een 75-jarige man met een T4N1M1 prostaatcarcinoom is een goede therapie-optie:

 

2

Voor T1 en T2 prostaatcarcinomen geldt:

 

4

Een 64 jarige man vraagt zijn huisarts om een PSA onderzoek. Wat is onjuist?

 

6

De huisarts verwijst en de uroloog verricht biopten en de uitslag luidt: hyperplasie en in 10% van de biopten een goed gedifferentieerd adenocarcinoom. Wat is juist over nodulaire hyperplasie?

 

7

Welke bewering is juist over testistumoren?

 

8

Een 30 jarige man heeft een zeer pijnlijke testikel. Wat is het minst waarschijnlijk?

 

PART 5

 

1

Welke tumor van het vrouwelijk genitaal systeem wordt wel aangeduid als de “silent killer”?

 

2

Naast chirurgische debulking speelt chemotherapie een belangrijke rol bij het ovariumcarcinoom. Welke combinatie is het meest gebruikelijk?

 

3

Wat is niet juist over ovariumtumoren?

 

4

Casus:
Een 35 jarige vrouw heeft last van contactbloedingen.
Welk van de volgende diagnosen is als oorzaak van deze contactbloedingen het minst waarschijnlijk op deze leeftijd?

 

6

Casus:
Een 35 jarige vrouw heeft last van contactbloedingen.
Er volgt een cervix biopt. De uitslag luidt: CIN 3. Wat is onjuist?

 

7

Tevens wordt in het biopt de aanwezigheid van HPV geconstateerd. Wat is onjuist over dit virus?

 

8

Patiënte onttrekt zich aan behandeling en komt 4 jaar later terug waarna de diagnose op cervixcarcinoom stadium 1B wordt gesteld. Wat betekent dit?

 

PART 6

 

1

Welke maligne tumoren komen het meest voor in de maag?

 

 

2

In geval van een carcinoom in het kader van een HNPCC wordt nogal eens gekozen voor een subtotale colectomie met aanleggen van een ileorectale anastomose.
De consequentie van deze behandeling is wel dat:

 

3

Een patiënt met coloncarcinoom stelt voor uitsluitend het aangetaste segment van de dikke darm te verwijderen. U raadt dit ernstig af, maar welk argument kunt u hierbij niet gebruiken:

 

4

In de chirurgische oncologie is het een algemeen principe om het tumordragende (deel van het) orgaan te reseceren tezamen met de daarbij horende lymfklierstations. Dit principe wordt fraai geïllustreerd in de chirurgische procedures ter behandeling van het coloncarcinoom.
Hoe heet de chirurgische procedure voor het rectumcarcinoom om het rectumcarcinoom tezamen met de drainerende lymfklieren weg te nemen?

 

5

Casus:
Een 64-jarige man bezoekt zijn huisarts i.v.m. sinds 3 maanden regelmatig wat rood bloed in de ontlasting.
Zijn 58 jarige broer presenteert zich om dezelfde tijd met pijnklachten in epigastrio. Bij gastroscopie wordt bij hem een maligniteit op de overgang van de maag naar de oesofagus gediagnosticeerd. Wat is juist?

 

Antwoorden van deze oefentoets ontbreken. Weet jij de antwoorden? Mail ze dan naar utrecht@joho.nl

 

Oefentoets 3 (2007)

 

Algemene oncologie

1. Een 55-jarige man presenteert zich met een grote lymfeklier in de hals. De lymfeklier wordt ge-excideerd. Histologisch onderzoek toont een metastase van een plaveiselcelcarcinoom. De primaire tumor kan gezocht worden in verschillende organen. In welk van de volgende organen bevindt zich de primaire tumor niet:

a. de huid

b. de long

c. de larynx

d. de schildklier

 

2. Een cysteuze ovariumtumor waarin talgklieren, huid, zenuwweefsel en vetcellen worden gevonden, heet een:

a. talgklieradenoom

h hamartoom

b. choristoom

c. teratoom

 

3. In het ontstaan van kanker kunnen virussen een belangrijke rol spelen. Welk van de volgende associaties is niet correct ?

a. Epstein-Barr Virus - Nasopharynx carcinoom

b. HPV type 16 en 18 - Cervixcarcinoom

c. Hepatitis A virus - Hepatocellulair carcinoom

d. Humaan Herpes Virus type 8 - Kaposi sarcoom

 

7. Patiënten met longkanker kunnen hypercalciemie hebben. Dit paraneoplastische verschijnsel is het gevolg van productie van

a. serotonine

b. calcitonine

c. ADH

d. parathormoon

 

8. Industrieel contact met aniline bevattende verf is vooral geassocieerd met het ontstaan van:

a. blaascarcinoom

b. longcarcinoom

c. plaveiselcelcarcinoom van de huid

d. tongcarcinoom

 

9. Hypercalciemie heeft talrijke verschillende oorzaken en kan optreden bij vele ziektebeelden, welk van de onderstaande ziekten hoort daar niet bij?

a. multipel myeloom

b. hypoparathyreoidie

c. gemetastaseerd mammacarcinoom

d. gemetastaseerd prostaatcarcinoom

 

10. Welke therapie is niet aangewezen bij een patient met een vena cava superior syndroom?

a. radiotherapie

b. chemotherapie

c. chirurgie

d. hoge dosis dexamethason

 

11. Een goed voorbeeld van een palliatief radiotherapie schema is:

a. 10 Gy eenmalig

b. 60 Gy in 30 fracties in 6 weken

c. 100 Gy eenmalig

d. 100 Gy in 50 fracties in 2 weken

 

 

12. Welk van de volgende tumoren is het meest gevoelig voor chemotherapie?

a. kiemceltumor

b. glioom

c. prostaatcarcinoom

d. melanoom

 

Longziekten

 

13. Welke bewering is juist?

a. plaveiselcelcarcinomen van de long zijn vaak perifeer gelegen

b. longtop tumoren zijn meestal niet geassocieerd met roken

c. miosis, ptosis en exopthalmus horen bij het syndroom van Horner

d. de mortaliteit van longkanker neemt toe bij vrouwen

 

14. Wat is de meest aangewezen therapie bij een linkszijdig gelokaliseerd kleincellig longcarcinoom met ingroei in de sulcus superior zonder aantasting van de mediastinale lymfeklieren?

a. lobectomie linker bovenkwab met verwijderen van de extrapulmonale uitbreiding

b. pneumectomie links met verwijderen van de extrapulmonale uitbreiding

c. radiotherapie op de lesie

d. chemotherapie

 

15. In Nederland overlijden jaarlijks ongeveer 38.000 mensen aan kanker. Hoeveel procent daarvan overlijdt aan longkanker?

a. ongeveer 5%

b. ongeveer 15%

c. ongeveer 25%

d. ongeveer 35%

 

16. Welk van de volgende longcarcinomen heeft de hoogste incidentie?

a. kleincellig carcinoom

b. plaveiselcelcarcinoom

c. adenocarcinoom

d. grootcellig anaplastisch carcinoom

17. Mesotheliomen worden vooral gezien in de pleura. Daarnaast kan deze tumor ook ontstaan in:

a. het centrale deel van de long

b. het peritoneum

c. de ductus pancreaticus

d. de huid

 

Dermatologie

 

18. Een 73 jarige vrouw presenteert zich met een bloedende lesie (2 cm) op de neusrug. Klinisch is er sprake van een ulcus rodens. Dit is een verschijningsvorm van:

a. een basaalcelcarcinoom

b. een plaveiselcelcarcinoom

c. een ulcererend melanoom

d. een infectie met een atypische mycobacterie

 

19. Wat is onjuist over een superficieel (oppervlakkig) groeiend basaalcelcarcinoom?

a. deze afwijking moet operatief verwijderd worden

b. deze tumor komt vooral op de romp voor

c. deze tumor kan klinisch sterk lijken op een eczeemplek

d. deze tumor metastaseert zeer zelden (eigenlijk nooit)

 

20. Een 54 jarige man komt bij u omdat hij een klein crusteus, gemakkelijk bloedend plekje heeft onder het rechter ooglid. Hij vraagt wat het is. U vermoedt een plaveiselcelcarcinoom.

Wat is juist over deze tumor?

a. het groeit zeer oppervlakkig en metastaseert zeer zelden

b. het ontstaat uit een basaalcelcarcinoom

c. het komt relatief vaker voor bij niertransplantatiepatiënten

d. microscopisch worden typische splijtruimten gezien.

 

21. Wat is juist over 5-FU?

a. het is een alkylerend agens

b. het is een antimetaboliet

c. het wordt oraal toegepast

d. het wordt gebruikt in de behandeling van melanomen

 

22. Een patient heeft op zijn rug een 1 cm grote, bruine lesie. Excisie laat een proces zien dat gekenmerkt wordt door hyperkeratose-, hoorncystes en acanthose. Welke diagnose past daar het best bij?

a. verruca seborrhoica

b. naevus naevocellularis

c. verruca vulgaris

d. maligne melanoom

 

Mamma

 

23. Een 56 jarige vrouw komt bij u met een goed begrensd, ongeveer 1,5 cm groot palpabel proces in het mediale bovenkwadrant van de rechter borst. De afwijking is goed beweeglijk van de omgeving, bij histologisch onderzoek blijkt er echter sprake te zijn van een adenocarcinoom.

Er wordt besloten tot een borstsparende behandeling met een schildwachtklier procedure. Het blijkt bij pathologisch onderzoek dat de borsttumor plaatselijk irradicaal verwijderd is en de 2 schildwachtklieren bevatten tumor. Wat doet u nu?

a. een okselkliertoilet

b. nabestraling van het operatiegebied

c. re-excisie van de mamma en okselkliertoilet

d. re-excisie van de mamma en okselnabestraling

 

24. Op welke manier wordt bepaald of een patient in aanmerking komt voor hormoontherapie?

a. middels een oestrogeen bepaling in het bloed

b. middels een anti-oestrogeen bepaling in het bloed

c. middels een oestrogeen-receptor bepaling in het bloed

d. a,b en c zijn onjuist

 

25. Patiënte blijkt een BRCA2 mutatie te hebben. Welke bewering over dit gen is juist?

a. het is een oncogen

b. het heeft een autosomaal recessief overervingspatroon

c. het geeft ook bij mannen een vergrote kans op borstkanker

d. er zijn ongeveer 10 mutaties van bekend

 

26. Welk van de volgende opmerkingen past niet bij M. Paget?

a. unilateraal

b. lijkt klinisch op eczeem

c. geassocieerd met mammacarcinoom of mamma carcinoom in situ

d. het is een ontsteking van de tepel bij patienten met een mammacarcinoom

27. Trastuzumab (Herceptin)

a. wordt alleen toegepast bij patienten met positieve hormoonreceptoren

b. is een antilichaam

c. is weinig toxisch en wordt daarom bij alle mammacarcinoompatienten als adjuvans bij chemotherapie gegeven

d. is een voorbeeld van een biphosphonaat

 

Anatomie

 

28. Lymphonodi axillares ontvangen lymfe van de/het:

a. thoraxwand

b. long

c. bovenste mediastinum

d. a, b en c zijn juist

 

29. Welke lymfestam mondt uit in de cisterna chyli ?

a. truncus intestinalis

b. truncus subclavius

c. truncus bronchomediastinalis

d. truncus jugularis

 

30. Lymfe van de ovaria wordt vervoerd naar de lymphenodi:

a. inguinales superficiales

b inguinales profundi

c. lumbales (= lnn. aortici laterales)

d. iliaci interni

 

Urologie

 

31. Wat is onjuist?

a. PSA wordt gemaakt in normale prostaat stroma cellen

b. PSA zit normaliter in het semen

c. PSA is een orgaan specifiek antigen

d. Follow-up van PSA serum waarden is goed te gebruiken voor het meten van de respons op therapie

 

32. Wat is juist over prostaatcarcinoom in het algemeen?

a. prostaatcarcinoom komt vaker voor dan hyperplasie

b. carcinoom komt vooral perifeer in de prostaat voor

c. de meeste prostaatcarcinomen ontstaan uit prostaatstroma

d. een prostaatcarcinoom is vrijwel altijd een plaveiselcelcarcinoom

 

33. Wek van de volgende therapeutische interventies speelt vrijwel geen rol bij de behandeling van prostaatcarcinomen?

a. chirurgie

b. radiotherapie

c. chemotherapie

d. hormoontherapie

 

34. Een prostaatcarcinoom dat histologisch op lage vergroting duidelijke buisvorming toont

a. heeft een hoge Gleason gradering

b. is goed gedifferentieerd

c. is een T1 of een T2 tumor

d. heeft een slechte prognose

 

35.DHT (Dihydrotestosteron)

a. wordt geproduceerd in het prostaatepitheel

b. bindt aan androgeenreceptoren

c. remt transcriptie van groeifactoren in het prostaatstroma

d. remt transcriptie van groeifactoren in het prostaatepitheel

 

Gastro-enterologie

 

36. Een 68 jarige vrouw heeft 2 jaar geleden een rectosigmoidresectie ondergaan wegens een maligniteit op de overgang van sigmoid naar het rectum. Welk type tumor zal zij indertijd gehad hebben?

a. adenocarcinoom

b. plaveiselcelcarcinoom

c. overgansepitheelcarcinoom

d. non-Hodgkin lymfoom

 

37. Radiotherapie wordt zelden toegepast in de behandeling van coloncarcinomen, dit heeft verschillende redenen. Welke reden speelt daarbij eigenlijk geen belangrijke rol?

a. coloncarcinomen zijn nauwelijks gevoelig voor radiotherapie

b. locaal recidief is niet de meest belangrijke oorzaak van het terugkeren van de ziekte

c. het is erg lastig het goede bestralingsvolume te bepalen.

d. de omliggende organen beperken de dosis die kan worden gegeven.

 

38. Bij een 70 jarige man met een ijzergebreksanaemie, zonder verdere symptomen, moet vooral gedacht worden aan een:

a. rechtszijdig gelocaliseerd coloncarcinoom

b. linkszijdig gelocaliseerd coloncarcinoom

c. rectumcarcinoom

d. anuscarcinoom

 

39. Een Barrett oesophagus

a. bevat per definitie intestinale metaplasie

b. bevat per definitie dysplasie

c. gaat in 10% van de gevallen over in een plaveiselcelcarcinoom

d. gaat in 50% van de gevallen over in een adenocarcinoom

 

40. In het maagdarmkanaal kunnen niet alleen carcinomen, maar ook maligne lymfomen ontstaan. Verhoogd risico op gastro-intestinale maligne lymfomen is niet geassocieerd met:

a. helicobacter geassocieerde gastritis

b. coeliakie

c. HIV infectie

d. colitis ulcerosa

 

Neurologie

 

Casus: (vraag 41 t/m 44)

Een 65-jarige man komt bij u met rugpijn en urineretentie. Hij is bekend met een prostaatcarcinoom.

41. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a. paraneoplastisch verschijnsel

b. myasthenia gravis

c. hersenmetastase

d. wervelmetastase

 

42. Welk onderzoek is geïndiceerd?

a. lumbaal punctie

b. CT hersenen

c. MRI wervelkolom

d. SPECT werverkolom

 

43. Wanneer moet dit onderzoek worden uitgevoerd?

a. binnen een dag

b. binnen een week

c. binnen een maand

d. nadat de PSA bekend is.

44. De behandeling van keuze is:

a. hormoontherapie

b. chemotherapie

c. wait and see

d. radiotherapie

 

45. Een 60 jarige vrouw is overleden aan de gvolgen van een gemetastaseerd mammacarcinoom. Er wordt obductie verricht. De patholoog vindt een scherp begrensd, bolrond tumortje vastzittend aan de hersenvliezen met een milde indeuking van het schedelbot ter plaatse. Dit is waarschijnlijk een:

a. glioom

b. meningeoom

c. metastase van een mammacarcinoom

d. maligne lymfoom

 

Gynaecologie

46. Op een biopt uit de cervix wordt de diagnose CIN III gesteld. Bij deze afwijking wordt er histologisch

a. frequent vaso-invasieve groei aangetroffen

b. een beeld passend bij een Herpes simplex virus infectie gezien.

c. geen invasieve groei gezien in het onderliggende stroma.

d. een beetje invasieve groei gezien in het onderliggende stroma

 

47. Bij de ontwikkeling van zowel hyperplasie van het endometrium als een carcinoom van het endometrium wordt een belangrijke rol toegeschreven aan

a. progesteron

b. insuline

c. testosteron

d. oestrogeen

 

48. Een benigne mucineuze tumor of maligne mucineuze tumor van het ovarium gaat uit van

a. de kiemcellen

b. het sex-cord stroma

c. de eicellen

d. het epitheel

 

49. Het meest frequent type carcinoom dat in het endometrium wordt aangetroffen is een

a. plaveiselcelcarcinoom

b. kleincelligcarcinoom

c. adenosquameuscarcinoom

d. adenocarcinoom

 

50. Een cervixuitstrijk met de uitslag PAP 1 betekent:

a. te weinig materiaal voor goede beoordeling

b. geen afwijkingen

c. tekenen van ontsteking

d. tekenen van dysplasie

Antwoorden van deze oefentoets ontbreken. Weet jij de antwoorden? Mail ze dan naar utrecht@joho.nl

 

Oefenstellingen

(deels beantwoord)

stelling

Juist/onjuist

1  een goedaardige tumor van bot heet een fibroom 

ONJUIST

2  een maligne tumor van het tonsilepitheel is een plaveiselcelcarcinoom 

JUIST

3  een maligne tumor van de lever is een adenocarcinoom

 

4  een goedaardige tumor van het colonslijmvlies heet een adenoom

JUIST

5  een kwaadaardige tumor van spermatocyten is een seminoom

ONJUIST

6  een teratoom is een maligne mesenchymale tumor

ONJUIST

7  metaplasie is een irreversibele afwijking 

ONJUIST

8  dysplasie is een maligne afwijking

JUIST

9 CALLA is een merker voor acute lymfatische leukemie

 

10 chronische myeloide leukemie wordt gekenmerkt door een t(9;22)

 

11 gatekeeper genen zijn als regel tumorsuppressorgenen

 

12 het voortdurend aanstaan van de Wnt signalerinfsroute is verantwoordelijk voor het ontstaan van Mammacarcinoom

 

13 APC mutatie is de eerste genetische verandering bij colonkanker

 

14 p53 is een apoptose regulator

 

15 cycline D is betrokken bij fosforyleringsprocessen

 

16 metrotrexaat is een antimetaboliet

 

17 een borsttumor die los ligt van huid en spieren is in principe benigne

JUIST

18 cisplatinum is meer toxisch voor de nier dan adriamycine

 

19 brachytherapie wil zeggen een korte bestaling

ONJUIST

20 diarree is een acuut bestralingseffect

JUIST

21 adjuvante radiotherapie is geïndiceerd bij ieder radicaal verwijderd borstcarcinoom

 

22 anaplasie is een gebrek aan differentiatie

JUIST

 

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public
This content is used in:

Celbiologie - Geneeskunde - Bundel

Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen bij Gezonde en Zieke Cellen 1, 2, 3 - UU - Studiebundel

Image

This content is also used in .....
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

samenvatting Van Der Velde

samenvatting Van Der Velde H25

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Institutions, jobs and organizations:
WorldSupporter and development goals:
Statistics
4141 1