Celbiologie - Geneeskunde - Bundel
- 2658 reads
Bulletpoint samenvatting voor het vak GZC II met alle belangrijke begrippen met toelichting. Gebaseerd op 2014-2015.
Bulletpoint samenvatting
Algemeen | |
| nieuwvorming |
| abnormale massa waarvan groei die van normale weefsels overstijgt, ongecoördineerd is en doorgaat nadat de stimulus is gestaakt |
| een afwijking, die histologisch de normale componenten toont van het orgaan waarin de afwijking gelokaliseerd is, maar in een abnormale rangschikking en graad van differentiatie bron: Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:481-3 naar Albrechts, die de term hamartoom voor het eerst omschreef |
| normaal weefsel op de verkeerde locatie |
| toegenomen variatie in kern (vorm, grootte, etc..) |
| kernen zijn donkerder door toegenomen hoeveelheid DNA |
| verhouding van kerngrootte ten opzichte van de hoeveelheid cytoplasma |
| oriëntatie van de kernen in het cytoplasma |
| reversibele verandering van een celtype wordt verwisseld voor een ander als reactie op een prikkel; verandert terug als je de prikkel “weghaalt”; wanneer metaplasie sneller plaatsvindt of zonder prikkel kan dit een predispositie voor maligniteit zijn |
| toename van het aantal cellen |
| metaplasie met polymorfie, toegenomen aantal nucleoli, meer mitose, verlies van eigenschappen, verlies van architectuur |
| in hoeverre zie je nog het originele weefsel: goed, matig (tumor zichtbaar, maar je ziet van welk weefsel), slecht (te veel tumor om te zien van welk weefsel het afkomstig is), anaplasie/ongedifferentieerd |
| benigne is niet invasief, niet destructief, metastaseert niet; krijgt uitgang –oom; benigne tumoren kunnen wel klinisch relevant zijn als ze andere weefsels verdrukken (kan het geval zijn bij een meningioom) |
| tumor van slijmvliezen |
| vleesboom |
| invasief, destructief, lymfogene en/of hematogene metastasering; krijgen de naam –sarcoom of –carcinoom; uitzonderingen: lymfoom, mesothelioom en melanoom (zijn maligne!) |
| als tumorcellen in het “doelwitorgaan” een nieuwe tumor hebben gevormd spreekt men van metastase, route die wordt gevolgd:
bron: introductiecollege GZC II Nina Kooij Pathologie |
| schildwachtklier; waar zal de tumor het snelst heen metastaseren (90% oksel, 10% parasternaal); blauwe kleurstof en radioactieve stof; hete blauwe/koude blauwe/hete ongekleurde/koude ongekleurde; straling meten met geigen-mullerteller, kijken naar kleur; SN tumorpositief > OKT |
| ioniserende straling: fotonen (gamma), elektronen (alleen voor oppervlakkige tumoren), protonen (dieper gelegen tumoren, energie komt pas vrij onder de huid, scherpe bundelpreciezie mogelijk, absorptieverschil niet groot tussen verschillende weefsels, duur) |
| |
| lage dosering > sublethale schade (voor cellen); hoge dosis > celdood, stop proliferatie |
| herstel, celcyclus, hypoxie/stralingsgevoeligheid, grootte van tumor |
| herstel kan adequaat zijn, maar misrepair kan ook optreden (na 20/30jr secundaire maligniteit), bij inadequaat herstel kan er sprake zijn van mitotische celdood, apoptose of een zogenaamd permanent arrest van de cel |
| cellen zijn sensitief voor radioactieve straling tijdens G2 en M fase, resistent tijdens late S-fase en zeer resistent tijdens G1; door herhaling van bestralingsmomenten heb je meer kans de tumorcellen in de juiste fase te treffen |
| indirect effect door vorming van radicalen waarbij zuurstof nodig is; door zuurstof is het herstel moeilijker dus |
| bron: Dewhrist, Nature Reviews Cancer 2008 |
| debulking voor operatie; duurt langer voordat je de hele tumor “te pakken hebt” |
| verschilt per type weefsel (vergt dus aanpassing!); houdt ook rekening met welk weefsel je bestraalt (hersens!!!) |
| afhankelijk van totale dosis (Gy), de dosis per fractie, het aantal fracties en het totale tijdsschema van een serie bestralingen |
| palliatief: 1-10 fracties 3-8Gy; curatief 25-35 fracties 1.8-3.5Gy |
| curatief zeer geleide radiotherapie, een klein stukje krijgt grote dosis |
| bijwerkingen treden op daar waar je hebt bestraald; acute bijwerkingen: vermoeidheid, misselijkheid, huid >epidermolyse, slijmvlies > mucositis, darm > diarree, blaas > frequente mictie, beenmerg > aplasie, long > pneumonitis, hersenen > hersenoedeem; chronische bijwerkingen: tumorinductie (enkele % na tientallen jaren) huid > teleangiectasien, verkleuring, slijmvlies > atrofie, bindweefsel > fibrose, longen > afname longfunctie, hersenen > afname cognities, reproductie > steriliteit, endocrien > minder aanmaak van hormonen |
| interne radiotherapie, zeer hoge dosis, op locatie (dus je spaart meer gezond weefsel), kortdurend |
| beeldgestuurde radiotherapie; IMRT (patroonschuifjes die als het ware de dosis kunnen boetseren), position verificatie (CT op de versneller, dus beweegt mee met het orgaan/patiënt – die moet erg stil liggen), MRI accelerator |
| benigne: fibroom, lipoom, chrondroom, oesteoom maligne: fibrosarcoom, liposarcoom, chondrosarcoom, ostegenisch sarcoom |
| bloedvaten – benigne: hemangioom, maligne: angiosarcoom lymfevaten – benigne: lymfangioom, maligne: lymfangiosarcoom synovium – maligne: synoviaal sarcoom mesothelium – maligne: mesothelioom meninges – benigne: meningioom, maligne: invasief meningioom |
| hemopoietische cellen - maligne: leukemie Lymfoïd weefsel - maligne: lymfomen |
| gladde spieren – benigne: leiomyoom, maligne: leiomyosarcoom dwarsgestreepte spieren – benigne: rhabdomyoom, maligne: rhabdomyosarcoom |
| plaveiselcel – benigne: plaveiselcel papilloom, maligne: plaveiselcelcarcinoom basale cellen van huid en adnexen – maligne: basaalcelcarcinoom epitheel van klieren/ducti – benigne: adenoom/papilloom/cystadenoom, maligne: adenocarcinoom/papillair carcinoom/cystadenocarcinoom respiratoir – benigne: bronchiaal adenoom, maligne – bronchogenisch carcinoom nierepitheel – benigne: renaal tubulair adenoom, maligne: niercelcarcinoom lever – benigne: lever cel adenoom, maligne: hepatocellulair carcinoom urinair – benigne: overgangsepitheel papilloom, maligne: overgangsepitheel carcinoom placenta – benigne: hydatidiforme molus, maligne: choriocarcinoom/seminoom testiculair – maligne: seminoom/embryonaal carcinoom |
| benigne: naevus, maligne: melanoom |
| hebben invloed op borstklier, endometrium |
| wordt door 5-alfa-reductase gereduceerd tot testosteron, werkt op prostaat |
| moduleert effect van oestrogenen en androgenen |
| BCRA-1 en BCRA-2 > mammacarcinoom, ovariacarcinoom; MSH-2, MLH-1en puntmutatie 1q24-13 > lunch II syndroom (colon en endometrium); Xq27-38 en BCRA-2 > prostaat |
| receptoren in de kern > dimerisatie treedt op > groeifactoren productie gestimuleerd of geremd > profileren/differentiëren/groeistilstand kern |
| LBA – ligand binding assay: pulveren celmateriaal > suspensie > weefselfractie > cytosol > radioactief merken > bind aan receptoren EIA – enzymimmunobepaling : monoklonale antigenen voor epitoop van het receptoreiwit, vrije en bezetten receptoren meten, kleurreactie maat voor receptorconcentratie ICA – immunicytochemische bepaling: incuberen weefselcoupes |
| vrouw: onvruchtbaarheid, opvliegers, atrofie vaginale slijmvliezen/bekkenbodem, libidoverlies, osteoporose, ongunstig lipidenpatroon, cognitieve achteruitgang? man: onvruchtbaarheid, opvliegers, libidoverlies, osteoporose, cognitieve achteruitgang? |
| differentiatiegraad, kerngrootte, kern-cytoplasmaratio, hyperchromasie, verhoogd aantal mitosen |
| morfologische en functionele celveranderingen |
| lokaal: zwelling, obstructie, ulceratie, bloedverlies; systemisch: gewichtsverlies, paraneoplastische verschijnselen |
| losraken uit weefselverband (E-cadherine en integrinen los) > proteolyse van e.c.m. componenten (MMP, uPA, batimastat) > migratie (autocriene motilityfactor, integrinen hechten aan collageen, zo “loopt” de tumor) |
| buikviscera > v. porta > lever; huid en bewegingsapparaat > v. cava > longen; longen > vv. pulmonalis > systemische arteriën/organen |
| orgaan van origine, histopathologische diagnose, lokale uitbreiding (T), regionale lymfogene uitbreiding (N), metastasering op afstand (M) |
| klinisch stadieren – gebaseerd op anamnese, lichamelijk onderzoek, eenvoudige laboratorium-, radiodiagnostische en endoscopische onderzoeken; radiologisch stadieren – ook gebruik van moderne beeldvormende technieken (CT, MRI en PET); chirurgische stadiering – bevindingen tijdens de operatie worden ook bestrokken; pathologische stadiering – houdt rekening met histologische beoordeling |
| leeftijd, performance status (mate van eigen activiteit), voedingstoestand, immunologische afweer, co-morbiditeit |
| chromosomen (deleties, translocaties, numerieke afwijkingen), DNA-gehalte (aneupoidie, DNA-histogram), celkinetiek (labeling, mitose-index, expressie van proliferatie-geassocieerde kernantigenen zoals ki-67 en PCNA), oncogenen (mutaties, amplificaties, abnormale expressie van bijvoorbeeld erb-B2), tumorsuppressorgenen (p53), hormoonreceptoren (aard, hoeveelheid, functionele status), groeireceptoren, groeifactorproductie, differentiatieantigenen (fenotype, cytoplasmatische producten), angiogenese (microvaatdichtheid, VEGF), expressie-arrays |
| lokale symptomen en symptomen veroorzaakt door metastasen moeten onderscheiden worden |
| beschrijft de kans op ziekte over niet-ziekte bij een positief/negatief resultaat; het positieve aannemelijkheidquotiënt is gelijk aan het percentage terecht-positieven (sensitiviteit) gedeeld door het percentage fout-positieven (100%-specificiteit); het negatieve aannemelijkheidquotiënt is gelijk aan het percentage fout-negatieven (100%-sensitiviteit) gedeeld door het percentage terecht-negatieven (specificiteit); diagnostische tests moeten worden gebruikt als kenmerk dtat het negatieve aannemelijkheidquotiënt zo klein mogelijk is |
| zeer hoge prevalentie van de te detecteren aandoeningen, de noodzaak om zo veel mogelijk tumoren in een vroeg stadium op te sporen en de wenselijkheid om overdiagnostiek te voorkómen |
| conventioneel röntgenonderzoek, digitale radiografie, computertomografie, echografie, nucleaire magnetische resonantie (MRI), magnetische resonantie spectroscopie (MRS), scintigrafie |
| verzamelnaam voor alle radiologische procedures, waarbij op geleide van een monitorbeeld ten behoeve van diagnose of behandeling naalden of katheters in het lichaam worden gebracht |
| mogelijkheid organen op hoge resolutie en vergroting te bekijken, laesies te biopteren, materiaal voor cytologisch onderzoek te verkrijgen door brush of spoelsel en een bijdrage te leveren aan de stadiering door middel van endoscopische ultrasonografie; soorten: endoscopische retrigrade cholangio-pancreaticografie (ERCP), colonoschopie, laparoscopie, bronchoscopie, panendoscopie |
| marker – tumoren waarbij het voorkomt (waarvoor het gebruikt wordt, als hier niets staat wordt het dus niet gebruikt)
CEA - colorectaal (prognose, recidief), borst (prognose, respons), ovarium, pancreas, long, maag CA125 – ovarium (residu, recidief), pancreas, long, borst, colorectaal CA19-9 – pancreas (diagnose, respons, recidief), colorectaal AFP – lever (vroege detectie, diagnose), galweg, niet-seminomateuze testistumoren (diagnose, respons, recidief) HCG - , niet-seminomateuze testistumoren (diagnose, respons, recidief, prognose), seminoma, chorioncarcinoom (diagnose, prognose, respons, recidief) PSA – prostaat (diagnose, respons, recidief) |
| stelregel van de behandeling van kankerpatiënten is dat hiermee niet begonnen wordt voordat histo- of cytologische diagnose is gesteld; paraffinecoupes op in formaline gefixeerd materiaal |
| gebaseerd op tumorlokalisatie, tumortype en het klinische stadium van de ziekte |
| alle geneesmiddelen die worden gebruikt bij behandeling van kanker, verschillende soorten: bron: hoorcollege oncolytica Yves Liem |
| behandeling die lokale behandeling (heelkunde of radiotherapie) aanvult; doel: klinisch niet-detecteerbare metastatische ziekte elimineren; behandelingsstrategie: curatief of palliatief |
| chemische substanties en moleculen geëxtraheerd uit planten en schimmels; klassieke middelen zijn meestal acuut actief tegen kanker met de meeste bijwerkingen; groepen: alkylerende middelen, platinaverbindingen, anti-metabolieten, topo-isomeraseremmers, antracyclines, vinca-alkaloiden, taxanen |
| G1-fase: volgt op G0-fase, cel groeit, vorming enzymen; S-fase: DNA synthese, verdubbeling van genetisch materiaal, restrictiepunt; G2-fase: voorbereiden mitose; M-fase: mitose en cytokinese, cel deelt |
| overgang van G1 naar S waarbij cellen over een soort van drempel heen moeten om de S fase te bereiken |
| geneesmiddelen die de celdeling remmen |
| vervalsing of remming synthese natuurlijke bouwstenen DNA; werking in S-fase; subgroepen: foliumzuurantagonisten (methotrexaat), purine-antagonisten (fludarabine), pyrimidine-antagonisten (capecitabine, fluorouracil) |
| cytostaticum behorend tot de antimetabolieten; voorbeeld: methotrexaat; werking: remming dihydrofolaatreductase > remming tetrahydrofoliumzuur > remming purinesynthese (G, A, en T) > geen DNA-synthese mogelijk > cel uiteindelijk in apoptose |
| cytostaticum behorend tot de antimetabolieten; voorbeeld: fludarubine, mercaptopurine; werking: fludarabine > remming base DNA en DNA polymerase, mercaptopurine > remming enzym glutamine 5- fosforinosyl-pyrofosfaat aminotransferase > eerste stap purinesynthese geremd |
| cytostaticum behorend tot de pyrimidine antagonisten; verwant aan uracil (RNA) en thymine (DNA); werking: 5-FU > omgezet tot F-dUMP > remming thymidylaat synthetase > remming DNA synthese |
| orale prodrug van 5-FU |
| cytostaticum behorend tot de pyrimidine antagonisten; werking: remming rionucleotidereductase > rem DNA synthese; competitie met deoxycytidinetrifosfaat voor inbouw in cellulair DNA; volledige remming DNA synthese > initieerd celdood |
| alkylering van het DNA door een of twee reactieve, alkylerende groepen aan DNA basen te binden (met name guanine) en adducten te vormen; cross-linking mbv. reactieve alkylerende groepen; dwarsverbindingen > DNA kan niet repliceren; subgroepen: stikstofmosterdderivaten (melfalan ,chloorambucil, cyclofosfamide, etc.), alkylsulfonzuurderivaten (busulfan), nitrosereumderivaten (lomustine), oxazafosforinen, overig, platinaverbindingen |
| cytostaticum behorend tot de alkylerende stoffen; voorbeeld: cisplatine, carboplatine, oxilaplatine; zelfde werking als andere alkylerende stoffen; anders: bij binnendringen van cel zorgt dissociatie van chloride dat een reactief complex gevormd wordt en bindt aan DNA > lokale denaturatie van het DNA;bijwerkingen: nefrotoxiteit en neurotoxiteit |
| veroorzaken door reactie met DNA breuken in de strengen; voorbeeld: bleomycine; prodrugs: worden mbv. straling in actieve vorm gebracht (5-ALA en Temoprofine) |
| remmen topo-isomerase; brengt gecontroleerd breuken aan die noodzakelijk zijn voor genexpressie; subgroepen: type I en type II |
| voorbeelden: topotecan en irinotecan; werking: verstoring replicatie door stabilisatie van het DNA met topo-isomerase I enzyme; bijwerking (irinotecan): diarree |
| werking: tijdelijke breuken in DNA gemaakt door topo-isomerase behouden (kunnen ook voor secundaire maligniteiten zorgen); subgroepen: epipodofyllotoxinen (etoposide en tinposide; gebruik bij genitale wratten), antracyclines (doxorubicine, epirubicine,daunorubicine, mitoxantron) |
| subgroep van de topo-isomerase II remmers; voorbeeld: doxorubicine, epirubicine, daunorubicine, mitoxantron; bijwerkingen: cardiotoxiteit (doxorubine en epirubine); let op: kruisresistentie, maximale cumulatieve dosering > van tevoren ECG en ejectiefractiebepaling |
| werking: aangrijpen op microtubuli (netwerk voor vorm en stevigheid cel); subgroepen: vinca-alkaloiden (vincristine, vindestine, vinorelbine), texanen (paclitaxel, docetaxel) |
| cytostatica behorend tot de groep anti-mitotische stoffen; werking: binden aan tubuline waardoor polymerisatie van microtubules wordt voorkomen, mitose staakt tussen metafase en anafase; voorbeeld: vincristine, vindestine, vinorelbine |
| cytostatica behorend tot de groep anti-mitotische stoffen; werking: binding aan tubuline, bevriezen microtubuli na polymerisatie; voorbeeld: paclitaxel, docetaxel; bijwerkingen: alopecia, neutropenie en neuropathie |
| kaalheid |
| werken trager, maar met minder bijwerkingen; signaaltransductieremmers: EGFR, TKI’s, mAbs, overig |
| stof > receptor > actief > cascade signalen > kern > genexpressie > effect in celkern dus ook celcyclus |
| Epidermal growth factor receptor (EGFR); Tyrosinekinaseremmers (TKI’s):imatinib (Glivec®)\ Monoklonale antilichamen: trastuzumab (Herceptin®) (magic bullets, immunogeen, cytotoxiteit via antibody-dependent cytotoxity, complemen-dependent cytotoxity en directe inductie van apoptose) Trastuzumab: MAb tegen HER2-neu-receptor: behandeling borstkanker Alemtuzumab Bevacizumab Cetuximab Rituximab Tyrosinekinase-remmers: erlotinib, gefitinib (inhiberen het intracellulaire ATPase-domein van de EGFR-1), dasatinib, imatinib en nilotinib (induceren apoptose door remming van bcr-abl, een tyrosinekinase dat wordt geproduceerd door het Philadelphia(Ph)-chromosoom), lapatinib (remt de tyrosinekinase-activiteit van zowel EGFR als HER-2), sorafenib en sunitinib (multikinaseremmer)
|
| overgevoeligheidsreacties (blozen, jeuk, huiduitslag, angio-oedeem, zwelling slijmvlies strottenhoofd, ademhalingsproblemen, pijn op de borst, hypotensie, bronchospasmen, koorts, misselijkheid, braken, diarree, psychische onrust, bewustzijnsdalingen tot coma toe), bijwerkingen op maag-darmkanaal (mondproblemen, orale mucositis, mondinfecties, misselijkheid braken, obstipatie, diarree), beenmergsuppressie |
| acuut braken: binnen 24 na de kuur; vertraagd braken: langer dan 24 u, veelal 2-5 dagen na de kuur; anticipatoir braken: braken voordat het middel wordt toegediend; risicofactoren op braken en misselijkheid na chemo: vrouw, jonge leeftijd, gevoeligheid voor misselijkheid, angst, spanning, slechte eerdere ervaringen met chemo; behandeling: acuut > serotonine antagonisten/corticosteroiden/aprepitant of fosaprepitant, vertraagd> aprepitant en dexamethason/metoclopramide erbij, anticipatoir > anti-emetische therapie/eventueel benzodiazepine |
| oorzaken: bedlegerigheid, afsluiting darm door tumor, bijwerking vinca-alkaloiden/serotonine antagonisten/opiaten; preventie: vochtinname, vezelrijke voeding, beweging, rustige toiletgang, laxantia (lactulose of Movicolon) |
| oorzaken: direct effect op darmslijmvlies (fluorouracil en irinotecan), andere geneesmiddelen, darminfectie die ontstaat tijdens leukopene fase; behandeling: loperamide (max 48u, geen koorts, geen rectaal bloedverlies), vochttekort aanvullen met 2L vocht per dag |
| aanmaak cellen in beenmerg ook geremd; tekort: erytrocyten (anemie), granulocyten (neutropenie), trombocyten (trombocytopenie) |
| encephalomyelitis, cerebellaire degeneratie, retinopathie, opsolclonus-myoclonus-ataxie, subacute sensorische neuropathie, Lambert-Eaton myasthenisch syndroom (LEMS), |
| immunohistochemie: anti-Hu > long (ziekte van Hodgkin), anti-Yo > ovarium/mamma, anti-Hu > long, anti-Tr > ziekte van Hodgkin, anti-Ri mamma |
| immunohistochemie: anti-ri > neuroblastoom (kinderen)/mamma/long |
| immunohistochemie: anti-Hu > long |
| immunohistochemie: anti-Hu > long (meestal kleincellig); zuiver sensorisch neuropathie |
| Lambert-Eaton myasthenisch syndroom; voltage gated calcium channel; komt voor bij: mammacarcinoom, ovariumcarcinoom , longcarcinoom, lymfoom |
| rode bloedcellen: anemie, erytrocytose; witte bloedcellen: leukocytose, neutopenie; trombocyten: trombocytopenie, functionele afwijking trombocyten; trombocytose; stollingsstoornissen: trombotisch (syndroom van Trousseau, niet-bacteriële trombotische endocarditis, syndroom van Budd-Chiari en vena-portae-trombose), bloedingsneiging (gedissemineerde intravasale stolling, amyloidose, verworven ziekte van Willebrand) |
| hypercalciemie > osteolytische skeletmetastasering, hypercalciemie > mammacarcinoom met skeletmetastasering, hypoglycemie > insulinoom/mesenchymale tumoren/bijniercarcinoom/maag-darmtumoren, ACTH-overproductie/syndroom van Cushing > bijnieradenoom, IADH-syndroom > kleincellig longcarcinoom (15%, andere veel niet neoplastische oorzaken), osteomalacie > benigne mesenchymale tumoren, protein-losing enteropathy > TD-tumoren, anorexie/cachexie > bij meeste tumoren, nierafwijkingen/nefrotisch syndroom > ovariumcarcinoom/maagcarcinoom/mammacarcinoom/niercarcinoom/loncarcinoom/coloncarcinoom, dermatomyositis > gynaecologische maligniteit |
| inappropriate antidiuretisch hormoon-syndroom |
| complete debulking: geen macroscopische tumorresten meer zichtbaar; optimale debulking: minder dan 1cm grote tumorresten zichtbaar; incomplete debulking: meer dan 1cm; interval debulking: na 3 kuren chemotherapie |
| high intensity focused ultrasound: het koken van de tumor |
| het bevriezen van de tumor (met stikstof) |
Mamma | |
| incidentie 130/100.000 vrouwen (2007); oorzaken: risicofactoren, bevolkingsonderzoek; 10-jaarsprevalentie 9.3/1000 vrouwen |
| geslacht, leeftijd, leeftijd eerste menarche (onder 12 hoger risico), aantal zwangerschappen (meer verlaagt), geven van borstvoeding (wel geven verlaagd) leeftijd van zwangerschap (hogere leeftijd hoger risico), belaste familieanamnese, atypische hyperplasie, mutatie RAS, oestrogeen blootstelling, stralingsbelasting hoog, contralateraal carcinoom, carcinoom endometrium, dieet, obesitas, beweging, roken |
| lifetimerisk op mammacarcinoom voor vrouwen is 1 op 9 (13%); mammografie eens in de twee jaar voor vrouwen 50-75 jaar; BRCA1 of -2 in familie strengere screening (of beladen familieanamnese) |
| lichamelijk onderzoek, beeldvorming (X-mammae, echografie), punctie (of biopt) |
| classificatie van mammogram; 0 niet te beoordelen, 1 normaal, 2 benigne, 3 benigne, 4 waarschijnlijk maligne, 5 zeer verdacht maligne, 6 maligne; BIRADS 3 en 4 zijn lastig! |
| informatie over carcinoom (subtype, afmeting – groter dan 5 cm bijna altijd ablatio- , lnn. met metastasen); karakteristieke patiënt (leeftijd, conditie, wens van patiënt) |
| m. pectoralis major, m. pectoralis minor, okselklieren (okselkliertoilet = OKT), borst |
| fascie van m. pectoralis major (spier laten zitten), okselklieren (OKT), borst
|
| borst, alleen als geen lnn. met metastasen, tepel wordt meegenomen |
| weghalen van de tumor met een marge |
| mammasparende therapie; lumpectomie, sentinal node procedure, okselkliertoilet |
| verwijderen van vetweefsel in de axilla, inclusief aanwezige lymfklieren; grenzen axilla: thoraxwand (m. serratus anterior), m. latissimus dorsi, v axillaris ; cave: nn intercostobrachialis, n. thoracodorsalis, n. thoracicus longus |
| siliconen, spierflap (m. rectus abdominis TRAM of m. latissimus dorsi ), vrije perforator flappen (DIEP, deep inferior epigastric artery perforatory flap); na zes maanden (behandeling moet volledig afgerond zijn) |
| invasief/in situ, metastasen op afstand, lymfekliermetastasen, tumor grootte, eerdere ziekte (lokaal), ontsteking; van minder toegevoegde waarde: histologisch subtype, histologische gradering, ER/PR-status, Her2/Neu status, lymfovasculaire invasie, MAI, DNA inhoud, reactie op neo-adjuvante therapie, genexpressie profilering |
| lokaal: chirurgisch, radiotherapie; systemisch (hematologisch): chemotherapie, hormoonbehandeling, targetted therapy |
| leeftijd, stadium ziekte (grootte tumor, lymfeklierstatus, metastasen op afstand), weefselkenmerken (aantal mitosen, Her2/neu status) |
| online programma waar gegevens van patiënt ingevuld kunnen worden waarna indicatie voor adjuvante behandeling wordt “berekend” |
| combinatie van celdodende middelen (cytostatica); infuus of tabletvorm; ingrijpen op celdeling (vooral veel effect op sneldelende cellen); normale celdeling wordt ook beïnvloed |
| misselijkheid, braken, haarverlies (niet bij alle cytostatica), vermoeidheid, nierfunctiestoornissen (cisplatin). ototoxiteit (cisplatin), beenmergdepressie, stomatitis/mucositis, infertiliteit |
| behandeling met 6-9 kuren adjuvante chemotherapie reduceert de kans op overlijden aan borstkanker: met circa 38% per jaar voor vrouwen onder de 50 jaar en met circa 20% per jaar voor vrouwen tussen de 50 en 69 jaar |
| onderscheid tussen pre- en postmenopauzaal dient gemaakt te worden: premenopausaal: 5 jaar Tamoxifen + uitschakelen ovariele functie, postmenopausaal: 2-3 jaar Tamoxifen gevolgd door 2-3 jaar aromataseremmer; behandeling start na einde chemotherapie, kan wel gelijktijdig met Trastuzumab bron: hoorcollege adjuvante behandeling mamma carcinoom Inge Baas Internist-oncoloog |
| Her2/neu receptor op celmembraan van tumorcellen (veel meer aanwezig dan normaal), 30% van de patiënten met mammacarcinoom hebben een positieve Her2/neu status; blokkeren met trastuzumab (Herceptin), gaat in de receptor zitten |
| gemodificeerde zweetklier; acht melkgangen die de borst in segmenten verdelen; ductulo/lobulaire units |
| fibrocysteuze veranderingen (mastopathie): cysten, ductectasien, apocriene metaplasie, papillomatose, epitheliale hyperplasie (ductaal of lobulair), scleroserende adenose |
| ducti gaan meer op zweetklieren lijken weer histologisch beeld: bron: hoorcollege pathologie van de mammae |
| histologisch beeld: bron: hoorcollege pathologie van de mammae |
| meer ducti en bindweefsel histologisch beeld: bron: hoorcollege pathologie van de mammae |
| ontstaan van kleine poliepjes histologisch beeld: bron: hoorcollege pathologie van de mammae |
| toename van het aantal cellen in de ductus/ducti histologisch beeld: bron: hoorcollege pathologie van de mammae |
| geen bij cysteuze veranderingen/ductectasien, apocriene metaplasie en geringe hyperplasie; licht toegenomen bij matige tot uitgebreide epitheel hyperplasie zonder atypie; duidelijk toegenomen bij atypische ductale of lobulaire hyperplasie |
| atypische ductale hyperplasie > ductaal carcinoom in situ > ductaal carcinoom; atypische lobulaire hyperplasie > lobulair carcinoom in situ > lobulair carcinoom |
| voorstadium ductaalcarcinoom van mamma histologisch beeld: bron: hoorcollege pathologie van de mammae |
| segmentaal proces; predispositie voor recidief in hetzelfde gebied in dezelfde mamma; radicaal verwijderen; controle X-thorax; vormen: cribriform (Zwitserse gatenkaas) (hieronder graad I) micropapillair (uitstulpinkjes) (hieronder graad I) differentiatiegraad: graad I hierboven graad II toegenomen cytoplasma/microcalcificaties, graad III grote bizarre kernen/hyperchromasie/sterk toegenomen cytoplasma/hoge groeisnelheid hoe hoger de graad, des te eerder wordt het DCIS invasief |
| binnenkant van tumor wordt niet goed gevasculariseerd, hier treedt necrose op; necrotisch weefsel trekt kalk aan |
| multifocaal, diffuus proces; invasieve groei overal mogelijk; radicale verwijdering alleen mogelijk door mastectomie; mutatie E-Cadherine gen (adhesiemolecuul); |
| Tx geen meetbare tumor T0 geen tumor aantoonbaar Tis CIS T1 tumor < 2 cm T2 2cm< tumor < 5 cm T3 tumor > 5cm T4 tumor + uitbreiding (a – fixatie thoraxwand, b – oedeem/klier/satelliet, c – 4a + 4b, d- mastitis carcinomatosa)
Nx regionale lymfeklieren niet beoordeelbaar N0 geen palpabele okselklier N1 palpabele mobiele okselklier N2 vergroeide/gefixeerde okselklier N3 parasternale/ infraclaviculaire/ supraclaviculaire palpabele lymfeklieren
Mx metastasen op afstand niet beoordeelbaar M0 metastasen op afstand niet aantoonbaar M1 metastasen op afstand aanwezig |
| tumor grootte, lymfeklierstatus, histologisch type tumor, differentiatie graad (=percentage buisvorming + cytonucleaire atypie), groeisnelheid (MAI), ER/PR status, Her2neu over-expressie |
| mitose index per 2 mm2 |
| gevoeligheid voor oestrogeen en/of progesteron |
| ontstaat door scheurtjes in de borst doordat de baby aan de tepel zuigt; vooral tijdens eerste maanden van de lactatie; in kraambed relatie met periductitis; verwekker: s. aureus of streptokok; klinische presentatie: rode pijnlijke borst, koorts; therapie: antibiotica en drainage van abces |
| niet geslachtsgebonden; ontstaan van fistel door verwijding van ductus door secreetopstapeling (keratine); oorzaken: naar binnen getrokken tepel tgv. fibrose en littekens, vitamine A deficiëntie tgv. roken |
| fibrosering van stroma; klinische presentatie: harde palpabele massa’s ( soms te hard om biopt te kunnen nemen!) |
| na trauma, operatie of radiotherapie; necrose van vetweefsel waarna ontsteking optreedt, wat samen een palpabele massa vormt |
| benigne cysten; worden nooit maligne; klinische presentatie: (meestal) tepeluitvloed, lumpy-bumpy borsten, pijn, klachten afhankelijk van menstruele cyclus (meestal na ovulatie klachten) |
| zelden palpabel, zichtbaar als calcificatie op mammogram; verhoogd risico op mammacarcinoom; atypische hyperplasie |
| ontstaat uit stroma; komt voor bij alle leeftijden; klinische presentatie: jonge vrouwen palpabele massa, oudere vrouwen microcalcificaties of densiteit op mammografie; regressie na menopauze; kan optreden na toediening van cyclosporine A (niertransplantatie) bron: MTE komt een vrouw bij de dokter |
| ontstaat uit interlobulair stroma; klinische presentatie: palpabele tumor; zelden metastase (anders hematogeen); therapie: lumpectomie met ruime marge of mastectomie; geen SNP |
| Een papilloom is een andere naam voor poliep en een poliep is een weefseluitstulping op een steel; een papilloom in een melkgang (intraductaal papilloom) bestaat uit een toename van buisjes en stroma; daardoor lijkt het wel een beetje op een adenoom, maar dat is het niet; klinische presentatie: bloederig of sereus secreet uit tepel |
| abnormale ontwikkeling van bindweefsel en melkgangen (dus niet van de klier! klierweefsel is alleen het weefsel wat melk produceert, dus de mamma-lobuli of de acini, die hebben mannen niet!) van de mannelijke borst; symptoom van: hyperoestrogenisme, levercirrose, overgewicht, functionele testiculaire tumor, Klinefelter syndroom, medicatie/drugs (alcohol, marihuana, heroïne, antivirale middelen, anabole steroïden en sommige psychoactieve medicamenten) |
| XXY, dus extra X-chromosoom bij jongens/mannen; meer risico op de volgende aandoeningen: hypothyreoïdie, diabetes type II, een grotere dan normale pulparuimte in de tanden (taurodontie), ELE (lupus erythematodes), kiemceltumoren borstkanker: 50x verhoogde kans tov normale mannen, longziekten zoals chronische bronchitis, spataderen |
| indicatie: solitaire tumoren, graad T1-T2 (kleiner dan 5 cm); contra-indicaties: multicentrisch, lymfadenopathie bij LO, eerdere operatie aan mamma |
| eerstegraads familielid die premenopausaal (voor 50) mammacarcinoom heeft gehad |
| carcinomateus eczeem van areola en/op papilla mammae; gaat uit van DCIS; basaalmembraan wordt gespaard bron: http://img.medscape.com/pi/emed/ckb/dermatology/1048885-1101235-863.jpg gevonden op 30-10-2010 |
| inflammatoir carcinoom; histologisch: hyperkeratose, polymorfe tumorcellen, invasief; klinisch: rode, warme borst, jeuk, ingetrokken tepel, pijn; prognose: ongunstig, overleving 1 jaar maximaal zonder behandeling |
| niet op mammogram zichtbaar, vaak ook niet palpabel; diagnostiek door biopt |
| wordt gevormd door sternum, 12 ribben (waarvan 2 zwevend), clavicula en scapula |
| vertebrocostaal (1-7), vertebrochondraal (8-10), vrije (11 en 12); typische opbouw: caput, collum, tuberculum, corpus atypische opbouw: 1,2,10,11 en 12; kraakbeen: anterior verlengen, elasticiteit thoraxwand, tot 7e rib wordt kraakbeen steeds meer, daarna neemt het af; intercostaalspieren: onder costae, onder 12e rib heet subcostaal |
| demifacetten aan de corpi vertebralis (vormen facetgewrichtjes), costale facetten aan de processus transversus, processus spinosus |
| m. pectoralis major, m. pectoralis minor, m. serratus anterior, m. subclavius, m. intercostalis externa/interna, m. obliquus externa, m. rectus abdominis, m. scateni, m. latissimus dorsi |
| bron: http://plasticsurgerynotes.net/anatomy/breast.asp 30-10-2010 |
| tepel > areola > lobules > subareolaire plexus; naar axillair (90%) of parasternaal (10%) |
| autosomale dominante mutatie p53 |
| kiembaanmutaties PTEN |
| polyposis, mutatie STKJ 11 LKB1 gen |
| chirurg, radiodiagnost, cytopatholoog, radiotherapeut, internist, mamma-careverpleegkundige |
| je kunt met een echo onderscheid maken tussen cyste of solide tumor; ook handig voor analyse andere palpabele afwijkingen die mammografisch occult of onduidelijk zijn |
| interlobulair: dens fibreus bindweefsel, beetje vetweefsel; intralobulair: fibroblastachtig (hormoonafhankelijk), lymfocyten, oedemateus na ovulatie |
Huid | |
| subcutis (vet), dermis, epidermis |
| meerlagig verhoornend plaveiselepitheel; vanuit stratum basale groeien keratinocyten naar boven en verliezen hun kern; desmosomen tussen keratinocyten (stekellaag); huidadnexen zijn naar beneden gegroeide keratinocyten; melanocyten geven via uitlopers pigment uit aan de keratinocyten; langerhandscellen hoger in epidermis (afweer) |
| celarm, veel bindweefsel (veel collageen, minder elastine), enkele ontstekingscellen, spiertjes, zenuwtakjes, bloedvaten |
| vet, bloedvaten, enkele zenuwtakjes |
| keratinocyten – benigne: verruca vulgaris (wrat), verruca seborrhoica, benigne huidadnextumoren; maligne: plaveiselcelcarcinoom, basaalcelcarcinoom, maligne huidadnextumoren melanocyten – benigne: naevus; maligne: melanoom langerhandscellen – benigne/maligne: langerhandscel histiocytose fibroblasten – benigne: (dermato)fibroom; maligne (dermato)fibrosarcoom bloedvaten – benigne: haemangioom; maligne: angiosarcoom zenuwtakjes – benigne: neurofibroom; maligne: neurofibrosarcoom haarspiertjes – benigne: leiomyoon; maligne: leiomyosarcoom vetcellen – benigne: lipoom; maligne: liposarcoom |
| hoorncyste, breed epitheel, kleine cellen, veel melanine pigment |
| histologisch beeld: basaloide epitheliale velden, perifere palissadering, spijtruimte; groeiwijzen: nodulair, superficieel, sprieterig; 80% van non melanoom maligniteiten van de huid; metastaseren “nooit”; invasief en destructief; klinische varianten: nodulair, superficieel, cicatriceel (verlittekenend), gepigmenteerd, ulcus rodens; diagnosticeren: klinisch beeld, incisie biopt (stansbiopsie), histopathologisch onderzoek; therapie - superficiele BCC: cryotherapie, fluorouracil crème, fotodynamische therapie, (chirurgie); kleine compacte BCC: cryotherapie, curettage en coagulatie, chirurgie; grote compacte en sprieterige BCC: chirurgie, radiotherapie
nodulair nodulair gepigmenteerd
superficieel cicatricieel ulcens rodens bron: hoorcollege dermato-oncologie, Dr Vigfus Siggurdsson, Dr. Marijke van Dijk |
| ook wel spinocellulair carcinoom; 20% van non melanoom maligniteiten van de huid; nodulaire tumor met hyperkeratose; vaak necrose en ulceratie; mannen>vrouwen; vaak bij oude mensen ontstaan uit dysplasie: ziekte van Bowen (HPV) of keratosis actinica (zonlicht);hoog-risico plaveiselcelcarcinoom: multipel, snel recidief, voorhoofd, temporaal, oren, lippen, slijmvliezen, >2cm, slecht gedifferentieerd, perineurale groei, diepe invasie (>4-6mm) tot vet/spieren/kraakbeen/bot; diagnosticeren: klinisch beeld, incisie biopt (stansbiopsie), histopathologisch onderzoek; therapie: chirurgie, radiotherapie, voor kleinere tumoren ook cryotherapie/curretage en coagulatie bron: hoorcollege dermato-oncologie, Dr. Vigfus Siggurdsson, Dr. Marijke van Dijk |
| geassocieerd met humaan papilloma virus; brede epidermis, atypie van hele dermis, veel mitosen; carcinoma in situ; gehele epidermis abnormaal, niet invasief; gaat over in plaveiselcelcarcinoom; solitair, scherp begrensde, erythemato-squameuze of erosief-crusteuze laesie; doet denken aan eczeem of psoriasis maar jeukt niet en reageert niet op eczeem/psoriasis behandeling; therapie: cryotherapie (N2), fluorouracil crème, curettage en coagulatie, fotodynamische therapie, excisie bron: hoorcollege dermato-oncologie, Dr. Vigfus Siggurdsson, Dr. Marijke van Dijk |
| brede hoornlaag, atypie van basale keratinocyten, zonbeschadigde dermis; premaligne huidafwijking; veelvoorkomend bij oudere mensen; zonlicht blootgestelde huid: gelaat, handruggen, schedeldak; harde keratotische elementen; 0,5-20% gaat over naar plaveiselcelcarcinoom; therapie: cryotherapie (N2), fluorouracil crème, curettage en coagulatie, fotodynamische therapie, (Chemische peeling), (CO2-laser resurfacing) bron: hoorcollege dermato-oncologie, Dr. Vigfus Siggurdsson, Dr. Marijke van Dijk |
| type 1: albino’s; type 2: roodharige/rossige types met blanke huid en sproeten (snel zonnebrand, langzaam bruin worden); type 3: wordt redelijk snel bruin, ook snel zonnebrand; type 4: geen zonnebrand, moeilijk bruin |
| Per jaar in Nederland: 2500 per huisarts: 1 per 3 jaar per huidarts (maatschap): 15 per jaar per chirurg (maatschap): 13 per jaar met recidieven/meta’s: 600 per jaar overleden aan melanoom 500 per jaar |
| leeftijdspiek 40-50 jaar, mannen vaker romp, vrouwen vaker benen, 5-10% familiair; risicofactoren: endogeen (huidtype, veel moedervlekken - > 50 > 2mm - >3 dysplastische moedervlekken, melanoom bij familieleden), exogeen (UV, zonverbranding op jonge leeftijd); klinisch beeld: veranderende moedervlek, asymmetrische groei, pigmentverschuiving, jeuk/stekend gevoel, ulceratie en bloeding; diagnose: klinisch beeld, excisie biopsie met 2 mm marge, histopathologisch onderzoek; Clark level en dikte volgens Breslow; prognose: afhankelijk van Breslow (<0.75mm – 5jr 96% 10jr 93%, 0.76-1.55mm – 5jr 95% 10jr 93%, 1.51-3mm – 5jr 73% 10jr 50%, >3mm – 5jr 48% 10jr 46%), leeftijd, lokalisatie, ulceratie |
| level: 1 – alleen epidermis 2 tot stratum papillare 3 tot stratum reticulare 4 tot subcutis 5 alle lagen tot en met subcutis bron: interactief college dermato-oncologie, Dr. V. Sigurdsson, Dr. M. van Dijk |
| dikte van het melanoom in mm |
| pathogenese (?): overproductie van groeifactoren zoals IGF, TNF-alfa en door tumor geïnduceerde auto-immuunfenomenen; voorbeelden: amyloidose, hypertrofische pulmonale oesteoartropathie (syndroom van Pierre-Marie-Bamberger) en trommelstokvingers, acanthosis nigricans, Syndroom van Sweet, verworven ichthyosis en pruritis, erythromyalgie, pyoderma gangraenosum, paraneoplastische pemphigus, syndroom van Bazex |
| systeemziekte, manifestaties: purpura, plaques, papels, scleroderma-achtige infiltraten, nagelveranderingen, kaalheid; kan optreden bij Hodgkin, niercarcinomen, andere tumoren |
| etiologie: hyperinsulinemie en insulineresistentie; komt voor bij: intra-abdominale adenocarcinomen (maagkanker); komt ook voor bij obese mensen, dan heet het pseudo-acathosis nigricans |
| paraneoplastische acrokeratose; papulosquameuze afwijkingen van de acra, keratoderma van de voetzoelen en handpalmen en psoriatiforme plaques (aanvankelijk vooral op oor en neus); komt voor bij: planocellulair carcinoom in hoofd-halsgebied |
| symptomen: hevige brandende pijn, erytheem, warmtegevoel van extremiteiten (vooral voeten en handen); provocatie: inspanning, hoge omgevingstemperatuur, bepaalde lichaamshoudingen; pathologie: afsluiting van kleine arteriën en arteriolen ten gevolge van thrombi uit plaatjesaggregaten; komt voor bij: myeloproliferatieve aandoening (polycythaemia vera), reuma, DM, zwangerschap, auto-immuunaandoeningen |
| neutrofiele dermatose; symptomen: pijnlijke papel of pustel die zich ontwikkelt tot ulcus; komt voor bij: infecties, multipel myeloom, acute myeloide leukemie |
| symptomen: polymorfe laesies van huid en slijmvliezen (erytheem, vesikels, blaren, papels, plaques, oppervlakkige erosies); komt voor bij: chronische lymfatische leukemie en non-Hodgekin-lymfomen |
| symptomen: kleine, wit tot bruine hoekige schubben (vooral op romp en benen), jeuk; komt voor bij: ziekte van Hodgkin, mammacarcinoom, mindere mate ook bij sarcomen, myelomen en non-Hodgkin-lymfomen |
| |
| acute febriele, neutrofiele dermatose; klinische manifestatie: koorts, neutrofilie, pijnlijke erythemateuze plaques op huid (arm, benen, hoofd, hals), snelle respons op behandeling met corticosteroïden |
Long | |
| epidemiologie: incidentie 10.500, mortaliteit 9.500, 24% van alle carcinomen, 35% van alle kankermortiliteit, man/vrouw 3,4, 90% rokers; |
| lipofiele toxische stoffen passeren celmembraan via passieve diffusie, intracytoplasmatisch worden ze opgezet tot carcinogenen (m.n. via cytochroom p450 systeem), te goede werking van de actieve enzymen, verminderde werking detoxificatie enzymen, minder adequate DNA repair > hoger risico longkanker |
| squameuze dysplasie (carcinoma in situ), atypische adenomateuze hyperplasie, diffuse idiopathische pulmonale neuro-endocriene celhyperplasie (DIPNECH) |
| ontwikkelt zich via metaplasie en dysplasie tot infiltrerend carcinoom; 50-60% van alle longcarcinomen; celbruggen; lokalisatie: merendeel centraal segmentaal en subsegmentale bronchi; erythymisatie |
| focale laesie (<5mm), waarbij de alveolaire en respiratoire bronchioli bekleed zijn met monotome, atypisch kubische of cilidrische epitheliale cellen met een dicht chromatine, kleine nucleoli en weinig cytoplasma |
| diffuse idiopathische pulmonale neuro-endocriene celhyperplasie; histologie: proliferatie van neuro-endocriene cellen, beperkt tot het bronchusepitheel; toename losse cellen, kleine nodules of lineaire proliferaties; meestal niet invasief |
| 20-25% van alle longcarcinomen; histologie: kleine cellen, weinig cytoplasma, granulair chromatine patroon, geen/weinig nucleoli, ronde/ovale/spoelvormige cellen, nuclear moulding; bij diagnose 50% gemetastaseerd; lokalisatie: centraal gelegen |
| 30% van alle longcarcinomen; lokalisatie: perifeer; oorsprong: epitheel, seromukeuze cel, Clara-cel, type II pneumocyt; metastaserend |
| 10% van alle longcarcinomen, aanwezigheid van zowel plaveiselcel- als adenocarcinoom |
| 5% van alle longcarcinomen; snel groeiend carcinoom, slechte prognose; histologie: organoide nestvorming, trabekels, rozetten, pallisadering; neuro-endocriene tumor; pleyomorfe/sarcomateuze elementen |
| histologie: organoide trabeculaire groei, nesten, strengen, diffuus gelegen cellen, palissadering; typisch: < 2 mitosen/2mm2, atypisch tussen 2 en 10 mitosen/2mm2 |
| Tx geen oordeel over primaire tumor mogelijk of cytologisch wel aangetoond maar niet zichtbaar T0 geen aanwijzing voor primaire tumor T1 tumor met diameter tot 3 cm, omgeven door longweefsel of viscerale pleura, zonder uitbreiding proximaal van een kwabbronchus bij bronchoscopie T2 tumor >3cm of van willekeurige grootte + atelectase/obstructiepneumonie tot aan hilus (niet in hele long)/ingroei pleura/tumor in hoofdbronchus ten minste 2 cm van hoofdcarina T3 willekeurige grootte, ingroei in thoraxwand/diafragma/processus transversus (niet corpus vertebrae)/n. phrenicus/mediastinale of parietale pleura/pericard of atelectase/obstructiepneumonie van gehele long of in hoofdbronchus < cm van carina (carina zelf niet aangedaan) T4 willekeurige grootte, ingroei in mediastinum/mediastinale vaten/trachea of hoofdcarina/wervellichaam of maligne pericarditis of pleuritis/pariëtaal biopt op afstand van primaire tumor of satellietnodi in dezelfde kwab als tumor
Nx geen oordeel N0 geen aantasting regionale lymfeklieren N1 aantasting peribronchiale of ipsilaterale hiluslymfeklieren, inclusief directe doorgroei N2 aantasting van ipsilaterale, mediastinale of subcarinale lymfeklieren N3 aantasting van elke scalenus- of supraclaviculaire lymfeklier of aantasting van contralaterale mediastinale of hilaire lymfeklieren
Mx geen oordeel M0 geen metastasen op afstand aangetoond M1 metastasen of afstand of satellietnodi in andere kwab/long of aantasting van niet-regionale lymfeklieren (axillair, inguinaal, abdominaal |
| chirurgie: niet-kleincelige carcinomen, stadium I of II of T3; radiotherapie: niet-kleincellig carcinoom, stadium I of II, als het niet operabel is; combinatietherapie: 33-53% recidief na chirurgie, 68-74% metastasen op afstand, (neo-)adjuvant, stadia I-III niet kleincellig; chemotherapie; endobronchiale therapie |
| röntgenologisch occult carcinoom; HRCT/PET/fluorescentiebronchoscopie/biopt; catheterisatie met NdYAG-laser |
| zonder behandeling overlijden 6wk-3mnd; chemotherapie (combinatie cisplatine etoposide), profylactische radiotherapie tegen hersenmetastasen (epilepsie/gedragsveranderingen) |
| oorzaken (op volgorde van voorkomen): post nasal drip, astma, gastro-oesophagale reflux, COPD, bronchiectasie, overig (o.a. longcarcinoom); chronische prikkelhoest (langer dan drie maanden) presentatie longcarcinoom |
| p53 mutatie analyse; plaveiselcelcarcinomen gaan vaak gepaard met p53 mutatie; kijk naar mutatie in eerdere tumor en longtumor |
| inadequate ADH secretie, Cushing syndroom (ACTH), hypercalciemie, hypocalciemie, gynaecomastie, carcinoid syndroom (serotonine, bradykinine) |
Prostaat | |
| opbouw: centrale zone, perifere zone, transitionele zone/peri-urethrale zone, anterieure zone; stroma: glad spierweefsel, bindweefsel, bloedvaten, lymfevaten; klierweefsel: secretoire cellen, basale cellen, neuro-endocriene cellen; afwijkingen: ontsteking (prostatitis), benigne prostaat hyperplasie (BPH), tumor |
| oorzaak: micro-organisme (gram-negatieve bacteriën); infectieroute: lymfo-hematogeen, reflux urine, manipulatie; klinisch beeld: geen koorts, wel pijn bij plassen; histopathologie toont neutrofiele granulocyten |
| wel sprake van ontsteking, kan geen micro-organisme gekweekt worden; al klierbuisbekledende epitheel verdwijnt; histopathologie toont lymfocyten en plasmacellen |
| benigne prostaat hyperplasie (BPH), toename van het stroma (fibromusculair) en enigszins ook van klierbuizen; vergroting prostaat rond urethra; voorkomen: 40jr 20%, 60 jr 70%, 70 jr 90%; symptomen: compressie urethra, moeilijk starten en stoppen met plassen, dysurie, (acute) retentie van urine in de blaas (cystitis), hypertrofie en distentie van de blaas (trabekelblaas), nierinfectie (pyelonefritis/hydronefrose), asymtomatisch; oorzaak: dihydrotestosteron bron: hoorcollege pathologie van prostaat en ovarium |
| voorloper van carcinoom; verlies oriëntatie secretoire cellen, bij invasie verdwijnen basale cellen |
| beiden: toename met leeftijd, perifeer, multifocaal, zelfde genetische afwijkingen; PIN: totaal volume PIN stijgt bij uitgebreidheid ca. en uitbreiding buiten de prostaat, regressie/progressie (?), geen stijging PSA |
| prostaat specifiek antigen; stijgt bij: carcinoom, BPH, prostatitis, na biopt/operatie van prostaat, infarct; productie door secretoire cellen; waarden (ng/ml): <4 klein risico, 4-10 hoog risico, >10 grotere kans op carcinoom |
| vóórkomen: >50jr 20%, 70-80jr 70%, negroïden>blanken, zeldzaam bij Aziaten; risicofactoren: familie, leeftijd, ras, hormonaal, omgevingsfactoren, dieet, obesitas, roken; macroscopisch occult; histologie: kleine buizen (adenocarcinoom), prominente nuclei, vrijwel geen mitosen zichtbaar, bij slechte differentiatie ook strengetjes te zien; immunohistochemische kleuring: p63, kleurt basale cellen aan (dus geen aankleuring als het een carcinoom betreft); AMACR: enzym dat tot expressie komt in kankerbuizen, kan ook aangekleurd worden; symptomen: pijn (perineurale groei) |
| rechtaal toucher, transrectale echografie, PSA |
| chronische prostatitis (onderscheidbaar m.b.v. cytologisch onderzoek) en prostaatstenen (echo) |
| T2 beperkt tot de prostaatkwabben, T3 doorgroei in het kapsel en vesiculae seminales, T4 doorgroei naar omliggende weefsels |
| T1 en T2 curatief: radicale prostatectomie (prostaat en vesiculae seminales verwijderen, nadat alle lnn. tumornegatief zijn bewezen), uitwendige of inwendige radiotherapie; T3: radiotherapie gecombineerd met hormoonbehandeling (moet levensverwachting wel goed zijn; T4 en alle stadia met metastasen op afstand palliatief: hormoontherapie met LHRH-agonisten (2-3 jaar minder pijn en vermindering mictieklachten, bijwerkingen: impotentie, opvliegers, osteoporose, spierzwakte, gynaecomastie) |
| T1 en T2 5-jaarsoverleving 80-90%; T3 60% ziektevrije 10-jaarsverleving; T4 5-jaarsoverleving 10-20%; follow up: PSA 1x/2jr |
Gynaecologisch | |
| anatomie: epitheel, stroma, kiemcellen; bron: http://img.tfd.com/dorland/thumbs/ovarium.jpg 30-10-2010 oorsprong tumoren: epitheel, sex-cord-stroma, kiemcellen, metastasen |
| 65-70% van alle ovariumtumoren; sereuze tumor: benigne 60%, borderline 15%, maligne 25%; mucineuze tumor: benigne 80%, borderline 10%, maligne 10%; endometroid carcinoom; clear cell carcinoom |
| 15-20% van alle ovariumtumoren; dysgerminoom, teratoom, endodermale sinus tumor (AFP), choriocarcinoom (Beta-HCG), embryonaalcarcinoom |
| 5-10% van alle ovariumtumoren; fibroom/thecoom, granulosa cel tumor, Sertoli-Leydig cel tumor |
| benigne tumoren: cysteus (cysteus sereus adenoom), jonge leeftijd (20-45 jaar), bilateraal (25%), glad oppervlak, therapie: ovariectemie;
borderlinetumoren (low malignant potential tumoren): vooral vrouwen tussen 20 en 50 jaar, 30% bilateraal, papillaire groei en dysplasie van het epitheel, geen infiltratie, celatypie en vele mitosen, kan overgaan in maligne sereuze tumor, kan kleine tumorhaarden op darm geven;
maligne tumoren: 45% van alle maligne ovarium tumoren, cysteus > sereus adenocarcinoom, vooral oudere dames (40-65 jaar), 65% bilateraal, microcalcificaties schildklier kunnen optreden, invasief (door kapsel heen), metastasen op darmen worden Psammoma bodies genoemd |
| benigne: mucineus cystadenoom, geen haartjes aan oppervlak maar slijmproducerende tumoren, 5% bilateraal, glad oppervlak, groter dan sereuze tumoren, dik mucineus vocht, geen papillaire groei, vaak multicysteus;
borderline (low malignant potential): leeftijd 20-60jr, 10% bilateraal, papillaire groei mogelijk, veel mitosen, geen infiltratie, dysplasie, atypie, dikke slijmerige partijen
maligne: 5% van alle ovarium maligniteiten, groei tot 25 kilogram, invasief, 5% bilateraal, differentiatie essentieel |
| metastase in ovaria van elders gelegen tumor, vaak afkomstig uit adenocarcinoom van maag (75%) of colon |
| uterus, tuba uterina, mamma, pancreas; metastasen van mucineuze variant moeten uitgesloten worden |
| bron: fig 3.39 Moore Clinically Oriented Anatomy |
| 12% van alle carcinomen bij vrouwen; geen TNM classificatie > FIGO; klinische of chirurgische stadiering |
| epidemiologie: oudere vrouwen, 2.7/100.000 per jaar, 320 per jaar; symptomen: jeuk, branderigheid, pijn, zwelling; patiënt delay (schaamte, niet goed kijken naar vulva) en dokter delay; diagnostiek: stansbiopt of kleine excisie, uitstrijkje, echogram op metastasen (lymfogeen naar liesklieren); behandeling: radicale excisie, SNP, als chirurgie niet mogelijk is > radiotherapie; complicaties: chirurgisch (verstoorde wondgenezing, mictieproblemen, sexualiteit, zitproblemen, lymfoedeem) radiotherapeutisch (natte dermatitis, verlittekening); prognose: stadium I en II operabel, 5-jaarsoverleving stadium I 90%, stadium II 80%, stadium III 70%, stadium IV 25% |
| Stadium I Tumorgroei beperkt tot vulva of perineum Stadium IA ≤ 2 cm, stroma invasie ≤ 1,0 mm Stadium IB ≤ 2 cm, stroma invasie > 1,0 mm Stadium II Tumor beperkt tot vulva/perineum > 2cm in grootste afmeting Stadium III Tumor, ongeacht grootte, invadeert distale urethra en/of vagina en/of anus en/of unilaterale regionale lymfkliermetastasen Stadium IV invasie Stadium IVA Tumor invadeert : proximale urethra en/of blaas mucosa en/of rectum mucosa en/of pelviene bot, en/of bilaterale regionale lymfkliermetastasen Stadium IVB Metastasen op afstand inclusief pelviene lymfklieren |
| endocervicaal (eenlagig cilinderepitheel) en ectocervicaal deel (meerlagig plaveiselepitheel); maligne ontaarding cilinderepitheel = glandulaire maligne metaplasie; carcinomen ontstaan in transformatiezone |
| verplaats gedurende het leven van een vrouw; bij jong kind vrij hoog in endocervicale kanaal, na geboorte veel verder naar buiten; lage pH van vagina geeft reactie met eenlagig cilinderepitheel waardoor dit verdikt, dat is transformatiezone |
| vergrootte klierbuizen die lijken op cyste of tumor (door transformatiebuizen) |
| biopt van overgangszone; CIN I normaal plaveiselepitheel met abnormale uitrijping; CIN II dysplastisch epitheel met atypische cellen met grote kernen; CIN III is CIS |
| kwaliteit, ontstekingsverschijnselen, plaveiselepitheel, andere afwijkingen van het endometrium en endocervix cilinderepitheelafwijkingen; PAP I geen afwijkingen, PAP II abnormale plaveiselcellen, PAP III atypische squameuze metaplasie, PAP IIIa geringe dysplasie, PAP IIIb matige dysplasie, PAP IIIc ernstige dysplasie, PAP IV carcinoma in situ, PAP V invasief carcinoom |
| epidemiologie: incidentie 7.5/100.000, 699 nieuwe gevallen per jaar, sterfte (NL) 250 per jaar, HPV 16 en 18 gerelateerd, wereldwijd 270.000 doden jaarlijks; ontstaan: normaal epitheel > HPV infectie > CIN1 > CIN2 CIN3 > carcinoom (CIN stadia duren jaren); symptomen: lage stadia (abnormaal bloedverlies, fluorklachten, contactbloedingen), hoge stadia (abnormaal bloedverlies, fluorklachten, contactbloedingen, mictie/defaecatieklachten, pijn in rug/flank/onderbuik/been, lymfoedeem); diagnostiek: uitstrijkje portio, colposcopie, biopt, cystoscopie, disseminatie onderzoek (lab, X-thorax, echo bovenbuik, MRI en PET op indicatie; metastasering: lymfogeen naar kleine bekken via iliacale vaten, omhoog naar a. iliaca communis, naar para-aortale lnn.; therapie: radicale hysterectomie (uterus + steunweefsel), ook wel conisatie, trachelectomie of excentratie, chemoradiatie (latere stadia), radiotherapie e.c.m. hyperthermie, IMRT, brachytherapie en neo-adjuvante chemotherapie |
| FIGO IBI of een kleine IIA: deze tumor is beperkt tot de cervix en kleiner dan 4 cm, en beperkt tot de proximale vagina; therapie: standaard, er kan eventueel een trachelectomie (kinderwens); aanvullende therapie bij krappe snijranden, ingroei in het parametrium of positieve lymfeklieren, soms ook chemoradiatie of aanvullende radiotherapie; FIGO IB2, bulky 2A en 2B-IVA: chemoradiatie, soms ook hyperthermie, neo-adjuvante chemo, radiotherapie, palliatie; prognose (5jr): IA 98%, I 78%, II 60%, III 35%, IV 10% |
| epidemiologie: 11.5/100.000 per jaar, 1203 nieuwe gevallen per jaar, 5010% o.b.v. erfelijke component; histologische typen zie hierboven; therapie: debulking laparotomie, stagiering laparotomie (omentectomie kan plaatsvinden), belangrijkste is chemotherapie!(platinum en taxol iv zes kuren in drie weken); prognose: 1 op 5 heeft al metastasen op tijdstip van diagnose, laag stadium 90-100%, slecht gedifferentieerd 65-85%, IIB-IV 30%; follow up: tumormarker CA-125 |
| 2% van alle gynaecologische tumoren; 50 nieuwe gevallen per jaar (NL); therapie: primaire radiotherapie, chemoradiatie, chirurgie |
| hereditair mamma/ovarium syndroom - BCRA1: chromosoom 17, gemuteerd in 50-85% van mammacarcinomen en 60% van ovariumcarcinomen, BCRA2: chromosoom 13, in 50-85% van mammacarcinomen, 15-20% van ovariumcarcinomen; preventie: ovariumcarcinoom (jaarlijks echo, CA-125 vanaf 35, vanaf 40/geen kinderwens meer adnexextirpatie, restrisico <5%) mamma (jaarlijks mammografie vanaf 25jr, halfjaarlijks controle chirurg, maandelijks zelfonderzoek, preventieve mastectomie vanaf 25e, restrisico <10%) |
| oorzaak: HNPCC mutatie, autosomaal dominant, screening dmv. coloscopie vanaf 20-25 jaar elke twee jaar; preventieve chirurgie mogelijk |
| premenopausaal: ectropion, chlamydia, poliep, zwangerschap, cervixcarcinoom; postmenopausaal: vaginale atrofie, poliep, cervixcarcinoom |
| fysiologische situatie waarbij endocervix sterk naar buiten ligt, er kan beschadiging van endocervicale cellen optreden |
| poliepen (endometrium of cervix) en myomen (hypermenorroe, menorragie) |
| endometriumcarcinoom, cervixcarcinoom, vulvacarcinoom, vaginacarcinoom, (ovariumcarcinoom) |
| postmenopausaal: cervix cytologie, urine sediment, vaginale echografie; postcoïtaal bloedverlies: cervix cytologie, chlamydiakweek, vaginale echografie |
| bouw: dubbelstrengs DNA in een capside; type 16 en 18 oncogeen (cervix-, vulva-, vagina-, penis-, orofarynxcarcinomen); kans op besmetting HPV 80-05%; prevalentie grootst 20-24jr (10-25%); infectie duurt 6 tot 8 maanden, symptoomloos; |
| genitaal huid-op-huid contact; condooms helpen, maar bieden geen volledige bescherming |
| virus-like-particles; bevatten onderdelen van capside > zetten aan tot aanmaak antistoffen; cervarix (alleen tegen cervixcarcinoom, langer antistoftiter), gardasil (ook tegen genitale wratten, HPV 6 en 11); vaccinatieprogramma (vanaf 2009) meisjes 12t/m16 jaar |
Urologisch | |
| pijnloos: kweek en cytologie, cystoscopie, echografie; pijnlijk: urinekweek, CT-urografie (voor hogere urinewegen) |
| prostaatcarcinoom (adenocarcinoom), niercelcarcinoom, blaaskanker (overgangsepitheelcarcinoom of urotheelcarcinoom), testiscarcinoom (kiemceltumoren) en het peniscarcinoom (plaveiselcelcarcinoom); symptomen: hematurie, obstructieve klachten (hesitatie, slappe straal, onderbroken mictie, gevoel niet goed te kunnen legen), irritatieve klachten (toegenomen frequentie, imperatieve drang, nycturie), nadruppelen, incontinent, pijn bij passen |
| blaashals: sclerose; prostaat: BPH (-itis, carcinoom); urethra: strictuur; meats urethra: stenose |
| Urine sediment / kweek, rectaal toucher, plasdagboek, flow meting en residu na de mictie, PSA(?) Serum Creatinine(?), beeldvorming huw (niet aangeraden), cystoscopie (niet aangeraden) |
| tumor beperkt tot prostaat: radicale prostatectomie, radiatie (uit- of inwendig); tumor met metastasen op afstand: hormonale behandeling (testosteron!) > medicamenteuze castratie |
| lichte klachten: watchfull waiting; matig-ernstige klachten zonder hinder: watchfull waiting; matige-ernstige klachten met hinder: medicamenteuze behandeling; retentie/stuwing/hoog UW/blaasstenen/recidiverende UWI/macrohematurie: operatief |
| type: >90% overgangsepitheeltumor – urotheelceltumor – TCC, 3-7% plaveiselcelcarcinoom, 2% adenocarcinoom; epidemiologie: man/vrouw 3:1, 75% niet-invasief, 10-15% progressief, van spierinvasiefen is 85% primair spierinvasief, van spierinvasieve tumoren 50% metastasen, ratio doden tov nieuwe gevallen: 1:4.5; diagnostiek: anamnese, urine sediment, urine cytologie, cytoscopie, TUR-BT, CT IVP |
|
N1 1 + lnn ≤2 cm N2 1 + lnn > 2 tot 5 cm; meer + lnn ≤5 cm N3 > 5 cm
M0/M1 Geen/wel metastasen
G1 Goed gedifferentieerd G2 Matig gedifferentieerd G3 Slecht gedifferentieerd |
| Oppervlakkige overgangsepitheeltumoren (TCC: volledige resectie via TUR-BT > PA > lokale chemotherapie noodzakelijk? Invasieve tumoren (T2-3-4-): radicale cystectomie, bij vrouwen soms met uterus en ovaria; gemetastaseerde ziekte (M+): chemotherapie (MVAC, Gem-Cis) |
| 5-jaarsoverleving na radicale cystectomie: T1 90-95%, T2 65-75%, T3 35-35%, T4a 25-35%, N+ 20-30% |
| bacterie (een verzwakte tubercel bacterie) die vroeger werd gebruik ter inenting tegen TBC > immuunreactie (ook werkzaam tegen tumoren) > minder progressie |
| benigne: simpele cyste, oncosytoom, angiomyolipoom, tubereuze sclerose (m. Bourneville); complexe cyste: Bosniak-classificatie; maligne: heldercellig (75%), papillair (15%), chromophoob (5%), overgangsepitheeltumor voorkomen: man/vrouw 1.5:1 |
| >50% van alle RCC incidentaloom (echo, CT, MRI); trias: hematurie, pijn, palpabele massa; paraneoplastische syndromen: hoge BSE, hypertensie, anemie, gewichtsverlies, cachexie, afwijkende leverfunctie, hypercalciemie, polycythemie; beeldvorming (CT/MRI) |
| T1 ≤7cm beperkt tot de nier T2 >7cm beperkt tot de nier T3a tot in perinefrisch vet T3b tot in niervene en vena cava (onder diafragma) T3c tot in vena cava boven diafragma of invasie in wand vena cava T4 tot voorbij fascie van Gerota bron: urologische tumoren Dr. B. Merks |
| afhankelijk van stadiering – vroeg: chirurgisch ingrijpen (tumor resectie of radicale nefrectomie, open/laparoscopisch/robot), HIPU en cryotherapie, laat: metastasectomie, immunotherapie |
Testis (en penis) | |
| bron: 2.21 Moore Clinically Oriented anatomy |
| epidemiologie: life time prevalentie 0,4%, leeftijd 15-35 en >60, hoogste cure rate van alle maligniteiten, voornamelijk bij caucasische ras; pathofysiologie: 95% kiemcel tumor (seminoma, non-seminoma), 5% overig (Leydig/sertoli tumor, lymfoom); risicofactoren: cryptorchidie, testiculaire dysgenesie (Klinefelter), atrofie, infertiliteit, positieve familie anamnese, contralateraal carcinoom; klinische presentatie: pijnloze zwelling, raar gevoel in onderbuik, metastasering (massa nek, hoesten, anorexie, rugpijn); lichamelijk onderzoek: bimanueel onderzoek op zwelling, consistentie, regulariteit, hard/zacht, vergelijking contralaterale zijde, hydrocele, onderzoek abdomen, onderzoek tepels; aanvullend onderzoek: lab (AFP – niet verhoogd bij seminomen -, bHCG, LDH), echo scrotum, CT-Thorax en abdomen (metastasen) |
| testis niet (volledig) ingedaald |
| testiscarcinoom, hydrocele/spermatocele, caricocele, eidymitis/orchitis, torsio testis, hernia inguinalis, lymfoom |
| alfa-foetoproteïne - herkomst: dooierzakelementen in tumor, halfwaardetijd: 5-7 dagen; bèta-HCG - herkomst: syncytiotrofoblastair weefsel, halfwaardetijd: 18-24 uur; LDH - herkomst: kan verhoogd zijn bij seminoom, beperkte sensitiviteit, relatie met tumormassa |
| I beperkt tot testis II lymfekliermetastase(n) infra-diafragmatisch III lymfekliermetastase(n) supra-diafragmatisch IV metastasen op afstand (met name long, lever, skelet en hersenen) |
| stadium I+II – seminoom: radiotherapie, afwachten, chemotherapie; non-seminoom: vervolgd, klierdissectie, chemotherapie stadium III+IV – beide vormen: chemotherapie, afwijkingen na chemo wegsnijden, prognose slecht, overleving goed |
| steeldraai van de testis; kan hierdoor afsterven door gebrek aan bloedcirculatie |
| verwekkers – acuut: e. coli, klebsiella, proteus, pseudomonas, chlamydia (jongeren); als gevolg van urethritis voorafgaand aan epididymitis pollakisurie, imperatieve drang en pijn bij urineren |
| plaveiselcelcarcinoom; zeer mutulerend |
Colorectaal | |
| 10.000 gevallen per jaar erbij, dit zal in 2014 14.000 gevallen zijn; |
| drie stappen die onthouden dienen te worden: normaal darmweefsel > hieronder uitgebreid schema: bron: Robbins Patholgic basis of disease figuur 17-60 |
| slijmvlieslaesie; 30-50% van de mensen ontwikkelt adenomateuze poliepen, 10% van de poliepen worden CRC, meeste komen voor in het linker deel van het colon:
; poliepverwijdering: reductie CRC, zgn. polypectomie (coloscopie>metalen lis>snijstroom>poliep naar PA); zonder (sessiel) en met steel (gesteeld). |
| ontstekingspoliep (reparatieweefsel, granulatieweefsel)
pseudopoliep (restant van colitis ulcerae), hyperplastisch (versnelde uitrijping, veel slijmproductie) histologisch:
juveniel (ook wel hamartoom, weefsels wat daar niet hoort) histologisch: mesenchymaal (uit steunweefsel) |
| histologie: atypie (op cel- en kernniveau: cel lijkt niet meer op wat hij is) en dysplasie (op weefselniveau/architectuur: weefsels zijn oriëntatie en cohesie kwijt), dedifferentiatie van epitheel door aangeboren en of opvolgende mutaties in cellulaire DNA; typen: tubulair adenoom (buisjes) bron: http://firstaidteam.com/usmlerximages/d/220-4/USMLERxTubular+adenoma.gif 30-10-2010 tubulo-villeus adenoom (buisjes en vingervormige uitstulpingen) bron: http://www.solunetti.fi/tiedostot/kuvat_patologia/Elinpatologia/Ruoansulatus/Paksusuoli/E34_40b.jpg 30-10-2010 villeus adenoom (vingervormige uitstulpingen) bron: http://rad.usuhs.edu/medpix/include/medpix_image.php3?imageid=7144 30-10-2010 |
| kernen: groter, opgeblazen, meer chromatine in brokken en stukken, grote nucleoli, meer en pathologische celdelingen, pseudostratificatie; cytoplasma: verlies van uitrijpingskenmerken, relatief kleiner, minder tot geen slijmproductie of juist ophoping van slijm (zegelring) |
| op weefselniveau: rangschikking van de cellen gaat verloren, verlies van polariteit en oriëntatie, omgekeerde slijmbekercellen, basaalmembraan verdwijnt, cribriforme groei, sliertjes, rijtjes (in plaats van buisjes), lossen cellen, cohesie verlies; hooggradige dysplasie is wat we in andere organen het carcinoma in situ zouden noemen |
| T1 tumor beperkt tot mucosa en submucosa T2 tumor ingroei in spierlagen T3 tumor ingroei in subserosa T4 tumor ingroei in ander orgaan (niet resectabel)
N0 geen lymfeklieren N1 1-3 tumor positieve locoregionale lymfeklieren N2 >4 tumor positieve lymfeklieren N3 hoogste lymfeklier tumor positief
Mx niet bekend M1 haematogene metastasen |
| carcino-embryonaal antigen: tumormarker voor colon, rectum en ovarium; tijdens embryonale ontwikkeling wordt deze marker in de normale situatie geproduceerd in de lever; wordt gebruikt als screeningsmethode op recidieven |
| Guaiac feces occult bloed test: feces met waterstofperoxide in reactie gebracht, oxidatie zorgt voor kleurverandering (oxidatie gekatalyseerd door haemgroep van bloed), sensitiviteit 11-37%, PPV 7-13%, positieve test 0.8-3.9%; sigmoidoscopie: endoscopie van het linker colon tot aan flexura lienalis, voorbereiding met fosfaat klysma, geen sedatie; colonoscopie; virtuele colonoscopie |
| algemeen 4%, 1x1e graads verwant 6%, 1x1e graads + 1x2e graads verwant 8%, 1x1e graads verwant <45 jaar 10%, 2x1e graads verwant 17%, erfelijk CRC 15-100% |
| hereditair non poliposis colorectaal carcinoom – klinische criteria: 1e graads verwant CRC < 50 jaar, 2 opeenvolgende generaties, tumor zichtbaar gevolg van mutaties; bethesda criteria: 1. CRC < 50 jr 2. Synchrone of metachrone CRC of HNPCCgeassociëerde tumoren, ongeacht leeftijd 3. CRC met MSI-H-histologie in patiënt < 60 jr 4. CRC of HNPCC-geassociëerde tumor in minimaal 1 1e graads familielid < 50 jr 5. CRC of HNPCC-geassociëerde tumor op elke leeftijd bij ³ 2 1e of 2e graads familieleden surveillance: colonscopie 1x per 2 jr vanaf 20-25 jaar, gynaecoloog 1x per jaar vanaf 30-35 jaar, familie > 2 familieleden maag/urologische tumoren > 1x per 2 jr. gastroscopie, 1x per jaar urologie |
| familiaire adenomateuze polyposis; epidemiologie 1% van alle CRC, autosomaal dominant mutatie APC gen op chromosoom 5; op 20-30e jaar al 100-1000 poliepen, op 40e jaar 95% erfelijke darmkanker; |
| klassiek: 100-1000 poliepen, vanaf 100 poliepen diagnose, 100% risico op CRC; attunuated: minder poliepen (+/- 30), voornamelijk in proximale colon, 50% life-timerisk; Gardner syndroom: klassiek FAP + multipele osteomen (kaak, schedel, bot, long), epidermale cysten fibromatose; Tarcot syndroom: APC met CNS tumoren (medulloblasten) |
| afhankelijk van: lokalisatie en lymfedrainagegebied; coloncarcinoom: resectie evt. in combinatie met adjuvante chemotherapie; rectumcarcinoom: preoperatieve radiotherapie/radiochemotherapie, resectie |
| ervaring chirurg, eerder operaties in zelfde gebied, uitbreiding van tumor, anatomie (lokatie) |
| afhankelijk van lymfedrainage en bloedvoorziening bron: hoorcollege colorectale chirurgie en levermetastasen, Dr. IQ molenaar |
| side to side, end to end, end to side |
| naadlekkage, intra-abdominaal abces, wondinfectie, andere chirurgische complicatie, niet chirurgische complicatie |
| identificatie ureter, beschermen autonome zenuwen, ligatie van aanvoerende bloedvaten, lymfadenectomie, intra-abdominale mobilisatie en resectie, geen verschil tussen laparoscopische en open chirurgie |
Lever | |
| benigne – epitheliaal: focale nodulair hyperplasie, adenoom, mesenchymaal: hemangioom, cysten: simpel enkelvoudig, polycysteus, echinococcen cyste; maligne – (primair) epitheliaal: hepatocellulair carcinoom, cholangiocarcinoom, cystadenocarcinoom, mesenchymaal: angiosarcoom, gemengd: hepatoblastoom, (secundair) (coloreactale) metastasen |
| bron: bron: hoorcollege colorectale chirurgie en levermetastasen, Dr. IQ molenaar |
| metastasectomie, segmentresectie, hemihepatectomie L/R, extended hemihepatectomie L/R, evt. in combi met Radio Frequency Ablation (RFA), laparoscopische resecties, levertransplantatie |
| occlusie van afferente en efferente vaten; inflow occlusie van de rest (pringle, ischemic preconditioning, totale occlusie); transsectie (digitoclasie, clamp crushing, CUSA, ultracisie, ligasure, RFA/Habibsealer, argon) |
| voordelen: minder invasief, lagere morbiditeit en mortaliteit; nadelen: incomplete destructie tumor, gelimiteerd door aanliggende structuren, adequate inspectie van het abdomen is niet mogelijk, hogere recidiefkans (?); indicaties: HCC cirrotische lever, bilobair CRM |
| neo-adjuvant: capoxB 3 maand, daarna CT; adjuvant: capox, hepatica (Capox vs CapoxB); palliatief (gemetastaseerde setting): capoxB |
| oorzaak: obstructie afvoer gal (steen, periampullaire tumoren), leverfalen |
Pancreas | |
| pancreaskop carcinoom, papil carcinoom, distale galweg carcinoom, duodenum carcinoom |
| bron: fig 2.59 Moore Clinically Oriented Anatomy |
| incidentie: 9/100.000; man-vrouw verhouding 1,5:1; mediane leeftijd van diagnose 70-74; 95% van exogene origine; 75% in kop gelokaliseerd; vaak al lymfekliermetastasen |
| specifiek; specifiek: (koliek)pijnloze obstructie icterus, jeuk, verschijnselen van nieuwe DM, 5% presenteert zich met beeld van pancreatitis |
| icterus, krabeffecten, Virchow Klier, hydrops van de galblaas (Courvoisier), ascites, rectaal toucher (Douglas metastasen); laboratorium: anemie, verhoogd glucose, verhoogd amylase, verhoogd bili, verhoogd AF, tumor markers (onbetrouwbaar) CA 19-9 verhoogd bij grote tumor load; beeldvormend: echografie (niet erg betrouwbaar ivm lucht/adipositas), CT abdomen, ERCP/endoecho, CT-thorax/Xthorax (longmetastasen), PM |
| PPPD (pylorus sparende pancreaticoduodenectomie), whipple; adjuvante chemotherapie effectief in pancreaskopcarcinoom; adjuvante radiotherapie niet bewezen |
| biopten papilla van Vater, trans-duodenale naald biopten pancreas, brush ductus pancreaticus en ductus choledochus, per-operatieve vriescoupes |
| aspirantie (maagsonde, voeding TPV), gastroparese (prokinetica, primpan 3 dd 30 mg, erytomycine 3 dd 80 mg iv), naadlekkage (amylase uit drains bepalen), steatorrhoe (pancrease), DM |
Oesophagus en maag | |
| oropharyngeaal (neurogeen, myogeen, tumor), oesophagus (anatomisch: tumor, peptische stenose, divertikel, oesophagitis, eosinofiele oesophagitis; motiliteits stoornissen: achalasie, diffuse spasmen, sclerodermie) |
| anamnese, scopie, biopten indien afwijkingen/manometrie indien geen afwijkingen, PA |
| plaveiselcelcarcinoom: gaat uit van plaveiselepitheel boven de slijmvlies-overgang, geassocieerd met roken/drinken/weinig fruit en groenteconsumptie, radiotherapie, achalasie, lokalisatie meeste in middelste thoracale deel; adenocarcinoom: meestal op slijmvlies-overgang gelokaliseerd, geassocieerd met Barret oesophagus, kan ook opgroeien maagcardia carcinoom zijn, meestal gelokaliseerd in laagste thoracale deel oesophagus of cardia van de maag; andere: leiomyoom, gastro-intestinale stroma-tumor, lipoom; |
| stadiering - curatieve behandeling: T1t/m3 N0 of N1, M0 of M1a; palliatieve behandeling voor T4, M1B, slechte algehele conditie, recidief na eerdere operatie; type tumor – plaveiselcelcarcinoom > resectie, adenocarcinoom > neo-adjuvante chemotherapie, resectie, postoperatieve chemotherapie |
| locaal: stent, radiotherapie, systemisch: chemotherapie |
| bron: interactief college dysfagie |
|
|
| tumorinvasie-status, radicaliteit-status (circumferentieel klievingsvlak), klier-status (aantal lymfekliermetastasen, totaal aantal verwijderd, extracapsulaire groei), afstandsmetastasen-status (lymfeklieren op afstand, hematogene metastasen) |
| kijkoperatie: minder bloedverlies, minder complicaties, minder pijn, sneller herstel, beter cosmetisch resultaat >> robot systeem (zgn. robotgeassisteerde slokdarmresectie) |
| voorbijgaande mucosale ontstekingsreactie; symptomen: geen, epigastrische pijn, misselijkheid, braken; ernstig: mucosale erosie, ulceratie, bloeding, melaena, massief bloedverlies; ontstaan: storing beschermende mechanismen maag, directe beschadiging cellen (NSAID’s, h. pylori, overmatige alcoholconsumptie, chemotherapie, radiotherapie) |
| persisterende minder ernstige symptomen dan acute gastritis (misselijkheid, soms braken); oorzaak: infectie h. pylori, psychologische stress, cafeïne, alcohol, roken |
| chronische gastritis; antilichamen tegen pariëtale cellen en intrinsic factor die kunnen worden ontdekt in serum en maagsecreties; verminderde serum pepsinogeen I concentratie; hyperplasie van de endocriene cellen in het antrum; vitamine B12 deficiëntie; gestoorde maagzuursecretie |
| metaplasie van slijmbekercellen, dysplasie (rommelige groeiwijze, hyperchromasie) bron: practicum MDL tumoren |
| bron: http://www.pathconsultddx.com/pathCon/largeImage?pii=S1559-8675(06)70059-6&figureId=fig1&ecomponentId=mmc1 30-10-2010 |
| onderscheid tussen plaveiselcelcarcinoom en adenocarcinoom is de verhoorning die hier te zien is, bij adenocarcinoom zie je bovendien buisjes bron: practicum MDL tumoren |
| HNPCC, type I: gastro-intestinale tumoren, type II: gastro-intestinale tumoren + endometrium + cervix |
| microcytair (ijzer – inname > derde wereld/geriatrie, afbraak > hemolyse/thalassemie, bloed), normocytair, macrocytair
|
| menstruatie, ontlasting (ulcus, maligniteit), ontsteking (Crohn, collitis ilcerosa), perforatie, maagzweer, bloed van tandenpoetsen, voeding (bloedworst) |
|
10% van de bevolking heeft het; types: para-oesophagaal en sliding (LES is verschoven, dat is bij para-oesophagaal niet het geval) |
| overgewicht (intra-abdominale druk wordt verhoogd), roken, alcoholgebruik, achalasie, syndroom van Plummer Vinson |
| ijzergebreksanemie, Webbing, anemie, glossitis |
| aangeboren, obstruerende afwijking in de oesophagus; symptomen: dysfagie, kinderen al lastig met eten |
| De submucosa bevat bloedvaten, steunweefsel en lymfefollikels (de GALT). Het wordt omgeven door een dun laagje spierweefsel, de muscularis mucosae. Dit zorgt voor het inkrimpen van de submucosa. Verder naar binnen ligt de lamina/tunica propriae, dit is het steunweefsel van het epitheel. De mucosa loopt tot de buitenste spierlagen. Een T2 tumor loopt tot in de muscularis propriae, een T4 tumor is door de subserosa heen |
Lymfestelsel | |
| circulatie, afweer, vetabsorptie |
| lymfe afkomstig uit darm; beetje wittig door de chylomicronen |
| alle weefsels, met uitzondering van: avasculaire weefsels (epidermis, haren, nagels, cornea, gewrichtskraakbeen), CZS, beenmerg, bot (wel in periost); bovendien vrij weinig in spieren |
| lymfecapillairen > lymfevaten > nodi lymphatici > evt. andere lymphonodi > trunci lymphatici (10) > terminale lymfevaten |
| 400-450 in totaal, waarvan 100 in thorax, 230 in abdomen/pelvis; voorkeurslokaties: axillair, lies, hals, mediastinum, mesenteria, achterste buikwand, bekken; regionale groep heeft drainage regio; let op de grote vaten (daar liggen ze bij in de buurt) |
| naar vaten, topografische locatie, oppervlakkig/diepe ligging, relatie met organen |
| ductus thoracicus: draineert onder diafragma L/R en boven diafragma L; ductus lymphaticus dexter: draineert boven diafragma R; uitmonding in angulus venosus sinister/dexter; grens ligt bij buikwand lager > ondernavel naar ductus thoracicus, boven de navel L/R gescheiden |
| samenkomst van v. subclavia en v. jugularis interna |
| bron: hoorcollege het lymfestelsel Dr R. Bleys |
| lymfezakken > vormen tot klier; cisterna chyli blijft bestaan; ductus thoracicus eerst ook dubbelzijdig > links/rechts verbindingen werden gemaakt > rechts verdwijnt craniaal/links verdwijnt caudaal |
| rechts - ductus lymphaticus dexter uit: truncus jugularis, truncus subclavia, truncus brochomediastinalis links –als rechts + truncus lumbalis dexter/sinister, truncus intestinalis dexter/sinister (of enkelvoudig) |
| weefseldruk, spierpomp, kleppen, arteriële pulsaties, ademhaling (lage druk in thorax zuigt aan), glad spierweefsel in de trunci |
| axillair en parasternaal; |
| groep – aantal – voornaamste drainagegebied pectoraal – 4/5 – mamma, anterolaterale rompwand boven navel subscapulair – 6/7 – rug lateraal – 4/6 – arm centraal 3/4 – pectorale, subscapulaire en laterale groepen, ook direct van mamma mogelijk apicaal – 6/12 – centrale, pectorale, subscapulaire en laterale groepen, ook direct van mamma mogelijk bron: hoorcollege lymfestelsel Dr. R. Bleys |
| lnn. tracheobronchialis, gaan met lnn. parasternalis naar truncus bronchomediastinalis |
| terminale vat is ductus thoracicus (begint bij cisterna chyli), trunci: truncus lumbalis L/R en truncus intestinalis L/R (soms ook enkelvoudig); 1.
2. |
| lnn. lumbales |
| lnn. iliaci interni |
| lnn. lumbales |
| lnn. mesenterici superiores |
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Bevat collegeaantekeningen, oefenmateriaal e.d. bij het blokken van verschillende universiteiten van de afgelopen studiejaren. Gebaseerd op vergelijkbare onderwerpen
In deze bundel zijn samenvattingen, oefenmaterialen en aantekeningen samengevoegd voor het vak Gezonde en Zieke Cellen 1 voor de Bachelor Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht.
Heb je zelf samenvattingen en oefenmaterialen? Deel ze met je medestudenten!
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
20573 |
Add new contribution