Collegeaantekeningen Interculturele aspecten van opvoeding, onderwijs en hulpverlening 2012-2013
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
College 1
De omstandigheden van het land waarin je bent geboren en in opgroeit, heeft grote invloed op hoe je leven eruit gaat zien. Ben je geboren in een rijk of arm land? Is er genoeg voedsel? Hoe zit het met de gezondheidszorg? Speelt er een oorlog af in het land? Hoe zit de cultuur van het land in elkaar? Wat wordt van je verwacht? Stel eens voor dat je in een ander land was geboren en hoe je leven er dan uit zou zien.
De verschillen tussen landen, kunnen we bekijken door te kijken naar de overlevingskansen van kinderen en bevallende moeders. De overlevingskansen verschillen per land. De overlevingskansen worden weergegeven door middel van de IMR,U5MR en MMR. IMR staat voor infant mortality rate. U5MR staat voor under 5 mortality rate. MMR staat voor maternal mortality rate. De IMR geeft weer hoeveel levend geboren baby's per 1000 levend geboren baby's, in hun eerste levensjaar dood gaan. Een hoge IMR betekent dat veel baby's die levend geboren zijn, in de loop van hun eerste levensjaar dood zijn gegaan. U5MR is te vergelijken met IMR maar kijkt verder dan het eerste levensjaar. De U5MR geeft weer hoeveel levend geboren kinderen in hun eerste 5 levensjaren gestorven zijn per 1000 levend geboren kinderen. MMR geeft ons informatie over hoeveel moeders komen te overlijden tijdens de bevalling. De MMR is de aantal moeders die tijdens de bevalling sterven per 100 000 levend geboren baby's.
De IMR verschilt per land. In westerse landen (Noord Amerika, West Europa, Australië, Nieuw-Zeeland) zijn de getallen laag. In Zuid Amerika en Azië zijn de getallen hoger. In Afrika zijn de getallen het hoogst.
Er lijkt een verband te zijn tussen de Infant Mortality Rate en het gemiddelde inkomen van het land. In landen waar het gemiddelde inkomen laag is, is de infant mortality rate hoog. In landen waar het gemiddelde inkomen hoog is, is de infant mortality rate laag. Zie Blackboard voor de grafiek.
De getallen van de U5MR is bijna te vergelijken met de IMR. Net als bij de IMR, is de U5MR het laagst in Noord Amerika, West Europa, Australië en Nieuw-Zeeland, maar tot tegenstelling bij de IMR is de U5MR ook het laagst in sommige delen van Zuid Amerika, Oost Europa. Net als bij de IMR, is de U5MR het hoogst in Afrika.
Wanneer de U5MR van 2003 vergeleken wordt met die van 1990, blijkt dat de U5MR overal heeft gedaald, behalve in Europa, waar de U5MR hetzelfde is gebleven.
Bij de kinderen die ergens in hun eerste 5 levensjaren dood zijn gegaan, heeft in de helft van de gevallen ondervoeding een rol gespeeld. Specifiekere oorzaken zijn neonatale oorzaken (aangeboren afwijkingen, zoals open ruggetje), long infecties en ziektes die diarree als gevolg hebben.
Het land waar je wordt geboren, heeft invloed op jouw kansen om 65 jaar te worden. In Zweden, Nederland en de Verenigde Staten, heb je een grote kans om de leeftijd van 65 te bereiken. In Polen, Letland en Oekraïne, is de kans kleiner. De kans is het kleinst als je geboren wordt in Gabon, Namibië, Zimbabwe en Zambia. Het aanbod van voeding en de gezondheidszorg speelt hier een belangrijke rol in.
Niet alleen het land waarin je geboren bent en in opgroeit, speelt een rol in hoe jouw leven eruit ziet. Ook de tijd waarin je geboren bent, speelt een grote rol. Culturen veranderen met de tijd en vroeger hadden mensen andere ideeën over de wereld en werden hun levens beïnvloed door andere factoren. Bedenk bijvoorbeeld dat het tegenwoordig heel normaal is om een mobieltje op zak te hebben en dat het erg makkelijk is geworden om in contact te komen met iemand uit Amerika, terwijl dat vroeger niet het geval was.
Wanneer gekeken wordt naar de IMR in de loop van de Nederlandse geschiedenis, blijkt dat de IMR na 1900 begon te dalen. In 1900 was de IMR 250/1000. In 1930 was het 30/1000 en in 2000 nog maar 7/1000. Deze daling is te danken aan verbeterde hygiënische omstandigheden.
In 1600 was de U5MR erg hoog. 400 van de 1000 kinderen stierven voor hun 5de verjaardag. De reden dat er toen zoveel kinderen dood gingen, lag onder andere aan de kwaliteit van het water. Water werd niet gezuiverd. Water werd bijvoorbeeld, uit sloten gehaald, maar door het ontbreken van riolering, was het niet ongewoon dat mensen zich ook zouden ontlasten in de sloot. Het water bracht daarom veel ziektes met zich mee. Vooral in de zomer was het water gevaarlijk. Door het warme weer nam de hoeveelheid bacteriën in het water snel toe.
Een andere reden dat veel kinderen dood gingen, was het ontbreken van een goed alternatief voor borstvoeding. Als de moeder dood was of door andere omstandigheden niet in staat was om borstvoeding te geven aan haar kind, moest gezocht worden naar een oplossing. Een mogelijke oplossing was een zoogster, maar het probleem daarmee was dat een zoogster vaak een eigen kind had dat ook borstvoeding nodig had en er daarom mogelijk niet genoeg melk was voor het tweede kind.
Een ander alternatief voor borstvoeding was dierlijke voeding (melk van dieren), maar dit bracht gevaren met zich mee. Dierlijke voeding verschilt van menselijke voeding en was daarom geen goed alternatief. Dit alternatief werd vooral gebruikt door mensen van een lagere sociale klasse die een zoogster niet konden betalen.
Ondervoeding heeft een rol gespeeld bij de hoge kindersterfte. Diarree dat uitdroging veroorzaakte en daarmee de dood kon betekenen, kwam ook vaak voor. Naast deze factoren, waren er ook ziektes (tyfus, malaria, cholera, tbc, mazelen) die het kind fataal kon zijn.
In 1900 komt er een omslag. Men spreekt dan van Rust, Regelmaat en Reinheid. Mensen worden zich bewust van bacteriën en het belang om kinderen hiervoor te beschermen. Door deze aandacht voor hygiëne, neemt de IMR hierna steeds verder af.
Besproken zijn de invloeden van het land waarin je opgroeit en de tijd waarin je opgroeit. Als laatste zal besproken worden wat jouw geslacht voor invloed kan hebben op je leven. In India speelt jouw geslacht een grote rol in je leven. In India is het voor ouders veel gunstiger om een jongen te krijgen. Hierdoor worden veel meisjes in India gedood of geaborteerd. De gevolgen hiervan zijn dat de verhouding jongens-meisjes in India scheef ligt. Dit heeft verschillende invloeden voor de maatschappij, onder andere kan het bendevorming als gevolg hebben (jongens uit een lage SES die samen gaan klikken).
Ook in China heerst een sterke voorkeur voor een jongen. In China is ook sprake van een kind politiek (moeder en vader mogen maar een kind hebben). Omdat ze liever een jongen hebben, worden meisjes geaborteerd of afgestaan ter adoptie, waardoor ook in China de verhouding tussen jongens en meisjes scheef ligt.
We hebben nu 3 factoren besproken die invloed hebben op ontwikkeling. Nu zal het begrip 'ontwikkeling' verder toegelicht worden. Ontwikkeling kan beschreven worden door middel van een stadiatheorie. Volgens een stadiatheorie moet een kind eerst door een stadium heen voordat het een ander stadium kan bereiken. De verschillende stadia worden vaak gekoppeld aan leeftijden ook al is het wel van belang te onthouden dat niet alle kinderen op dezelfde manier ontwikkelen en dat de leeftijden schattingen zijn (denk bijvoorbeeld aan de stadia van ontwikkeling volgens Piaget).
Binnen stadiatheorieën heb je twee verschillende soorten: equivalent en niet equivalent. Equivalente theorieën zeggen dat wanneer een kind in het derde stadia zit, het ook nog alles kan wat het kon toen het nog in de eerste en tweede stadia zat. Er is sprake van accumulatie van vaardigheden. Niet equivalente theorieën zeggen dat wanneer een kind in het derde stadia zit, het niet alles kan wat het eerst wel heeft gekund. Sommige vaardigheden of eigenschappen gaan verloren.
Een model dat gebruikt wordt om ontwikkeling te beschrijven is het riviermodel van Waddington. In dit model wordt het kind vergeleken met een balletje dat zich bevindt in een hellende watervlak. Het water moet gezien worden als de context waarin het kind opgroeit. De rivierbedding moet gezien worden als de obstakels dat het kind mee maakt. Hoe het balletje precies naar beneden beweegt, is afhankelijk van de golven en door de stroming die het balletje te pakken krijgt. Ook zijn er splitsingen in de rivier. Dit moet worden opgevat als de verschillende manieren dat een kind kan opgroeien.
Dit model heeft voor en nadelen. De nadelen zijn dat het kind gezien wordt als passief terwijl een kind niet alleen beïnvloed wordt door de omgeving, maar zelf ook de omgeving beïnvloedt. Voordelen van de theorie is dat gesproken wordt van kanalisering (door de splitsingen in de rivier). Hiermee wordt bedoeld dat een kind in een land op verschillende manier kan opgroeien (bijvoorbeeld doet HAVO of doet VWO). Een ander voordeel is dat er ook gesproken wordt van equifinaliteit. Dit betekent op hetzelfde uitkomen. Een voorbeeld van equifinaliteit is twee mensen die allebei pedagogische wetenschappen gaan studeren, terwijl de een het VWO heeft gedaan en de andere de HAVO. Ze hebben allebei een andere loopbaan gehad, maar ze kunnen allebei toegelaten worden tot de opleiding pedagogische wetenschappen
College 2
In de theorieën van Vygotsky en Bronfenbrenner speelt sociale interactie een grote rol. Wanneer het kind ouder wordt, gaat zijn omgeving (bijvoorbeeld ouders) andere eisen stellen aan het kind. Ook verandert de omgeving (de ouders worden zelf ook ouder). Hoe het kind naar zijn omgeving kijkt en interpreteert, verandert ook met de tijd. Bijvoorbeeld: hoe een kind naar een auto kijkt verandert met de tijd. Wanneer een kind nog klein is, vergelijkt hij de auto's die hij op straat ziet met de auto's die in zijn speelgoedbak liggen. Wanneer het kind ouder wordt en leert fietsen, ziet hij auto's als bewegende gevaren waar hij voor moet uitkijken. Wanneer het kind volwassen wordt en oud genoeg wordt om zijn rijbewijs te mogen halen, gaat hij de auto alweer op een andere manier zien.
De term 'kritische periode' is belangrijk omdat er vaak over wordt gesproken in de context van kinderontwikkeling. Een kritische periode is een periode wanneer de effecten van iets alleen in die periode plaats kan vinden. Een voorbeeld hiervan is imprinting bij ganzen. Het imprinten moet in een bepaalde periode gebeuren. Als het niet in die periode gebeurt, gebeurt het nooit meer. Bij mensen is het moeilijk aan te tonen of er spraken is van een kritische periode. Er wordt gedacht dat bij mensen meer sprake is van sensitieve periodes dan kritische periodes.
Rites de passages spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van de mens. Een rites de passage markeert een overgang (bijvoorbeeld van kind naar volwassenen) en het verschilt per cultuur wat voor rites de passages er zijn. In sommige culturen wordt de menarche (eerste menstruatie) gezien als een teken van volwassenheid en volgt hierna een rites de passage waardoor het meisje daarna door alle mensen in dat dorp gezien wordt als volwassen vrouw. In veel Westerse culturen zijn de rites de passages vager. Als een meisje menstrueert, wordt ze daardoor niet gezien als volwassen. Het halen van een diploma of een rijbewijs, zijn tekenen van volwassenheid, maar niet iedereen haalt een diploma of een rijbewijs.
Wanneer de eerste menstruatie (menarche) plaats vindt, wordt beïnvloed door de omstandigheden. In Peru, menstrueren meisjes die op zee niveau leven eerder dan meisjes die hoog in de bergen wonen. Dit heeft te maken met het toegang tot eten. Op zee niveau is meer eten dan hoog in de bergen.
In India menstrueren meisjes later dan in het Westen, maar wanneer een Indiase meisje opgroeit in Zweden, is de leeftijd van haar eerste menstruatie vergelijkbaar met die van de Zweedse meisjes. De hoeveelheid voedsel dat beschikbaar is en gegeten wordt, heeft invloed op de menarche.
Pijnbeleving tijdens de bevalling wordt beïnvloed door je cultuur. In culturen waar het niet geaccepteerd wordt om te laten merken dat je pijn hebt, schreeuwen de barende vrouwen niet.
Erikson beschrijft in zijn theorie 3 crisissen waar een volwassenmens mee te maken krijgt. Zie blackboard hiervoor.
Het is te makkelijk om te zeggen dat cultuur over wordt gedragen van hun ouders naar hun kinderen. Ouders spelen een belangrijke rol bij het overdragen van cultuur, maar het is niet zo zwart-wit. Cultuur wordt ook overgedragen binnen een generatie. Pokemon kaarten, bijvoorbeeld, waren een grote rage die niet weg te denken waren van het schoolplein. Onze ouders zijn niet opgegroeid met Pokemon kaarten en hebben dit dan ook niet doorgegeven. Pokemon kaarten zijn onderdeel geworden van de kindercultuur omdat kinderen dit aan elkaar hebben overgedragen.
Ook nieuwe uitvinden hebben invloed op de overdracht van cultuur. Toen onze ouders naar school gingen, bestond internet nog niet. Nu is het niet gebruiken van internet ondenkbaar geworden. Wat wij aan onze kinderen doorgeven, zal verschillen met dat wat onze ouders aan ons hebben doorgeven, door nieuwe uitvindingen die een grote impact hebben op de samenleving.
Kunnen dieren cultuur hebben? Er wordt gedacht dat apen in staat zijn om cultuur te hebben.
Bij het vergelijken van culturen, is het van belang niet etnocentrisch te denken. Hiermee wordt bedoeld dat je niet je eigen cultuur moet gebruiken als maatstaf om andere culturen mee te vergelijken. Dit gebeurt wel. Dit zie je in de term 'ontwikkelingsland' dat impliceert dat 'wij' in een ontwikkeld land wonen en die andere landen nog niet zo goed zijn als die van ons.
Culturen met elkaar vergelijken is erg lastig want waar moet je naar kijken? Een cultuur bestaat uit veel verschillende aspecten. Waar kijk je naar? En als je op een aspect richt (bijvoorbeeld omgang tussen mensen) hoe kan je bepalen wat beter is? Vergelijkingen tussen culturen is vaak lastig omdat sommige culturen individualistisch zijn en andere collectivistisch. Maar twee landen die individualistisch zijn, kunnen ook heel erg van elkaar verschillen.
Het vergelijken van culturen is net zo lastig als het vergelijken van een pitbull met een konijn. Als het gaat om welk dier je liever wilt aaien, ga je waarschijnlijk voor het konijn. Als het gaat om welk dier je beter kan beschermen tegen indringers, kies je voor de pitbull. Welk dier is dan in het geheel beter?
Etnografische studies zijn studies waar de onderzoeker gaat wonen bij de mensen die hij wilt bestuderen. Naast observeren kan de onderzoeker meer data verzamelen door dagboeken te verzamelen of testen en vragenlijsten af te nemen. Bij een hologeistic onderzoek kan een hypothese getest worden door gebruik te maken van data van meer dan 300 verschillende culturen.
Net als bij andere studies, horen etnografische studies ook objectief, betrouwbaar, valide en reproduceerbaar te zijn. Etnografische onderzoeken vinden meestal plaats in culturen waar een andere taal dan de moedertaal van de onderzoeker wordt gesproken. De vertalingen moeten daarom in orde zijn. Er moet sprake zijn van linguïstische equivalentie en semantische equivalentie. Om linguïstische equivalentie te bereiken, wordt gebruik gemaakt worden van terug vertalen. Hier volgt een voorbeeld van een terug vertaling: de onderzoeker heeft interview vragen in het Nederlands, maar wilt dit laten vertalen in het Engels. De onderzoeker laat een vertaler, zijn vragen vertalen naar het Engels. Daarna vraagt de onderzoeker een andere vertaler om de Engelse vragen terug te vertalen naar het Nederlands. Wanneer de terug vertaalde vragen overeenkomen met de originele vragen, is er sprake van linguïstische equivalentie.
Vragen die linguïstisch equivalent zijn, zijn niet altijd semantisch equivalent. Met semantische equivalentie wordt bedoeld dat de vragen hetzelfde betekenen. Bijvoorbeeld de vraag: 'Vind jij jezelf gierig?' betekent in Nederland iets anders dan in Nieuw-Zeeland. Nederlanders en Nieuw-Zeelanders hebben allebei een ander idee van wanneer iemand gierig is.
Culturen kunnen geplaatst worden in een van volgende twee categorieën: individualistisch en collectivistisch. Maar dit is niet altijd makkelijk en het is van belang dat bij dit idee kanttekeningen geplaatst worden. Culturen zijn niet zo zwart-wit in te delen en binnen een cultuur zijn er ook verschillen. Ook is er in een categorie grote verschillen. De VS en Nederland zijn allebei individualistische landen, maar de verschillen tussen deze twee landen zijn duidelijk aanwezig. Dit is te merken wanneer gekeken wordt naar hoe ouders naar hun kinderen kijken. (zie Blackboard voor de verschillen).
Piaget is een bekende naam binnen de ontwikkelingspsychologie. Piaget beschrijft hoe kinderen zich kunnen ontwikkelen door verschillende stadia te beschrijven. De verschillende stadia zijn: sensorimotor stadium, pre-operational stadium, concrete operational stadium en formal operational stadium. Zijn stadia theorie beschrijf kwalitatieve verschillen. Hiermee wordt bedoeld dat hij beschrijft dat eerst dit gebeurt en daarna dit gebeurt.
De volgorde van de stadia zijn invariant. Hiermee wordt bedoeld dat een kind eerst door de sensorimotor stadia moet, voordat het zich in de pre-operational kan bevinden. Een kind kan niet eerst in de formal operations period bevinden, zonder eerst in de andere stadia te zijn geweest. Piaget heeft het over egocentrisme. Een kind in de pre-operational stadia is vaak nog egocentrisch omdat het niet vanuit een andere persoon kan denken. Wanneer een egocentrisch kindje een klasgenoot ziet huilen kan hij denken: “wanneer ik huil, vind ik het fijn wanneer mijn mamma mij troost. Ik ga mijn mamma vragen of zij hem wilt troosten. Dat vindt hij vast wel fijn”.
Een ander belangrijk kenmerk van de schema theorie is de hiërarchische integratie. Hiermee wordt bedoeld dat wanneer een kind bijvoorbeeld de formal operation stadium heeft bereikt, het ook nog steeds alles kan dat het ook kon toen het nog in de concrete operation stadium zat.
Als we de theorie van Piaget gaan toetsen in andere culturen, kunnen we ons afvragen of er kwantitatieve verschillen (de leeftijden die bij de verschillende stadia horen, is dat in andere culturen hetzelfde als in het Westen of anders?) en/of kwalitatieve verschillen (vinden we de volgorde van de ontwikkeling ook terug bij andere culturen?) zullen zijn.
De bergtaak wordt gebruikt om erachter te komen of het kind nog egocentrisch denkt. De bergtaak houdt in dat het kind aan tafel zit. Op de tafel zit een berg met verschillende voorwerpen erop. Tegenover het kind, zit een pop aangeschoven aan tafel. De onderzoeker vraagt wat het kind denkt dat de pop van de berg kan zien. Als het kind de onderzoeker vertelt wat het zelf ziet en dus geen rekening houdt met dat wat het kan zien, niet gezien kan worden door de pop, wordt het denken van het kind bestempeld als egocentrisch. Hier is kritiek op. Het blijkt dat kinderen veel eerder niet egocentrisch denken bij de bergtaak als de vraag anders geformuleerd wordt.
Een kind dat in het concrete-operational stadium zit, heeft besef van conservatie. Een kind dat besef heeft van conservatie, weet dat wanneer eenzelfde stukje klei opgerold wordt, niet uit meer of minder klei is bestaan of dat wanneer water van een glas in een ander glas wordt geschonken, de hoeveelheid niet is veranderd.
Hoe snel het kind besef van conservatie heeft bereikt, kan beïnvloed worden door de ervaringen van het kind. Kinderen die bijvoorbeeld veel spelen met klei, zullen besef van conservatie eerder bereiken.
Hoe snel een kind een bepaald stadia bereikt, is afhankelijk van zijn ervaringen, maar niet alle mensen bereiken de formal operational stadium. In Westerse school, wordt veel nadruk gelegd op abstract en logisch nadenken, terwijl in andere landen er weinig behoefte is aan abstract nadenken. Het is daarom niet raar dat er in sommige culturen, veel mensen dit laatste stadium niet bereiken.
De theorie van Piaget heeft kritiek gekregen. In zijn theorie, benoemt Piaget niet de rol dat ouders of leraren hebben op de ontwikkeling van het kind. In zijn theorie lijkt het alsof het kind alles zelf ontdekt, terwijl meeste kinderen hulp krijgen van ouders.
Kohlbergh is iemand die geïnspireerd was geraakt door Piaget. Net als Piaget, heeft hij een stadia theorie bedacht, alleen gaat zijn stadia theorie over morele ontwikkeling. Zijn theorie heeft ook kritiek ontvangen. Het is onduidelijk wat de relatie is tussen moreel denken en handelen. Volgens de theorie van Kohlberg, krijgt de persoon een dilemma voorgelegd en de vraag hoe de persoon die te maken heeft met dit dilemma, hier mee om moet gaan. Afhankelijk van het antwoord en de redenatie daarachter, kan bepaald worden in welk stadia die persoon zit. Hoe hoger het stadia, hoe hoger de morele ontwikkeling. Een kritiekpunt is heeft te maken met de volgende vraag: wat is de relatie tussen moreel denken en handelen? Het zou namelijk mogelijk zijn dat iemand op een hoog niveau redeneert wanneer de vraag hypothetisch is, maar op een laag niveau handelt wanneer het echt is. De relatie tussen moreel denken en handelen is onbekend.
Ook heeft Kohlberg kritiek gekregen op de steekproef die hij gebruikt heeft om zijn theorie op te baseren. Zijn steekproef bestond uit alleen maar mannen. Je kan je voorstellen dat vrouwen op een andere manier redeneren (met meer gevoel), terwijl mannen mogelijk meer denken aan principes en afspraken. Hierdoor is zijn steekproef niet representatief voor de gehele populatie. Ten tweede, waren al de mannen in zijn steekproef, studenten van de universiteit Harvard. Harvard is een van de beste universiteiten van Amerika en de mensen die daar rond lopen zijn niet representatief voor de gehele populatie.
Ook heeft de theorie van Kohlberg kritiek ontvangen omdat het vanuit een Westers perspectief is ontstaan. In andere culturen, gelden er andere normen en waarden. In sommige culturen, leef je in dienst van een groep en moet je denken aan de hele groep, terwijl in Amerika (individualistische cultuur) je vooral aan jezelf moet denken. De dilemma's die de personen voorgelegd krijgen om uit te kunnen bepalen in welk stadia ze zich bevinden, zijn ook ontstaan uit een bepaalde cultuur. Sommige dilemma's zijn niet relevant in andere culturen.
Vygotsky ging de strijd aan tegen Piaget. Hij was het niet eens met de theorie van Piaget omdat Piaget geen aandacht schonk aan de rol van ouders en leraren. Vygotsky had het over het internaliseren van de eigenschappen van een cultuur. In zijn theorie spelen ouders, leraren en andere die meer kennis bezitten dan het kind een grote rol in de cognitieve ontwikkeling van het kind. Vygotsky had het over de zone van de naaste ontwikkeling. Een kind zit in deze zone wanneer het met de hulp van een persoon, bepaalde taken kan doen, die het niet zou kunnen doen wanneer het alleen is. Cultuur heeft invloed op hoe je denkt doordat elke cultuur je andere instrumenten aanbiedt.
Scaffolding is een belangrijke term in de theorie van Vygotsky. Bij scaffolding, biedt de leraar/ouder/andere persoon een techniek aan het kind waardoor het kind de taak kan doen. Na vaak genoeg te hebben geoefend, kan het kind de taak zelf zonder de hulp van de ouder/leraar.
Hoe weet je waar de zone van naaste ontwikkeling zit van een kind? De zone van naaste ontwikkeling kan je uitrekenen door eerst een kind een toets te laten doen terwijl het hulp krijgt van een persoon met meer ervaring. Daarna moet het kind de toets een keer zelf doen. Het gebied tussen wat het kind kan wanneer het hulp krijgt en wat het kan wanneer het alleen is, is de zone van naaste ontwikkeling.
Het is van belang dat het kind onderwijs ontvangt op een goed niveau (in de zone van de naaste ontwikkeling). Niet te moeilijk (hoger dan de zone van naaste ontwikkeling, motiveert niet), maar ook niet te makkelijk (onder de zone van naaste ontwikkeling, te saai).
In de theorie van Vygotsky, speelt cultuur een grote rol. Cultuur heeft invloed op cognitie en kinderen uit verschillende culturen, zullen op andere manieren redeneren. Het verschil is bijvoorbeeld te zien bij opdrachten op het gebied van classificatie. Kijk naar de volgende woorden (olifant, paard, mens) en bedenk welk woord niet in het rijtje past. Je denkt waarschijnlijk dat het woordje 'mens' niet in het rijtje past omdat een mens geen dier is zoals de olifant of het paard. Iemand uit een andere cultuur kan op een hele andere manier redeneren. Hij kan denken: al deze woorden horen bij elkaar want een mens kan op een paard rijden en op een olifant rijden.
In Westerse landen worden wij op school getraind om na te denken over hypothetische vragen. In andere culturen komt dit niet voor waardoor mensen van deze culturen hypothetische vragen op een andere manier benaderen. Wanneer een vraag gesteld wordt dat niet logisch is (bijvoorbeeld: een man (60 kg) weegt twee keer zoveel als een volwassen olifant. Hoeveel weegt de olifant?) weigeren sommige mensen van niet-Westerse culturen het te beantwoorden. Het is niet dat ze niet in staat zijn om zulke vragen te beantwoorden, maar ze vinden het zo raar, dat ze het niet willen beantwoorden.
In het Westen zijn wij beter bij het onthouden van rijtjes met woorden, terwijl in andere culturen ze beter zijn bij het onthouden van een kaart.
Er staat informatie in het boek dat gelezen moet worden voor dit vak, dat niet klopt. Zie blackboard.
Volgens Vygotsky, wordt de cognitieve ontwikkeling van het kind vooral beïnvloed door wat er op school gebeurd. Rogoff, een Amerikaanse psychologe, kijkt verder dan de invloed van school. Ze had gekeken naar de ontwikkeling van rekenvaardigheden buiten school. Volgens haar, leren kinderen ook door te kijken naar anderen en leren ze veel in informele sferen. Zo kunnen kinderen die op straat opgroeien en niet naar school gaan, ook leren rekenen.
College 3
De bio-ecologische theorie van Bronfenbrenner beschrijft hoe het kind beïnvloed wordt door verschillende factoren. Het kind staat centraal en wordt omringd door een schil. Deze schil wordt weer omring door een andere schil. In totaal zijn er 5 schillen.
De eerste schil, dat het dichts bij het kind zit, heet het microsysteem. In het microsysteem bevinden zich de instellingen en personen waar het kind heel regelmatig en direct contact mee heeft. Dit zijn bijvoorbeeld: de ouders van het kind, zijn school, klasgenoten en kerk.
Om het microsysteemschil, zit de schil van het mesosysteem. Het mesosysteem staat voor de interacties die plaats vinden tussen de microsystemen van het kind. Bijvoorbeeld: het kind gaat naar de kerk en naar school. Kerk en school zijn allebei een microsysteem van het kind. Hoe beïnvloed de kerk, de ervaringen van het kind op school? Hoe beïnvloeden de klasgenoten hoe het kind de kerk ervaart? Hoe beïnvloeden de ouders van het kind, de ervaringen van het kind op school?
Om het mesosysteem zit de schil van het exosysteem. Het exosysteem zijn de instellingen die niet direct invloed uitoefenen op het kind, maar indirect wel. Voorbeelden hiervan zijn het werk van de ouders, beslissingen die worden gemaakt over het openbaar vervoer (denk aan de nieuwe dienstregeling), berichten die wel of niet in de kranten worden geplaatst.
Na het exosysteem komt het macrosysteem. Het macrosysteem is kort samen te vatten als cultuur. Wat wordt belangrijk gevonden? Bijvoorbeeld: in individualistische culturen worden andere vaardigheden gestimuleerd dan in collectivistische culturen.
De laatste schil is het chronosysteem. Het chronosysteem houdt rekening met de tijd. In wat voor tijd leven we en wat voor invloed heeft dat op ons leven? Bijvoorbeeld: we leven op dit moment in een tijd van economische crisis en dat beïnvloedt onze levens. Ook houdt het chronosysteem rekening met je eigen levensgeschiedenis.
Het idee van de bio-ecologische theorie van Bronfenbrenner is dat de schillen die dichter bij het kind liggen, meer invloed hebben op het kind dan de schillen die verder van het kind liggen. Hier is kritiek op. Er zijn mensen die zeggen dat de effecten van cultuur direct zijn en dat onterecht is dat door het model het lijkt alsof cultuur ver van het kind staat.
De bio-ecologische theorie van Bronfenbrenner is een manier om de invloeden van de omgeving op het kind te weergeven. Super en Harkness hebben een andere manier bedacht om de interactie tussen kind en omgeving te weergeven. Super en Harkness hebben het over de ontwikkeling niche (developmental niche). In de biologie spreekt men van een niche wanneer verschillende soorten, in dezelfde omgeving leven, maar op verschillende manieren gebruik maken van de omgeving. In de context van de pedagogiek, wordt mee bedoeld dat ook al wonen ouders en kind in hetzelfde huis, het kind de wereld anders ervaart dan zijn ouders.
De ontwikkeling niche bestaat uit 3 onderdelen: 1.) fysieke en sociale omgeving van het dagelijkse leven (bijvoorbeeld: bij wie woont het kind? In wat voor buurt wonen ze?) 2.) gewoontes bij het opvoeden (cultuur) 3.) de psychologie van de opvoeders. Onder psychologie van de opvoeders vallen ethnotheorieën. Een ethnotheorie zijn ideeën die opvoeders hebben en dit kan de opvoeding beïnvloeden. Bijvoorbeeld: als je gelooft dat kinderen vanzelf leren tellen, zal je niet veel moeite doen om ze die vaardigheid te leren. Onder de psychologie van de opvoeders valt ook gekoesterde waarden (cherished values). Dit zijn eigenschappen die de opvoeder graag wilt vinden in zijn kind. Bijvoorbeeld: een opvoeder kan het heel belangrijk vinden dat het kind creatief is of heel slim is. Ook valt parenting styles onder de psychologie van de opvoeders.
We hebben het net over gehad over welke eigenschappen ouders graag willen zien in hun kind. Hoe zit dat met het selecteren van een partner? Wat voor eisen stellen mensen zich voor het selecteren van een partner?
Hier hield Buss zich mee bezig. Hij had het over de WHR (waist hip ratio). Uit zijn onderzoek blijkt dat mannen een voorkeur hebben voor vrouwen die gevormd zijn als een peer en niet als een appel (dus brede heupen, maar niet te veel buikvet). Buss gelooft dat de evolutie hier een rol bij speelt. Veel buikvet hebben is ongezond en verhoogt de kans op ziektes en diabetes. Hierdoor worden de vrouwen minder aantrekkelijk voor het zorgen voor nakomelingen, waardoor mannen liever een gezondere ‘peer’ vrouw willen.
Als het gaat om een one-night stand, hebben vrouwen een voorkeur voor mannen met een breed boven lichaam. Wanneer ze op zoek zijn naar een vaste partner, vinden ze persoonlijkheid belangrijker.
Er zijn verschillende huwelijksvormen. Welke vorm van het huwelijksvorm het meest voorkomt in een land, is afhankelijk van de cultuur en hoe er gedacht wordt over het huwelijk. In sommige landen is het een taboe om ongetrouwd te blijven of om te scheiden. Bij monogamie, trouwen een man en een vrouw met elkaar. In een polygaam huwelijk is een man met meerdere vrouwen getrouwd. De man trouwt vaak met de zus(sen) van zijn eerste vrouw. Dit wordt sororaal genoemd. Een andere belangrijke term is leviraat. Hiermee wordt bedoeld dat als de man komt te overlijden, zijn broer de huwelijken overneemt. Polyandry is een huwelijksvorm dat niet vaak voorkomt. In dit huwelijksvorm, is een vrouw met meerdere mannen getrouwd. Vaak heeft dit met economische redenen te maken. Wanneer meerdere mannen met een vrouw getrouwd zijn, worden er minder baby’s op de wereld gezet. Dit is economisch gunstig. Bij polygynandry zijn meerdere mannen en vrouwen met elkaar getrouwd.
Wij zijn niet gewend aan het idee dat er vrouwen zijn die getrouwd zijn met een man die meerdere vrouwen heeft en vragen ons waarschijnlijk af waarom en hoe die vrouwen dat vol kunnen houden. Belangrijk is om te beseffen dat deze vrouwen in een ander cultuur leven, waar er sociale druk is om op deze manier te trouwen. Deze huwelijken hebben niet alleen met liefde te maken, maar ook met geld. Soms moeten vrouwen getrouwd zijn om te kunnen overleven.
Hier, in het Westen, hebben we het beeld dat trouwen vrijwillig gebeurt. In India is dit niet het geval; trouwen gebeurd daar vaak onvrijwillig. In India, bepalen de ouders meestal met wie hun kind zal trouwen. In India, wordt 98% van de meisjes niet gevraagd wat ze van een trouwvoorstel vindt. Ze heeft geen keus. Bij de overige twee procent, kiezen de ouders een man uit voor hun dochter, maar heeft zij er wel iets over te zeggen. Bij jongens ligt dit anders. 41% van de jongens kiezen zelf een vrouw uit en vragen toestemming van zijn ouders, terwijl dit helemaal niet voorkomt bij de vrouwen.
Het huwelijk in India, verbindt niet alleen twee personen, maar ook hun families. Over het huwelijk in India, zijn de volgende termen van belang: bruidsprijs (bride price), bruidsschat (dowry) en bruidsdienst (bride service). Zie Blackboard voor de betekenissen van deze termen.
Na het huwelijk, wordt er verhuisd (tenzij het getrouwde stel al samenwoonde). Er is sprake van matrilocatie wanneer de man bij de familie van de vrouw gaat wonen. Bij patrilocatie verhuist de vrouw naar het huis van haar man. Bij neolocatie, verhuist het gehuwd stel naar een eigen locatie. Dit gebeurd veel in het Westen. Dit is duur. Voor de kinderopvang heeft dit nadelen. Bij patrilocatie of matrilocatie, zal er meestal iemand thuis zijn die voor het kind kan zorgen.
Tot betrekking tot vestigingsvormen, zijn er 4 belangrijke termen.
Extended family, joint family, nuclear family en LAT. Zie blackboard voor de betekenissen van deze termen.
Homorelaties werden ook besproken. Er zijn twee soorten homorelaties. In de tijd van de Grieken en Romeinen, bestonden homorelaties in de vorm van een mentorship. Deze relatie was niet blijvend. In deze relatie was er een oudere man, die een seksuele relatie had met een jongere jongen (rond de 17). De relatie duurde maar een paar jaar. Voor de oudere man was het ondenkbaar om een relatie te hebben met een man van zijn leeftijd.
Dit tot tegenstelling tot pathic relationships, die veel langer kunnen duren. In deze relaties, kunnen beide partners van ongeveer dezelfde leeftijd zijn.
En dan is het zover! De vrouw is zwanger geworden!
Sommige vrouwen krijgen tijdens het zwangerschap trek in oneetbare voorwerpen (bijvoorbeeld: krijt, aarde). Dit wordt pica genoemd.
Vroeger werd gedacht, dat als een vrouw tijdens haar zwangerschap een haas zou zien, haar kind dan een hazelip zou krijgen.
Kan je tijdens zwangerschap wel of niet seks hebben? Hoe hier over wordt gedacht kan beïnvloed worden door de ideeën die in een cultuur heerst. Zo worden er in sommige culturen gedacht dat als de zwangere vrouw seks heeft, ze later een tweeling zal baren. Tweelingen zijn in die culturen ongewenst en daarom wordt het afgeraden om seks te hebben tijdens de zwangerschap.
In andere culturen is het andersom. Daar wordt gedacht dat het noodzakelijk is voor het welzijn van de foetus om seks te hebben. De vrouw menstrueert niet tijdens de zwangerschap. Ze dachten dat dit kwam omdat de foetus dat bloed, dat normaal gesproken uitgescheiden wordt, nodig heeft. Naast dit bloed, geloofde ze dat de foetus ook sperma nodig heeft om te groeien en te overleven. In deze cultuur werd het hebben van seks tijdens de zwangerschap gestimuleerd.
Na een zwangerschap volgt er hopelijk de geboorte.
Hoe de geboorte plaats vindt verschilt per cultuur. In Yucatan vindt de bevalling plaats in een hangmat en gaan de moeder en kind, na de bevalling, een week zichzelf afzonderen van de andere mensen.
In de VS vindt de bevalling meestal plaats in het ziekenhuis. De barende vrouw, wordt bijgestaan door medisch personeel. Hoe de bevalling in de VS loopt, kan beïnvloed worden door of de barende vrouw bijgestaan wordt door midwives of door artsen. Artsen zijn vaak ‘trigger happy’, wat inhoudt dat ze opgeleid zijn om keizersnedes te kunnen doen en dit dan ook graag doen.
Men spreekt van teratogenenesis wanneer het kind geboren wordt met een ernstige afwijking. FAS (fetal alcohol syndrome) is een voorbeeld hiervan en wordt veroorzaakt wanneer de moeder teveel alcohol drinkt tijdens de zwangerschap.
College 4
Nu dat het kindje op aarde woont, moet de socialiseren van het kind beginnen. Als eerste zullen we kijken naar ‘slapen’. Hoe een kind zijn nachten door zal brengen, wordt vaak beïnvloed door de cultuur waarin het opgroeit. In sommige culturen is er sprake van co-sleeping (kind en moeder slapen in hetzelfde bed), terwijl in het Westen kinderen vaak een eigen kamer hebben en van hun verwacht wordt hier daar te slapen.
Op blackboard is te zien wat voor adviezen een consultatiebureau ouders geeft om hun kind beter te laten slapen. Het is duidelijk dat het consultatiebureau Westerse ideeën heeft omdat zijn adviezen gebaseerd zijn op het idee dat het kind in zijn eigen kamer moet slapen. Dit wordt gestimuleerd door de gedachte dat het kind onafhankelijk moet worden en daarom eraan moet wennen om alleen te zijn.
Wij vinden het normaal dat kinderen meestal alleen slapen, maar toen een Maya gemeenschap in Guatemala verteld werd over het slaapplan in het Westen, vertelde deze mensen dat ze dat kindermishandeling vinden. Dit omdat zij gewend zijn dat kinderen zeker tot hun negende niet alleen hoefde te slapen.
Er wordt gespeculeerd dat co-sleeping SID (Sudden Infant Death) kan voorkomen. Van belang is om te onthouden dat dit lastig is te onderzoeken omdat nog niet duidelijk is wat de oorzaak van SID is. De gedachte hierachter is dat door co-sleeping het kind minder diep slaapt en vaker wakker wordt. Dit voorkomt contra apneu. Contra apneu is wanneer je op houdt met ademhaling. Gedacht wordt dat SID voorkomt omdat kinderen, wanneer ze diep slapen, niet makkelijk uit hun diepe slaap kunnen komen en daarom ophouden met ademhalen en daardoor komen te overlijden. Als dit klopt en kinderen door co-sleeping inderdaad minder diep slapen en vaker wakker worden, kan co-sleeping SID voorkomen. Van belang is om te onthouden dat dit lastig is om te onderzoeken omdat het nog niet duidelijk is wat de oorzaak van SID is.
In het college werd bakeren besproken. Bakeren bestaat al erg lang; in de Bijbel wordt het besproken. In Nederland werd vroeger gebakerd (kind word gewikkeld in dekens). Dit omdat gedacht werd dat het kind het anders koud zou krijgen en kromme benen en armen zou krijgen. In Nederland werd het kind tot ongeveer 4 maanden gebakerd. Vanaf ongeveer 1750 nam het bakeren af. Dit omdat er gerezen werd naar Afrika en mensen daar zagen dat de kinderen niet gebakerd werden, maar geen kromme benen en armen kreeg. De noodzaak van bakeren nam daarom af.
Bij de Hopi indianen, wordt gebruikt gemaakt van een craddleboard, Het kind wordt bebonden aan een plank en wordt verwikkeld met doeken. Er is onderzoek gedaan naar wat de effecten zijn van bakeren. Worden kinderen hier passief van? Lopen ze later of eerder dan kinderen die niet gebakerd worden? Groeien ze scheef?
Het onderzoek heeft laten zien dat bakeren geen negatieve invloed heeft op de ontwikkeling van kinderen. De leeftijd waarop gebakerde kinderen en niet gebakerde kinderen beginnen met lopen, is vergelijkbaar. Gebakerde kinderen worden niet passief. Wat belangrijk is om te onthouden, is dat gebakerde kinderen niet 24/7 gebakerd zijn. Ze zijn meestal een paar uur per dag ‘los’.
Er kan makkelijk gedacht worden dat gebakerde kinderen, hun spieren niet oefenen. Dit is niet waar. Bij gebakerde kinderen is er sprake van isometrische contractie. Hiermee wordt bedoeld dat de spier kracht levert zonder te bewegen. De gebakerde kinderen, duwen zichzelf tegen de dekens aan. Dit is in tegenstelling to isotone bewegingen waarbij de spieren wel bewegen. Voor isotone en isometrische bewegingen gelden dat het de spiergroei bevordert.
Voeding is natuurlijk belangrijk voor het kindje. De vraag of borstvoeding of melk gemaakt uit poedermelk beter is voor het kindje, is vandaag nog steeds actueel. In de 15de en 16de eeuw, werd heel positief over borstvoeding gesproken omdat gedacht werd dat het helpt bij het ontwikkelen van een band tussen moeder en kind.
Wat vindt de WHO (word health organisation) dat in het heden gedaan moet worden? De WHO adviseert dat kinderen 2 jaar borstvoeding krijgt, waarvan 6 maanden alleen maar borstvoeding (de andere maanden kan borstvoeding gecombineerd worden met flesvoeding). De reden dat de WHO borstvoeding adviseert, heeft te maken met het feit dat voor mensen die arm zijn, poedermelk te duur is en daarom de poeder teveel verdund wordt waardoor het kind niet genoeg voedingsstoffen binnen krijgt. Ook is flesvoeding af te raden wanneer sprake is van onhygiënische omstandigheden (wanneer het water vies is, flessen en spenen niet schoon gemaakt kunnen worden).
Rond 1857 gingen moeders in Rusland massaal aan de flesvoeding. Toen was er sprake van een stijgende IMR (infant mortality rate), dat het gevolg was van het gebruik van de flesvoeding.
In Nederland, is het lastig om borstvoeding te combineren met werk. Na 6 maanden, wordt er in Nederland minder borstvoeding gegeven dan in Zweden. In Zweden hebben de moeders veel langer zwangerschapverlof, waardoor het voor die moeders nog mogelijk is om na 6 maanden veel borstvoeding te geven.
Als het niet mogelijk is voor de moeder, om borstvoeding te geven, kan een wet nurse (iemand die niet de moeder is van het kind, maar het kind wel borstvoeding geeft) ingeschakeld worden. Dit lijkt op allomothering. Allomothering is wanneer de moeder hulp krijgt bij de opvoeding van een ander. In de loop van de geschiedenis en in verschillende culturen, komen allomothers voor. Allomothers zijn belangrijk omdat het voor de moeder vaak lastig is om de opvoeding helemaal zelf te doen.
Volgens Hrdy, kunnen alle vrouwen, ook vrouwen die niet zwanger zijn geweest, borstvoeding geven. Wanneer de tepels lang genoeg gestimuleerd worden, kan de vrouw borstvoeding geven. Wanneer je zelf zwanger bent, gaat het produceren van borstvoeding veel makkelijker en zelfs wanneer een niet zwangere vrouw, melk kan produceren, is het niet veel.
Naast voeding, speelt ook het zindelijk maken van het kind een belangrijke rol in de opvoeding. Er heersen verschillende ideeën over zindelijkheid. In Kenia begint de zindelijkheidstraining erg vroeg. Door middel van klassiek en operant conditionering, kan het kind al na ongeveer 6-8 maanden overdag zindelijk zijn. In Afrika is het voor de moeders meer van belang dat hun kinderen snel zindelijk worden. Ze hebben daar geen luiers. In Nederland, is het minder van belang dat kinderen snel zindelijk worden omdat we luiers hebben die we weg gooien.
De laatste 50 jaar, is de leeftijd van zindelijkheid verschoven (de leeftijd waarop zindelijkheid wordt bereikt, komt steeds later). Dit omdat we het idee hebben dat zindelijkheid vanzelf moet komen en niet gedwongen moet worden. De verschuivende leeftijd waar zindelijkheid bereikt wordt, kan problemen met zich mee brengen voor scholen.
Naast borstvoeding en zindelijkheid, krijgen alle opvoeders te maken met huilen. Er heersen verschillende en tegenstrijdige ideeën over huilen. Aanhangers van de leertheorie geloofde dat troosten niet te vaak gedaan moest worden omdat het kind dan zou leren dat het aandacht krijgt door te huilden. Bowlby is het niet eens met deze gedachte. Bowlby zegt dat het van belang is de moeder op een adequate manier reageert op het huilen van het kind.
In een onderzoek werd het gehuil van baby’s uit Kenia vergeleken met baby’s uit Boston. De baby’s uit (Gussi) Kenia huilde minder dan die uit Boston. Huilbaby’s kwamen niet voor in Kenia, maar wel in Boston. Gedacht wordt dat dit komt omdat de moeders in Kenia, hun baby’s vaker vast hielden dan de moeders uit Boston.
In Gussi, huilen de kinderen minder vaak. Er wordt gedacht dat wanneer een kind uit Gussi huilt, iets ernstigs (ziekte, pijn) aan de hand is en het huilen daarom een betere signaalfunctie is dan het gehuil van een Westerse baby.
In het Westen, wordt nadruk gelegd op face-to-face interactions. In Gussi is dit niet zo. Het is daar niet respectvol om mensen in de ogen te kijken. De kinderen uit Gussi, liggen vaak op de rug van de moeder of vader. Zo leert het kind dat het geen oogcontact moet opzoeken.
College 5
Een consultatiebureau in Nederland zegt dat het noodzakelijk is om baby’s regelmatig op de buik te leggen zodat ze hun nek spieren kunnen trainen. Hier is niet iedereen mee eens. Niet iedereen is het dus altijd eens met advies dat consultatiebureaus geven.
Over groei van kinderen wordt gedacht dat het gemiddelde inkomen van het land voorspellend is voor het wel of niet verschijnen van dwerggroei. In landen waar het gemiddelde inkomen hoog is, komt dwerggroei nauwelijks voor. In landen met een laag gemiddeld inkomen, komt dwerggroei vaker voor. Dit komt omdat hoe hard een kind groeit afhankelijk is van de hoeveelheid voedsel dat beschikbaar is.
Op consultatiebureaus wordt gebruik gemaakt van groeicurves. Aan de hand van een groeicurve, kan gezien worden of een kind te hard of te langzaam volgens de norm groeit. Maar wat is de norm? Dit is lastig vast te stellen.
De WHO zegt ook wat over wat normale lengtes zijn van kinderen. De WHO had onderzoek gedaan en had hierbij kinderen onderzocht van moeders die konden voldoen aan de volgende eisen: ze kwamen uit hogere klassen, rookte niet en gaven borstvoeding volgens de WHO norm. Op basis hiervan heeft de WHO bepaald welke lengtes normaal zijn bij bepaalde leeftijden. Hier is kritiek op. De WHO heeft zich op bepaalde moeders gericht die niet per se representatief zijn voor de samenleving. In plaats van moeders selecteren die aan bepaalde eisen voldoen, had de WHO ook een random steekproef kunnen selecteren.
Terwijl er kinderen zijn die sterven van de honger, zijn er andere kinderen die leiden aan overgewicht. Wanneer is er sprake van overwicht? Om dit te bepalen moet rekening worden gehouden met het gewicht en de lengte van de persoon. Eerst reken je de BMI (Body Mass Index) uit. BMI = gewicht in kilo’s/ (lengte in meters in het kwadraad). Je BMI zegt of je last hebt van overgewicht, een gezond gewicht hebt of aan ondergewicht leidt. Kanttekening: BMI houdt geen rekening met spiermassa. Spieren wegen zwaarder dan vet en kunnen er naar leiden dat iemand met veel spieren volgens de BMI aan overgewicht leidt.
Men spreekt van obesitas wanneer het overgewicht ernstig is (BMI groter dan 30).Tussen 1985 en 2003 zijn de gevallen van obesitas in de Verenigde Staten flink toegenomen. Oorzaken van obesitas en overgewicht zijn: teveel en ongezond eten, teveel en ongezond drinken en te weinig bewegen. Obesitas en overgewicht hebben negatieve invloeden voor de gezondheid. Het vergroot de kans op diabetes en hartziektes en kan leiden tot gewrichtsklachten. In het boek staat dat bij de toename van obesitas, genen een rol spelen. Hier is meneer van der Veer niet mee eens.
Lamb is een onderzoeker in de Verenigde Staten die het had over de rol die vaders in de opvoeding zouden moeten hebben. Hij vindt dat het belangrijk dat vaders een actieve rol spelen bij de opvoeding van hun kind. Vergeleken met vrouwen, doen mannen meer aan stoeien.
Grootouders kunnen ook een rol spelen in de opvoeding van het kind. Grootouders worden dan gezien als alloparents. Grootouders kunnen op de kinderen passen wanneer de ouders moeten werken en kunnen een luisterend oor aanbieden aan het kind, als het kind ruzie heeft zijn ouders. Grootouders hebben al veel meegemaakt in hun leven en kunnen daarom een bron zijn van wijsheid. Jammer genoeg, kunnen grootouders ook conflicten veroorzaken. Ouders kunnen de ideeën van hun (schoon)ouders zien als ouderwets en hier aan ergeren. Grootouders kunnen andere ideeën hebben over de opvoeding en grootouders kunnen het kind makkelijker verwennen omdat ze meer tijd hebben voor het kind, waardoor het kind dezelfde aandacht verwacht van zijn ouders.
In Japan, worden steeds meer verzorgingstehuizen gebouwd. De hoge status van ouderen, verdwijnt langzaam door de groei van steden en steeds grotere nadruk op de jeugd. In de Verenigde Staten is de rol dat de grootouders nemen, afhankelijk van de etnische achtergrond.
Ouderen kunnen gezien worden als een bron van wijsheid. Baltes heeft een onderzoek gedaan waaruit bleek dat wijsheid niet gekoppeld is aan leeftijd. Ouder worden, maakt je niet gelijker wijzer, volgens Baltes. Bij dit onderzoek kunnen kanttekeningen geplaatst worden: wanneer is sprake van wijsheid? Dat is lastig te bepalen.
Elderspeak is een term dat gebruikt wordt om te beschrijven hoe sommige mensen tegen ouderen praten. Sommige mensen praten tegen ouderen alsof ze dom zijn en niet in staat zijn taal goed te begrijpen. Elderspeak kan negatieve gevolgen hebben voor de ouderen.
Kinderen kunnen verschillende temperamenten hebben. Wat het ideale temperament is voor een kind, verschilt per cultuur. Men spreekt van ‘goodness of fit’ wanneer het temperament dat het kind heeft, het temperament is dat gezien wordt als het goede temperament. In Brazilië, wordt een onrustig en aanwezig temperament gezien als een goed temperament. Kinderen die rustig zijn, worden gedoemde kinderen genoemd. Gedacht wordt dat het noodzakelijk is om luidruchtig en aanwezig te zijn om in Brazilië te overleven. Er ontstaat een self furfilling prophecy. Kinderen die rustig zijn, worden gezien als minder geschikt, krijgen daardoor minder aandacht en voeding en komen daardoor sneller te overlijden waardoor de gedachte dat stille kinderen gedoemd zijn wordt bevestigd.
Welk temperament van het kind past het beste bij de cultuur? Dat verschilt per cultuur en is afhankelijk van hoe ze naar het leven kijken. Er zijn drie categorieën bedacht waarin het temperament van een kind in te plaatsen is, maar in de praktijk kan het lastig zijn om een temperament van een kind in een categorie te plaatsen.
In Brazilië spreken ze van een 'gedoemd kind' wanneer het kind heel rustig is. Gedacht wordt dat een rustig kind niet sterk en assertief genoeg is om het te kunnen maken in de wereld. Dit gedoemd kind krijgt minder aandacht en de kans dat dit kind sterft is groter. Hierdoor is er een selffulfilling prophecy ontstaan.
Bij de 'twenty statement tests' komen culturele verschillen naar voren. Bij de twenty statement test, moet je 20 statements die beginnen met 'Ik ben' verder aanvullen. In Amerika, gaan de statements vaker over individuele eigenschappen. In Japan gaan de statements meer over relaties.
Volwassenen uit de VS verklaren hun gedrag door hun persoonlijkheid te beschrijven. Volwassenen uit India doen dit door contextuele factoren te beschrijven. Kinderen uit India en de VS, die nog geen 11 zijn, verklaren hun gedrag door contextuele factoren te beschrijven. Pas na 11 levensjaren gaan ze verschillen.
In een ander onderzoek, komen verschillen als gevolg van verschillende culturele achtergronden, eerder naar voren. In een onderzoek dat gedaan werd in Nederland, werden autochtone Nederlanders vergeleken met Nederlanders met een Turkse of Marokkaanse achtergrond. Hieruit bleek dat de autochtone Nederlanders verschilde van de Turkse en Marokkaanse kinderen en dat deze verschillen al eerder aanwezig waren.
In het Westen, is de scheiding tussen zelfbeeld en zelfwaardering klein, terwijl in meer collectivistische culturen dit niet het geval is. In collectivistische culturen bestaat er een grotere scheiding tussen zelfbeeld en zelfwaardering. Dit kan te maken hebben met dat in Westerse culturen, er meer nadruk ligt op prestaties en dat jouw prestaties afhankelijk zijn van je persoonlijkheid terwijl in niet-Westerse culturen, het minder belangrijk is waar je goed in bent.
Je zelfwaardering kan ook afhankelijk zijn van hoeveel mensen een rol hebben in je leven. Uit een onderzoek blijkt dat kinderen uit Afrika een groter zelfvertrouwen hebben en dit kan mogelijk liggen aan het feit dat Afrikaanse kinderen door meer mensen worden opgevoed dan alleen hun ouders.
Naast zelfbeeld en zelfwaardering, is ook self-efficacy een belangrijke term. Met self-efficacy wordt bedoeld het vertrouwen dat iemand heeft dat hij/zij zal slagen in een bepaalde taak en zijn/haar gedrag zo kan sturen dat een bepaald doel bereikt kan worden. Andere verwoording van self-efficacy: het idee van wat je denkt dat je kan bereiken. Hoe je self-efficacy ontwikkelt, is mede afhankelijk van de cultuur waarin je woont en je ervaringen. Bandura had een test ontworpen waarmee je de self-efficacy van een kind kan meten.
Hall had onderzoeken over adolescentie verzameld en deze uitgebracht. Uit deze onderzoeken verscheen het beeld dat de adolescentie een tijd is van moeilijkheden. In andere culturen, lijkt de overgang naar volwassenheid veel makkelijker te gaan. Mead had onderzoek gedaan in het buitenland en haar boek over de adolescentie in andere culturen, ging in strijd met de bestaande ideeën in Amerika.
Arabs in Isreal, zijn in de minderheid, maar zijn meer tevreden met hun zelfbeeld dan Joodse pubers, die zich in de meerderheid bevinden. Dit laat zien dat de zelfbeeld van iemand niet altijd voorspelbaar is.
Door globalisatie, ontstaan er trends in Nederland die begonnen zijn in een ander land.
Uit een onderzoek dat gedaan werd in 1935, bleken de mannen uit Tchambuli trekjes te vertonen dat wij in het Westen vrouwelijk vinden. De vrouwen in Tchambuli vertonen trekjes die wij in het Westen mannelijk vinden. Door dit onderzoek kan gedacht worden dat temperament en karakteristieken, niet aangeboren zijn, maar mede wordt bepaald door de cultuur waarin iemand opgroeit.
We gaan nu over naar gehechtheid.
Hoe gehechtheid eruit ziet, verschilt per cultuur. In sommige culturen, worden kinderen vooral opgevoed door 2 ouders. In andere culturen, woont het kind niet alleen bij zijn ouders, maar ook bij zijn oma en opa. Het kind kan zich dan ook makkelijker hechten aan deze personen. De stand van de gehechtheid, zegt wat over de relatie. Een kind kan veilig gehecht raken aan zijn vader, maar onveilig gehecht raken aan zijn moeder. De gehechtheid op een jonge leeftijd wordt vaak gebruikt als een voorspeller, maar of dit terecht is een goede vraag. Als je bijvoorbeeld zou zeggen: kinderen die op 1 jarige leeftijd onveilig gehecht zijn, zullen later meer moeite hebben in hun relaties. Is dit terecht? Want als een kind op 1 jarige leeftijd al onveilig is gehecht, zal het kind mogelijk de rest van zijn jeugd onveilig gehecht blijven en dit allemaal bij elkaar zou ervoor kunnen zorgen dat het kind later meer moeite heeft met relaties. Zouden kinderen die op 1 jarige leeftijd onveilig gehecht zijn geraakt, maar op 2 jarige leeftijd veilig gehecht zijn geraakt, ook later meer moeite hebben met hun relaties?
Alle kinderen spelen en kinderen hebben hier baat bij. Het kan kinderen helpen als voorbereiding op een latere rol. Het kan er ook voor zorgen dat kinderen leren onderhandelen en samenwerken.
De distributive justice scale is een instrument dat gebruikt kan worden om de distributive justice iemand te bepalen. Met distributive justice wordt bedoeld wat iemand een eerlijke verdeling van iets vindt. Deze gedachtes van mensen is afhankelijk van de leeftijd van de persoon en de cultuur waarin die persoon opgroeit.
Wanneer iemand je in India helpt, ben je verplicht die persoon ook een keer te helpen. In Amerika bestaat die wederzijdse verplichting minder. In Amerika is het je eigen keuze.
Hoeveel agressie voorkomt, verschilt per land. Waar het verschil van agressie aan ligt, kan moeilijk te verklaren zijn. Er werd een onderzoek gedaan waar twee landen vergeleken werden. De inwoners van beide landen leefde onder dezelfde omstandigheden. Maar de hoeveelheid agressief gedrag in beide landen was niet vergelijkbaar.
Soms handelen ouders op een manier dat onverantwoord overkomt, maar waar er een goede reden achter kan zitten. Zo kunnen moeders hun kinderen 'plagen', maar dit doen om hun kinderen voor te bereiden op de komst van brusjes.
Er bestaan verschillen tussen jongens en meisjes en mannen en vrouwen. Mannen worden vaker als agressief gezien en vrouwen worden vaker als verzorgend gezien. Dit zou kunnen liggen aan hormonen. Mogelijk is er een evolutionaire verklaring voor de agressiviteit van mannen: in de oertijd moesten mannen vechten voor de vrouwen. Ook kan polygamie een verklaring kunnen zijn van agressiviteit. Door polygamie, kan een vrouwen tekort ontstaan waardoor mannen hard moeten vechten voor een vrouw.
Wanneer veel vrouwen een bepaald beroep gaan doen, lijkt het alsof de status en het salaris van dat beroep daalt. Dit is sommige landen, bijvoorbeeld, het geval geweest met het beroep als arts.
Zie blackboard voor de diagram van de diathesis stress model. In dit model wordt beschreven hoe pathogene en salutogene factoren invloed hebben op het mogelijke ontstaan van een ziekte of een stoornis. Salutogene factoren zijn positieve factoren die mogelijk pathogene factoren (slechte factoren) kunnen bufferen. Sommige stoornissen komen niet voor in Westerse culturen, die wel voorkomen in andere culturen.
Het kan lastig zijn mensen van een ander cultuur te diagnosticeren met een stoornis. Er moet rekening worden gehouden met de cultuur waarin die persoon leeft. Soms pakken psychologen het diagnosticeren van mensen verkeerd aan. Zo waren er Cubaanse vluchtelingen die opgepakt werden in de VS en onderzocht werden. Veel van deze Cubaanse vluchtelingen kregen onterecht de diagnose antisocial personality disorder.
De reden dat het lastig kan zijn om mensen van andere culturen te diagnosticeren, is omdat de DSM gebaseerd is op een bepaalde cultuur. Ook verschilt het per cultuur hoe mensen een ziekte uiten. Dit is zelfs het geval met universele ziektes. In sommige culturen wordt er meer gesomatiseerd. Ook de instrumenten die gebruikt worden om een diagnose te stellen, zijn cultuur gebonden.
Hoe gepraat wordt over een ziekte en hoe dit wordt laten zien aan een dokter, kan per cultuur verschillen. Ook hoe je omgaat met de dokter, verschilt per cultuur. In Nederland, zijn dokters en patiënten vrij direct. In andere culturen wordt verwacht dat er eerst gepraat wordt over hoe het gaat met het gezin, voordat ze over kunnen gaan naar de klachten van de patiënt. Wie dokter kan zijn, verschilt ook per cultuur. In sommige culturen willen mensen geen dokter die jong is of een vrouw is. De cultuur waarin je opgroeit, heeft waarschijnlijk invloed op hoe je omgaat met de diagnose en of je hem kan accepteren.
Depressie komt overal ter wereld voor, ook al kan een depressie op verschillende manieren geuit worden. Depressies worden steeds vaker geconstateerd. Waar ligt dit aan? Het zou kunnen liggen aan de verwachtingen die mensen hebben van zichzelf en dat we in een wereld leven waar we snel moeten zijn. Het zou kunnen liggen aan dat er meer gemigreerd wordt en dat migranten vaker problemen hebben. Nog een verklaring is de verschuiving in de diagnostiek. Het is nu ook mogelijk voor psychologen om lichtere varianten van depressies te diagnosticeren, waardoor er ook meer gevallen van depressies zijn.
Depressies komen overal voor, maar hoe een depressie geuit wordt, verschilt per cultuur. In Nederland kan je depressieve mensen horen zeggen dat ze zichzelf niks waard vinden. Dat hoor je niet van depressieve mensen in China. Chinezen somatiseren meer.
Ook schizofrenie komt wereldwijd voor, maar wordt per cultuur op een specifieke manier geuit.
Dementie onderzoeken is erg lastig. Er wordt onderzocht of voeding een rol kan spelen in het voorkomen van dementie, maar hier weet men nog niks met zekerheid. Het verschilt per cultuur, hoe men omgaat met hun ouderen en hoe dementie beleefd wordt.
Er wordt vaak gedacht dat anorexia een Westerse ziekte is, maar onderzoek laat zien dat anorexia niet alleen in Westerse culturen voorkomt. Wel uit anorexia zich op verschillende manieren en kan de oorzaak van anorexia per cultuur verschillen. Er wordt vaak ook gedacht dat anorexia is ontstaan door de Westerse obsessie met slankheid. De Westerse obsessie met slankheid heeft waarschijnlijk een rol gespeeld bij het voorkomen van bepaalde anorexia gevallen, maar kan niet alle gevallen verklaren. Anorexia kwam al voor voordat een slank lichaam gezien werd als het ideale lichaam. Er zijn verschillende mogelijke oorzaken van anorexia. Een voorbeeld hiervan is angst voor seksualiteit. Hierbij kan een vrouw extreem gaan lijnen zodat er bij haar geen borsten ontstaan.
College 6
Het is aan te raden om de sheets op blackboard te lezen. Tijdens het college werden een aantal sheets niet besproken omdat ervan uit wordt gegaan dat die thuis gelezen worden.
Aan het begin van het college werden twee filmpjes laten zien: het eerste filmpje was een stukje van een voorstelling van een cabaretier. Hij vroeg het publiek of je tegen je kinderen zou mogen liegen en gaf voorbeelden van wanneer hij dat zelf doet. Het tweede filmpje was bedoeld om de kijker inzicht te geven in opvoeding en hoe je kan reageren op negatief gedrag van een kind. Beide filmpjes hebben te maken met opvoeding. Opvoeding is breed en is een thema dat buitengewoon veel wordt besproken.
In dit college werd veel aandacht geschonken aan allochtone gezinnen. Er werd verteld dat bij onderzoek en en in de media veel aandacht wordt gevestigd op externe situaties (bijvoorbeeld, hoe doen allochtone leerlingen het op school), maar is er weinig bekend over hoe het thuis gaat met de kinderen. Ook wordt er weinig aandacht geschonken aan de bouwstenen van de cultuur.
In de collegesheets is te zien hoe de Nederlands populatie te verdelen is onder de categorieën autochtoon, Westerse allochtoon en niet-Westerse allochtoon. Ook is te zien hoe de categorie allochtoon verdeeld is. Met Westerse allochtoon wordt bedoeld, een allochtoon die oorspronkelijk uit Europa, Amerika of Oceania komt (de beter verdienende allochtonen, die een grotere kans hebben op een goed betaalde baan). Met overige niet Westerse allochtoon, worden vooral vluchtelingen mee bedoeld.
Wanneer onderzoek wordt gedaan naar etniciteit, geeft het CBS de voorkeur aan dat de respondenten aan zelf identificatie doen. Hiermee wordt bedoeld dat de respondenten zelf bepalen in welk 'hokje' ze passen afhankelijk van welk hokje ze het beste bij ze vinden passen.
In Nederland komen een ouder gezinnen voor. Een ouder gezinnen komen voor bij alle bevolkingsgroepen. Wel komen een ouder gezinnen vaker voor bij de Antillianen. Marokkaanse vrouwen krijgen de meeste kinderen. De positie van Turkse vrouwen/moeders is de afgelopen jaren sterk verbeterd.
Op Blackboard is een tabel te zien van de percentage van kinderen, van verschillende achtergronden, die naar de peuterspeelzaal zijn geweest. Uit dit tabel blijkt dat Turkse en Marokkaanse ouders in 2002 hun kinderen veel vaker naar de peuterspeelzaal hebben gestuurd dan in 1996. Dit komt omdat deze ouders beseffen dat het goed is voor hun kind om ervaring op te doen met andere kinderen en dat de peuterspeelzaal ook de taalontwikkeling kan stimuleren. Uit onderzoek is gebleken dat dit klopt; kinderen die ervaring hebben opgedaan bij een peuterspeelzaal doen het vaker beter dan kinderen die die ervaring niet hebben. Bij de Surinamers, was er ook een stijging, maar niet zo groot als bij de Turken en de Marokkanen. Bij de Antillianen was er zelfs een afname in de percentage kinderen die naar de peuterspeelzaal gingen.
Hoe zit het wanneer de kinderen ouder zijn en niet meer op de peuterspeelzaal of de basisschool zitten? Marokkaanse en Turkse kinderen hebben een grotere kans dan allochtone kinderen om op het VMBO terecht te komen. Vroegtijdig school verlaten komt vaker voor bij allochtonen dan bij autochtonen. Vroegtijdig verlaten van school kan criminaliteit als gevolg hebben. Ook hebben autochtonen een grotere kans op een baan dan allochtone kinderen, zelfs als de allochtoon en autochtoon over vergelijkbare competenties beschikken. Dit zijn problemen waar oplossing op gevonden moeten worden.
Naast problemen op school, hebben allochtonen meer problemen met relaties met hun peers en meer externaliserende problemen. Vergeleken met autochtone kinderen, hebben ze minder emotionele problemen en zijn ze minder hyperactief. Wanneer allochtone kinderen/pubers worden vergeleken met autochtonen van dezelfde leeftijd, blijkt dat allochtone kinderen vaker in aanraking komen met de politie.
Een gevangenisstraf is zelden goed voor de gevangene. De scholen op de gevangenis, zijn meer gericht op voorkomen dat de gevangene elkaar pijn doen en de omgeving vernielen in plaats van goed onderwijs leveren aan de gevangenen. Wanneer de gevangene vrijkomt, is het lastig voor hem/haar om een baan te vinden.
Tijdens het opvoeden van kinderen met een allochtone achtergrond, kan er sprake zijn van dissonantie. In de context van de multiculturele samenleving, wordt daarmee bedoeld dat jongeren te maken kunnen krijgen met botsende normen en waarden (bijvoorbeeld als er thuis sprake is van andere normen en waarden dan op school). Sommige mensen geloven dat kinderen hier moeite mee hebben. Andere mensen twijfelen daaraan. Deze mensen zijn sceptisch over of verschillende normen en waarden bij verschillende situaties echt leidt tot dissonantie en stress. Volgens sommige onderzoekers zijn kinderen goed in staat om te begrijpen dat bij een andere situatie, sprake kan zijn van andere normen en waarden. Ook zijn allochtone ouders, bewust van dat er bij hun thuis sprake is van andere normen en waarden. Dit blijkt uit de interesse die allochtone ouders hebben in de peuterspeelzaal en voorschoolse programma's die hun kinderen deze andere normen en waarden kan leren.
Opvoeding heeft een transactionele karakter. Ouders beïnvloeden hun kinderen, maar de kinderen beïnvloeden ook hun ouders.
Onder parental etnotheorieën wordt verstaan wat ouders belangrijk vinden. Veranderingen in etnotheorieën kunnen snel plaats vinden. Een voorbeeld hiervan is de grote toename van allochtone ouders die hun kinderen naar de peuterspeelzaal sturen omdat ze beseffen dat de peuterspeelzaal vaardigheden kan aanbieden die belangrijk zijn voor het kind.
Uit de praktijk blijkt dat Turkse en Hindoestaanse meisjes vaker zelfmoord hebben geprobeerd te plegen (of hebben gepleegd) dan meisjes met een andere achtergrond. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn. Het kan zijn dat deze meisjes onder strenger toezicht worden gehouden waardoor deze meisjes het benauwd krijgen. Bij deze culturen kan bloedwraak een rol spelen. Gelukkig neemt bloedwraak in het Westen minder extreme vormen aan en zijn de gevallen van bloedwraak, vergeleken met jaren terug, minder extreem geworden.
Veel onderzoeken en mensen zeggen dat bij Turkse en Marokkaanse mensen er meer sprake is van een collectivistische cultuur. Het is verkeerd om hierbij het beeld te creëren dat er bij deze culturen geen sprake kan zijn van individualisme. Zo zijn er Turkse vrouwen in Turkije die willen benadrukken dat niet elk aspect van de cultuur van collectivistische aard is. In Nederland lijkt het dat de Marokkaanse meisjes het goed doen. Ze hebben zich vrijgevochten van hun cultuur. Vaak identificeren ze zichzelf nog wel als een Marokkaan, maar willen ze niet dat hun achtergrond ze tegenhouden om veel te bereiken. Dit is tot tegenstelling met de Marokkaanse jongens; die doen het niet goed.
Kinderen uit migrantenfamilies, doen minder vaak mee met georganiseerde activiteiten buiten het huis (bijvoorbeeld: pianoles, dansles etc.). Een verklaring hiervoor kan zijn dat ouders niet altijd het geld hebben om zulke activiteiten voor hun kinderen te betalen. Bij allochtone gezinnen, is er bij de de meisjes meer sprake van toezicht dan bij de jongens. Bij Marokkaanse gezinnen, komt het vaker voor dat de jongens op straat hangen. We weten weinig over Marokkaanse ouders en wat zij ervan vinden dat hun kinderen meer op straat hangen.
Hedendaagse onderzoek gericht op migrantenfamilies, zijn vaak gericht op specifieke thema's (zie de slides of Blackboard voor deze thema's). Een van deze thema's is etnificatie. Met etnificatie wordt bedoeld wanneer iemand fanatiek zijn cultuur induikt. Specifiek in de context van migrantenfamilies: er zijn jongeren in de immigratiegroep die merken dat hun oude cultuur aan het versloppen is en dit tegen willen gaan door zich te verdiepen in hun cultuur. Dat is een thema dat vaak wordt besproken in onderzoeken.
Etnicifatie kan een reactie zijn op de ondoordringbaarheid van de maatschappij. Uit een onderzoek dat gedaan werd in Duitsland, bleek dat de minderheden en de meerderheid uit dit land vond dat het beter was als de minderheid op zichzelf blijft.
Onder de Surinamers en de Antillianen, is er vaak sprake van een ouder gezinnen. Onder de Turken en Marokkanen is er vaker sprake van werkloosheid, wat het gevolg kan zijn van de afwezigheid van een hoge opleiding.
Het acculturatiemodel van Berry geeft weer hoe de ideeën van de immigrant over zijn culturele identiteit en zijn gedrag naar de meerderheid van het land, invloed heeft op zijn positie in het land. Zie blackboard voor het acculturatiemodel.
In Nederland groeit de meerderheid op met het idee dat een huwelijk tussen neven en nichten niet acceptabel is. In Turkije, bijvoorbeeld, is dit niet het geval. De dorpen daar kunnen klein zijn en daarom hebben de inwoners daar niet altijd een andere huwelijkspartner om uit te kiezen.
Het consultatiebureau kan opvoedingondersteuning aanbieden. In een college dat nog moet komen, zal een filmpje worden laten zien van een Marokkaanse vrouw die naar een consultatiebureau gaat. De wijze waarop ze ontvangen werd en behandeld werd, wekt de indruk dat de vrouw daarna niet meer terug zou willen gaan naar het consultatiebureau. Allochtone moeders zijn grote afhakers wanneer het gaat over consultatiebureaus. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn. Allochtone moeders kunnen zich heel onzeker voelen omdat hun kinderen niet voldoen aan de eisen die gesteld worden door het consultatiebureau. Dit kan liggen aan het feit dat veel hulpverleners niet het onderscheid weten te maken tussen gedragingen die problematisch zijn en gedragingen die anders zijn door de andere culturele achtergrond.
Wanneer er geïnvesteerd wordt in de ouders, kan dit positieve effecten hebben op de kinderen. Als ouders leren sensitief te zijn (of nog sensitiever te worden) kan dit ervoor zorgen dat hun kinderen op het gebied van cognitie hard groeien. Ook heeft het opleidingsniveau van de ouders, invloed op het functioneren van het kind op school.
Interventies kunnen gebruikt worden om te investeren in de ouders. Er zijn vele soorten interventies en niet alle interventies zijn cultuur sensitief. Op dia 18 (zie Blackboard) staat een link naar een Youtube filmpje dat over een interventie gaat. Deze interventie is niet cultuur sensitief. Wanneer een interventie niet cultuur sensitief is, kan het noodzakelijk zijn om de interventie aan te passen.
De redenen dat immigranten immigreren, kunnen verschillen, maar vaak immigreren ze omdat ze denken dat ze dan een beter leven kunnen krijgen. Vaak willen ze dan ook veel doen om ervoor te zorgen dat ze een beter leven krijgen. Dit heet de immigratieparadox. De immigratieparadox geldt vaak niet voor de Antillianen.
Positief pedagogisch programma, ook wel Triple P, genoemd, is een interventie dat uit 6 niveaus bestaat (In Nederland, gaat de interventie maar tot niveau 4 en ligt de nadruk vooral op niveaus 2,3 en 4). Het is een brede interventie dat erop gericht is om ouders te helpen bij de opvoeding. De interventie gaat van breed naar specifiek (elke volgend niveau is minder breed). De Triple P is niet cultuur specifiek omdat het zo breed is. Dat het zo breed is, hoeft niet erg te zijn. Het kan mensen laten nadenken over de opvoeding. Het doel van Triple P is niet alleen gericht op gedrag. Triple P wilt ervoor zorgen dat ouders vertrouwen krijgen dat ze beslissingen kunnen maken in de opvoeding.
College 7
Dit college was een gastcollege, gegeven door een meneer die werkzaam is bij de school of education van de Hebrew University of Jerusalem. Hij weet vooral veel over hoe de immigranten jeugd zich aanpast in hun nieuwe land.
In het college werd multicultural education besproken. Het is belangrijk om de situatie op school te bespreken omdat scholen verschillende kinderen bij elkaar brengen, ook kinderen met een andere achtergrond. Voor allochtone jeugd, kan aanpassen op school veel moeilijkheden met zich brengen.
Als voorbeeld, werd verteld over de situatie in Korea. In Korea is er sprake van een grote culturele diversiteit. Door de lage geboortecijfers in Korea, is dit land mede afhankelijk van arbeiders uit andere landen. Er wonen dan ook veel immigranten in Korea. Helaas is er sprake van discriminatie. De immigranten worden vaak gediscrimineerd door de bevolkingsgroep dat de meerderheid vormt in Korea. Koreaans is geen makkelijke taal om te leren, wat het moeilijker maakt voor de immigranten om goed te functioneren in het land. De percentage immigranten kinderen/tieners die in Korea vroegtijdig school verlaten is hoog. De moeilijkheid van de taal kan hier een rol bij hebben gespeeld.
Eerst hadden besturen van scholen en docenten het idee dat het noodzakelijk is voor immigrant kinderen om te assimileren. Er zijn nog steeds scholen en leraren die zo denken, maar er zijn nu ook scholen die naar de belangen kijken van de immigranten kinderen. Deze scholen proberen rekening te houden met de culturele achtergrond van de kinderen. In plaats van assimilatie, hebben ze het over ruimte creëren voor de bioculturele achtergrond van de immigrantenkinderen.
In de Koreaanse scholen waar rekening wordt gehouden met immigranten kinderen, kan er sprake zijn van een andere klassenindeling. De allochtone kinderen kunnen tijdens sommige dagdelen geplaatst worden in een andere klaslokaal, waar meer aandacht wordt besteed aan het leren van de Koreaanse taal. Andere vakken worden dan weer gevolgd samen met de de autochtone kinderen.
Docenten zouden opgeleid moeten worden op het gebied van multiculturalisme zodat de docenten tijdens hun lessen rekening kunnen houden met de behoeften van de immigranten kinderen.
Immigrantenouders bieden het soms aan om in de klas te staan en te vertellen over hun cultuur.
Bij deze scholen, hebben ze het curriculum aan moeten passen omdat de oorspronkelijke curriculum geen rekening hield met de cultuurverschillen.
Sommige scholen organiseren ook activiteiten om meer aandacht te schenken aan de culturele diversiteit op de school. Voorbeelden hiervan zijn essay wedstrijden met een onderwerp dat te maken heeft met culturele diversiteit of dagen waar kinderen en/of hun ouders eten mee nemen van hun oorspronkelijke land en wat vertellen over dat land.
Wanneer scholen rekening houden met de culturele diversiteit, kan het voordelen hebben. Door de extra taallessen, kunnen immigranten kinderen de Koreaanse taal beter spreken. Wanneer de school ruimte geeft voor culturele diversiteit, kan dit kinderen helpen om hun identiteit op een gezonde manier te creëren. Het is belangrijk om te beseffen dat culturele diversiteit niet alleen gaat over de verschillen in etniciteit. Bijvoorbeeld: er bestaat ook een cultuur onder de dove mensen waardoor zelfs een autochtone doof kind, te maken kan krijgen met meerdere culturen.
Je culturele achtergrond kan invloed hebben op hoe je de wereld ervaart en hoe je over de wereld leert en wat je wilt leren. Bijvoorbeeld: iemand die gelovig is, ziet de Bijbel als een boek met veel antwoorden over het ontstaan van de wereld en kan daarom niet, of minder, open staat voor de evolutietheorie.
Wat zijn de doelen van rekening houden met de culturele diversiteit op school? Scholen willen vaak dat haar leerlingen leren over de verschillende culturen waar de kinderen ook na school mee te maken zullen krijgen. In de VS, had multiculturele onderwijs eerst als doel om de immigranten kinderen goed te assimileren. Nu wordt er anders gedacht. Nu vinden de scholen het belangrijk dat de kinderen niet hun achtergrond helemaal moeten opgeven, maar is er sprake van een aanpak waar rekening wordt gehouden met de achtergrond van het kind.
Hoe scholen om moeten gaan met multiculturele diversiteit is veel besproken in onderzoeken uit de VS. Dit onderwerp heeft ook veel media aandacht gekregen. In VS komt er kritiek op hoe scholen het nu aanpakken van zowel de rechtse mensen en de linkse mensen. De rechte mensen (meer conservatief) vrezen dat multiculturele onderwijs ten koste zal gaan van tijd dat besteed zou moeten worden aan basis vaardigheden zoals taal en rekenen. Ook zeggen ze dat door verschillende culturen aandacht te schenken, er geen verbondenheid zat ontstaan tussen de kinderen in de klas.
Ook van de linkse kant, is er kritiek. Zij vinden dat scholen op een oppervlakkige manier leerlingen les geven over de culturele diversiteit en dat de meerderheidgroep het zo organiseert dat zij in controle blijven. Door de oppervlakkige lessen komen leerlingen niet erachter wat er echt speelt bij de culturen (bijvoorbeeld dat immigranten families vaker een lagere SES hebben dan andere groepen). Een ander kritiekpuntje is dat de effecten van multiculturele onderwijs niet ver genoeg gaan om veranderingen aan te brengen in het sociale systeem.
De kritiek die de rechtse mensen hebben is tegenstrijdig met die van de linkse mensen en andersom ook, want de rechtse mensen zeggen dat multiculturele onderwijs teveel zal veranderen en de linkse mensen zeggen dat multiculturele onderwijs te weinig verandert.
Banks (met African-American achtergrond) was erg gedreven in het willen veranderen van het onderwijssysteem zodat kinderen die zich in de minderheid bevonden, beter onderwijs kunnen krijgen. Hij vindt dat scholen moeten voldoen aan de volgende eisen:
1 Er moet aandacht zijn voor verschillende culturen. Niet alle voorbeelden moeten afkomstig zijn van een cultuur.
2 Er moet aandacht geschonken worden aan hoe kennis wordt opgebouwd en dat hoe de meerderheid van een samenleving tot kennis komt, kan verschillen van hoe minderheid groepen dat doen.
3 Docenten moeten zo les geven dat alle kinderen kunnen genieten van goed onderwijs. Jongens doen het vaak beter dan meisjes in beta vakken. Dit heeft onder andere te maken met hoe de docenten les geven in deze vakken en dat hun manier van les geven niet goed past bij hoe meisjes leren. Ook door een andere culturele achtergrond, kan een manier van lesgeven minder geschikt zijn.
4 Er moet aandacht worden besteed aan het afnemen van vooroordelen. De contact hypotheses zegt dat als je mensen van verschillende achtergronden samen in een groep zet, de vooroordelen zullen afnemen als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
5 De schoolcultuur moet zo zijn dat alle leerlingen zich als gelijk voelen. Ook moeten diagnostische onderzoeken rekening houden met cultuurverschillen zodat een kind, bijvoorbeeld, niet ten onrechte gediagnosticeerd wordt met een leerprobleem wanneer het, bijvoorbeeld, gaat om een taalachterstand.
Er zitten meer immigranten kinderen in het speciale onderwijs, dan verwacht mag worden. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn. Hulpverleners geven aan moeite te hebben met het diagnosticeren van immigrantenkinderen omdat ze niet weten of de problemen die ze ondervinden gevolg zijn van een mogelijke taalachterstand of een mogelijk leerprobleem, waardoor kinderen mogelijk ten onrechte een leerprobleem als diagnose krijgen. Immigranten kinderen groeien vaker op in een lagere SES waardoor hun ouders minder geld hebben om ervoor te zorgen dat hun kinderen het goed doen. Leraren weten niet hoe ze deze groep goed les kunnen geven.
Uit een onderzoek bleek dat het te voorspellen is hoe docenten naar multiculturele kinderen kijken door te kijken hoe het school systeem in elkaar zit. Als het school systeem gericht is op het assimileren van immigranten kinderen, zullen leraren minder rekening houden met de specifieke behoeften van de immigranten kinderen.
Uit een ander onderzoek blijkt dat docenten op school meer assimilatie verwachten dan buiten school. Dus docenten vinden het niet erg als er kinderen zijn die thuis een andere taal spreken, of andere feestdagen vieren, maar wanneer ze lesgeven aan deze kinderen, willen ze dat de kinderen in de klas goed assimileren.
Burn out klachten komen jammer genoeg vaak voor in het onderwijs. De ideeën dat een docent heeft over assimilatie en de ideeën die de school heeft over assimilatie, hebben invloed op hoe ontevreden docenten zijn met hun werk. Leraren die zelf de assimilatie van immigranten kinderen belangrijk vindt en op een school werken waar het bestuur dat ook vindt, hebben de meeste burn out klachten. Leraren die assimilatie minder belangrijk vindt en op scholenl werken waar het bestuur ook zo denkt, ervaren burn out klachten het minst. Zie blackboard voor de tabel.
College 8
College over Jeugdzorg
Er staat een fout in een van de collegesheets van het college over opvoeding. Onder psychosociale problemen staat dat allochtone kinderen minder emotionele problemen hebben dan autochtone kinderen. Dit klopt niet. Allochtone kinderen hebben meer emotionele problemen dan autochtone kinderen.
Tijdens het college werd de oratie genaamd 'Gemiste Kansen' besproken. Er zijn weinig studies die aandacht hebben voor de culturele diversiteit binnen de jeugdgroep van Nederland. Onderzoeken die gedaan worden over allochtone kinderen, gaan vooral over criminaliteit en problemen op school. Hoe allochtone kinderen denken over hun leven, is niet veel onderzocht. Bij studies waar dit wel werd onderzocht, was er sprake van weinig participanten waardoor de generaliseerbaarheid van de bevindingen niet groot is. Het is wel belangrijk dat we meer te weten komen hoe allochtone jeugdigen denken. Zo kan het ons inzicht geven naar waarom allochtone jeugdigen vaker in criminele activiteiten ondernemen. Misschien dat deze jongeren andere normen en waarden hebben?
De jeugdzorg heeft geen wetenschappelijk forum. Een verklaring kan zijn dat de afgelopen 15 jaar veel is veranderd in de jeugdzorg. Hierdoor zijn er niet veel mensen die denken genoeg te weten over de jeugdzorg om zich te gaan mengen in discussies.
Het onderzoek van Vollebergh (haar oratie 'Gemiste Kansen') was gericht op prevalentie van probleemgedrag onder allochtone kinderen. Ze had minder aandacht voor de context van deze problemen. Vollebergh ging met haar onderzoek ervan uit dat de kwetsbaarheid van etnische groepen niet verschilt. Hier is kritiek op. Uit andere onderzoeken blijkt dat allochtone jongeren wel kwetsbaarder zijn. Zo komt schizofrenie vaker voor bij de Marokkanen die in Nederland wonen. Schizofrenie wordt deels veroorzaakt door genetische bagage, maar de omgeving waarin iemand opgroeit en dat wat die persoon mee maakt, speelt ook een rol in het wel of niet krijgen van deze stoornis.
Bij het stress-kwetsbaarheidsmodel wordt stress en context op een hoop gegooid. Ook hier is kritiek op. Context kan stress veroorzaken, maar dezelfde context kan ook een aangrijpingspunt zijn waaruit een oplossing kan ontstaan.
In het stress-kwetsbaarheidsmodel bestaat er een belangrijk verschil tussen het kwetsbare kind en het niet kwetsbare kind. Een kwetsbaar kind kan probleemgedrag gaan vertonen als gevolg van stress, terwijl een niet kwetsbaar kind onder dezelfde omstandigheden (en stress) geen probleemgedrag zal vertonen.
Elk etnische groep, zal kinderen bevatten die kwetsbaar zijn en kinderen bevatten die minder kwetsbaar zijn. Hoeveel stress een kind zal ervaren, hangt af van verschillende factoren. Kinderen die ouders hebben die in een ander land zijn opgegroeid, kunnen te maken krijgen met ideeën van een collectivistische cultuur. Dit kan botsen met ideeën die in onze individualistische cultuur heersen, wat stress kan veroorzaken. Ook kan de etnische achtergrond van een persoon invloed hebben op, bijvoorbeeld, macho gedrag.
Hoe jongens en meisjes omgaan met discriminatie is verschillend. Meisjes geven zichzelf de schuld, terwijl jongens vaker iets of iemand anders de schuld geeft. Natuurlijk gaan niet alle jongens en alle meisjes op dezelfde manier om met discriminatie, maar meisjes geven vaker zichzelf de schuld en jongens doen dat vaker niet. Deze informatie over discriminatie, is deel van de oratie van Vollebergh. Er kunnen vraagtekens geplaatst worden bij hoe aanneembaar deze informatie is. Vollebergh had nadat ze haar onderzoek had gedaan, deze feiten 'ontdekt'. Ze had niet specifiek de vraag 'Geven meisjes vaker zichzelf de schuld wanneer ze te maken krijgen met discriminatie?' onderzocht waardoor het verstandig is als er een onderzoek komt dat als doel heeft te toetsen wat Vollebergh heeft gezegd.
Volleberg heeft verschillen gevonden in hoe jongens en meisjes omgaan met discriminatie, maar ook binnen de groep 'meisjes' en 'jongens' bestaan verschillen. Er zijn verschillende manieren dat om kan worden gegaan met discriminatie en ze hebben ook andere consequenties.
Een manier van omgaan met discriminatie wordt beschreven in het rejection-identification model. De mensen die met dit model beschreven worden, kunnen baat hebben van de discriminatie. De disriminatie zorgt in dit geval niet voor schaamte, maar heeft als gevolg dat de persoon zich meer gaat verdiepen in de zijn cultuur en trots wordt op zijn achtergrond. Hierdoor krijgt de persoon meer zelfvertrouwen. Door de discriminatie gaat de persoon meer contact hebben met zijn familie waardoor de persoon gelukkiger wordt.
Er is sprake van engagement coping wanneer de gediscrimineerde persoon actie onderneemt nadat hij/zij zich gediscrimineerd voelt. Engagement coping is een actieve vorm van coping. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld een melding maken van discriminatie. Engagemen coping kan ook een nadeel hebben. Het kan leiden tot het herkauwen van incidenten waarin de persoon gediscrimineerd werd waardoor dit stress oplevert. In het geval van hedendaagse Nederland, worden allochtonen aangeraden om engagement coping als hun manier van coping te gebruiken. Disengagement coping, waarbij de persoon dus niet actief is en niet actie onderneemt om de discriminatie te stoppen, wordt in de context van hedendaagse Nederland afgeraden. Disengagement coping is wel verstandiger dan engagement coping op het moment dat het gevaarlijk kan zijn om in opstand te komen. Bijvoorbeeld: tijdens de tweede wereld oorlog waren er veel Joden die gevlucht waren. Dit is een voorbeeld van disengagement coping en in de context van de tweede wereld oorlog, was dat ook verstandiger dan in opstand komen.
De jeugdzorg en de andere zorg dat Nederland aanbiedt is niet perfect. Er zijn problemen. Protoprofessionalisering is een daarvan. Deze term houdt in dat er mensen zijn die denken dat ze ergens veel verstand van hebben, terwijl dat niet zo is. Een ander probleem is dat in de hulpverlening vaak niet breed genoeg wordt gekeken. Er wordt, bijvoorbeeld, alleen gefocust op het probleemgedrag van het kind en wat daar aan gedaan kan worden, maar niet naar de problematische thuissituatie waarin het kind opgroeit. Onze samenleving is multicultureel, maar niet alle hulpverleners weten hoe ze om moeten gaan met mensen die een andere culturele achtergrond hebben. Wanneer behandelaars vanuit hun eigen cultuur kijken, is het mogelijk dat ze niet in staat zijn hun allochtone cliënten te helpen.
Jeugdzorg is aan het veranderen. Jeugdzorg wordt een verantwoordelijkheid van de gemeente. Het voordeel hiervan kan zijn dat de zorg dichter bij de cliënt komt en beters afgestemd kan worden op de behoeften van dat gedeelte van het land.
Als pedagoog kan je te maken krijgen met medici, bijvoorbeeld de huisarts. Huisartsen mogen kinderen verwijzen naar de jeugd-ggz, maar huisartsen mogen geen vertrouwelijke informatie doorgeven wat erg frustrerend kan zijn voor pedagogen en andere mensen die werkzaam zijn in de hulpverlening.
Als je een opleiding volgt op het gebied van zorg, onderwijs of hulpverlening, is de opleiding volgens de wet niet verplicht om aandacht te besteden aan interculturele aspecten. Hier is kritiek op. Sommige willen hier verandering in. Heel Nederland heeft te maken met allochtonen. Er zijn gemeentes waar weinig allochtonen wonen. Deze gemeentes zeggen dat zij zich daarom niet bezig hoeven te houden met allochtonen. Dit klopt niet. In gebieden waar er weinig allochtonen zijn, kunnen er wel mensen wonen die een negatief beeld hebben van allochtonen of mensen die extreem nationalistisch zijn.
College 9: meertaligheid
Als ouders willen dat hun kind meertalig wordt opgevoed, kunnen ze al voordat het kind is geboren, nadenken over hoe ze dit kunnen bereiken. Een kind meertalig opvoeden vereist veel tijd, energie en een strategie. Het is een uitdaging waar niet alle ouders in slagen.
Er was een studie gedaan in Zweden waar gekeken werd naar een stellen die op het punt stonden een kind te krijgen. De man uit elk van deze stellen, sprak een taal dat zijn partner niet kon verstaan. 95% van deze vrouwen gaf aan meertaligheid te willen stimuleren. Na een paar jaar werden deze stellen weer onderzocht. Wat bleek? Maar 35% van de gezinnen deden pogingen om het kind meertalig te stimuleren. Waarom is dit percentage zo laag vergeleken met de 95%? Geen gezin is hetzelfde, maar over het algemeen blijkt dat een meertalige opvoeding moeilijker te realiseren is dan eerst gedacht werd. Als, bijvoorbeeld, de vader een taal spreekt dat de moeder niet verstaat, kan het door de gebrekkige kennis van de moeder van die andere taal, erg moeilijk zijn om die taal te gebruiken tijdens de opvoeding. In zulke gevallen wordt gekozen voor een taal die ze allebei begrijpen. Kortom: ouders hebben de goede intenties, maar niet altijd de juist middelen.
Tweetalige opvoeding heeft consequenties voor de taalontwikkeling van het kind. Wanneer een kind vanaf het begin van zijn leven meertalig wordt opgevoed, zal het kind rond de leeftijd 3 en 4 een kleiner woordenschat hebben in een taal vergeleken met een kind dat maar met een taal wordt opgevoed. Bijvoorbeeld: een kind dat Nederlands en Engels spreekt, zal op 3 jarige leeftijd een kleiner woordenschat hebben in het Nederlands dan een kind dat alleen Nederlands spreekt.
Wanneer naar de kennis van concepten wordt gekeken, ziet men een ander patroon. Als je zou kijken naar een kind dat Engels en Nederlands spreekt, zal je waarschijnlijk ontdekken dat het kind meer concepten kent dan een alleen Nederlands sprekend kind.
Voor meertalige kinderen, kan het moeilijker zijn om goed te functioneren op school omdat ze de instructies minder goed begrijpen en minder goed kunnen communiceren. Scholen zien meertalige opvoeding niet als een uitdaging, maar als een probleem. Sommige leerkrachten verdiepen zich niet voldoende in de achtergrond van het kind, waardoor ze niet begrijpen waar mogelijke problemen vandaan komen. Een veel voorkomend probleem bij kinderen die meertalig worden opgevoed, is de moeite die ze hebben met het onderscheiden van klanken. Wanneer een kind leert lezen, kan zijn kennis van de andere taal het moeilijker maken voor het kind om goed te leren decoderen en lezen. Als de leerkracht hier bewust van is, kan ze hier rekening mee houden en mogelijk het probleem oplossen.
Twee talen kunnen spreken, betekent niet dat beide talen in elke context even veel wordt gebruikt. Bijvoorbeeld: een kind kan thuis Turks spreken, op school Nederlands spreken. Hierdoor kan het niveau van de taal verschillen, maar ook de gewoonten omtrent die taal.
Het kind onderdompelen in meerdere talen kan gelijktijdig beginnen of op een sequentiële manier plaats vinden. Wanneer een kind vanaf het begin van zijn leven, te maken krijgt met twee talen, spreekt men van gelijktijdige verwerving van twee talen. Wanneer een kind eerst een taal leert, en bijvoorbeeld pas na 3 jaar ook te maken krijgt met de tweede taal, spreekt men van sequentiële verwerving. Als de tijd tussen de eerste en tweede taal minder is dan 9 maanden, spreekt men niet van sequentiële verwerving maar van gelijktijdige verwerving.
De verwerving van taal kan op twee manieren plaats vinden: informele taalverwerving en formele taalverwerving. Voorbeelden van informele taalverwerving is voorlezen, het zien en luisteren van TV-programma's, het lezen van boeken. Bij informele taalverwerving, is het kind niet bewust bezig met de regels van de taal, maar wordt aan het kind laten zien hoe de taal gesproken of geschreven moet worden. Formele taalverwerving vindt plaats tijdens taallessen op school of als je jezelf bezig houdt met, bijvoorbeeld, de grammatica regels van de taal.
Wanneer ouders ervoor kiezen om hun kind meertalig op te voeden, kunnen de ouders dit op verschillende manieren aanpakken. Een zo'n manier is de een ouder- een taal aanpak. Zoals de naam al doet vermoeden, houdt deze aanpak in dat elke ouder consequent een taal spreekt. Werkt deze aanpak? Er zijn studies waarbij deze aanpak als positief wordt beschouwd. Er zijn ook studies waar deze aanpak niet lijkt te werken. Waar ligt het verschil aan? De reden dat de een ouder- een taal aanpak niet altijd werkt, komt omdat deze aanpak lastig is wanneer de ouders meerdere kinderen hebben. Alleen wanneer het stel een kind heeft, lijkt deze methode te werken.
Codeswitching komt vaak voor bij mensen die vloeiend zijn in meerdere talen. Het gespreksonderwerp kan invloed hebben op de mate waarin aan codeswitching wordt gedaan. Bepaalde onderwerpen zijn makkelijker te bespreken in een taal. Ook met wie je praat heeft invloed op de hoeveelheid codeswitching. Als je met iemand praat die je vertelt dat hij goed Engels kan en jij kan ook goed Engels, wil je misschien je gesprekspartner duidelijk maken dat je ook goed Engels kan door niet helemaal naar het Engels te schakelen, waar wel, bijvoorbeeld, een paar Nederlandse woorden te vervangen met Engelse woorden of de Nederlandse woorden te ver-Engelsen. Meertalig jonge kinderen switchen vaak, maar als de omgeving dit niet waardeert, zullen ze het minder gaan doen.
Welke redenen bestaan er om je kind meertalig te willen opvoeden of om een tweede taal te willen leren? Ten eerste kan er sprake zijn van ideologische wens. Een opa die zijn kleinkind Arabisch leert, omdat de Koran in het Arabisch is geschreven, is hier een voorbeeld van. Er bestaan ook zakelijke redenen. Als je een bedrijf wilt beginnen in Amerika, is het kunnen verstaan van Engels belangrijk. Je kan ook persoonlijke redenen hebben om een tweede taal te willen leren. Je leert iemand kennen die een andere taal spreekt of je leert een taal om bepaalde literatuur nog beter te kunnen begrijpen.
Vaak hoor je dat wanneer je een bepaalde leeftijd hebt bereikt, het lastig is om een nieuwe taal op native speaker niveau te kunnen spreken. Dit klopt niet helemaal. Als je als volwassenen erg gemotiveerd bent om een taal te leren, is het mogelijk om een nieuwe taal goed te leren. Wel is het zo, dat kinderen makkelijker een nieuwe taal leren en minder tijd nodig hebben om de nieuwe taal onder de knie te krijgen.
Vroeger werd gedacht dat meertalige mensen dommer zijn omdat de twee talen teveel ruimte op zou nemen in de hersenen waardoor er niet genoeg ruimte overbleef voor ander cognitieve functies. Dit klopt niet.
Tegenwoordig wordt tweetaligheid meer positief belicht. Verschillende onderzoekers beweren dat tweetalig zijn voordelen heeft. Tweetaligen zouden meer bewust zijn van het feit dat taal abstract is. Ook zijn er onderzoekers die geloven dat het beheersen van meer dan een taal, positieve effecten heeft op cognitieve vaardigheden.
De 'common underlying profiency model' beschrijft hoe eerdere ervaringen op het gebied van taalverwerving, een kind kan helpen om een nieuwe taal te leren. Bijvoorbeeld: een kind dat goed Engels kan die Nederlands leert, kan gebruik maken van het Engels om Nederlands te leren.
In de drempeltheorie van Cummins, worden drie niveaus van taalbeheersing beschreven. Als iemand twee talen heel goed beheerst, zit hij op het hoogste niveau.
Er zijn mensen die in de gevangenis werken, en vinden dat elke gevangene een taaltoets moeten afnemen omdat ze ervan overtuigd zijn dat gevangene vaker te maken hebben met een taalachterstand. Er zijn ook onderzoekers die geloven dat de resultaten van een taaltoets een mogelijke voorspeller kan zijn voor mogelijke problemen. Uit verschillende onderzoeken blijkt er een verband te bestaan tussen verstoorde taalontwikkeling en minder goed functioneren in de maatschappij.
Ouders weten veel over hun kind en het is daarom van belang als hulpverlener goed te luisteren naar de ouders. Het is ook belangrijk te beseffen dat wat ouders problematisch vinden afhankelijk is van de cultuur waarin ze leven. Iets wat zij problematisch vinden, kan door andere mensen niet als problematisch gevonden worden.
Nu wordt de literatuur besproken dat samen met dit college bestudeerd moet worden. In een onderzoek werd de taal die gebruikt werd tijdens het lezen onderzocht. Dit onderzoek werd gedaan bij een ouder die in Nederland woonde en Papiamento als moedertaal had. De taalkeuze was afhankelijk van verschillende factoren (zie Blackboard). Wat uit dit onderzoek opviel was dat de kinderen meer Nederlands spraken dan hun moeder. Dit verschijnsel is niet uniek voor dit onderzoek. Wanneer geïmmigreerd wordt, vindt er vaak een taalverschuiving plaats. De kinderen van de gemigreerde ouders spreken de taal dat gesproken wordt door de meerderheid van het land, beter dan hun ouders. Met elke opvolgende generatie, wordt de taal van land van afkomst minder gesproken. In Nederland zijn er twee etnische groepen die hier een uitzondering op zijn: de Chinezen en de Turken.
Voorlezen is een goede manier om de taalverwerving van het kind te stimuleren. Er zijn verschillen gevonden tussen etnische groepen in Nederland en de manier waarop ze voorlezen. Het lijkt alsof de minderheden in Nederland meer moeite hebben met voorlezen aan hun kinderen, terwijl deze ouders vaak wel gestimuleerd worden om voor te gaan lezen. Het is goed dat ouders gestimuleerd worden om voor te lezen, maar het is ook van belang dat ouders leren hoe ze dit goed kunnen doen.
Het diagnosticeren van de taalontwikkeling van tweetalige kinderen, kan erg lastig zijn. Als een meertalig kind, moeite heeft met een taal, ligt dit dan aan zijn tweetalige opvoeding of heeft het een taalstoornis? Het is belangrijk om kinderen niet gelijk in een hokje te plaatsen, maar om de context waarin ze opgroeien te bekijken. In de collegesheets is een diagram te zien, waaruit duidelijk wordt dat er veel verschillende factoren zijn die een rol spelen in hoe een kind een taal verwerft. Eetgewoontes is hier een voorbeeld van. Als je om de tafel zit en er wordt met elkaar gepraat, zal het kind op een andere manier bezig zijn met taal dan wanneer voor de TV gegeten wordt.
Wanneer je met kinderen werkt, kan bepaald gedrag reden zijn om aan de bel te trekken. Jammer genoeg, zijn er meertalige kinderen die onterecht verwezen worden naar de hulpverlening omdat bepaald gedrag als problematisch wordt gezien, wanneer dat niet het geval is. Taalvermenging is hier een van. Taalvermenging wordt vaak gezien als slecht, terwijl dat niet het geval is. Dit is ook het geval voor codeswitching. Men spreekt van fossilisatie wanneer iemand woorden gebruikt die niet meer gebruikt worden (ouderwetse woorden gebruiken). Sommige kinderen ondergaan een stille periode. Dit is wanneer een kind geplaatst wordt in een context, waar een taal gesproken wordt waar het kind niet bekend mee is. Het kind blijft dan stil en observeert alleen maar. Ook dit hoeft geen aanleiding te zijn tot een verwijzing.
Hulpverleners kunnen gebruik maken van verschillende instrumenten om de taalvaardigheid van een kind te meten. De norm-referenced standardizen measure is niet geschikt om het niveau van een meertalig kind te bepalen omdat deze measure gebaseerd is op de taalontwikkeling van kinderen die maar met een taal te maken hebben. Voor meertalige kinderen zijn criterion referenced measures, language processing measures, dynamic assessment en sociocultural approach meer geschikt. Er is kritiek op de language processing measures omdat het meer bezig houdt met executieve functies in plaats van met taal.
Bij de sociocultural approach wordt goed gekeken naar de omgeving waarin een kind opgroeit. De RIOT lijkt op de sociocultural approach, maar biedt meer structuur aan voor de hulpverlener.
College 10: diagnostiek
Om iemand met een andere culturele achtergrond te kunnen diagnosticeren, is het van belang om gebruik te maken van toetsen die rekening houden met de culturele achtergrond van de persoon. Een al bestaande toets kan aangepast worden. Om dit te laten gebeuren, moeten er twee dingen gebeuren: adoption en adaptation. Hierbij heb je inzet nodig van geschikte vertalers en deskundigen op het gebied. Met adoption wordt vertaling bedoeld. Twee toetsen kunnen linguïstisch equivalent zijn, maar dat wilt niet zeggen dat de een dan hetzelfde toetst als de ander. Om ervoor te zorgen dat een vertaalde toets ook hetzelfde toetst, moet adaptation plaats vinden. Als een test, bijvoorbeeld, het werkgeheugen van een kind wilt toetsen, maar de ene taal is ingewikkelder dan de ander, moet na de vertaling van de toets, het verhaal van de ingewikkelder taal aangepast worden zodat beide toetsen even veel werkgeheugen vereisen.
Het komt zelden (of eigenlijk gewoon niet) voor dat een toets, nadat het vertaald is en aangepast is, gelijk goed is. Wanneer de toets voor de eerste keer aan personen wordt voorgelegd, wordt ontdekt dat bepaalde vragen of onderwerpen van de toets niet de reactie uitlokt die verwacht wordt. De toets moet dan weer aangepast worden.
In de jaren 80 was er in Nederland veel interesse in de ontwikkeling van meetinstrumenten in de diagnostiek dat aangepast zou zijn aan de personen met een andere culturele achtergrond. Er waren toen ook een aantal toetsen (o.a. Een taaltoets) ontwikkeld met allochtonen als doelgroep. Deze toetsen waren ook bijgeleverd met normen.
Vandaag zijn er maar 10 toetsen in de diagnostiek gevonden, die allochtonen op een juiste manier kan toetsen. De wil voor meer geschikte toetsen was er wel, maar het geld en de mensen die bereid waren zo'n toets te maken niet. Een al bestaande toets vertalen en bewerken, kost veel geld en vereist veel tijd. Uitgeverijen willen/kunnen het risico niet nemen om veel geld te investern in het ontwikkelen van een toets dat relatief weinig mensen zal helpen.
Clinici die willen helpen, denken dat te doen door diagnostisch te gaan toetsen. Helaas blijven normen een probleem. Een genormeerde toets is vaak niet gebaseerd op allochtonen, waardoor de normen die bij die toets horen niet gebruikt kunnen worden.
Er bestaan verschillende intelligentie toetsen. Een daarvan is de Kaufman ABC II. Het voordeel van deze toets is het ontbreken van een kennistoets, waardoor het makkelijker te gebruiken is voor allochtonen. Er bestaat namelijk een verband tussen een kennistoets en het onderwijs dat gegeven wordt in dat land. Als iemand uit Turkije een Nederlandse kennistoets zou nemen, zou hij het waarschijnlijk niet goed doen, terwijl hij een intelligentie in Turkije met veel betere resultaten kan afleggen.
De Kaufman ABC II lijkt daarom geschikt om kinderen uit andere culturen te toetsen, maar dit bleek toch niet zo makkelijk te zijn. In een studie dat gedaan werd in India, werd deze IQ test gebruikt en er werd ontdekt dat er moeilijkheden waren met de testafname. De kinderen reageerde anders op bepaalde vragen vergeleken met een Nederlands kind en dat is niet de bedoeling. Ook was de omgeving in India niet ideaal. De onderzoekers hadden geen toegang tot een rustige klaslokaal om daar de toets te laten afnemen en werden gedwongen om gebruik te maken van een stinkende bezemkast.
De testinhoud moest ook aangepast worden (adaptation). Zie blackboard voor specifieke voorbeelden. De toets moest aangepast worden zodat dezelfde vaardigheden vereist zijn als de originele toets. Ook moesten items met een grote culturele lading aangepast of uitgesloten worden. Zo begrepen de kinderen uit India de afbeelding van de dief, zoals wij hem kennen in Nederland, niet, waardoor de dief anders afgebeeld moest worden.
Uit het onderzoek kwam naar voren, dat meer aanpassingen gemaakt moesten worden dan eerst verwacht werd. Ook is het noodzakelijk dat de clinici die de toets voorlegt, genoeg kennis heeft van de achtergrond van het kind. (Bijvoorbeeld: wat voor onderwijs volgt het kind? Hoe zit de curricula van zijn school in elkaar?). Uit andere onderzoeken bleek dat de uitkomst van de conservatietoets van Piaget, sterk afhankelijk is van hoe de toets wordt afgenomen. Dit kan ook gelden voor andere toetsen. Clinici moeten hier rekening mee houden.
De culturele competentie van clinici bestaat uit vier domeinen. (zie blackboard). Het is van belang dat je niet alleen kijkt naar de culturele achtergrond van de persoon die je onderzoekt, maar ook naar je eigen culturele identiteit. Als je naar je eigen culturele achtergrond kijkt, ontdek je hoe een identiteit opgebouwd wordt, waardoor je makkelijker kan inleven in de cliënt.
Je hoeft niet alles wat een cliënt je vertelt, goed te vinden of er mee eens te zijn. Culturen verschillen. Mensen verschillen. Wat wel belangrijk is dat je niet ontkent dat er verschillen zijn en ruimte schept voor alles wat de cliënt je vertelt. Beoordeel mensen ook niet op basis van hun uiterlijk. Ga niet ergens vanuit, maar onderzoek wat er aan de hand is.
Tijdens het diagnosticeren is het van belang gedurende het hele proces, ruimte te scheppen voor cultuur gerelateerde onderwerpen. Ook is het van belang tijdens het proces aan zelfreflectie te doen zodat je kan bedenken hoe je wellicht overkomt op de cliënt.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1025 |
Add new contribution