Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
- College 1: inleiding en regulatieve cyclus
- College 2; Psychometrische kwaliteit van testen
- College 3; Handelingsgerichte Diagnostiek
- College 4; Schatting van intelligentie bij kinderen
- College 5; Diagnostiek in de onderwijsleersituatie
- College 6; Diagnostiek binnen de residentiele setting
- College 7; Neuropsychologische diagnostiek
Algemeen;
College 1: Inleiding en regulatieve cyclus
College 2: Psychometrische kwaliteit van testen
College 3: Handelingsgerichte diagnostiek
College 4: Schatting van intelligentie bij kinderen
Specifiek;
College 5: Diagnostiek in de onderwijsleersituatie
College 6: Diagnostiek in de residentiele instelling
College 7: Diagnostiek in het ziekenhuis
College 1: inleiding en regulatieve cyclus
De regulatieve cyclus is een belangrijke richtlijn voor methodisch werken en kritische reflectie, dit is belangrijk voor ons ontwikkelingspsychologen.
Regulatieve cyclus: Een aantal op elkaar volgende stadiums die gericht zijn op veranderingen. Het is belangrijk de stappen te volgen, deze volgen elkaar namelijk op en zijn probleem oplossend.
- Probleemherkenning. (Vaststellen dat er een probleem is, onderdelen van het probleem, herkennen probleem, kijken of hulpvraag bij cliënt aansluit, is de cliënt op de goede plek)
- Probleem definiëring (Onstaans geschiedenis + al mogelijke interventies bedenken)
- Mogelijkheden voor interventies (Welke doelen zijn er en welke niet, welke interventies sluiten hierop aan)
- Plan maken (Juiste afstemming tussen client en hulpverlener)
- Uitvoeren van het plan (Interventie)
- Evaluatie
Dit is een schematische weergave van hoe het in praktijk gaat. Elke stap geeft richting aan de volgende. De cyclus heeft check momenten waarop wordt gekeken of men nog meer informatie in een bepaalde fase nodig heeft.
De empirische cyclus; is gericht op het verwerven van kennis, het is diagnostische informatie op basis waarvan beslissingen worden genomen. Er wordt objectieve informatie verzameld om in de regulatieve cyclus te gebruiken. Deze informatie zorgt ervoor dat men door kan naar de volgende stap, of dat er nog meer kennis nodig is. De stappen in de empirische cyclus zijn;
- Observatie
- Inductie (opstellen van hypothesen)
- Deductie (toetsbare voorspellingen)
- Toetsing (vragenlijsten, testen)
- Evaluatie (hypothesen verwerpen of aannemen?)
Een overeenkomst tussen deze twee cyclussen is dat beide richting geven aan interpreteerbaarheid van het proces. Een verschil is dat de regulatieve cyclus gericht is op verandering, terwijl de empirische gericht is op verwerven van kennis.
Diagnostiek als middel (definities);
- Problemen die opgelost moeten worden
- Leidraad is de regulatieve cyclus
- Binnen die cyclus kan aanvullend diagnostisch onderzoek nodig zijn (door empirische cyclus)
- Ook een uitwerking van een ontstaansgeschiedenis
We doen diagnostiek om een verandering te bewerkstellingen, voor een interventie. Door diagnostiek kan je onderscheiden.
Nog meer definities van diagnostiek;
- “Een onderzoeks- en oordeelsproces dat als doel heeft te komen tot een beschrijving, diagnose, voorspelling, of verklaring van klachten van een cliënt”
- “Een proces van gericht informatie verzamelen en analyseren met als doel het nemen van een beslissing over de in te zetten hulp”
Waarom Diagnostiek? Product; diagnose; kort verhaal
- Gedetailleerde beschrijving problematiek
- Situtatie waarin problematiek bestaat
- Onstaanstheorie
- Gericht op behandeling
Goede diagnostiek:
- Weten wat concrete vraag is en van wie hij komt. (Wat is de specifieke hulpvraag hoeft niet perse oz vraag te zijn)
- Weten wat geschikte testen voor kind zijn (voor/na delen van testen kennen)
- Goed gebruik van test (Houdt je aan het protocol!! Belangrijk! Om de betrouwbaarheid van de test goed te houden)
- Geode interpretatie en integratie van scores en observaties (mondeling en schriftelijk)
- Uitvoerbaar, handelingsgericht advies
- In overleg met collega’s, kind en ouders (altijd in samenwerking)
Goede diagnostiek is belangrijk, omdat het lot van kinderen met problemen deels in jullie handen ligt en het onontbeerlijk is voor en goede advisering en behandeling.
Wat wordt van psycholoog/diagnosticus verwacht:
- vakkennis en vaardigheden nodig voor analyseren problemen en bijdrage aan oplossing
- objectief
- altijd kunnen verantwoorden
- NIP beroepscode/ BAPD criteria
Bij diagnostische info let op pseudowijsheden, hou in het achterhoofd. Waar haal je dat vandaan? En wat kan je ermee?
Wat is belangrijk bij het diagnostiek rapport?
- mondelinge terugmelding aan client, ouders, verzorgers, docent, behandelaar, groepsleiding, leraar en werkbegeleiders.
- Individueel of in (multidisciplinair) teamverband.
- En rapport! Uiteindelijk terug te vinden om het op schrift is gesteld, dit vergaat niet (snel)!
Rapportage:
- functioneel binnen regulatieve cyclus
- herleidbaar (wie, door wie, waar, bronnen)
- transparant (geen novum)
- scheiding observatie en interpretatie (objectiviteit) -> hoe kind zich tijdens test gedraagt is ook belangrijk
- respectvol
- afgestemd op doelgroep (+hulpvraag)
- aanwijzingen voor juist gebruik
Rapportage (BASAAL);
- Geen taalfouten (doet afbreuk aan kwaliteit rapportage)
- Geen typefouten (doet afbreuk aan kwaliteit rapportage)
- Zinnen moeten goed geformuleerd zijn
- Conclusie moet uit voorgaande te herleiden zijn
Rapportage (specifiek);
- voor wie schrijf je het verslag
- wat is het doel van het verslag
- duidelijke focus door heldere vraag, die logisch uit voorgaande volgt.
- Helder en beknopt formuleren
Rechten van de cliënt;
- tot 16 jaar bespreken met wettelijke vertegenwoordigers (meestal ouders), tenzij het de belangen van de cliënt zou beschadigen
- vanaf 16 jaar: volledig betrekken, tenzij hij ‘niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake’
- vanaf ± 11 jaar wel al zoveel mogelijk erbij betrekken (tot 12 jaar geen recht op inzage)
Opbouw van een Rapport (wat moet erin staan);
- Clientgegevens
- Reden van aanmelding
- Klachten, anamnestische gegevens en hulpvraag
- Onderzoeksvragen en hypothesen
- Gekozen instrumenten
- Observaties en indrukken
- Onderzoeksresultaten en toetsing hypothesen
- Conclusie en aanbevelingen
- Evt. Evaluatie, ethiek
- Bijlagen; ruwe testgegevens en literatuurlijst
Dossier analyse is belangrijk voor; (belangrijk deel bij de informatie verzameling, om tot uiteindelijk goede diagnostiek te komen)
- Mogelijke probleemelementen (kind, omgeving)
- Lacunes in het onderzoek
- Verkeerde interpretatie van onderzoek
- Interactie factoren (leidend tot probleem)
- Motivatie hulpvragers
- Mate van beïnvloedbaarheid van het probleem gedrag
Kenmerken dossier-analyse;
- Samenvattend
- Chronologische weergave van informatie
- Probleem- en oplossingsgericht
- Later bij te werken
Meetinstrumenten;
- Eerste keer test naam volledig, daarna afkorting
- Korte uitleg meetpretentie
- Per hypothese melden welke test
- Korte uitslag test plus interpretatie scores
- Ruwe testgegevens in Bijlage
Conclusie en aanbeveling;
- Gedetailleerde beschrijving problematiek
- Situatie waarin problematiek bestaat
- Ontstaanstheorie
- Mogelijke aanpak / behandelingen
- Geef de geldigheid van het diagnostisch verslag aan
Valkuilen rapport;
- Onderscheid reden van aanmelding en diagnostische vraagstelling
- De vraagstelling is te vaag, te veelomvattend of niet door een psycholoog te beantwoorden
- De vraagstelling kan niet met de afgenomen tests beantwoord worden
- Er wordt geen antwoord gegeven op de vraag
- De rapporten zijn te lang (meestal) of te kort (zelden)
- Te veel jargon (zelfs voor collega’s)
Tips, samenvattend:
Algemeen:
- let op taal(fouten)
- niet ieder detail is informatief: kort en bondig
Observatie:
- Cluster naar thema (werkhouding, contact, werkwijze)
Resultaten:
- Meetpretentie van tests formuleren
- Wees helder in uitslag (‘goed’ zegt niks)
Samenvatting:
- het gaat nu om integratie, niet om de tests
- ga nu in op de vraagstelling en hypothesen
Conclusie:
- Integratie: gedetailleerde beschrijving problematiek, situatie waarin problematiek bestaat, onstaanstheorie en mogelijke aanpak/ behandelingen
College 2; Psychometrische kwaliteit van testen
Testinstrumenten vormen een belangrijk deel van de empirische cyclus, vooral in het 4de onderdeel ‘toetsing’ van deze cyclus. Psychometrie is een wetenschap die zich bezighoudt met de technieken van het meten van psychologische fenomenen zoals kennis, vaardigheden, attituden, eigenschappen en persoonskenmerken. Het is belangrijk, omdat men moet weten wat geode testen zijn voor kinderen en deze goed kunnen gebruiken. In dit college zal naar
testinstrumenten worden gekeken aan de hand van vier vragen.
I. Welke psychologische testinstrumenten zijn er voor kind en jeugd?
II. Aan welke eisen moeten instrumenten voldoen?
III. Welke instrumenten gebruiken kind- en jeugdpsychologen?
IV. Waarom gebruiken psychologen toch soms slechte instrumenten?
I. Welke psychologische meetinstrumenten?
• Intelligentietest
• Functietest
• Zelfrapportagevragenlijsten
- Persoonlijkheid
- Probleemgerichte/specifieke (bijvoorbeeld: faalangst)
• Rapportagevragenlijsten door derden in te vullen
• Interview (Gespreksvaardigheden)
- Gestructureerd
- Ongestructureerd
• Observatie (opdracht)
• Projectieve technieken
We kijken even verder naar intelligentie testen waar we al wat meer vanaf weten. Je kan naar intelligentie kijken via verschillende theorieën. Hierdoor is er ook een divers aanbod intelligentie testen. WISC is de belangrijkste intelligentietest. Intelligentie testen hebben ook een aantal kenmerken;
• Opgaven van makkelijk naar moeilijk
• Instapregels en afbreekregels (zijn er om test adaptief te maken)
• Test bevat meerdere “factoren” van intelligentie
• Hoe ouder je bent, hoe meer je goed doet
• Aantal goed wordt vergeleken met gemiddelde van leeftijdsgroep
• Gemiddelde kind = gemiddelde leeftijdsgroep: IQ=100
• Gemiddelde kind > gemiddelde leeftijdsgroep: IQ>100
Als we ons richten tot de functietesten, zien we dat deze erg op een intelligentie test lijkt. Vaak zijn intelligentietesten opgebouwd uit meerdere functie testen. Ook dit ligt weer aan de theorie van waaruit gekeken wordt. Kenmerken van functietesten zijn;
- • Vaak: Opgaven van makkelijk naar moeilijk (Instapregels en afbreekregels)
- • Hoe ouder je bent, hoe meer je goed doet
- • Aantal goed wordt vergeleken met gemiddelde van leeftijdsgroep
- • Voorbeelden van functies: Taal (Taaltoets -> TAK), Geheugen (vijftienwoordentest), Executieve functies (WCST) en functies zijn dus vaak deel van van intelligentietesten.
Zelfrapportagelijsten, zijn lijsten waarin je rapporteert over jezelf oftewel jezelf van een afstandje bekijken. Deze lijsten worden beïnvloed door aspecten als leeftijd en sekse, deze factoren kunnen invloed hebben op ontwikkeling van bepaalde eigenschap. Vaak wordt al een gekeken hoe een construct te verdelen is. Kenmerken van zelfrapportagelijsten zijn;
• Vaak meerdere schalen: meerdere aspecten
• Hoe “meer” je van een eigenschap “hebt”, hoe hoger de score (score geeft ernst/mate aan)
• Ontwikkeling van eigenschappen kan variëren over leeftijd
• Score wordt vergeleken met gemiddelde van leeftijdsgroep
• Voorbeelden van zelfrapportagevragenlijsten:
- Persoonlijkheid
- Faalangst
Zelfrapportagelijsten hebben verschillende voor-en nadelen.
Voordelen van het gebruik van zelfrapportage lijsten zijn;
- empirisch gekwantificeerd
- complete dekking meetdomein
- gestandaardiseerde afname (iedereen ziet hetzelfde. Er is bijvoorbeeld geen invloed van de manier waarop een testleider iets vraagt. Maar is dit wel een voordeel, want nu hebben lees en taalvaardigheid bijvoorbeeld een invloed op het lezen van de vragen. Dit voordeel is dus ook een nadeel)
Nadelen van het gebruik van zelfrapportagelijsten zijn;
- Gevoelig voor respons-sets (mensen vullen nooit een extreme uiting in, nooit ‘helemaal op mij van toepassing’ maar blijven in het midden hangen)
- ‘Faking’ mogelijk sociaal wenselijke antwoorden
- Beperkte antwoordmogelijkheid (door multiplechoice wordt je gedwongen een bepaald antwoord te kiezen, invultesten lijken dan een betere optie. Echter worden deze niet door de cotan gedekt.
- Kinderen vaak nog te jong
Een voorbeeld van een zelfrapportagelijst is de ‘Zinnenaanvullijst Curium’ (ZALC). Dit is een test voor kinderen/jongeren om de psychosociale en sociaal emotionele ontwikkeling te testen, dit wordt gedaan via het bepalen van de ego-ontwikkelingsstadia’s van het kind. Met ego-ontwikkeling wordt gekeken naar verschillende aspecten als; impulscontrole, moraliteit, frustratie-tolerantie, sociale cognities, interpersoonlijke stijl en tolerantie. Er zijn 9 ego ontwikkeling stadia’s, de ZALC is echter maar op 5 van deze stadia gebaseerd.
1. Bewustzijn van een afzonderlijke identiteit
2. Impulsieve stadium (tot 8 jaar).
Als behoeften gefrusteerd worden, reageert men onmiddellijk met boosheid of agressie, of versterkt men het appèl op anderen om de frustratie ongedaan te maken. Afhankelijk van anderen voor de controle van impulsen en regulering van gedrag.
3. Zelfbeschermende stadium (tot 11 jr):
Hier streven kinderen naar controle en houden ze zich aan regels om negatieve consequenties te vermijden.“ieder voor zich”; relaties zijn instrumenteel. Afwerend principe, het hoeft niet meteen meer te reageren maar verwerkt kritiek niet, maar weert af.
4. Conformistische stadium (tot 16 jr):
Sociale interacties en relaties op zichzelf zijn van grote waarde. De conformist weet hoe het hoort, ze conformeren zich aan de groep. Overtreden van regels: schuld, schaamte. Regels zijn er om een groep bij elkaar te houden.
5. Zelfbewuste stadium (tot 21 jr):
In dit stadia heeft iemand behoefte aan eigenheid. Iedereen heeft een eigen mening. Regels zijn geen voorschriften, maar richtlijnen
6. Verantwoordelijke stadium (tot 25 jr):
Achten zichzelf verantwoordelijk voor de juistheid van hun opvattingen. Verschil van opvatting is mogelijk, maar wel op basis van wederzijds respect. Beredeneren gedragsregels en morele principes en houden zich eraan.
7. Individualistische stadium:
Waardering van menselijke individualiteit
8. Autonome stadium:
erkenning van autonomiebehoefte van anderen
9. Geïntegreerde stadium: “Maslow’s Self- actualizing person”
Als een kind bijvoorbeeld blijft hangen in het 3de stadia, terwijl klas/leeftijdsgenoten al functioneren op stadia 4 niveau kunnen er problemen ontstaan. De ZALC is gebaseerd op de stadia’s 2 tot en met 6, deze zijn tevens schuingedrukt.
Wat ook vaak gebruikt wordt is het rapportage van vragenlijsten door derden op laten stellen. Zeker bij het testen van kinderen zijn derden belangrijk. Kind is niet objectief over zichzelf. Het is tevens ook belangrijk om oogpunt van de ouders mee te nemen. De belangrijkste reden van het gebruik van derden is om het kind in interactie met zijn omgeving te zien. Kenmerken van rapportage door derden zijn;
• Bekende beantwoordt vragen over de cliënt, omdat:
- cliënt zelf niet in staat te antwoorden (te jong, verstandelijke vermogens te laag, kan - nog - niet lezen)
- Visie van derden van belang is (bv. Wat vindt de leerkracht?)
• Zeer gebruikelijk bij kind en jeugd
• Vaak meerdere schalen
• Hoe “meer” van een eigenschap, hoe hoger de score
• Ontwikkeling van eigenschappen kan variëren over leeftijd
• Score wordt vergeleken met gemiddelde van leeftijdsgroep
• Voorbeelden van rapportagevragenlijsten door derden: Zelfredzaamheid (Zelfredzaamheidsschaal) & Externaliserende en internaliserende problematiek (CBCL)
Kindertesten verschillen ten opzichte van testinstrumenten van volwassen, omdat; vergelijking met leeftijdsgroep noodzakelijk is, ze speelser zijn, er vaak naar derden hun mening wordt gevraagd, zelfrapportage pas gebruikt wordt vanaf 8 jaar en het scala en kindertesten beperkter is.
II. Aan welke eisen moeten instrumenten voldoen?
Er zijn verschillende eisen waaraan een test moet voldoen, er kan een onderscheid gemaakt worden in normen, betrouwbaarheid, begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit.
Normen, oftewel de scores waaraan je de score van de persoon representeert. Belangrijk is;
• Representatieve steekproef:
– leeftijd
- sekse
- opleidingsniveau
- klinisch?
- regionale spreading
- culturele achtergrond?
• Normgroepen “fijn” genoeg (afhankelijk van doel score)
• Normgroepen groot genoeg
• Normgegevens recent
Een aantal voorbeelden van gebruikte normen zijn de DLE (Didactisch Leeftijds Equivalent), IRT (Item Respons Theorie) en percentielen. Bij DLE scores vergelijkt men de DL, het aantal gevolgde maanden onderwijs, met de DLE, het aantal onderwijsmaanden wat een gemiddelde leerling met deze score gevolgd heeft. In de IRT wordt er een schatting gemaakt van een vaardigheidsscore van een latent trek. Tot slot wanneer er gebruikt wordt gemaakt van rangorde door percentielen, kijkt men naar percentage, bijvoorbeeld; 30e percentiel = leerling scoort hoger dan 30 % van de kinderen in de normgroep.
Een tweede eis van testinstrumenten is de betrouwbaarheid. Dit is de kans dat de gemeten waarde representatief is voor de werkelijke waarde. De mate waarin testscore vrij is van invloed van toevallige factoren. Er wordt naar gekeken door Cronbach’s alfa die zegt of set items homogeen is. Ook is betrouwbaarheid geen garantie voor validiteit. Verschillende soorten betrouwbaarheid denk aan;
- test/hertest betrouwbaarheid, als we de betrouwbaarheid onderzoeken door een onderzoek op exact dezelfde manier uit te voeren
- interbeoordeelaarsbetrouwbaarheid geeft de overeenkomsten tussen de uitkomsten van dezelfde metingen uitgevoerd door meerdere beoordeelaars weer.
- Interne consistentie betrouwbaarheid geeft aan in hoeverre verschillende items een meetinstrument die eenzelfde kenmerk beogen te meten, dat ook daadwerkelijk doen.
Als derde eis; Begripsvalditeit kijkt of de test datgene meet wat beoogd wordt te meten. Dit is te controleren door factoranalyse, groepen die in theorie zouden moeten verschillen in testscore vergelijken, correlaties met bestaande tests en multitrait-multimethod.
Een vierde eis van testinstrumenten is de criteriumvaliditeit. Criteriumvaliditeit is de voorspellende waarde van een test en is onderverdeeld in predictieve en concurrente validiteit. Predictieve validiteit kijkt of er met een score toekomstig gedrag voorspelt kan worden. Concurrente validiteit daarentegen is een overeenkomst resultaten met gelijktijdig beschikbare criteriumgegevens.
Ook een handleiding is belangrijk.
De kwaliteit van testen wordt beoordeelt door;
- Nationaal: Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), waaronder de COTAN valt die specifiek kijkt naar tests en testgebruik. De COTAN is samengesteld uit vertegenwoordigers van alle afdelingen psychologie aan Nederlandse universiteiten en van alle praktijkgebieden. Hun missie is het bevorderen van een beter gebruik van betere tests, door middel van voorlichting. Hun activiteiten bestaan uit regeling, voorlichting en enquetes.
- Europees: European Federation of Psychologist Associations (EFPA)
- Internationaal: International Test Commision (ITC)
III. Welke instrumenten gebruiken kind- en jeugdpsychologen?
Intelligentie, gedrag, emoties en persoonlijkheid zijn de vier meest onderzochte domeinen bij kinderen en jeugdigen. Wat opvalt is dat een aantal tests zich door de jaren heen in de top-10 weet te handhaven Het gebruik van projectieve technieken is sterk gedaald. Hiervoor zijn persoonlijkheidsvragenlijsten in de plaats gekomen. Maar: FRT, ZAT, CAT in Vlaamse top 10. Geen COTAN beoordeling of onvoldoende! Er is veel oud materiaal. Het is op kind gericht, niet op interactie. Het instrumentarium schiet tekort in instrumenten voor specifieke doelgroepen en ook in genormeerde vragenlijsten en tests voor geheugen, aandacht, intelligentie en functieontwikkeling.
IV. Dan tot slot de vraag ‘waarom gebruiken psychologen toch soms slechte instrumenten? Het beste antwoord hierop is dat het gebruik wordt bij gebrek aan beter.
- Gebruikers klagen: Normen niet up to date of relevant
- Projectief materiaal leent zich wel voor klinisch gebruik, maar er is eerst wetenschappelijk onderzoek wenselijk.
Het uitgangspunt in projectief materiaal is door ambigue stimuli aanbieden, laten mensen soms onbewuste persoonlijkheidskarakteristieken zien. Het zijn wel vaak omstreden tests, want vaak is er niet gestandaardiseerd, en geen systematische scoring. Ook worden ze vaak exploratief afgenomen. Er is een lage internebeoordeelaarsbetrouwbaarheid, want er is verschil in interpretatie en in bijvoorbeeld doorvragen. Kinderen projecteren veel meer dan volwassenen, andere vaardigheden zijn nog niet volledig ontwikkelt, ze zijn niet altijd instaat om bijvoorbeeld een vragenlijst te maken. Daarom worden deze projectieve methodes gebruikt. Maar liever geen projectieve methodes omdat er geen relevante normgroep is, betrouwbaarheid laag is, de validiteit laag is, de subjectiviteit hoog is en de interpretatie afhangt van werktheorie van de individuele psycholoog. Je kan nooit een hypothese testen op basis van projectief materiaal. Het is een aanvulling om het ijs te breken, maar niet iets om conclusies op te baseren.
College 3; Handelingsgerichte Diagnostiek
Diagnostiek is heel belangrijk in ons werk, omdat je bij interventie wel een doel voor ogen kan hebben maar als je niet precies weet wat er aan de hand is je nog steeds niks hebt. Dus daarom is het doen van eerst diagnostiek belangrijk.
Er zijn verschillende modellen diagnostiek;
- Traditionele psychodiagnostiek
Dit is meer de doktersbenadering, het informatie verzamelen.
- Therapeutische psychodiagnostiek
Hierin wordt cliënt meegenomen in hoe je naar de situatie kijkt, hierdoor verandert de cliënt al, deze gaat namelijk anders naar het probleem kijken.
- Handelingsgerichte diagnostiek
Is expert op dit gebied en samenwerkingspartner
Wat is Handelingsgerichte diagnostiek?
HGD is een model waarmee je doelgericht informatie verzamelt voor het nemen van een beslissing en het beantwoorden van een vraag. Het is een opkomend praktijkmodel wat gericht is op 6 uitgangspunten en 5 fasen. Het model is gebaseerd op onderzoek, praktijk, ervaringen en beroepscodes.
De uitgangspunten van HGD:
- Doelgericht
Het doel van HGD is een goed plan van aanpak maken. Als je dat al kan met beschikbare gegevens verricht je verder geen onderzoek. Je moet functioneel informatie verzamelen, als je met een interventie kan beginnen moet je dat doen. Het is vanaf het begin gericht op beslissen en adviseren en het verantwoorden van onderzoeksvragen. Maar het belangrijkste is dat er geen onderzoek hoeft worden verricht als dit niet nodig is.
- Gericht op behoeften
Het is belangrijk de aandacht te verschuiven van probleem gericht naar oplossingsgericht. Het is goed om de aandacht te leggen op wat het kind nodig heeft, in plaats van op wat het kind heeft. Aandacht verschuift van problemen als stoornissen naar passend hulpaanbod. Het is wel belangrijk aandacht te richten op wat het kind heeft, dit geeft een realistisch beeld. Maar in stapjes te kijken naar wat het kind nodig heeft. Van classificatie - > Naar vaardigheidstekort -> naar doel -> naar ondersteuningsbehoefte
- Transactioneel kader
Het transactionele kader stelt dat alles van invloed is op elkaar, dit is het moeilijk voor diagnostiek. Er is niet één oorzaak aan te wijzen voor de problemen van een kind. De kinderlijke ontwikkeling is het resultaat van complexe wederkerige interacties tussen kind en omgeving. Hierin is iedere situatie uniek; het gaat om dit kind, deze ouders, dit gezin, deze school etc. Daarom wordt er integraal gewerkt. We kiezen daarom voor onderzoeksinstrumenten gericht op de afstemming met de omgeving. Goodness of fitt, wanneer kind en omgeving- factoren goed interacteren. We richten ons op de risico en beschermende factoren van kind en omgeving én de wisselwerking hiertussen. Daarom is er vaak sprake van een gecombineerde behandeling.
- Samenwerken
We praten zoveel mogelijk met cliënten in plaats van over en tegen ze te praten. Je moet ze meenemen in het proces van de vraag naar het antwoord. Geef een kader aan, dan begrijpt de cliënt je en werk je echt samen de cliënt kan meedenken. Dan gaan ze jou als expert zien, ook worden zij zelf zo een kleine expert op het probleemgebied. Betrek juist het gehele netwerk. Gebruik begrijpelijke betekenisvolle termen, praten in hun referentiekader. Probeer ook zicht te krijgen op theorie van cliënt. Het klakkeloos aanreiken van testresultaten is niet effectief, je komt hier dan met een uiteindelijke oplossing. De cliënten zijn nog in het begin van hun fase, zij zijn nog niet opgeschoven in het proces, het komt als grote verandering. Wanneer dit wel gebeurt werkt een interventie ook slecht. Adviezen leg je tevens voor en niet op. Het belangrijkste punt is cliënten mee laten varen in het proces.
- Positieve/ beschermende factoren
Zoek ook naar positieve punten binnen de dimensie van het probleem. Dit doet de werkelijkheid meer recht, want aan elke stoornis zijn ook sterke kanten. Aandacht voor het positieve beschermt ons tegen een te pessimistisch beeld van kind en omgeving. Je kijkt tevens anders naar problematiek als je ook naar de positieve kanten kijkt. Het is belangrijk dit te doen omdat;
-het biedt waarschijnlijkheid over hypothesen
-helpend samenwerking voor sfeer in gesprek, mate van ernst en te benutten bij advisering
-daar waar je je aandacht op richt, vergroot je
-ook in verslagen, gericht opzoek naar beschermende factoren
- Systematisch en transparant
We werken planmatig, zeggen wat we doen en doen wat we zeggen. De wetenschap is belangrijk maar de client zelf ook (evidence based). We expliciteren en maken beslissingen transparant (gebruiken metacommunicatie). Dit gebeurt planmatig en stap voor stap. Ook is het belangrijk om te kijken wat client van gesprek verwacht, zo houdt je het transparant.
HGD is in opmars in de praktijk. In het onderwijs wordt het al veel gebruikt.
HGD bestaat uit verschillende fases.
Het begint met de aanmelding, waarin de vraag centraal staat en wat voor type dit is en met wie er gewerkt wordt. Dit wordt gevolgd door een intake, oftewel mini diagnostiek. Men zal het eens moeten worden over het doel en de zin van de diagnostiek. Ook probeert met zoveel mogelijk informatie te verzamelen om vragen te kunnen beantwoorden op. Dit gebeurt op 3 gebieden namelijk; overzicht, inzicht en uitzicht (oplossingsgericht). Wanneer men geen HGD toepast, start met bij het uitzicht meteen denkend uit een oplossing. HGD kijkt echter ook naar wat er aan vooraf gaat aan het probleemgedrag. In de strategiefase wordt gekeken of men al voldoende informatie heeft of dat we meer nodig hebben. In de onderzoeksfase worden de onderzoeksvragen beantwoord. Dan heb je nog een integratie en aanbevelingsfase waarin gezien het beeld wordt gekeken wat we willen en kunnen veranderen en wat daarvoor nodig is. Zo komen er ondersteuningsbehoeften tevoorschijn en wenselijke aanbevelingen om deze aan te grijpen. In de adviesfase geeft met een gezamenlijke kijk op de situatie en wordt er een concreet plan gemaakt. Tot slot in de evaluatie wordt gekeken of men de doelen heeft bereikt. Deze fases staan in het boek goed omschreven.
College 4; Schatting van intelligentie bij kinderen
Er is een correlatie tussen schedelinhoud (grootte van het hoofd) en IQ, deze correlatie bedraagt ongeveer 0.3. Deze maat is dus niet betrouwbaar, IQ is moeilijk om te meten.
I Definitie van intelligentie.
A. Het kunnen beschikken over de vaardigheden die nodig zijn om de eisen en uitdagingen waarmee de mens dagelijks wordt geconfronteerd het hoofd te bieden
B. De vaardigheid om complexe problemen onder veranderende omstandigheden op te lossen > hoe goed kun je je aanpassen
C. Het vermogen om informatie te verwerken > G onderliggende factor, subtesten correleren vaak onderling
D. Dat wat een intelligentietest meet > deze definitie is misschien een beetje flauw, maar komt dicht bij de oorsprong van hoe het meten van intelligentie begon. Binet kreeg de opdracht op kinderen te onderscheiden. Hoe dit werd gedaan maakte niet uit. Toen werd het voorspellen van de schoolprestaties, maar deze zijn cultuurafhankelijk. Ook zit er weinig theorie achter deze benadering.
Nieuw materiaal testen = fluid intelligence (SON-R)
Opgedane kennis testen = crystallized (WISC)
Cultuurvrijetesten (fluid) worden gebruikt wanneer kinderen niet dezelfde mogelijkheden hebben gehad om kennis op te doen.
Waarom zou je geen intelligentie meten?
• Kost veel tijd en energie van jeugdige
• Kan belastend zijn voor jeugdige
• Bij bepaalde groepen kan IQ onbetrouwbaar zijn (stoornis/laag iq)
• Als de uitslag geen consequenties heeft voor advisering -> gebruik het alleen als… dan, als er iets zal veranderen. Bv als ik IQ weet verandert schooladvies voor kind.
• Als er al recent een intelligentie test is afgenomen (want sowieso aantal jaar representatief)
Ook is het een dure test.
Waarom ga je wel intelligentie meten?
- Invloed (opbouw) op leerprestaties onderzoeken
- Intelligentie als oorzakelijke factor uitsluiten bij ontwikkelingsstoornissen
- Intelligentie beïnvloedt betrouwbaarheid overige instrumenten
- Intelligentie beïnvloedt advies (op verschillende fronten, bv op school + behandeling)
Waarom meet je eerst altijd intelligentie?
- Het kind is dan nog fit (s’ ochtends)
- Gestructureerde interactie, niet zo bedreigend (psychologisch onderzoek bij een vreemde dat is eng voor het kind. Een intelligentietest is dan nog een vrij heldere procedure goed om het ijs mee te breken)
- Geeft mogelijkheid instrumenten nog aan te passen
Iq test wordt meestal individueel afgenomen omdat;
- Proefleider kan motiveren en begrip in de gaten kan houden; zo wordt het maximale uit het kind gehaald.
- Mogelijkheid tot observatie van andere factoren tijdens de test. (verzorging, frustraties, spraak en taal, motoriek etc.)
Een intelligentietest is gestandaardiseerd op de volgende velden; (hoe? Verschilt per test)
- begin en afbreek normen
- instructie
- formuleren vraagstelling
- presentatie materiaal
- aantal pogingen
- mogelijkheden tot hulp
- feedback
Meest gangbare intelligentietest zijn de Wechsler Scales deze bestaan uit;
- Wechsler Preschool and Primary Scale of Intelligence Revised (WPPSI-R) 4-7 jaar
- Wechsler Intelligence Scale for Children (WISCIII) 6 -16 jaar
- Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS) > 16 jaar
Het is een voordeel dat de leeftijdsgrenzen overlappen, zo kan je bij inschatting van een slimme 6 jarige ook al de WISC gebruiken.
Kenmerken Wechsler scales;
• Bestaan uit verbale en performale schaal (dit onderscheid wordt echter steed meer los gelaten)
• In te delen in Verbaal Begrip, Perceptuele Organisatie, Verwerkingssnelheid
• Subtests bestrijken breed terrein van intellectueel functioneren en vertonen tegelijkertijd veel onderlinge samenhang.
• Groot leeftijdsbereik per test en overlap in leeftijd met andere tests!
Alle subtesten krijgen een ruwe score eruit. Deze kun je omscoren naar een normscore. Het gemiddelde hierbij is altijd 10 en de SD = 3 Je kan zo subtesten ook onderling vergelijken. Als je alle normscores bij elkaar optelt kun je deze omscoren naar een IQ score, in een tabel kan je dan de betekenis van deze score weer af lezen. Het is belangrijk in het achterhoofd te houden, dat er soms grote veranderingen optreden door een berekende iq score. Bijvoorbeeld het recht hebben op een rugzakje, dit kan afhankelijk zijn van 1 punt verschil op een test. Echter zijn er nog tal van factoren die van invloed kunnen zijn geweest tijdens deze test. Tevens als een IQ test 20 jaar oud is, is deze niet echt meer bruikbaar.
Bij een profiel analyse worden verschillende subtest vergeleken en wordt er gekeken naar het gemiddelde. Er zijn voor en tegens om deze profiel analyse uit te voeren;
Argumenten voor:
- stoornis beïnvloedt de prestaties op de WISCIII, kwantitatief en kwalitatief - > je kan wel goed verschillen zien in waar mensen met een bepaalde stoornis goed en slecht op zijn, je kan deze vergelijken met een ‘normale normgroep. Ook kun je zo de dingen die juist minder goed gaan bekijken.
- begrijpen van sterke en zwakke kanten
- subtestscores bevatten specifieke informative
Argumenten “tegen”:
- technisch.
Problemen met de profielanalyse;
- Pieken en dalen zijn relatief; Als een persoon erg laag/hoog functioneert, wat is dan het nut om nog tussen subtesten te kijken. Iemand met een lage score, moest steeds snel afbreken, is het dan nog echt een goede score wanneer steeds maar een aantal items gemaakt zijn. Wanneer iemand erg hoog functioneert, is het nog wel relevant hier tijd dan in te steken, er zullen maar minimale verschillen te zien zijn. Hou altijd als.. dan redenering in het achterhoofd.
- Hoe groot moet een verschil zijn tussen; subtest en gemiddelde van andere subtests + Subtest en andere subtest. Wanneer is een verschil significant?
Hiërarchische analyse van WISC-III: Kaldenbach
• Harmonisch of disharmonisch profile
– Schalen
– factoren
• Binnen schaal of factor interne consistentie?
• Intern inconsistent: analyse op subtestniveau
– Hypothesenvormend
- Voorzichtigheid geboden
Andere intelligentie test, hoe bepaal je je keuze?
- Dat ligt aan de vraagstelling; (globaal IQ of factoren van cognitief functioneren)
- Technische kwaliteit (betrouwbaarheid, normen, validiteit)
- Leeftijd
- Veronderstelde zwakke/sterke kanten en communicatie mogelijkheden
Een andere test in bijvoorbeeld de RAVEN test.
Cultuur is iets waar je rekening mee moet houden in testen, in de Raven zijn dit punten die belangrijk zijn op cultureel gebied;
-relatie met taal
-betekenis symbolen
-aandacht voor spelletjes
Nog een andere test is de SON –R (Gereviseerde Snijders-Oomen niet-verbale Intelligentietest)
• 6-40 jaar
• Bewerking van test voor onderzoek naar intelligentie van dove kinderen
• Bedoeld als algemeen toepasbare intelligentietest
• Instructie en respons kunnen non-verbaal zijn
• Geen geheugentaken!
• Cultuurvrij? -> subtest analogen
SON-R is algemeen toepasbaar. Ook te gebruiken als taal niet optimaal is ontwikkeld/of ook andere taal spreekt. Instructies kunnen verbaal + non verbaal zijn.
RAKIT (Revisie Amsterdamse Kinderintelligentietest)
• 4;2 - 12 jaar
• In oktober 2012 is deze opvolger van RAKIT verschenen
• Namen leren (DVD): ook in opvolger
• Analyse op functieniveau mogelijk
Zijn er sekseverschillen in schoolprestaties?
- Sekseverschillen in intelligentie; controversieel
- Intelligentie is een samengesteld begrip, er zijn wel sekseverschillen op verschillende onderdelen
- Enige consensus over superioriteit van vrouwen in taal
- Enige consensus over superioriteit van mannen in ruimtelijk inzicht, rekenen
- Sekseverschillen in indicaties special onderwijs
- Sekseverschillen in voorwaarden voor prestaties; (testangst, volharding, samenwerking)
Intelligentie bepaling van kinderen uit andere cultuur.
Het blijkt dat kinderen van Turkse/Marokaanse afkomst 7 punten lager scoren op IQ test dan Nederlandse kinderen die even slim waren. Er zijn ook factoren die meespelen in een test als taalbeheersing, aanpassing aan cultuur etc.
Hoe meten we capaciteiten bij kinderen uit andere cultuur?
- non verbaal
- eigen taal
- proefleider van zelfde cultuur/sekse
- fluid intelligence
- aparte normen
- cultuur gebonden themas vermijden
- instructie bij hiaten (moeilijke opgave)
- rekening houden met genoten onderwijs
VII. Hoe meten we capaciteiten (intelligentie) bij kinderen uit een andere cultuur?
• Cultuurvrije items
>Ja, LBR oordeelt dat IQ-tests weliswaar nauwelijks cultureel bepaalde items bevatten; wel “etnocentrisch”
• Aanbieden van de vraag in de moedertaal
> Geeft wel een beeld van het maximale IQ, maar voorspelbaarheid van schoolse prestaties neemt af.
• Verbale taken weglaten uit de intelligentietest
>Nee, test wordt veranderd en kan daarmee minder valide worden
>Nee, ook op performale taken scoren allochtone leerlingen lager dan autochtone leerlingen
>Nee, verbale taken correleren het hoogst met leerprestaties bij schoolse vaardigheden
VII. Hoe meten we capaciteiten (intelligentie) bij kinderen uit een andere cultuur? (2)
• Non-verbale test (SON-R)
>Ja, SON-R voorspelt misschien minder goed, maar het contact met het kind blijft wèl goed tijdens de afname. Combineren met (deel) WISC.
• Punten bij optellen?
>Nee, hoeveel dan? Afhankelijk van variabelen zoals verblijfsduur in NL, beheersing taal, leeftijd aankomst NL. Geen onderzoek.
• Andere normtabellen?
>Misschien, maar eerst onderzoek doen naar relatie tussen IQ en land van herkomst, verblijfsduur in NL, jaren basisschool in NL en acculturatiestress.
VII. Alternatieve procedures
1. Bij weinig relevante ervaring: oefenfase
2. Taalvaardigheid bepalen
> Weinig taalbegrip: kies non-verbale test zoals SON-R
> Matig of onduidelijk taalbegrip: RAKIT
3. Intelligentie-onderzoek combineren met onderzoek naar leervorderingen, combineren wat psycholoog + leraar en andere omstanders observeren en vergelijken
4. Pretest-oefenfase-posttest (zoals in Leertest Etnische Minderheden - LEM)
Als aantekeningen bij bepaling intelligentie van kinderen uit andere cultuur kan nog gezegd worden dat de weg naar onderwijs op een hoger niveau actief op houden, ook zou men niet zo veel aan het allochtoon zijn toeschrijven; een allochtoon kan ook een verstandelijke beperking of taalstoornis hebben.
Samenvatting
I. Praktisch wordt een psychometrische definitie van intelligentie gebruikt.
II. Intelligentie wordt bijna altijd gemeten; individueel en gestandaardiseerd
III. De Wechsler scales zijn de meest toegepaste intelligentie-tests.
IV. Profielanalyse met grote voorzichtheid uitvoeren
V. Belangrijke andere (kinder)intelligentietests zijn de RAKIT2 (?) en SON-R.
VI. Sekseverschillen in schoolprestaties hangen niet persé samen met sekseverschillen in intelligentie
VII. Een procesmatige aanpak lijkt de beste methode om de intelligentie van kinderen uit een andere cultuur te schatten.
College 5; Diagnostiek in de onderwijsleersituatie
In dit college wordt gekeken naar verschillende punten. Waarom is er diagnostiek in de onderwijsleersituatie? Wie, wat wordt onderzocht? Hoe wordt diagnostiek verricht? En wat is de verbinding met de GGZ?
Als schoolpsycholoog kom je verschillende hulpvragen tegen veelvoorkomende vragen zijn;
- Onderkennen dyslexie, dyscalculie?
- Onderwijsaanbod voor NT2 kind?
- Passende didactische maatregelen voor (Hoog)begaafde kinderen?
- Werkhoudingsproblemen verklaren en passend advies?
- In kaart brengen van aard en ernst externaliserend/internaliserend probleemgedrag van kind
- Onderzoeken hoe kind eigen functioneren/zelfbeeld beleeft
- Onderzoek capaciteiten, bv. voor VO, doublure of versnelling
- Nagaan of gedrag leraar is afgestemd op teruggetrokken gedrag ?
- Onderzoeken waarom kind met gemiddelde capaciteiten niet tot leren komt.
Diagnostiek is niet alleen gebaseerd op de eigenschappen van het kind. Het gaat om meerdere bronnen naast het kind zelf denk hierbij aan; school, gezin, eigenschappen van ouders en opvoeding. De centrale vraag bij diagnostisch onderzoek is; hoe heeft dit kind, met deze ouders en opvoeding, in deze omgeving zo ver kunnen komen.
Een leerkracht kan een oorzaak zijn. Aanpak kan oorzakelijke rol hebben in het ontstaan, in stand houden en verhelpen van probleemgedrag. Ook verwachtingen van de leerkracht vormen houding tov leerling een daarmee mogelijk indirect leerprestaties; relatie, competentie en autonomie. Bij een relatie tussen leraar/leerling veilige sfeer vereist om te kunnen profiteren van schooltaakgerichte ondersteuning. Bij het jonge kind is de leraar belangrijk voor gevoel van veiligheid. Op oudere leeftijd: relatie belangrijk voor handhaven emotionele stabiliteit. Gedrag van leerkracht om deze behoeften te bevredigen: betrokkenheid, structuur en autonomie-ondersteuning.
Ook een leerkracht kan zich aanmelden voor diagnostiek. Kan zowel leerproblematiek als sociale problematiek signaleren. Goede informant bij onderzoeken van situatie specifiteit en samenwerkingspartners. Zo kan een school probleemgedrag verminderen.
Wie en wat worden nu eigenlijk onderzocht?
Bij de DSM heb je op 3 gebieden vragen. Een onderkennende vraag, verklarende vraag (factoren die in stand houden veroorzaken) en een indicerende vraag (waar heeft het kind baat bij).
Er wordt gekeken naar de interactie tussen kind en omgeving. Dit kan in de schoolsituatie (kind en leerkracht/onderwijsaanbod/medeleerlingen) en in de opvoedingssituatie (kind en ouders en andere gezinsleden).
- Er wordt gekeken naar het kind zelf. Wat zijn de capaciteiten van het kind, functies, persoonlijkheid. Als er kennis is over x, dan kunnen we
x veranderen? (bv sociale vaardigheden)
Op x afstemmen (bv lage intelligentie)
x accepteren (bv ADHD)
x erkennen (bv dyslexie)
psycho-educatie geven over x (bv autisme)
- Ook wordt er gekeken naar positieve kenmerken, bijv?
Gemakkelijk temperament
Intelligentie, motivatie
Relatie met ouders, lk, leeftijdgenoten
Uit een onderzoek naar de leerkracht kind relatie over de invloed van affectieve kwaliteit kwam dat; een positieve relatie zorgt voor nabijheid en ondersteuning. Een negatieve relatie zorgt voor bv conflicten. Het effect op het leren van het kind is betrokkenheid en schoolprestaties.
Belang van relatie tussen leerkracht en leerling voor het kind ; Negatieve relaties meer invloed in primair onderwijs, terwijl positieve relaties grotere impact in voortgezet onderwijs hadden. Relaties zijn vooral belangrijk in hogere groepen en voor leerlingen uit laag SES. Negatieve relaties met de leraar bleken een sterkere (ongunstige) impact te hebben op kinderen met leerproblemen dan op andere kinderen. Deze bevindingen bevestigen dat affectieve relaties tussen leraren en leerlingen een betekenisvolle factor zijn in de beinvloeding van leergedrag en leeropbrengsten. Voor de onderwijspraktijk betekent dit dat het van belang is om positieve relaties tussen leraren en leerlingen te stimuleren en in te grijpen in conflictueuze relaties. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat het stimuleren van positieve relaties vooral van belang lijkt in het voortgezet onderwijs, terwijl
interventie in negatieve relaties prioriteit vraagt in het primair onderwijs.
Belang van relatie tussen leerkracht en leerling voor de leraar;
- Leraren ontlenen voldoening en zingeving aan leerkracht-kind-relaties
- Ongunstige relaties roepen negatieve emoties op
- Verwevenheid tussen professioneel en persoonlijk functioneren
- Als probleemgedrag leidt tot conflictueuze relatie: stress
- Mentale representaties zijn veranderbaar!
Nu de leerkracht. Belangrijk hierbij is; attributies, kwaliteit van het lesgeven (pedagogisch, vakkennis, didactische vaardigheden, organisatorische vaardigheden), steeds als dan, respectvolle houding en positieve kenmerken.
Ook belangrijk is de situatie in de klas voor het kind. Hoe is het kind met andere kinderen? Het klassenmanagement wordt bekeken, constructivistisch vs instructie en is een kind individueel of cooperatief.
Wat is de perfecte match tussen de pedagogische behoeften van het kind en onderwijs? Je hebt verschillende soorten;
- Regulier onderwijs ( rugzak mogelijk of samenwerking met speciaal basis onderwijs -> SBO)
- Regionaal expertise centrum: speciaal onderwijs (met de 4 clusters; (1) blinde slechtziende, (2) dove, slechthorende, (3) gehandicapte en langdurig zieke kinderen, (4) kinderen met stoornissen en gedragsproblemen.
Nieuws over wet op passend onderwijs; Ieder schoolbestuur heeft de verantwoordelijkheid een passend onderwijszorg-arrangement aan te bieden aan iedere leerling die zich bij een school van dat schoolbestuur aanmeldt of bij een school van dat bestuur is ingeschreven.
De ouders zijn ook belangrijk in de diagnostiek, vaak worden deze via de leerkracht betrokken. Wel informant, maar minder vaak onderwerp van diagnostiek. Als-dan-vraag? Positieve kenmerken worden gevraagd (relatie met kind, motivatie, opvoeding).
De informanten in de diagnostiek zijn dus; het kind, de ouder en de leerkracht.
De leerkracht kind relatie kan bekeken worden door;
- Leerkracht Leerling Relatie Vragenlijst
Voorbeelditems Nabijheid (11 items; alfa=.88)
Dit kind praat openhartig met mij over zijn/haar gevoelens en ervaringen.
Als dit kind verdrietig is, zal het troost bij me zoeken
Ik heb een hartelijke, warme relatie met dit kind
Voorbeelditems Conflict (11 items; alfa=.90)
Dit kind en ik lijken voortdurend strijd met elkaar te leveren
Dit kind heeft het gevoel dat ik hem/haar oneerlijk behandel
De omgang met dit kind vergt veel energie van mij
Voorbeelditems Afhankelijkheid (6 items; alfa=.78)
Dit kind heeftvoortdurend bevestiging van mij nodig
Dit kind is de hele dag door sterk op mij gericht
Dit kind reageer sterk op situaties waarin hij/zij niet bij mij kan zijn
- Index of Teaching Stress
- Interview
- Observatie
Situatie in de klas voor het kind;
- observatie met abc-schema’s
- observatie met kijkwijzers
- pesttest
- R. (10 jr) is aangemeld door school, komt niet goed mee.
- Uit P.O. blijkt discrepantie tussen VIQ en PIQ. Er wordt geadviseerd onderwijs daarop af te stemmen.
- Wie moeten geïnformeerd worden?
School: opdrachtgever, degenen die ingezet worden in behandeling, betalen rekening
Ouders: vertegenwoordigers van kind
- Welke volgorde, als gezamenlijk niet kan?
School - ouders
Ouders - school
De verbinding met de GGZ. Problemen beginnen vaak op school, wat op school niet kan worden veranderd kan soms wel bij de GGZ.
College 6; Diagnostiek binnen de residentiele setting
Op een residentiele setting wordt vaak gewerkt vanuit een interdisciplinair team. Waarin orthopedagoog, psychiater, psychodiagnosticus, maatschappelijk werker, therapeut, groepsleider en leerkracht samen werken. Dit team bestaat uit verschillende mensen die allen werken aan verschillende taken, iedereen werkt samen om behandeling vorm te geven. Men kan in vrijwillig of gedwongen geplaatst worden in een setting. Bij vrijwillige plaatsing plaatsen oudere de jongere, of ouders en gezinsvoogd zijn het eens over de plaatsing. Bij een gedwongen plaatsing kan dit zijn door machtiging uithuisplaatsing, plaatsing in jeugdinrichting en jeugdzorgplusplaatsing.
Wanneer een jongere hier binnen komt is er vaak al eerder onderzoek gedaan. Warabij soms al veel diagnoses zijn gesteld. Ook is er vaak al eerdere hulpverlening geweest. Er is een complexe ontwikkelingsgeschiedenis en complexe systeemproblematiek. Goede diagnostiek is belangrijk !
Er zijn 3 soorten diagnostiek;
- psychiatrische diagnostiek
- pedagogische diagnostiek
- psychodiagostiek
Psychodiagnostiek vindt plaats bij aanmelding bij de instelling, gedurende de behandeling en voorafgaand aan de uitplaatsing. Bij de psychodiagnostiek gebruikt men de regulatieve cyclus.
De regulatieve cyclus bestaat uit;
- probleemherkenning
- probleemdefiniering
- mogelijkheden voor interventie
- plan maken
- plan uitvoeren
- evaluatie
Onder de probleemherkenning vallen de aanmelding, intakeoverleg, intake gesprek en de screening. Dan wordt er een voorlopige probleemdefiniering gemaakt, meer definitieve probleem definiering en wordt er naar de handelingsmogelijkheden gekeken.
Psychodiagnostiek bij aanmelding bij de instelling; Wanneer iemand wordt aangemeld bij een instelling gaat dit vaak via de zorgcoordinator of door gezinsvoogd/jeugdreclasseerder. Er wordt dan een aanmeldingsformulier ingevuld waarop het probleem gedrag, eerdere hulp en eerder onderzoek wordt aangekaart. Ook worden er eerdere rapportages opgestuurd, de dossiers zijn vaak al dik. Intaker; psychodiagnosticus. Dossier wat gekregen wordt, word doorgelezen en samengevat oftewel een dossieranalyse. Op basis van deze analyse wordt;
Bepaald welke informatie nog ontbreekt
Ontbrekende informatie opgevraagd
Een voorlopige hypothese over het probleemgedrag
opgesteld (dit kind, dit systeem, etc).
Bepaald of verder onderzoek nodig is
Dossieranalyse wordt gelezen door intakecommissie
- Schoolpsycholoog
- Zorgcoördinator
- Trajectregisseur
Dan vindt er een intake vergadering plaats;
bepalen of aanmelding in behandeling genomen kan
worden
(zeer)voorlopige indicatiestelling
Vervolgens vind het intake gesprek plaats met alle betrokkenen, dit zijn de jongere, gezaghebbende ouder, gezinsvoogd, maatschappelijk werker en de intaker. In dit gesprek wordt de hulpvraag van de jongere, ouders en gezinsvoogd besroken. Wat voor verwachtingen en wensen hebben de partijen. Het probleemgedrag wordt besproken (thuis, school en vrijetijd). Ook wordt aandacht besteed aan eerder hulpverlening en protectieve factoren.
Op basis van alle informatie uit intakegesprek wordt een voorlopig behandelplan opgesteld. Met daarin;
- Persoonsbeeld: voorlopige probleemsamenhang
- Behandeldoelen
- In te zetten middelen (diagnostiek, therapie, maatschappelijk werk)
- Ondersteuningsbehoefte
- Protectieve factoren van het kind
- Eventueel wordt jongere al aangemeld voor therapie of psychodiagnostiek.
Na plaatsing;
- Binnen 2 maanden eerste behandelplan
- Daarna elk half jaar een nieuw plan
- Elk plan vloeit voort uit het interdisciplinair overleg met weer de verschillende partijen (zie eerder)
Ouders hebben 2 maal per jaar advies gesprek. Hierin worden behandeldoelen van de afgelopen periode gevalueerd en nieuwe doelen opgesteld.
Samenwerken met ouders in van groot belang voor het slagen van de behandeling.
Psychodiagnostiek gedurende de behandeling;
Op het moment daqt de psychodiagnosticus de casus uit de aanmeldingmap haalt begint een nieuwe diagnostische cyclus.
In de aanmeldingsfase kijkt men of;
- Kan de vraag al worden beantwoord vanuit bestaande
beeldvorming?
Dossieranalyse
Behandelplannen
- Welke vragen zijn er nog en is PO het middel om die te
onderzoeken?
- Posities betrokkenen
Vergeet niet om contact op te nemen met ouders!
Ook in de aanmeldingsfase
- Vraagverduidelijking
Gesprek met orthopedagoog om vraag te verduidelijken
‘Persoonlijkheidsonderzoek’
‘Wat is het intelligentieniveau?’
‘Wat is het niveau van sociaal-emotioneel functioneren
Bespreek de vragen/zorgen van ouders
Misschien heb je zelf nog vragen/zorgen op basis van de
rapportage.
- Aan de hand van gesprek met opdrachtgever stel je de
onderzoeksvragen op. Die worden weer afgecheckt door de opdrachtgever. Dan volgt de intakefase (gesprek mentor leefgroep/ screeningslijsten/ itnakegesprek mentor jongere)
In de regulatieve cyclus fase van probleemherkenning -> Clusteren probleemgedrag en protectieve factoren. Denk ook aan interactie met ouders, groepsleiders, leeftijdsgenoten. Vergelijk ook het gedrag in de verschillende contexten. Onderkennende diagnose (DSM-IV, en kan de vraagstelling worden beantwoord?
In de regulatieve cyclus fase van probleemdefiniering -> rol van de systeemproblematiek in de ontstaansgeschiedenis van de problemen. Ook wordt er gekeken naar de meest waarschijnlijke probleemsamenhang (individuele theorie). Vaak worden heir vele aanamen gedaan. En tot slot kijkt men welke hypothesen hieruit voortvloeien.
In de regulatieve cyclusfae van onderzoek -> worden expliciete hypothesen en alternatieve hypothesen opgesteld. De keuze uit onderzoekstechnieken; diagnostisch interview, obstervaties en testmateriaal moet worden gemaakt. En een toetsingscriterium. Het afnemen van een aantal tests of vragenlijsten volstaat niet. Zorg ervoor dat je een volledig beeld krijgt van de problematiek. Gebruik naast kwantitieve ook kwalitatieve tecnieken (diagnostisch interviewu, observaties en socratische diagloog) ga naast de jongere staan, win het vertrouwen, confrontatie mag, maar wel functioneel.
Het materiaal wat gebruikt wordt moet ;
- Valide en betrouwbaar zijn
- Maar, moet ook aanwezig zzijn en bruikbaar voor de doelgroep
- Ook voor niet genormeerd testmateriaal (stel hypothesen op)
- Je mag best projectief materiaal gebruiken
Uit projectief materiaal kan je vaak veel opmaken over de belevingswereld van de clientl. Kan vaak goed werken als de client moeite heeft om zich te verwoorden. Let op; stel vooraf hypothesen op, als geen hypothesen geruik dan de resultaten puur hypothesen vormend, toets de nieuwe hpothesen met gevalideerd testmateriaal.
Bij het interpreteren van de scores kun je scores vergelijken met een relevante normgroep. Kijk ook naar observaties, waarbij alles wat er gebeurt vanaf het moment dat de jongere de wachtkamer inkomt tot het einde. Alles kan diagnositsche info opleveren. Hoe gedraagt de jongere zich 1 op 1, hoe tijdens afname etc.
De probleemdefiniering komt alsvolgt tot stand; Integratief beeld; Beschrijf de individuele theorie. Wees volledig. Welke
hypothesen worden ondersteund. Welke andere hypothesen heb je niet kunnen onderzoeken? Zijn er vragen overgebleven die door andere disciplines beantwoord kunnen worden?
Dan kan men kijken naar de handelingsmogelijkheden, waarin adviezen worden gegeven voor behandeling. Deze zijn competentiegericht geformuleerd, gebaseerd op realistische verwachtingen en betreffen de ondersteuningsbhoefte (wat heeft het kind nodig van leerkracht, oduers etc)
De informatie wordt teruggekoppeld aan de jongere, in teamvergadering op de leefgroep, de ouders (toestemming vna jongere)en aan het interdisciplinair team.
Dan wordt het onderzoek afgesloten, men moet ervoor zorgen dat de rapportage goed op orde is. Zorg ervoor dat de rapportage met toestemming van jongeren/ouders in het dossier terrecht komt.
College 7; Neuropsychologische diagnostiek
Voor goede diagnostiek is het belangrijk de mogelijkheden van een kind te kennen.
Neuropsycholgie is de psychologie die zich bezighoudt met de functies van het brein en relatie daarvan met gedrag (soort aandoeningen; afasie, neglect, amnesie & stoornissen waarvoor neuropsy wordt gevraagd ; adhd/ass/begaafdheid).
Een neuropsycholoog onderzoekt mogelijkheden op het gebied van;
- Intelligentie
- Geheugen
- Aandacht/concentratie
- Inhibitie
- Perceptie
- Motoriek
- Ef
- Taal
Zijn deze vaardigheden zwak of sterk ontwikkeld, hier wordt door tests naar gekeken.
Wanneer neuropsychologie;
- bij veroeden neuropsychologische aandoeningen/stoornissen
- bij vermoeden uitval van 1 van de domeinen
- bij vragen over verstandelijk functioneren
- voor sterkte/zwakte analyse
Plek binnen het PO.
- Psychologisch onderzoek ( persoonlijkheid, sociaal emotioneel functioneren)
- Neuropsychologisch onderzoek ( domeinen adhv vraagstelling kiezen, altijd IQ)
Het IQ wordt altijd getest omdat dit belangrijk is voor de interpretatie van andere tests en het belangrijke info geeft mbt adviezen. Er kan een harmonische model uit een test komen of een disharmonisch model. Harmonisch is wanneer verbaal en performaal ongeveer in evenwicht zijn. Disharmonisch is bij geen balans tussen deze 2. Een hoog verbaal iq en laag performaal iq kan leiden tot overschatting, terwijl een laag verbaal iq en een hoog performaal iq juist kunnen leiden tot frustratie en agressie. Kan zich verbaal dan niet goed uiten en hierdoor gefrustreerd.
Dus de neuropsychologie kijkt naar de relatie tussen hersenfuncties en gedrag. Het is om de mogelijkheden van een kind te onderzoeken, om bewijs te vinden voor aandoeningen/stoornissen en adviezen te kunnen geven over aanpak en leerpunten.
Waarom is NP belangrijk? Omdat het gericht is op kind in aanvulling op kind en school + het werkt vanuit de mogelijkheden van het kind.
Hoe past neuropsychologisch onderzoek binnen de regulatieve cyclus (probleemherkenning, probleemdefiniering, mogelijkheden voor itnerventie?, plan maken, uitvoeren vt plan, evaluatie). Neuropsychologisch onderzoekt richt zich vooral op de fases; probleemdefiniering, mogelijkheden voor interventie en plan maken.
De empirische cyclus is bij NPO door de war gegooid, wanneer het in ziekenhuis is;
2. Inductie (hypothesen opstellen) > arts
3. Deductie (toetsbare voorspellingen)
1. Observatie (toetsbare voorspellingen)
4. Toetsing (tests)
5. Evaluatie (hypothesen verwerpen of aannemen)
Arts stelt dus eerst hypotheses op ; je weet al wat je wilt doen voordat je kind hebt gezien.
Voor goede diagnostiek is het belangrijk de mogelijkheden van een kind te kennen. Dus de neuropsychologie kijkt naar de relatie tussen hersenfuncties en gedrag. Het is om de mogelijkheden van een kind te onderzoeken, om bewijs te vinden voor aandoeningen/stoornissen en adviezen te kunnen geven over aanpak en leerpunten.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
3710 |
Add new contribution