- H1. René Descartes en de grondlegging van de moderne psychologie
- H2. Filosofen van de geest
- H3. Fysiologen van de geest
- H4. De sensitieve en ontvangende geest
- H5. Wilhelm Wundt en de oprichting van de experimentele psychologie
- H6. Charles Darwin en de evolutietheorie
- H7. Het meten van de geest
- H8. Psychologie in Amerika
- H9. Psychologie als de wetenschap van gedrag
- H10. Sociale invloeden en sociale psychologie
- H11.De geest in conflict
- H12: Psychologie en persoonlijkheid
- H13. De ontwikkelende geest
- H14. Cognitieve Psychologie
- H15. De herkomst van de toegepaste psychologie
H1. René Descartes en de grondlegging van de moderne psychologie
Begrip | Definitie |
Aangeboren ideeën | Dit zijn ideeën die onafhankelijk zijn van de zintuigen en zijn een onderdeel van de aard van het denken. |
Academische filosofen | Dit zijn filosofen die de wetenschap van Aristoteles combineerden met de christelijke denkwijze. |
Analytische meetkunde | Hiermee kan elk punt met bijbehorende coördinaties in de ruimte worden bepaald aan de hand van numerieke afstanden vanaf willekeurig gedefinieerde lijnen of vlakken. |
Cerebrospinale vloeistof (CSF) | Dit is een heldere geelachtige vloeistof waarmee de ventrikels zijn gevuld. |
Dierlijke zielen | Volgens Descartes is dit een benaming voor cerebrospinale vloeistof. |
Dualisme | Volgens deze stroming is er een scheiding tussen lichaam en geest. |
Empirisme | Volgens deze stroming zijn alle ideeën het gevolg van zintuiglijke ervaringen. |
Nativisme | Volgens deze stroming bestaan er aangeboren ideeën die voorafgaan aan concrete ervaringen. |
Neuropsychologie | De wetenschap die zich richt op het brein en het zenuwstelsel en de relatie daarvan met gedrag. |
Passies | Dit zijn de bewuste ervaringen die gepaard gaan met lichamelijke reacties. |
Primaire eigenschappen | Volgens Galilei zijn dit de vorm, kwantiteit en beweging van een object. Deze eigenschappen zijn onlosmakelijk verbonden met het object en zijn onafhankelijk van de waarneming. |
Rationalisme | Volgens deze stroming zijn de rede en cognitieve functies fundamenteel en onafhankelijk van de zintuiglijke ervaring. |
Rationele ziel | Een type ziel die mensen in staat stelt om bewust te redeneren en om de hoogste morele deugden aan te nemen. Deze ziel is onsterfelijk. |
Reflex | Dit is een neurofysiologisch proces waarin een specifieke stimulus uit de omgeving een automatische reactie veroorzaakt bij een organisme. |
Secundaire eigenschappen | Volgens Galilei zijn dit het zicht, geluid, geur en tast van een object. Dit zijn eigenschappen die aanwezig zijn nadat de primaire eigenschappen door de zintuigen zijn verwerkt. |
Sensitieve ziel | Een type ziel die dieren meer complexe functies verschaffen van beweging, sensatie, geheugen en verbeelding. |
Simpele naturen | Dit zijn de meest elementaire grondbeginselen van een onderwerp. |
Vegetatieve ziel | Een type ziel die alle organismen in staat stelt zich te voeden en te reproduceren. |
Ventrikels | Dit zijn de vier holtes in het brein die gevuld zijn met cerebrospinale vloeistof. |
Verlenging | Dit is de ruimtelijke dimensie van het lichaam en is een onderdeel van de simpele naturen. |
Ziel | Dit is een bezielde kracht die levende organismen onderscheidt van dode organismen. Zielen komen voor in verschillende complexe vormen. |
H2. Filosofen van de geest
Begrip | Definitie |
Apperceptie | Dit is het vermogen om zich bewust te zijn van de eigen mentale activiteit en deze waarneming te onderwerpen aan rationele analyses en reflectie. |
Associatie van ideeën | Hierbij worden ideeën zodanig aan elkaar verbonden dat de gedachte aan één idee automatisch het andere idee voor de geest brengt. |
Behaviorisme | Het leerproces wordt verklaard door de verbinding van verschillende automatische reacties. Deze stroming benadrukt de mogelijkheid van conditionering. |
Binaire rekenkunde | Dit is de representatie van alle getallen door de getallen 1 en 0. |
Britse associationisme | Dit is de benaming voor de traditie van de toepassing van associatieprincipes op de waarneming van externe stimuli. Dit werd voornamelijk gedaan door de Britse filosofen John Locke, David Hume en George Berkeley. |
Complexe ideeën | Dit zijn ideeën die het resultaat zijn van een combinatie van simpele ideeën in de geest. |
Demonstratieve kennis | Dit is kennis die het resultaat is van deductieve logica, waarbij elk deel intuïtief zeker is maar het totale patroon niet. |
Infinitesimaal rekening | Deze rekening werkt door het conceptualiseren van een continu variërende hoeveelheid als een oneindige reeks van veranderende kleine grootheden. |
Intuïtieve kennis | Dit zijn percepties die onmiddellijk voorkomen en onweerstaanbaar zijn. |
Minuscule percepties | Deze bevatten een continuüm van bewustzijn, variërend van de heldere, duidelijke en rationele appercepties door de meer mechanische en onduidelijke percepties. |
Monaden | Volgens Leibniz zijn dit ultieme eenheden van de werkelijkheid die bestaan uit een ziel en energie, deze deeltjes kunnen waarnemen en zijn hiërarchisch onderverdeeld in termen van kwaliteiten en functies. |
Noodzakelijke waarheden | Dit zijn aangeboren organisatorische principes met regels voor wiskunde en logica en het vermogen tot zelfreflectie en apperceptie. |
Pantheïsme | Het idee dat God niet een onafhankelijk wezen is die het universum bestuurt, maar dat God het universum is. |
Primaire kwaliteiten | Volgens Locke zijn dit eigenschappen die in het object zitten: stevigheid, omvang, vorm en beweeglijkheid. |
Psychofysiologische parallellisme | Volgens Leibniz beïnvloeden monaden elkaar niet wederzijds maar volgen een onafhankelijke, parallelle en harmonieuze koers. |
Rationele monaden | Een type monade dat toegeschreven wordt aan het bewustzijn van mensen en is het meest duidelijk en volledig in de perceptie van de wereld. Deze eenheden staan aan de top van de hiërarchie en het dichtst bij God. |
Secundaire kwaliteiten | Volgens Locke zijn dit eigenschappen die aanwezig zijn nadat de primaire kwaliteiten door de zintuigen zijn verwerkt. |
Sensitieve kennis | Deze kennis is afhankelijk van specifieke patronen en associaties van zintuiglijke ervaringen met objecten in de omgeving. |
Simpele ideeën | Dit zijn losse concepten van sensaties en reflecties die slaan op eigenschappen van een object, persoon of gebeurtenis. |
Simpele monaden | Dit is een type monade dat toegeschreven wordt aan de lichamen van alle materie, zowel organisch als anorganisch, en hebben het vermogen om vaag en onbewust waar te nemen. Deze eenheden zijn het laagste in de hiërarchie. |
Sociaal contract | Volgens Hobbes is het bestaan van een gecentraliseerde autoriteit noodzakelijk voor de bescherming en overleving van burgers. Volgens Locke is dit sociaal contract een rationele keuze: het gecentraliseerde gezag zorgt voor voordelen voor individuen door te investeren in bescherming en regulatie. |
Waarnemende monaden | Dit is een type monade dat toegeschreven wordt aan zielen van niet-menselijke organismen. Deze organismen hebben de mogelijkheid tot bewuste beleving van plezier, pijn en aandacht. Deze eenheden bevinden zich in het midden van de hiërarchie. |
Wet van associatie door gelijkheid | Volgens Hume hebben ideeën die op elkaar lijken een grote kans om in de toekomst met elkaar geassocieerd te worden. |
Wet van associatie door nabijheid | Volgens Hume hebben ideeën die gelijktijdig worden ervaren een grote kans om in de toekomst met elkaar geassocieerd te worden. |
H3. Fysiologen van de geest
Begrip | Definitie |
Afasie | Dit is een spraak- en taalstoornis die het gevolg is van schade aan de linker hersenhelft. |
Auditief gebied | Dit gebied bevindt zich in de temporaalkwab van het brein en zorgt voor de verwerking van auditieve informatie. |
Broca’s afasie | Beschadigingen in het gebied van Broca leiden tot problemen met het produceren van taal. |
Broca’s gebied | Dit gebied bevindt zich in de frontaalkwab van de linkerhemisfeer. |
Cel verzamelingen | Dit zijn neurologische netwerken in het brein. |
Cerebellum | Dit is een hersenstructuur die zich aan de basis van het brein bevindt. |
Cognitieve neurowetenschap | Dit is de wetenschap die onderzoekt welke hersengebieden actief zijn gedurende de uitvoering van verschillende cognitieve taken. |
Commissuren | Deze witte zenuwbanen verbinden de twee hersenhelften met elkaar. Deze benaming is afkomstig van Gall. |
Conductie-afasie | Van dit type afasie is sprake wanneer de gebieden van Broca en Wernicke intact blijven, maar de omliggende hersengebieden beschadigd zijn. Deze afasie wordt gekenmerkt door paraphasias, een goed taalbegrip en vloeiende spraak. |
Cortex | Dit is de oppervlakte van het brein en wordt geassocieerd met hogere mentale functies. |
Equipotentialiteit | Dit is het vermogen van een onbeschadigd hersendeel om mentale (geheugen)functies over te nemen van beschadigde hersendelen. |
Ervaringsgerichte reacties | Een type reactie die veroorzaakt wordt door stimulatie van de interpretatieve cortex. Men krijgt hallucinaties of flashbacks met een vrij alledaagse inhoud en ervaart herinneringen aan gebeurtenissen als zeer levendig. |
Frenologie | Dit is de wetenschap van de geest. Volgens Gall geven de onvolmaaktheden van de schedel een indicatie van de grootte van de onderliggende hersengebieden en van de competentie(s) van het individu. |
Fysionomie | Volgens deze benadering geven fysieke kenmerken een indicatie van het karakter. |
Grijze massa | Deze massa bevindt zich in de cortex, in het ruggenmerg en in discrete centra van het brein. Sinds de negentiende eeuw is het duidelijk dat deze massa bestaat uit cellichamen en dendrieten. |
Hippocampus | Deze hersenstructuur bevindt zich onder de temporale lob en is belangrijk voor de opslag van nieuwe herinneringen in het geheugen. |
Interpretatieve cortex | Dit gebied bevindt zich in de temporale lob en zorgt voor twee soorten fysieke reacties: interpretatieve reacties en ervaringsgerichte reacties. |
Interpretatieve reacties | Een type reactie die veroorzaakt wordt door stimulatie van de interpretatieve cortex. Men ziet de eigen situatie plotseling in een ander licht. |
Motorische afasie | Dit is een andere benaming voor Broca’s afasie. |
Motorische strip | Dit gebied bevindt zich in de frontale lob van het brein en zorgt voor beweging van lichaamsdelen aan de andere zijde van het lichaam. |
Neuronen | Dit zijn cellen die bestaan uit een cellichaam en zorgen voor informatieoverdracht, deze cellen bevinden zich in het centrale zenuwstelsel. |
Overtolligheidhypothese | Deze hypothese stelt dat elke individuele herinnering opgeslagen wordt op meerdere locaties in de cortex. Het aantal locaties is groter als het individueel geheugen beter gevestigd ligt en breder geassocieerd wordt met andere herinneringen. |
Paraphasias | Dit is een symptoom van Wernicke’s afasie waarbij de spraak gekenmerkt wordt door het gebruik van eigenaardige woorden en verkeerde uitspraken. |
Sensorische afasie | Dit is een andere benaming voor Wernicke’s afasie. |
Sensorische strip | Dit gebied bevindt zich in de pariëtaal kwab naast de motorische strip en zorgt voor zintuiglijke ervaringen van lichaamsdelen aan dezelfde zijde van het lichaam. |
Sociale neurowetenschap | Deze wetenschap onderzoekt de onderliggende neurale mechanismen van het sociale denken en gedrag. |
Tomografie | Dit is een techniek waarbij er een plaatje wordt gemaakt van de hersenen en hersenactiviteit door middel van verschillende soorten golven. |
Verwijdering | Dit is een techniek waarbij specifieke hersendelen worden verwijderd om te zien of er veranderingen optreden in het gedrag. Deze techniek werd voornamelijk toegepast op dieren. |
Visueel gebied | Dit gebied bevindt zich in de occipitaalkwab van het brein en heeft zich voornamelijk gespecialiseerd in het verwerken van visuele informatie. |
Wernicke’s afasie | Beschadigingen in het gebied van Wernicke leiden tot problemen bij het taalbegrip. |
Wernicke’s gebied | Dit gebied bevindt zich in de temporale kwab van de linkerhemisfeer. |
Wet van massa-actie | Het functioneren en presteren van een beschadigd hersendeel is afhankelijk van de mate en ernst van het hersenletsel. |
Witte massa | Deze massa bevindt zich in de overige regionen van het centrale zenuwstelsel. Volgens Thomas Willis zorgde deze massa voor de distributie van zogenaamde geesten in de grijze massa. Sinds de negentiende eeuw is het duidelijk dat deze massa bestaat uit axonen die zorgen voor informatieoverdracht. |
H4. De sensitieve en ontvangende geest
Begrip | Definitie |
Absolute drempel | Dit is de kleinste waarde van de intensiteit van een stimulus die geldt als het nulpunt op een schaal van psychologische intensiteiten. |
Astigmatisme | Hierbij is het hoornvlies van het oog ongelijk gekromd, zodat de lichtstralen in verschillende mate worden gebroken en de beelden vervormd worden. |
Behoud van energie | Energie kan worden getransformeerd, maar kan nooit worden gecreëerd of vernietigd door een fysiek proces. De totale hoeveelheid energie in het universum is constant en behouden. |
Blinde vlek | Deze kleine plek bevindt zich in de retina en bevat geen lichtgevoelige receptoren. |
Categorieën | De geest neemt fenomenen automatisch waar in termen van twaalf categorieën die aangeboren zijn. Zo komen volgens Kant de objecten aan eigenschappen als kwaliteit en kwantiteit. |
Cognitieve psychologie | Deze wetenschap richt zich op de manieren waarop fysieke stimuli worden omgezet in bewuste ervaringen, het begrip informatieverwerking staat hierbij centraal. |
Complementaire kleuren | Dit zijn paren van kleuren die na menging de kleur wit produceren. |
Fechner’s wet | Dit is een logaritme voor het verband tussen de subjectieve intensiteit en de fysieke intensiteit. De formule is S = k log P. |
Fenomenale wereld | Volgens Kant bestaat deze wereld uit een reflectie van objecten uit de noumenale wereld die het resultaat zijn van de zintuiglijke verwerking van deze fenomenen. |
Gestaltpsychologen | Deze psychologen onderzoeken hoe verschillen in fysieke intensiteiten van stimuli psychologisch worden waargenomen. |
Informatieverwerking | Dit is het proces waarin stimuli worden ontvangen, herkend, gecategoriseerd en opgeslagen in het geheugen. |
Intuïties | De geest lokaliseert fenomenen in tijd en ruimte, deze twee dimensies noemt Kant intuïties. |
Just Noticeable Difference (JND) | Dit is het minimale aantal verschil tussen twee objecten met dezelfde meeteenheden dat moet bestaan om een verschil te kunnen waarnemen. |
Kleurige nabeelden | Hiervan is sprake wanneer men gedurende een korte tijd staart naar een stimulus met een kleur en vervolgens zijn blik richt op een witte stimulus, dezelfde stimulus in een complementaire kleur wordt waargenomen. |
Kleurmenging | Een mengsel van kleuren kan dezelfde reactie oproepen van het visuele zintuig als een identieke individuele kleur, ondanks de verschillen in golflengten. |
Life space | Dit is een psychologisch veld dat bestaat uit de waargenomen fysieke omgeving en de voortbeweging met motieven en acties van een persoon in die omgeving. Deze factoren bepalen het gedrag van de persoon. |
Mechanisme | Volgens deze leerweg zijn alle psychologische processen te begrijpen in termen van fysieke en chemische principes. |
Negatieve nabeelden | Dit is de neiging om stilstaande objecten te zien alsof ze bewegen in de tegengestelde richting van een bewegend object dat direct ervoor werd gezien. |
Noumenale wereld | Volgens Kant bestaat deze externe wereld uit objecten die onafhankelijk zijn van de zintuiglijke ervaring. |
Onbewuste gevolgtrekking | Visuele ervaringen leiden tot het onbewust aannemen van bepaalde regels die gebaseerd zijn op logica. |
Optische illusies | Hiervan is spraken wanneer de bewuste waarneming van een visuele stimulus verschilt van zijn objectieve eigenschappen. |
Percepties | Dit zijn de betekenisvolle interpretaties die worden toegekend aan sensaties. |
Perceptueel veld | Dit is het gezichtsveld waarin zich Gestalt effecten voordoen. |
Perceptuele adaptatie | Wanneer het gezichtsveld met objecten systematisch wordt gemanipuleerd, worden de waarneming en gedrag eerst bewust aangepast maar daarna verloopt dit proces automatisch, natuurlijk en onbewust. |
Phi-fenomeen | Dit is het fenomeen waarbij twee lichtflitsen worden gezien als één lichtflits die zich voortbeweegt. |
Primaire kleuren | Dit zijn de kleuren rood, groen en blauw (violet) die met elkaar gemengd kunnen worden om elke bestaande kleur te produceren. |
Psychofysica | Dit is een onderzoeksterrein in de psychologie dat zich richt op het meten van fysieke intensiteiten en het vaststellen van een kwantitatief verband tussen stimuli en ervaring. |
Psychofysische isomorfisme | Volgens deze hypothese lijken psychologische feiten op onderliggende evenementen in het brein met betrekking tot hun structurele kenmerken. |
Reactietijden | Deze tijden geven een indicatie van de snelheid van een zenuwimpuls. |
Schijnbare beweging | Dit is het fenomeen waarbij er beweging wordt gezien bij de observatie van een snelle opvolging van stilstaande beelden. |
Sensaties | Dit is de bewuste waarneming van ‘rauwe elementen’ van een object dat onafhankelijk is van eerdere ervaringen. |
Steven’s wet | Dit is een formule waarbij de subjectieve intensiteit van een stimulus de functie is van de fysieke intensiteit van de stimulus maal een constante waarde. De formule is S = kPᶰ. |
Vitalisme | Volgens deze leerweg bezitten alle levende organismen een levenskracht die zorgt voor vitaliteit en die niet onderzocht kan worden met wetenschappelijke methoden. |
Wet van specifieke zenuw-energieën | Deze wet stelt dat iedere sensorische zenuw van het lichaam slechts één type sensatie overbrengt. |
Young-Helmholtz driekleurige theorie | Volgens deze theorie bevat de retina drie verschillende receptoren die elk reageren op de golflengten van één van de primaire kleuren of op een mengsel daarvan. Vervolgens sturen de zenuwcellen de informatie door van de geactiveerde receptoren naar het brein. |
H5. Wilhelm Wundt en de oprichting van de experimentele psychologie
Begrip | Definitie |
Beeldloze gedachten | Tijdelijke toestanden die niet kunnen worden verklaard aan de hand van sensaties en gevoelens. |
Bepalende tendenties | Volgens Ach bepalen instructies voorafgaand aan het experiment de richting van handelen, ondanks het feit dat deze instructies niet bewust tot de associatieprocessen zijn binnengedrongen. |
Creatieve synthese | Verkregen ideeën op basis van ervaring kunnen op verschillende manieren worden gecombineerd en georganiseerd, inclusief ideeën die nooit eerder zijn ervaren. |
Gerichte associatie | Hierbij werden participanten geïnstrueerd om specifieke woorden te associëren met een stimulus. |
Helderziende causaliteit | Volgens Wundt zijn verkregen ideeën gebaseerd op regels over mechanische causaliteit, deze regels zijn echter niet van toepassing op ideeën die verkregen zijn door eerdere ervaringen. Hier gelden de regels van helderziende causaliteit. |
Introspectie | Dit is de observatie en de rapportering van de eigen subjectieve ervaringen voor psychologische experimenten. |
Mentale chronometrie | Dit is een systematisch programma dat reactietijden in psychologische studies gebruikt om de snelheid van informatieverwerking te meten en om vervolgens uitspraken te doen over het bewustzijn en centrale processen. |
Mentale sets | Dit begrip is vergelijkbaar met bepalende tendenties. |
Onzinlettergrepen | Dit zijn betekenisloze combinaties van klinkers en medeklinkers die worden gebruikt in onderzoeken naar geheugen. |
Persoonlijke vergelijkingen | Dit zijn consistente individuele verschillen in de metingen van astronomische observatoren. |
Stimulus error | Dit is het verlenen van betekenis aan introspectie, volgens Titchener is dat ongepast. |
Structuralisme | Dit is een experimentele benadering die de nadruk legt op het bepalen van de structuur van mentale fenomenen om vervolgens de functie ervan te bepalen. |
Subtractieve methode | Dit is een techniek voor het meten van reactietijden, de gemiddelde reactietijd voor een simpele taak werd afgetrokken van de gemiddelde reactietijd voor een complexe taak om zo te concluderen dat het verschil nodig is om een hogere mentale functie uit te voeren. |
Vergeetcurve | Dit is een term voor de snelle afname van het aantal items van een uit het hoofd geleerde lijst, dat men zich kan herinneren na verloop van tijd. |
Völkerpsychologie | Een niet-experimentele tak van de psychologie waarin wordt gekeken naar gemeenschappelijke mentale functies en culturele aspecten van de menselijke natuur. |
Vrijwillige psychologie | Deze term benadrukt methoden en concepten die geassocieerd zijn met de wil en vrijwillige inspanning. |
H6. Charles Darwin en de evolutietheorie
Begrip | Definitie |
Argument van ontwerp | Een bewering die suggereert dat mensen en andere organismen zo perfect zijn gebouwd en aangepast, dat deze organismen wel het resultaat moeten zijn van een ontwerp gemaakt door God. |
Catastrofisme | Volgens deze theorie kunnen alle geologische eigenschappen van de aarde worden toegeschreven aan plotselinge natuurrampen. |
Complementaire hypothese | Volgens deze hypothesen hebben mannen en vrouwen dankzij de evolutie verschillende complementaire psychologische kenmerken ontwikkeld. Zo werd het kenmerk intellectuele superioriteit toegeschreven aan mannen en de kenmerken morele superioriteit en deugdzaamheid aan vrouwen. |
Evolutietheorie door natuurlijke selectie | Zie natuurlijke selectie. |
Evolutionaire psychologie | Een subdiscipline van psychologie die aan de hand van alle aspecten van de moderne evolutietheorie hypotheses opstelt over menselijk gedrag. |
Monogenese | Deze theorie stelt dat alle mensen een gemeenschappelijke afstamming hebben. |
Natuurlijke selectie | Dit is een natuurlijk mechanisme dat ervoor zorgt dat organismen die het best aangepast zijn aan een bepaalde omgeving zullen overleven en zich voortplanten met als gevolg dat hun genen en kenmerken worden doorgegeven aan de volgende generaties. |
Polygenese | Deze theorie stelt dat niet-Europeanen duidelijk behoren tot een andere soort mensen. |
Seksuele selectie | Dit is een variant op de natuurlijke selectie die suggereert dat de kwaliteit van partnerselectie een rol speelt bij het doorgeven van kenmerken die belangrijk zijn voor de overleving. |
Sociaal Darwinisme | Deze bewering suggereert dat alle politieke systemen en samenlevingen evolueren als gevolg van natuurlijke selectie. Deze systemen bestaan uit mensen die er het best in geslaagd zijn zich aan te passen aan een bepaalde omgeving. |
Sociobiologie | Volgens deze wetenschap zijn sociale gedragskenmerken het resultaat van individuele genen die zichzelf kopiëren en worden doorgegeven aan volgende generaties. |
Uniformitarianisme | Deze theorie is tegengesteld aan het catastrofisme en stelt dat geologische eigenschappen van de aarde het resultaat zijn van een lang gradueel proces. |
Variatiehypothese | Volgens deze hypothese is er meer variatie tussen mannelijke organismen, volgens Darwin komt dat doordat mannen meer aangepast zijn door de evolutie dan vrouwen. |
Vergelijkende psychologie | Een subdiscipline van psychologie die de overeenkomsten en verschillen tussen de psychologische functies van dieren onderzoekt en deze vervolgens vergelijkt met de psychologische functies van mensen. |
H7. Het meten van de geest
Begrip | Definitie |
Antropometrisch laboratorium | Een tentoonstelling waarbij bezoekers werden onderzocht aan de hand van neurofysiologische meetinstrumenten, deze tests vormen de basis voor moderne intelligentietests. |
Correlatiecoëfficiënt | Dit zijn numerieke waarden tussen -1 en +1 die een indicatie geven van de sterkte van het verband tussen twee variabelen. |
Eeneiige tweelingen | Deze tweelingen hebben een identieke set genen. |
Eugenetica | Dit is het wetenschappelijk onderzoek naar rasverbetering door middel van selectief fokken. |
Gescheiden identieke tweelingen | Dit zijn eeneiige tweelingen die zijn opgegroeid in verschillende omgevingen. Deze tweelingen zijn nuttig voor het onderzoek naar de invloed van erfelijkheid en omgeving. |
Individuele verschillen | Dit zijn meetbare verschillen in persoonlijkheid en karakter tussen individuen. |
Intelligentietests | Dit zijn methoden die ontworpen waren om erfelijke kenmerken te meten, eerst aan de hand van hoofdgrootte, reactietijd en zintuiglijke scherpte. Later werden alternatieve methoden ontworpen om intelligentie te meten. |
Mentale verbeeldingen | Participanten werden in onderzoeken van Galton gevraagd om zich gebeurtenissen in te beelden en die te beschrijven in termen van helderheid, kleur, duidelijkheid en locatie. |
Normaalverdeling | Dit is een patroon van data waarbij er een symmetrische verdeling ontstaat doordat de meeste scores dicht bij het gemiddelde vallen en scores die minder vaak voorkomen verder weg van het gemiddelde vallen. |
Pearson’s r | Dit is een correlatiecoëfficiënt die een indicatie geeft van de sterkte van het lineair verband tussen twee variabelen. |
Regressie richting het gemiddelde | Hoe meer metingen, hoe dichter de extreme scores van een variabele bij het gemiddelde komen te liggen. |
Regressielijn | Dit is een (bij benadering) rechte lijn in een scatterplot dat ontstaat wanneer de gemiddelden van elke kolom worden vertegenwoordigd door X’en in een grafiek. |
Scatterplot | Dit is een mathematisch diagram dat de waarden van twee gecorreleerde variabelen voor een dataset weergeeft. |
Statistische correlatie | Een mathematische procedure die gebruikt wordt om de sterkte van het verband tussen twee variabelen te berekenen. |
Twee-eiige tweelingen | Deze tweelingen hebben evenveel genen gemeen met elkaar als gewone broers en zussen. |
Tweelingenonderzoek | Hierbij worden eeneiige en twee-eiige tweelingen met elkaar vergeleken om de invloed van genen en omgevingsfactoren op de ontwikkeling te bepalen. |
Woordassociatie-experiment | Hierbij worden verschillende geschreven woorden gepresenteerd, participanten worden geïnstrueerd om bij elk woord de eerste gedachte(n) te benoemen die in hen opkomt. |
Zelfvragenlijst methode | Dit is een onderzoeksmethode die biologische, demografische en persoonlijke informatie verzamelt om zo de invloed van erfelijkheid op intelligentie te onderzoeken. |
H8. Psychologie in Amerika
James-Lange theorie van emotie | ...is een theorie, geformuleerd door William James en Carl Lange. Zij waren van mening dat emoties het gevolg zijn, en niet de oorzaak, van lichaamsveranderingen. |
Law of effect | ...is een term van Thorndike. Als een bepaalde stimulus-responsvolgorde opgevolgd wordt door plezier, dan wordt de relatie tussen de stimulus en respons versterkt. Reacties die opgevolgd worden door pijn doven uiteindelijk uit. |
Gepaarde-associatie techniek (“paired-associates technique”) | ... is een techniek, ontwikkeld door Calkins, om associatief leren en het geheugen te onderzoeken. |
Pragmatisme | ... is een term bedacht door Peirce en aangenomen door James. Hiermee wordt de evolutie van ideeën aangegeven, aan de hand van de bruikbaarheid in verschillende situaties. |
Zelf psychologie (“self psychology”) | Een benadering, ontwikkeld door Calkins. Men is hierbij van mening dat de “zelf” het hoofdonderwerp van psychologie moet zijn. Zij zag – in tegenstelling tot het behaviorisme - de “zelf” als een actief leidende en doelgerichte bemiddelaar, aanwezig in alle bewuste en essentiële introspectieve rapportages |
Gepaarde-associatietechniek (“paired-associates technique”) | Een techniek, ontwikkeld door Calkins, om associatief leren en het geheugen te onderzoeken. |
H9. Psychologie als de wetenschap van gedrag
Angstrespons (“fear response”) | Volgens Watson een van de drie aangeboren emotionele reacties van baby’s, uitgelokt door een onverwacht hard geluid of het plotseling verlies van ondersteuning |
Behaviorisme | Een psychologische school die subjectieve rapportages afwijst en deze vervangt door objectieve, verifieerbare observaties. Ook suggereert deze school dat leren gebaseerd is op het verwerven en onderling verbinden van associaties, door middel van verschillende vormen van conditionering |
Contingencies of reinforcement | De specifieke condities waaronder reacties wel of niet versterkt worden |
Doelgericht behaviorisme (“purposive behaviorism”) | Een vorm van behaviorisme, geformuleerd door Tolman, die suggereert dat gedrag doelgericht is en vaak bemiddeld wordt door niet observeerbare tussenliggende variabelen |
Geconditioneerde reflex | De notie van Pavlov van de fysiologische reflexen die aangeleerd zijn |
Geconditioneerde respons (CR) | De aangeleerde respons in de Pavloviaanse geconditioneerde reflex |
Geconditioneerde stimulus (CS) | De originele neutrale stimulus, die na het gekoppeld worden aan een ongeconditioneerde stimulus, een geconditioneerde respons in de Pavloviaanse geconditioneerde reflex kan uitlokken |
Gedragsanalyse (“behavior analysis”) | De discipline, ontwikkeld uit de bijdragen van Skinner, die bestaat uit experimentele, toegepaste en filosofische takken |
Generalisatie | Een fenomeen dat voorkomt wanneer geconditioneerde reflex uitgelokt wordt door een stimuli, die vergelijkbaar is met de originele geconditioneerde stimuli |
Geprogrammeerde instructie | Een onderwijstechniek, ontworpen door Skinner, waarbij gecompliceerde onderwerpen zoals rekenen in kleine, simpele stukken opgebroken worden. Vervolgens wordt het aan de leerling gepresenteerd en neemt de moeilijkheidsgraad vervolgens langzaam toe |
Grammaticale structuur | Een verzameling regels die aangeven hoe zinnen in elke taal gevormd kunnen worden |
Hoger-orde conditionering | Een vorm van conditionering die voorkomt wanneer een geconditioneerde reflex aan stimulus A gekoppeld wordt, en daarna dient als een ongeconditioneerde stimulus in een verdere reeks koppelingen |
Latent leren | Een term van Tolman voor het “per ongeluk” leren, zonder een direct zichtbare versterking. Het leren wordt later pas duidelijk |
Liefde | Samen met angst en woede, een van de drie emoties die volgens Watson aangeboren zijn |
Logisch positivisme | Een filosofie die aangeeft dat alle wetenschappelijke constructen aan een verzameling statements gelinkt moeten zijn. De verzameling statements moet observeerbaar zijn, en moet empirisch verifieerbaar zijn |
Mechanistisch behaviorisme (“mechanistic behaviorism”) | Een variant op behaviorisme, gevormd door Hull |
Negatieve reinforcement | Een reactie waarbij de waarschijnlijkheid van een reactie toeneemt als een aversieve stimuli verwijderd of verminderd wordt |
Ongeconditioneerde reflex | Een Pavloviaanse term voor een aangeboren en automatische reactie, die zonder conditionering al bestaat |
Ongeconditioneerde respons (UR) | De responscomponent in de Pavloviaanse ongeconditioneerde reflex |
Ongeconditioneerde stimuli (US) | De stimulicomponent in de Pavloviaanse ongeconditioneerde reflex |
Operante conditionering | Een term van Skinner voor conditionering die voorkomt wanneer een organisme leert om actief de omgeving te manipuleren, te controleren en er mee te interacteren, onder andere door ook met de gevolgen om te gaan. Het staat in contrast met de passievere Pavloviaanse respondent conditionering |
Positieve reinforcement | Een reactie waarbij de waarschijnlijkheid van een reactie toeneemt als het door een plezierig(e) gevolg/reactie opgevolgd wordt. Dus als een kind bijvoorbeeld zijn speelgoed opruimt en het daarna een snoepje krijgt, dan kan de volgende keer de kans groter zijn dat het kind weer het speelgoed opruimt, omdat het dan weer kans maakt op een snoepje |
Primaire reinforcers | Worden ook wel ongeconditioneerde of natuurlijke reinforcers genoemd. Dit zijn reinforcers die niet met een andere stimulus gekoppeld hoeven te worden om als een reinforcer te functioneren. Voorbeelden zijn water, voedsel, slaap en seks |
Radicale milieubeweging (“radical environmentalism”) | Een benadering, gevormd door Watson, die suggereert dat omgevingsfactoren een grotere invloed hebben dan erfelijkheid in het bepalen van gedrag |
Reinforcementschema’s | De belonende gedragingen gebaseerd op een bepaalde tijdsinterval of een bepaald aantal reacties, met als resultaat een patroon van reacties |
Reinforcer | Een gevolg op bepaald gedrag, dat kan resulteren in toename van dat gewenste gedrag. Dus bijvoorbeeld een snoepje, of een ijsje. Ook kan het weghalen van een negatief iets (pijn) als reinforcer functioneren |
Respondent conditionering | Een term die door Skinner gebruikt werd om de Pavloviaanse klassieke conditionering te definiëren in contrast tot de operante conditionering |
Secondaire reinforcers | Reinforcers die invloed kunnen uitoefenen, nadat ze aan andere primaire reinforcers gekoppeld zijn |
Skinnerbox | Een experimentele kamer, gecreëerd door Skinner, om reinforcementschema’s bij dieren te bestuderen |
Systematische desensitisatie | Een deconditioneertechniek waarbij een plezierige stimuli gepresenteerd wordt, tegelijkertijd met en angstopwekkende stimuli. Er wordt gehoopt dat na verloop van tijd, wanneer de angstopwekkende stimuli gepresenteerd wordt, de angstige reactie verminderd zal zijn |
Uitdovingscurve (“extinction curve”) | Een mathematische curve die de afname in reactiesnelheid bij afwezigheid van versterkers (“reinforcers”) weergeeft. Het wordt gebruikt bij operante conditionering |
Variabel-interval reinforcement | Een operant conditioneringsschema waarbij reacties alleen periodisch na een random bepaalde tijd versterkt worden |
Variabel-ratio reinforcement | Een operant conditioneringsschema waarbij reacties alleen na een random aantal reacties versterkt worden |
Vaste-interval versterkingsschema (“fixed-interval reinforcement schedule”) | Een operant conditioneringsschema waarbij reacties versterkt worden na verloop van een bepaalde tijd. Bijvoorbeeld om de vijf minuten, of om de tien minuten. Niet eerder en ook niet later |
Vaste-ratio versterkingsschema (“fixed-ratio reinforcement schedule”) | Een operant conditioneringsschema waarbij reacties versterkt worden nadat een bepaalde hoeveelheid reacties gegeven zijn. Dus om de vijf reacties, of tien reacties. Niet eerder en ook niet later |
H10. Sociale invloeden en sociale psychologie
Begrip | Definitie |
Artificieel somnambulisme | Een term die door Puysegur gebruikt werd om de vredige staat te beschrijven, die met magnetische therapie uitgelokt wordt en vergelijkbaar is met slaapwandelen en andere hypnotische “crisis”-staten. Deze staat wordt ook wel de perfecte crisis genoemd |
Baquet | Het Franse woord voor “kuip”. Het is een onderdeel van het apparaat in de magnetische therapieën van Mesmer, die gevuld wordt met water en gemagnetiseerd wordt met ijzervijlsel |
Cognitieve dissonantie | Een term van Festinger. Het ervaren of het bezitten van twee of meer onverenigbare of tegenstrijdige overtuigingen, kan een oncomfortabele staat van dissonantie veroorzaken. Men raakt dan gemotiveerd om dit gevoel te verminderen |
Dierlijk magnetisme (“animal magnetism”) | Een theorie, gevormd door Mesmer, die suggereert dat het menselijke lichaam gevuld is en omringd wordt door een magnetische kracht. De magnetische kracht kan verzwakt worden, waardoor er ziektesymptomen ontstaan |
Forme fruste | Een term die door Charcot gebruikt werd om neurologische aandoeningen die incompleet voorkomen te beschrijven |
Grand hypnotisme | Het concept van Charcot voor de brede vorm van hypnotisme, gekenmerkt door de drie fases van catalepsie, lethargie en somnambulisme |
Grande hysterie | Het concept van Charcot voor de brede vorm van hysterie, gekenmerkt door een verloop van de epileptoide fase, naar de grote bewegingsfrase, naar de hallucinatoire fase en uiteindelijk de ijlende fase |
Group fallacy | De term van Floyd Allport voor de onjuiste notie dat groepen mensen een superorganisme kunnen vormen, en ze een sterkere gezamenlijke geest hebben dan de gecombineerde reacties van individuele leden |
Hypnotisme | Het proces van het induceren van een mentale staat (ontspannend en geconcentreerd), waardoor men een hogere vatbaarheid krijgt |
Hysterie | Een psychogene aandoening waarbij patiënten fysiologische symptomen ervaren zonder dat er een duidelijke organische oorzaak gevonden kan worden, bijvoorbeeld agressie, verlamming, verdoving, geheugenverlies en andere neurologische symptomen |
Informed consent | Het proces van het uitleggen van een onderzoek aan deelnemers voordat ze ermee akkoord gaan om deel te nemen. Ze worden dus ook geïnformeerd over de effecten die het onderzoek op hen kan hebben |
Kleine wereld fenomeen (“small world phenomenon”) | Een sociaal fenomeen, onderzocht door Milgram, dat verwijst naar dat de meeste mensen onderling verbonden zijn |
Lucid sleep | Een term van Faria voor een vorm van artificieel somnambulisme, waarbij iemand in een diepe trance-staat gaat |
Neurohypnologie (“neurypnology”) | Een term van Braid voor de technieken van het hypnotiseren. Later wordt het hypnose genoemd |
Petite hysterie | Een “forme fruste” van hysterie, geconceptualiseerd door Charcot, waarbij patiënten een kleine vorm van hysterie vertonen |
Post-hypnotische amnesie | Het na het ontwaken vergeten van de gebeurtenissen, die tijdens een hypnotische staat hebben plaatsgevonden |
Post-hypnotische suggestion | Het uitvoeren van een gesuggereerd hypnotisch effect nadat de deelnemer uit zijn hypnose ontwaakt is |
Sociale besmetting (“social contagion”) | De toegenomen waarschijnlijkheid van mensen om op een bepaalde manier te reageren wanneer ze in een groep zijn en wanneer ze ook anderen op een bepaalde manier zien reageren |
Sociale conformiteit | Een concept, onderzocht door Asch en Milgram, om te verklaren hoe individuen een druk voelen om aan ideeën en meningen van andere groepsleden te conformeren |
Sociale invloedprocessen (“social influence processes”) | Een brede term om een verzameling processen aan te geven, bestudeerd door sociale psychologen. Deze processen gaan onder andere over het gedrag, de attitudes en overtuigingen van mensen die door sociale situaties gevormd worden |
Stanford Prison Experiment | Een onderzoek van Zimbardo, waarbij mannelijke studenten aan de Stanford Universiteit in een gevangenis samenleefden en de rol van een gevangene of een bewaker aannamen. Het doel was om de rol van sociale invloed te bestuderen, maar het experiment liep uit de hand |
Type | Een term die door Charcot gebruikt werd om de grote of complete vorm van bepaalde neurologische aandoeningen te begrijpen |
Valse herinneringen | Verzonnen herinneringen van gebeurtenissen die in vatbare mensen gecreëerd kunnen worden |
H11.De geest in conflict
Begrip | Definitie |
Act psychologie (intentionalisme) | Een psychologische theorie, gevormd door Brentano. Deze theorie suggereert dat de eenheden van psychologische analyse “acts” zijn die een object “bevatten”. Anders geformuleerd: men houdt zich bij deze theorie meer bezig met de acties en processen van de geest, dan de inhoud en staten van de geest |
Ambivalentie | Een idee van Freud, dat zowel positieve en negatieve gevoelens ten opzichte van hetzelfde object simultaan aanwezig kunnen zijn. Bijvoorbeeld, iemand kan van zijn moeder houden, maar haar tegelijkertijd ook haten |
Anaal karakter | Het resultaat van fixatie tijdens het zindelijk worden in de kindertijd. Hierdoor kunnen kinderen als ze later volwassenen zijn ordelijk zijn in hun affaires, koppig zijn in hun relaties en gierig zijn |
Anale zone | Een fase uit de psychoanalytische theorie. De erogene zone wordt hier een focus van fascinatie voor kinderen, zodra ze ontdekken dat ze plezier kunnen halen uit het hebben van controle over hun lichaamsfuncties tijdens het zindelijk worden |
Castratiecomplex | Hoort bij de Freudiaanse theorie. Het is een complex dat tijdens de kindertijd voorkomt, waarbij jongens ernstig bang zijn dat hun vader hen castreert en waarbij de meisjes een onbewuste wens hebben om net als de jongens te zijn en een penis te hebben |
Catharsismethode (“cathartic method”) | Een psychoanalytische techniek, gevormd door Breuer en zijn patiënt Anna O., en verder ontwikkeld door Freud. Men denkt hierbij dat door het ventileren van emoties, hysterische symptomen verminderd kunnen worden |
Clientgerichte therapie | Een vorm van psychotherapie, ontwikkeld door Rogers, waarin de psychotherapeut zich richt op het creëren van een comfortabele en niet-oordelende omgeving voor de cliënt |
Cognitieve therapie | Een vorm van psychotherapie waar Beck mee is gekomen, en waar men zich richt op het corrigeren van het verstoorde denken en irrationele gedachten |
Concrete representatie | Een idee van Freud. Dit is het idee dat latente droomgedachten een concrete representatie in de subjectieve echte sensaties van de manifeste inhoud krijgen. Het maakt deel uit van de “dreamwork”. |
Condensatie | Een aspect van de “dreamwork” van Freud, waarbij twee of meer latente gedachten condenseren in een enkele manifeste droomafbeelding |
Conversie | Hysterische symptomen, geïnterpreteerd door Freud als het resultaat van emotionele energie die wurgend wordt en uiteindelijk in fysieke symptomen omgezet wordt |
Dromen | Hallucinaties die tijdens het slapen voorkomen |
Droomwerk (“dreamwork”) | Behoort tot de Freudiaanse theorie. Dit zijn processen waarbij de latente inhoud getransformeerd wordt in manifeste inhoud, voornamelijk door verplaatsing, condensatie en concrete representatie |
Druktechniek (“pressure technique”) | Een overgangstechniek tussen hypnose en vrije associatie, waarbij Freud zijn hand op het voorhoofd van een patiënt legt en zegt dat alle relevante herinneringen wel weer zullen terugkomen |
Ego | Behoort tot de Freudiaanse theorie. Het is een psychische structuur die als bemiddelaar functioneert voor het conflict tussen de eisen van de id, de eisen van de externe realiteit en de morele eisen van de superego |
Erogene zone | Behoort tot de Freudiaanse theorie. Gebieden van het menselijke lichaam worden hoog sensitief. Bij stimulatie kunnen ze erotische sensaties en seksuele opwinding produceren |
Eros | Een term die door Freud gebruikt is, en verwijst naar het levensinstinct, dat constant in strijd is met het doodinstinct |
Fixatie | De term van Freud voor het verloop van het ontwikkelingsproces in de orale, anale, fallische of psychoseksuele ontwikkeling |
Gedragstherapie (“behavior therapy”) | Bestaat uit een verzameling therapeutische technieken, ontworpen om gedrag te veranderen door middel van klassieke conditionering. Wolpe is de bedenker hiervan |
Genitale zone | De primaire erogene zone, vastgesteld door Freud, in de laatste fase van de menselijke psychoseksuele ontwikkeling. Het begint in de puberteit, wanneer adolescenten hun seksuele behoeftes op het andere geslacht richten |
Id | Behoort ook tot het gestructureerde model van Freud voor de geest. Het is de bron en opslag voor de biologische driften en instincten |
Identificatie | Behoort tot de Freudiaanse theorie. Het is een proces dat voorkomt wanneer een kind gelijkenis vindt met aspecten van de ouder met hetzelfde geslacht. Het resultaat is een superego |
Instincten | Biologisch gebaseerde driften voor verzorging, warmte en seksuele bevrediging. Het behoort tot de Freudiaanse theorie |
Intellectualisatie | Een Freudiaans verdedigingsmechanisme waarbij een conflictgeladen onderwerp rationeel en abstract benaderd wordt, zonder de emoties erbij te betrekken |
Intentionaliteit | Een term van Brentano die verwijst naar de houding die in een mentale actie aangenomen wordt ten opzichte van het object waar men over aan het nadenken is |
Intrapsychisch conflict | Een Freudiaanse notie dat de geest constant geconfronteerd wordt met onverzoenlijke eisen van de biologie, de externe wereld en het morele bewustzijn |
Latente content | De verborgen betekenis van dromen, onderliggend aan de manifeste inhoud |
Latentiefase | Een rustige fase in de kindertijd waar orale, anale en fallische driften onderdrukt zijn. Het behoort tot de Freudiaanse theorie |
Manifeste content | Behoort tot de Freudiaanse theorie. De manifeste inhoud zijn werkelijke afbeeldingen, gedachten en inhoud van dromen die de dromer tijdens het slapen ervaart. Het is eigenlijk gewoon een transformatie van de psychologisch gevaarlijke latente inhoud |
Metapsychologie | Het algemene model van de “mind” die de klinische ontdekkingen van Freud binnenin een bredere theoretische context integreert |
Objectrelaties | Een latere psychoanalytische denkschool, die veel waarde hecht aan de moeder-babyband in de menselijke ontwikkeling |
Oedipuscomplex | Een Freudiaanse term voor een verzameling onbewuste ideeën en gevoelens, gericht op het verlangen om een ouder te bezitten en om de ouder van hetzelfde geslacht te vernietigen |
Ontkenning (“denial”) | Een psychoanalytisch verdedigingsmechanisme, dat gebruikt wordt als iemand niet in staat is om de realiteit onder ogen te komen of de waarheid te erkennen |
Orale fase | De eerste erogene fase in de Freudiaanse theorie. Men is vooral gericht op de mond. Het is de voornamelijkste bron van plezier voor een baby |
Oraal karakter | Behoort tot de Freudiaanse theorie en is het gevolg van fixatie in de orale fase tijdens de eerste twee jaar van de ontwikkeling. Men is dan spraakzaam, eet veel, rookt en drinkt |
Overdeterminatie | Behoort tot de Freudiaanse theorie. Door twee of meer pathogene ideeën wordt een symptoom veroorzaakt |
Pathogene ideeën | Behoort tot de Freudiaanse theorie. Het zijn emotiegeladen herinneringen of gedachten buiten het bewustzijn en die hysterische symptomen kunnen veroorzaken |
Pcpt.-cs | De “perception-consciousness system”, een onderdeel van het gestructureerde model van de geest van Freud die informatie over de externe wereld naar de ego overdraagt |
Polymorfe perversiteit (“polymorphous perversity”) | Volgens de Freudiaanse theorie een staat van een nieuwgeboren baby, waarbij elke lichaamsdeel een bron van seksuele bevrediging is |
Projectie | Een Freudiaanse verdedigingsmechanisme, waarbij de ongeaccepteerde gevoelens onderdrukt worden en aan iemand anders geattributeerd worden |
Psychoanalyse | Een vorm van psychotherapie en een algemene psychologische theorie ontwikkeld door Freud |
Rationalisatie | Een Freudiaans verdedigingsmechanisme waarbij de werkelijke motivatie van een individu ontkend wordt, en het vervangen wordt door een valse verklaring |
Repressie | Behoort tot de Freudiaanse theorie en is het voorkomen of het uitdrijven van een bewuste angstopwekkende gedachte of herinnering |
Seductietheorie | Gevormd door Freud, suggereert dat alle hysterische mensen in hun jeugd seksueel misbruikt moeten zijn geweest |
Superego | Een element in het gestructureerde model van de geest van Freud, die met de morele eisen omgaat. Het treedt onafhankelijk van de instincten en de externe realiteit op |
Thanatos | Het doodsinstinct, constant in strijd met het levensinstinct (Eros). Het behoort tot de Freudiaanse theorie |
Transference | Een term gebruikt door Freud, voor de onbewuste gevoelens jegens belangrijke figuren uit de kindertijd die op de therapeut weerkaatst worden |
Verdediging | Een algemene psychoanalytische term voor de reacties die bedoeld zijn om een individu te beschermen tegen bewuste psychologisch gevaarlijke pathogene ideeën |
Verdedigingsmechanismen (“defense mechanism”) | Behoort tot de psychoanalytische theorie. Dit zijn onbewuste psychologische strategieën die de ego gebruikt om tot een compromis te komen voor de conflictende eisen van de id, superego en de externe realiteit |
Verplaatsing (Freudiaanse verdedigingsmechanisme) (“displacement”) | De omleiding van een impuls tegen een vervangend doel, die vergelijkbaar is met het originele doel, maar wel een stuk veiliger is dan het originele doel |
Verplaatsing (in dromen) | Het omzetten van de psychische energie van sterk geladen latente inhoud in gerelateerde, maar emotioneel neutralere ideeën van de manifeste inhoud. Het is een van de aspecten van de “dreamwork” in de Freudiaanse theorie |
Vervulling van de wensen (“fulfillment of wishes”) | Volgens Freud het primaire doel van dromen |
Vrije associatie (“free association”) | Een techniek die door Freud gebruikt werd. Er wordt gevraagd om eerlijk de eerste gedachte en/of het eerste idee dat bij iemand opkomt te zeggen, zonder er verder over na te denken of deze te manipuleren |
Zeigarnik effect | De neiging om onafgemaakte taken beter te herinneren dan afgemaakte taken |
H12: Psychologie en persoonlijkheid
H13. De ontwikkelende geest
Begrip | Definitie |
Algemene intelligentie (“g” en “general intelligence”) | Het concept van Spearman. Dit wordt gezien als een enkele factor van gegeneraliseerde mentale kracht, tot in een beperkte mate toepasbaar op alle intellectuele taken |
Concreet operationele fase | De derde fase uit de ontwikkelingsfases van Piaget, waarbij kinderen rond 7 jaar succesvol de meeste conservatieproblemen kunnen oplossen |
Conservatie van kwantiteit (“conservation of quantity”) | Een Piagetiaanse term die verwijst naar de vaardigheid om steeds gelijke hoeveelheden vloeistof waar te nemen, ook als de vloeistof in verschillende vormen overgegoten wordt |
Formele operationele fase | Een van de vier ontwikkelingsfases van Piaget. Deze fase begint vaak rond het 11e of 12e jaar en wordt gekenmerkt door het beginnen van de experimentele of inductieve beredenering |
Genetische epistemologie | De term van Piaget voor het onderzoeken van ontwikkelingsfases in het denken van kinderen |
Individuele psychologie (Binet en Henri) | Een programma, ontwikkeld door Binet en Henri, om een reeks korte tests te ontwikkelen die informatie van dezelfde kwaliteit geven over een persoon, als dat een diepte-case studie dat gedaan zou hebben |
Intellectueel niveau (“intellectual level”) | Een term van Binet voor de resultaten van zijn intelligentietoets. Zijn opvolgers zetten de term later om in de misleidende term “mentale leeftijd” |
Intelligentiequotiënt (IQ) | Een wiskundige formule ontwikkeld door Stern en Terman om de resultaten van de Binet intelligentietoetsen samen te vatten. IQ wordt berekend door de mentale leeftijd te delen door de werkelijke leeftijd, en deze met 100 te vermenigvuldigen |
Mentale orthopedie | Een programma van mentale oefeningen, ontwikkeld door Binet, om de intellectuele niveaus van kinderen te verbeteren |
Objectconcept | Het herkennen dat een object onafhankelijk van de omgeving bestaat. Het behoort tot de Piagetiaanse theorie |
Objectstandvastigheid (“object constancy”) | Het besef dat een object blijft bestaan, ook al is het niet zichtbaar. Het behoort tot de Piagetiaanse theorie |
Preoperationele fase | De tweede Piagetiaanse ontwikkelingsfase, waarbij kinderen een waardering hebben ontwikkeld voor objectstandvastigheid, maar waarbij ze nog steeds niet in staat zijn om concepten als conservatie van kwantiteit te begrijpen |
Projectieve tests | Tests die reacties op ongestructureerde stimuli gebruiken om onderliggende en onbewuste processen en motivatie te beoordelen |
Representatiemodes | De term van Bruner voor de drie manieren om over dingen te leren, parallel lopend aan de Piagetiaanse fases van cognitieve ontwikkelingen. Bruner heeft het over drie modes: de enactieve, de iconische en de symbolische.
Symbolische mode is de derde mode van representatie. De student leert over de abstracte kwaliteiten van het object. |
Sensorische-motorische fase | De eerste ontwikkelingsfase in de theorie van Piaget, vindt plaats in de eerste twee jaar na de geboorte. De intelligentie van een kind draait vooral om de sensorische en motorische activiteiten en heeft niks te maken met het abstract denken |
Tweefactortheorie van intelligentie | De theorie van Spearman over dat bij het presenteren op een intellectuele taken zowel de g-factor als de s-factor nodig is |
H14. Cognitieve Psychologie
Begrip | Definitie |
Algoritme | Een strategie die systematisch alle mogelijke oplossingen voor een probleem toetst |
Analytische machine (“analytical engine”) | Een universele machine, verzonnen door Babbage maar in werkelijkheid nooit uitgevoerd. De machine zou in staat zijn om elke vorm van rekenen te kunnen uitvoeren. Het is een prototype van wat we tegenwoordig een programmeerbare computer noemen |
Artificiële intelligentie (AI) | De capaciteit van computers en andere mechanische apparaten om de menselijke denkprocessen en intelligentie na te bootsen |
Assembleertaal (“assembly languages”) | De hogere rang van computerinstructies, of computertaal, waarbij complexe hiërarchieën van routines op een bepaalde volgorde met behulp van een simpel commando geactiveerd/uitgevoerd kunnen worden |
Binaire rekenkunde (“binary arithmetic”) | Het weergeven van alle getallen in de vorm van enen en nullen |
Booleaanse algebra | Een vorm van rekenkunde, gecreëerd door George Boole, waardoor symbolische logica mogelijk is |
Chinese kamer | Een denkexperiment, uitgevoerd door Searle, waarbij iemand met Chinees als moedertaal vergeleken wordt met iemand die perfect, maar mechanisch met behulp van een boek met regels, spreekt. Dat laatste kan met een computer vergeleken worden, omdat het niet een sterke artificiële intelligentie aantoont |
Computationeel functionalisme (“computational functionalism”) | De notie dat AI programma’s de functionele processen waar mensen doorheen gaan bij het oplossen van problemen kunnen nabootsen, maar wel met behulp van een ander soort fysiek materiaal |
Connectionst-computing model | Een model waar veel operaties simultaan gaan, en waar de objecten door het gehele systeem patronen van activiteit zijn, in plaats van symbolen in eerder gespecificeerde locaties |
Ecologische psychologie (“ecological psychology”) | De benadering van Gibson, waarin hij benadrukt dat de geest alleen begrepen kan worden in relatie tot de omgeving, en dat de eigenschappen uit de omgeving direct aan de geest gepresenteerd worden |
Flashbulb-geheugen (“flashbulb memory”) | De term van Neisser voor het ophalen van een levendige herinnering over waar men was en wat men aan het doen was toen een bepaalde gebeurtenis plaatsvond. Deze herinnering is niet per se nauwkeurig of juist |
General Problem Solver (GPS) | Een artificiëel intelligentieprogramma, ontworpen door Allen Newell en Herbert Simon, bedoeld om een groot aantal problemen op te lossen |
Heuristiek | Een techniek om problemen op te lossen, die de zoekruimte beperkt door op de beste gokken en ezelsbruggetjes terug te vallen, gebaseerd op de waarschijnlijkheid van het vinden van een oplossing. Het staat in contrast met het algoritme, dat alle mogelijke oplossingen onderzoekt |
Impossibilist creativiteit | Het concept van Margaret Boden over de capaciteit om bekende ideeën en componenten in een boek te verwerken. Het levert interessante en bruikbare combinaties op die anders zijn dan de al aanwezige regels |
Logic Theorist (LT) | Een computerprogramma, ontworpen door Allen Newell en Herbert Simon in 1956 |
Lovelace objection | De notie van Ada Lovelace dat de analytische machine alleen voorbepaalde en precies gedefinieerde regels kan opvolgen, en dat deze daarom niet in staat is om creativiteit te bezitten |
Means-ends analyse | Een heuristiek van de General Problem Solver, waarbij de gewenste oplossing voor een probleem vergeleken wordt met de huidige staat van het probleem. Ook wordt het verschil tussen de twee beoordeeld |
Opgeslagen programma’s | Een concept van von Neumann, waarbij de instructies van een computer in het geheugen opgeslagen zijn, samen met de data en de resultaten van de berekeningen |
Serialistische verwerking (“serialist processing”) | Een sequentiële computerverwerking, gebruikt door LT en GPS, die werkten door een specifieke volgorde van operaties bij een specifieke verzameling symbolen uit te voeren. De operaties en de symbolen worden wel in een specifieke geheugenlocatie opgeslagen |
Sterke AI | De theorie dat computers de vaardigheid hebben om op hetzelfde niveau als de mens intellectuele taken uit te voeren. Computers benaderen de problemen op dezelfde manier en ervaren vergelijkbare staten van bewustzijn |
Turing machine | Een hypothetische universele computer, bedacht door Turing, die in staat is om elke reeks getallen of symbolen te manipuleren volgens consistente en eerder bepaalde regels |
Turing test | Een toets, bedacht door Alan Turing, om de intelligentie van een machine te beoordelen op basis van de vaardigheid om met mensen te interacteren |
Verschilmachine (“difference engine”) | Een mechanisch apparaat, gecreëerd door Babbage, om polynomialen en andere mathematische functies te berekenen |
Zwakke AI | Een notie van Searle dat computerprocessen eventueel bruikbaar zijn als modellen voor significante aspecten van het menselijke cognitieve processen, maar zonder echt de processen van het menselijk denken te dupliceren |
H15. De herkomst van de toegepaste psychologie
Begrip | Definitie |
Functionele periodiciteit | Een sociale en wetenschappelijke overtuiging dat vrouwen functioneel gebrekkig zijn tijdens menstruatie. Deze overtuiging werd empirisch getoetst door Leta Stetter Hollingworth, en bleek niet valide te zijn |
Klinische methode (“clinical method”) | De multidimensionale methode van Witmer om kinderen te beoordelen op gedrags- en leerproblemen. De methode bestaat uit het testen van de fysieke en mentale vaardigheden en het overleggen met een reeks andere professionals, waaronder sociale werkers en artsen |
Motion studies | Een methode, ontwikkeld door de Gilbreths, waarbij camera’s gebruikt werden om gedetailleerde fysieke bewegingen op te nemen, die nodig zijn bij het uitvoeren van bepaalde taken. Zo kon men zien hoe machines ontworpen konden worden en hoe methodes bedacht konden worden om efficiënter te werken, en zodat de werknemer ook makkelijker kan werken |
Psychotechniek (“psychotechnics”) | Het toepassen van psychologie op het bedrijfsleven en industrie |
Therbligs | Een term, bedacht door de Gilbreths, om de achttien onafhankelijke handbewegingen te definiëren. Deze handbewegingen werden ontdekt tijdens het motion-onderzoek |
Variabiliteithypothese | Een sociale en wetenschappelijke overtuiging, geïnspireerd door de evolutietheorie en gerelateerd aan de variatiehypothese van Charles Darwin, dat mannen meer variabel zijn dan vrouwen op zowel de fysieke als de psychologische kenmerken, en dat mannen daarom de meer extreme posities innemen op de verdeling, terwijl de vrouwen meer in het midden van de verdeling zitten |
Wetenschappelijk management | Een systeem ontwikkeld door Taylor, om de efficiëntie en productiviteit in een fabriek te laten toenemen. Dit wordt bereikt door de werkers meer te laten doen in een kortere tijd, door hen snelle en herhalende taken te geven |
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1857 | 1 |
Add new contribution