Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Hoofdstuk 1
Vraag:
Stelling I:
In de wet IB 2001 kunnen – niet duurzaam gescheiden levende – echtgenoten kiezen voor ‘fiscaal partnerschap’.
Stelling II:
De enige functie van belastingheffing is in Nederland de zogenaamde budgettaire functie waardoor de overheid voldoende middelen tot haar beschikking krijgt om de collectieve uitgaven te kunnen doen.
Welke van de twee bovenstaande stellingen zijn juist dan wel onjuist?
A. stelling I is juist en ook stelling II is juist.
B. stelling I is juist maar stelling II is onjuist.
C. stelling I is onjuist maar stelling II is juist.
D. beide stellingen zijn onjuist.
Motivering goede antwoord D:
Bij stelling I is onjuist het element dat gehuwden kunnen kiezen; die keuze hebben zij juist niet.
Bij stelling II is onjuist dat het de enige functie van belastingheffing zou zijn; er is namelijk nog een functie, te weten de instrumentele functie.
Hoofdstuk 2
Jan is onlangs geschiedenis gaan studeren. Als student stijgt hij uit boven de rest. Omdat hij ook erg goed kan vertellen, wordt hij door de plaatselijke historische kring uitgenodigd om een lezing te geven. Hiervoor ontvangt Jan een vergoeding van €150,-.
Vraag:
Gaat het hier om inkomsten uit een dienstbetrekking?
Antwoord:
A. Nee, want er is geen sprake van persoonlijke arbeid
B. Nee, want er is geen sprake van loon
C. Nee, want er is geen sprake van een gezagsverhouding
D. Ja, aan alle eisen van een dienstbetrekking wordt voldaan
Motivering goede antwoord C:
Onder A, B en C worden de vereisten voor de aanwezigheid van een dienstbetrekking genoemd. Pas wanneer aan alle 3 de vereisten wordt voldaan is er sprake van een dienstbetrekking. In deze casus ontbreekt de gezagsverhouding; op het moment dat Jan gevraagd wordt door de historische kring kan hij er voor kiezen deze werkzaamheden al dan niet te gaan verrichten.
Hoofdstuk 3
Vraag:
Gert-Jan drijft zijn onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Op aanraden van zijn adviseur brengt hij de eenmanszaak geruisloos in in een nieuw op te richten vennootschap. Ten tijde van deze omzetting had Gert-Jan een fiscale oudedagsreserve van €53.000,- opgebouwd.
Stelling I:
Bij een geruisloze omzetting van een eenmanszaak in een BV komt de zelf ontwikkelde goodwill nooit op de balans van de BV.
Stelling II:
De fiscale oudedagsreserve wordt ten laste van de winst van de onderneming gevormd. Na het staken van de onderneming – zowel voor als na het vijfenzestigste levensjaar van de ondernemer – valt deze reserve vrij.
Welke van de twee bovenstaande stellingen zijn juist dan wel onjuist?
A. stelling I is juist en ook stelling II is juist.
B. stelling I is juist maar stelling II is onjuist.
C. stelling I is onjuist maar stelling II is juist.
D. beide stellingen zijn onjuist.
Motivering goede antwoord A:
Stelling I is juist. Zelfgekweekte goodwill komt enkel bij een ruisende inbreng naar voren.
Stelling II is juist. Bij staking dient de ondernemer altijd over deze reserve af te rekenen. Eventueel kan een lijfrente worden gekocht maar dan nog valt die eerst vrij. Het is namelijk een fiscale uitstelpost.
Hoofdstuk 4
Vraag:
Een drukkerij verkoopt in 2011 een geavanceerde printer met een fiscale boekwaarde van €5.000,- voor een bedrag van €30.000,-. Voor de boekwinst vormt de drukkerij een herinvesteringreserve. In 2012 koopt de drukkerij een nieuwe printer voor een bedrag van €40.000,-.
Bij de berekening van de afschrijvingen op de printer wordt de aanschafwaarde (A), de restwaarde (R) en de levensduur (n) van de machine als uitgangspunt genomen. Volgens de formule (A -/- R)/n wordt de afschrijving berekend.
Veronderstel dat de drukkerij deze transactie fiscaal optimaal wilt laten verlopen.
Stelling I:
De nieuwe printer wordt geactiveerd voor een bedrag van €15.000,-. Voor het berekenen van de hoogte van de afschrijving wordt deze boekwaarde van €15.000,- als uitgangspunt genomen.
Stelling II:
Onafhankelijk van de uitkomst van de formule (A -/- R)/n bedraagt dat afschrijving maximaal 25% van de aanschafkosten.
Welke van de twee bovenstaande stellingen zijn juist dan wel onjuist?
A. stelling I is juist en ook stelling II is juist.
B. stelling I is juist maar stelling II is onjuist.
C. stelling I is onjuist maar stelling II is juist.
D. beide stellingen zijn onjuist.
Motivering goede antwoord B:
Stelling I is juist, want de aankoopprijs van de machine wordt verminderd met de HIR.
Stelling II is onjuist, want de minimale afschrijvingstermijn zijn 5 jaren.
Hoofdstuk 5
Vraag:
Bij welke minimale grootte van de ondernemingswinst zal het op grond van (uitsluitend) fiscale afwegingen in theorie voordelig worden om een onderneming vanuit een Besloten Vennootschap (BV) te gaan drijven in plaats van een Vennootschap onder firma (Vof)?
Antwoord:
A. €50.000,-
B. €100.000,-
C. €500.000,-
D. €1.000.000,-
Motivering goede antwoord:
D is het goede antwoord. Dat kun je bekijken op blz. 185 van het boek.
Vraag:
Bij de inbreng van een onderneming gedreven door een ‘IB-ondernemer’ naar een besloten vennootschap dient de goodwill te worden vastgesteld.
De volgende gegevens zijn bekend.
De in de ‘IB-onderneming’ gerealiseerde winsten zijn als volgt:
2009 €100.000,-
2010 €200.000,-
2011 €300.000,-
2012 €400.000,-
Een redelijke arbeidsbeloning voor deze ondernemer zou 145.000 euro zijn geweest. Het geïnvesteerd vermogen was en is een bedrag van 100.000 euro. Het gewenst rendement kan worden gesteld op 5%.
De autonoom voortdurende overwinstcapaciteit wordt gesteld op een factor van twee.
Op basis van bovenstaande informatie kan de goodwill berekend worden bij een genormaliseerde winst op basis van een ongewogen gemiddelde van de drie meest relevante jaren.
Hoe groot is de goodwill?
Antwoord:
A. €150.000,-
B. €220.000,-
C. €250.000,-
D. €300.000,-
Motivering goede antwoord D:
Drie meest relevante jaren: 200.000, 300.000 en 400.000 euro (dus niet de 100.000 uit oudste jaar). Op basis van een ongewogen gemiddelde: (200.000+300.000 +400.000)/3= 300.000 euro. I.v.m. een redelijke arbeidsbeloning -/- 145.000 euro. I.v.m. gewenst rendement van 5% op geïnvesteerd vermogen van 100.000; -/- 5.000 euro. Overwinst: 300.000 -/- 145.000 -/- 5.000 euro = 150.000. Goodwill: factor 2 x i.v.m. autonoom voortdurende overwinstcapaciteit; 2 x 150.000 = 300.000 euro.
Hoofdstuk 6
Vraag:
Welke van de twee onderstaande stellingen zijn juist dan wel onjuist?
Stelling I : afschrijven is het toerekenen van kosten aan de verschillende jaren. Een verkeerd afschrijvingspercentage beïnvloedt daarom wel de jaarwinst, maar niet de totaalwinst.
Stelling II : kapitaalstortingen en onttrekkingen beïnvloeden wel de totaalwinst, maar niet de jaarwinst.
Antwoord:
A. stelling I is juist en ook stelling II is juist.
B. stelling I is juist maar stelling II is onjuist.
C. stelling I is onjuist maar stelling II is juist.
D. beide stellingen zijn onjuist.
Motivering goede antwoord B:
Stelling 1: Afschrijven is het toerekenen van kosten aan de verschillende jaren (1e zin is correct). Als dat verkeerd gaat beïnvloedt dat de jaarwinst. Bij afschijven in 3 jaar ipv 5 jaar heb je in het betreffende jaar meer of minder kosten. Echter, een verkeerde afschrijving wordt gedurende de levensduur van de onderneming weer rechtge-trokken en beïnvloedt derhalve niet de totaalwinst.
Stelling 2: kapitaalstortingen en onttrekkingen beïnvloeden juist niet de totaalwinst. Deze stelling is dus onjuist.
Hoofdstuk 7
Vraag:
Peter en Caroline bezitten ieder 50% van de aandelen in Good Taste BV.
De aandelen vallen in de huwelijksgemeenschap. Peter en Caroline scheiden en bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap krijgt Caroline alle aandelen in Good Taste BV toebedeeld.
Caroline woont ten tijde van de verdeling in België.
Stelling I:
Voor Peter leidt de overdracht van zijn aandelen aan Caroline niet tot een vervreemding in box 2, omdat de overdracht plaatsvindt in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
Stelling II:
Caroline moet de verkrijgingsprijs van de aandelen die zij van Peter krijgt stellen op de waarde in het economische verkeer.
Welk van de twee bovenstaande stellingen zijn juist dan wel onjuist?
A. stelling I is juist en ook stelling II is juist.
B. stelling I is juist maar stelling II is onjuist.
C. stelling I is onjuist maar stelling II is juist.
D. beide stellingen zijn onjuist.
Motivering goede antwoord C:
Voor Peter leidt de overdracht tot box 2 inkomen ter grootte van de WEV - VP. De doorschuifregeling van art. 4.17 Wet IB 2001 gaat niet op omdat Caroline in het buitenland woont. Omdat Peter afrekent, moet Caroline de aandelen op WEV stellen.
Hoofdstuk 8
Stelling I:
Indien een belastingplichtige zijn vestigingsplaats in Nederland heeft, dan heeft dit tot gevolg dat haar totale wereldwinst in de vennootschapsbelasting wordt betrokken, dus ook de winsten die in het buitenland worden behaald.
Stelling II:
Een naar Nederlands recht opgerichte besloten vennootschap die feitelijk in Frankrijk is gevestigd en ook daar haar activiteiten heeft, wordt voor de Nederlandse vennootschapsbelasting beschouwd als een buitenlands belastingplichtige vennootschap.
Welke van de twee bovenstaande stellingen zijn juist dan wel onjuist?
A. stelling I is juist en ook stelling II is juist.
B. stelling I is juist maar stelling II is onjuist.
C. stelling I is onjuist maar stelling II is juist.
D. beide stellingen zijn onjuist.
Motivering goede antwoord B:
Stelling I is juist, want op basis van het woonplaatsbeginsel wordt iemand onbeperkt belastingplichtige. Dat betekent inderdaad dat de betreffende vennootschap voor haar wereldwinst wordt belast.
Stelling II is onjuist, want een naar Nederland recht opgerichte besloten vennootschap wordt geacht altijd in Nederland te zijn gevestigd en is dus binnenlandsbelastingplichtig.
Hoofdstuk 9
Vraag:
Een onderneming schrijft vanwege economische en technische veroudering af op bedrijfsmiddelen. Jaarlijks wordt de afschrijvingslast voor dat jaar ten laste van het fiscale resultaat gebracht.
Stelling I:
Op gebouwen die in de eigen onderneming worden gebruikt kan slechts tot 50% van de WOZ-waarde worden afgeschreven.
Stelling II:
Voor computers bedraagt het maximale afschrijvingspercentage 20%.
Welke van de twee bovenstaande stellingen zijn juist dan wel onjuist?
A. stelling I is juist en ook stelling II is juist.
B. stelling I is juist maar stelling II is onjuist.
C. stelling I is onjuist maar stelling II is juist.
D. beide stellingen zijn onjuist.
Motivering goede antwoord A:
Op eigen gebruik vastgoed kan tot 50% van de WOZ-waarde worden afgeschreven. Voor PC’s - overige bedrijfsmiddelen - bedraagt het maximale afschrijvingspercentage 20%.
Hoofdstuk 10
Vraag:
1 januari 2013 hebben Achmed en Fatima een vermogen van €4.000.000,-. Door middel van goede beleggingen en veel rente op hun spaargeld is het vermogen gegroeid naar €12.000.000,- op 31 december 2013.
Hoeveel belasting moeten ze betalen in box 3 in 2013?
A. €276.000,-
B. €180.000,-
C. €96.000,-
D. €320.000,-
Motivering goede antwoord C:
Om te bepalen hoeveel belasting er wordt betaald in box 3, dient vooraf te worden berekend hoe hoog de rendementsgrondslag is. De berekening is als volgt: €4.000.000,- + €12.000.000,- / 2 = €8.000.000,-. Immers er wordt gerekend met een gemiddeld vermogen van dat fiscale jaar.
Vervolgens wordt er fictief vanuit gegaan, dat er 4% rendement is gegenereerd op de rendementsgrondslag van €8.000.000,- en daarover dient 30% belasting te worden geheven. Dat is 4% maal 30% maal €8.000.000,- is €96.000,-.
Hoofdstuk 11
Vraag:
Op 31 mei 2013 krijgt Achmed van zijn vader een schenking ter hoogte van €6.000,- en vervolgens op 16 augustus 2013 een schenking van zijn tante ter hoogte van €8.000,-
Hoeveel schenkbelasting is Achmed verschuldigd?
A. €1.400,-
B. €394,-
C. €8.970,-
D. €897,-
Motivering goede antwoord D:
Het verschuldigde schenkbelasting te berekenen dient eerst te worden bepaald, hoeveel schenkingen in een kalenderjaar in totaal is gedaan. Dat is in dit geval (€6.000,- + €8.000,-) €14.000,-. In het jaar 2013 was er een vrijstelling ter hoogte van €5.030,- en daarover wordt geen belasting geheven. Vervolgens wordt €14.000,- verminderd met €5.030 en daar ontstaat een bedrag ter hoogte van €8.970. Met het bedrag van €8.970,- wordt vervolgens gerekend en daarover wordt 10% belasting geheven. Dat bedrag is Achmed verschuldigd aan schenkbelasting. Dat is dan 10% maal €8.970,- is €897,-.
Hoofdstuk 12
Vraag:
In Nederland wordt er omzetbelasting geheven over producten, die worden verkocht in winkels. Deze omzetbelasting wordt in de volksmond BTW genoemd. BTW staat voor belasting over toegevoegde waarde.
Stelling I:
Ondernemers betalen net als consumenten BTW, immers ondernemers kopen goederen en diensten om ze vervolgens door te verkopen.
Stelling II:
In de hele Europese Unie wordt er BTW geheven en in Nederland wordt dat geregeld via de Europese Btw-richtlijn.
Welke van de twee bovenstaande stellingen zijn juist dan wel onjuist?
A. stelling I is juist en ook stelling II is juist.
B. stelling I is juist maar stelling II is onjuist.
C. stelling I is onjuist maar stelling II is juist.
D. beide stellingen zijn onjuist.
Motivering goede antwoord C:
Stelling I: dat is onjuist, want de consument betaalt immers alleen BTW. Indien ondernemers BTW dienen af te dragen, doet zich de situatie voor dat er BTW wordt geheven over BTW. Dan wordt de consument dubbel belast.
NB: de BTW die wordt betaald door de ondernemer wordt teruggevorderd van de belastingdienst.
Stelling II: dat is juist, want de Europese Unie streeft ernaar om BTW geharmoniseerd te laten worden geheven door alle ingezetenen van al haar lidstaten. De Wet op de omzetbelasting 1968 (‘Wet OB 1968’) is de Nederlandse omzetting van het harmoniseringmodel van de Europese Unie naar Nederland toe.
Hoofdstuk 13
Vraag:
Stelling I:
Voor het doen van aangifte voor inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting zijn er geen inleverdata voor. Immers kan er door het hele jaar heen aangifte gedaan worden voor het fiscale jaar ervoor.
Stelling II:
Tegen de beslissing omtrent de belastingaanslag is het niet mogelijk om in beroep te gaan. De belastingdienst doet een uitspraak en daarmee heeft elke belastingplichtige zich dan ook aan te houden.
Welke van de twee bovenstaande stellingen zijn juist dan wel onjuist?
A. stelling I is juist en ook stelling II is juist.
B. stelling I is juist maar stelling II is onjuist.
C. stelling I is onjuist maar stelling II is juist.
D. beide stellingen zijn onjuist.
Motivering goede antwoord D:
Stelling I is onjuist, want voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting zijn er ter degen inleverdata. Voor inkomstenbelasting is het 1 april en voor vennootschapsbelasting 1 juni. De belastinginspecteur is degene, wie in staat is om voor een individueel geval de inleverdata te verlengen.
Stelling II is onjuist, want in een rechtstaat is er altijd een beroep cq bezwaar mogelijk, waar de Wet wordt toegepast. De belastinginspecteur is degene bij wie het beroep cq bezwaar mogelijk is. Is er nog steeds onenigheid? Dan is een beroep bij de rechtbank daarna nog zelfs mogelijk.
Hoofdstuk 14
Stelling I:
De Europese ministerraad heeft slechts de bevoegdheid om beslissingen te nemen omtrent indirecte belastingen.
Stelling II:
De Europese Unie bezit verdragen en artikels, die ervoor zorg dragen dat er een integratie ontstaat tussen de lidstaten. Daarbij zorgt zij er voor, dat er geen discriminatie is tussen ingezetenen van alle lidstaten.
Welke van de twee bovenstaande stellingen zijn juist dan wel onjuist?
A. stelling I is juist en ook stelling II is juist.
B. stelling I is juist maar stelling II is onjuist.
C. stelling I is onjuist maar stelling II is juist.
D. beide stellingen zijn onjuist.
Motivering goede antwoord A:
Stelling 1: juist. De Europese ministerraad heeft slechts de bevoegdheid om indirecte belastingen vorm te geven, immers is dit geharmoniseerd over alle lidstaten. De directe belastingen zoals vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting is de regelgeving van de regeringen en parlementen van de lidstaten zelf. Wel kan de Raad richtlijnen vaststellen om de werking van de interne markt te verbeteren.
Stelling 2: juist. De Europese Unie heeft ‘de vijf vrijheden’, die dit doel verwezenlijken.
het recht op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven;
het vrije verkeer van goederen;
het vrije verkeer van werknemers en zelfstandigen;
het vrije verkeer van diensten en
het vrije verkeer van kapitaal.
Daarnaast is er een Hof van Justitie Europese Unie (HvJ EU), die ervoor zorgt draagt dat elke ingezetene van de Europese Unie beroep kan doen op deze vrijheden die boven nationale wetgeving staan.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
547 |
Add new contribution