Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Hoofdstuk 1: Psychologisch testen: grondbeginselen en toepassingen
Begrip | Betekenis |
Apgar test | Methode om de gezondheid van zuigelingen te testen op basis van onder andere hartslag en respiratie. |
Psychometrist | Een specialist in psychologie of onderwijs die psychologische testen ontwikkelt en beoordeelt. |
Test | Een gestandaardiseerde procedure voor het inventariseren van gedrag en het beschrijven door middel van categorieën en scores. |
Gestandaardiseerde procedure | Kenmerk van psychologische testen; gestandaardiseerd wil zeggen dat de procedures voor afname van een test gelijk zijn in verschillende settings en bij verschillende proefleiders. |
Gedragssteekproef | Representatieve steekproef getrokken uit alle mogelijke gedragingen die relevant zijn voor het onderzoek. |
Standaardisatie-steekproef | Groep die representatief is voor de populatie die onderzocht wordt. Deze steekproef wordt gebruikt voor het vaststellen van normen. |
Normen/standaarden | Resultaten of scores afkomstig van de standaardisatiesteekproef. Deze worden gebruikt om een gemiddelde score vast te stellen en de deviatie van de gemiddelde score. |
Norm-referenced test | Test waarbij de score van elke deelnemer geïnterpreteerd wordt in vergelijking met een relevante gestandaardiseerde steekproef. |
Criterion-referenced test | Test waarbij het doel is om vast te stellen waar een deelnemer staat met betrekking tot duidelijk gedefinieerde educatieve doelen. |
Assessment | Het waarderen of schatten van de mate van aanwezigheid van bepaalde karakteristieken bij een individu. Een assessment is ongeveer gelijk aan een test, maar duidt meestal op een meer omvangrijk proces van het verzamelen van informatie over een individu. |
Groepstesten | Testen die grotendeels met pen en papier en bij meerdere deelnemers tegelijk kunnen worden afgenomen. |
Individuele testen | Testen die één-op-één bij een enkel individu worden afgenomen. |
Intelligentietesten | Bij dit type test wordt het algemene intellectuele niveau van een individu gemeten, gebaseerd op de in een bepaalde cultuur belangrijke vaardigheden. |
Bekwaamheidstesten | Bij dit type test worden één of meer specifiekere aspecten van een vaardigheid gemeten. |
Prestatietesten | Bij dit type test wordt de mate van leren, succes of prestatie van een individu met betrekking tot een bepaald onderwerp gemeten.
|
Creativiteitstesten | Bij dit type test wordt de vaardigheid om nieuwe ideeën, inzichten of creaties te ontwikkelen gemeten. |
Persoonlijkheidstesten | Bij dit type test worden kenmerken of gedragingen gemeten die de individualiteit van een persoon vaststellen gemeten. |
Interesse-inventarissen | Bij dit type test wordt de voorkeur van een individu voor bepaalde activiteiten of onderwerpen gemeten. |
Gedragsmatige procedures | Bij dit type test worden de antecedenten en consequenties van gedrag gemeten. |
Neuropsychologische testen | Dit type test wordt gebruikt voor het onderzoeken van personen met mogelijke hersenschade. |
Classificatie | Een van de toepassingen van testen; duidt op het toewijzen van personen aan bepaalde categorieën. |
Plaatsing | Type classificatie; duidt op het toewijzen aan verschillende programma’s op basis van vaardigheden. |
Screening | Type classificatie; duidt op het afnemen van een korte test om personen met speciale behoeften of kenmerken te identificeren. |
Certificatie | Type classificatie; hierbij levert het halen van een test bepaalde privileges op. |
Selectie | Type classificatie; hierbij verleent certificatie toegang tot een bepaald programma, bijvoorbeeld een universiteit. |
APA-standaarden | Gepubliceerde procedures door de American Psychological Association voor gestandaardiseerd testen. |
Testangst | Verwijst naar alle gedragsmatige reacties die meekomen met zorgen over mogelijk falen van een test. Testangst kan zowel zorgen voor als een resultaat zijn van slechte prestaties. |
Rapport | Een comfortabele, gemoedelijke sfeer met als doel deelnemers te motiveren en aan te sporen mee te werken. Het vestigen van rapport is de verantwoordelijkheid van de proefleider. |
Gokcorrectie | Veel testen hebben deze correctie ingebouwd om te zorgen dat een deelnemer niet te hoog kan scoren door alleen te gokken. |
Informed consent | Een belangrijke voorwaarde voor ethisch testgebruik; houdt in dat alle deelnemers van te voren worden ingelicht over het onderzoek en daarvoor hun toestemming verlenen. |
Vertrouwelijkheid | Een belangrijke voorwaarde voor ethisch testgebruik; houdt in dat de proefleider discreet omgaat met gegevens en testresultaten van de deelnemer. |
Zorgstandaard | De standaard voor welke methode of test op een bepaald moment het meest in gebruik is of geaccepteerd is. |
Stereotypedreiging | Duidt op het negatieve effect op testscores als deelnemers onbewust het negatieve stereotype dat over hun groep bestaat, bevestigen. |
Lake Wobegon Effect | Duidt op het feit dat op veel scholen meer dan 50% van de leerlingen bovengemiddelde cijfers heeft. Dit is een resultaat van door leraren ondersteunde fraude als gevolg van de druk die in onze maatschappij heerst op prestatie en uitblinken van scholen. |
Hoofdstuk 2: Psychologisch testen door de eeuwen heen
Fysiognomie | Een van de vroege vormen van psychologisch testen (4e eeuw), waarbij men er vanuit ging dat het karakter van mensen af te lezen was aan het uiterlijk. |
Frenologie | Speciale vorm van fysiognomie; waarbij het karakter afgelezen zou kunnen worden aan de bultjes op het hoofd. |
Experimentele psychologie | Deze vorm van psychologisch onderzoek ontstond rond 1800. Er werd meer nadruk gelegd op objectieve maten van vaardigheden en kenmerken. |
Rating-schalen | Schalen waarbij een kenmerk gemeten wordt aan de hand van toewijzen van een score op basis van een puntsschaal. Thomasius was degene die dit als eerste toepaste op psychologische variabelen. |
Binet-Simon test | Wereldberoemde intelligentietest die in eerste instantie bedoeld was om mentale retardatie bij schoolkinderen te identificeren. Sindsdien zijn er vele herzieningen van de Binet-Simon geweest, waarbij er uiteindelijk een intelligentietest voor alle leeftijden uitkwam. |
IQ | Intelligentiequotiënt; werd voor het eerst in gebruik genomen nadat Terman het originele quotiënt van de Binet-Simon met honderd vermenigvuldigde. |
Stanford-Binet | Deze succesvolle herziening van de Binet-Simon die nog steeds in gebruik is. |
Army Alpha | Een van de eerste groepstesten; bestond uit achter verbale testen om gemiddelde en hoog-functionerende legerrekruten te identificeren. |
Army Beta | De alternatieve versie van de Army Alpha, die bestond uit visueel-perceptuele en motorische testen en dus geschikt was voor ongeletterden en rekruten met een andere moedertaal dan Engels. |
College Entrance Examination Board (CEEB) | Na WOI opgerichte non-profit organisatie die de ontwikkeling, standaardisatie en validatie van bekende testen overzag. |
Stanford Achievement Test (SachT) | Door Terman en collega’s ontwikkelde gestandaardiseerde prestatietest. |
Personal Data Sheet | De eerste, door Woodworth (1919) ontwikkelde persoonlijkheidstest om rekruten te testen op ontvankelijkheid voor psychoneuroses. |
Thurstone Personality Schedule | Neurose-vragenlijst van Thurstone. Dit was de eerste test die gebruik maakte van de methode van interne consistentie. |
Projectieve test | Open methode waarbij mensen wordt gevraagd naar een interpretatie van een meestal ambigue stimulus. |
Rorschach test | Projectieve methode bedacht door Rorschach (1884-1922) waarbij persoonlijkheid wordt gemeten op basis van reacties van deelnemers op ambigue stimuli (inktvlekken). |
Thematic Apperception Test | Deze projectieve methode werd ontwikkeld voor het bestuderen van normale persoonlijkheid. Deelnemers krijgen een plaatje te zien, waarbij ze vervolgens een verhaal moeten vertellen. |
Carnegie Interest Inventory | Een van de eerste interessetesten, die gedurende een aantal jaar ontwikkeld, getest en herzien werd. In 1927 werd deze omgedoopt tot de Strong Vocational Interest Blank (SVIB). |
Hoofdstuk 3: Statistische methoden van betrouwbaarheid
Normgroep | Een steekproef van deelnemers die representatief zijn voor de populatie waarvoor de test bedoeld is. |
Ruwe score | Het meest elementaire niveau van informatie die geleverd wordt door een psychologische test (bijvoorbeeld het aantal juist ingevulde antwoorden). |
Frequentieverdeling | Manier om de data samen te vatten waarbij klasse intervallen (bijvoorbeeld 1-3) worden opgesteld, waarna voor elk interval de frequentie van de scores die binnen dat interval vallen worden aangegeven. |
Histogram | Een grafiek waarin de informatie van de frequentieverdeling kan worden weergegeven door middel van kolommen |
Frequentiepolygoon | Een grafiek waarin de informatie van de frequentieverdeling kan worden weergegeven door middel van een enkele lijn. Wordt ook wel lijndiagram genoemd. |
Gemiddelde | Maat van de centrale tendens die verkregen wordt door alle scores op te tellen en te delen door het totaal aantal scores. |
Mediaan | Maat van de centrale tendens; de middelste score als alle scores gerangschikt zijn. |
Modus | Maat van centrale tendens; de score die het vaakst voorkomt. |
Standaarddeviatie | Statistische index van variabiliteit in een groep van scores; de wortel van de variantie |
Variantie | Maat van variabiliteit. |
Normale verdeling | Verdeling van scores waarbij de grafiek een klokvormig, symmetrisch uiterlijk heeft. |
Scheefheid | Duidt op de symmetrie of asymmetrie van een frequentieverdeling. Als veel scores aan het lage einde van de schaal vallen, is de verdeling rechts-scheef (positively skewed) en als er veel scores aan het hoge einde van de schaal vallen, is de verdeling links-scheef (negatively skewed). |
Percentiel | Drukt het percentage personen in de standaardisatiesteekproef uit die onder een bepaalde ruwe score hebben gescoord. |
Standaardscore | Drukt de afstand van een score tot het gemiddelde uit in eenheden van standaarddeviatie. Wordt ook wel z-score genoemd. |
Gestandaardiseerde scores | Deze zijn conceptueel gezien identiek aan standaardscores, met als verschil dat gestandaardiseerde scores altijd uitgedrukt worden in hele positieve getallen. |
T-score | Een populair type gestandaardiseerde score met een gemiddelde van 50 en een standaarddeviatie van 10. De T-score is in feite een transformatie van de z-score. |
Genormaliseerde standaardscore | Hierbij wordt het percentiel voor elke ruwe score gebruikt om de overeenkomende standaardscore vast te stellen. Als dit voor elk geval gedaan wordt, zal de uiteindelijke verdeling normaal verdeeld zijn. |
Stanineschaal | Hierbij worden alle ruwe scores omgezet naar een single-digit systeem van scores met een bereik van 1-9. Het gemiddelde van staninescores is altijd 5 en de standaarddeviatie ongeveer 2. |
Stenschaal | Variatie op de stanineschaal. |
C-schaal | Variatie op de stanineschaal. |
Random sampling | Methode voor het selecteren van een steekproef waarbij elk lid van de populatie evenveel kans heeft om gekozen te worden. |
Stratified random sampling | Hierbij wordt de populatie geclassificeerd aan de hand van belangrijke achtergrondvariabelen (e.g. leeftijd of geslacht), waarna er random een bepaald percentage uit elke klasse wordt getrokken. |
Leeftijdsnorm | Geeft het niveau van testprestatie weer voor elke aparte leeftijdscategorie in de normatieve steekproef. |
Graadnorm | Geeft het niveau van testprestatie weer voor elk apart schooljaar (bijvoorbeeld, groep 5 van de basisschool) in de normatieve steekproef. |
Lokale norm | Type norm die wordt afgeleid van representatieve lokale deelnemers, in tegenstelling tot een nationale steekproef. |
Subgroepnorm | Type norm die wordt afgeleid uit de scores verkregen uit een bepaalde subgroep (bijvoorbeeld vrouwen of Turkse immigranten). |
Verwachtingstabel | Laat de gevestigde relatie zien tussen testscores en verwachte uitkomst op een bepaalde taak. |
Betrouwbaarheid | Verwijst naar de mate van consistentie in meting op een continuüm van minimale consistentie (bijv. reactietijd) tot bijna perfecte herhaalbaarheid van resultaten (bijv. een weegschaal). |
Klassieke testtheorie | Deze benadering gaat er vanuit dat test scores voortkomen uit twee factoren: factoren die bijdragen aan consistentie (de stabiele trekken van het individu) en factoren die bijdragen aan inconsistentie (karakteristieken of omstandigheden die niks te maken hebben met de trek die gemeten wordt). |
Systematische meetfout | Ontstaat als de test per ongeluk iets anders meet dan het kenmerk waar de test voor bedoeld was. |
Niet-systematische meetfout | Random bronnen van meetfout waarvan de effecten onvoorspelbaar en inconsistent zijn. |
Betrouwbaarheids-coëfficiënt | De ratio van de variantie van de ware score tot de totale variantie van de testscores. |
Correlatiecoëfficiënt | Drukt in zijn meest gebruikte toepassing de mate van lineaire relatie uit tussen twee scoresets verkregen door dezelfde persoon. |
Test-hertestbetrouwbaarheid | Maat van betrouwbaarheid waarbij dezelfde test tweemaal bij dezelfde groep proefpersonen wordt afgenomen. De betrouwbaarheid is hoger naarmate de correlatie tussen de twee scores hoger is. |
Alternatieve versies-betrouwbaarheid | Maat van betrouwbaarheid waarbij twee versies van dezelfde test bij dezelfde groep proefpersonen worden afgenomen. De betrouwbaarheid is hoger naarmate de correlatie tussen de twee scores hoger is. |
Split-half betrouwbaarheid | Hierbij worden scores van dezelfde persoon op equivalente helften van een test met elkaar gecorreleerd. |
Spearmman-Brown formule | Deze formule wordt gebruikt om de betrouwbaarheid van een test te voorspellen nadat de testlengte veranderd is. |
Coëfficient alpha | Index voor interne consistentie; kan gezien worden als het gemiddelde van alle mogelijke split-halfcoëfficiënten, gecorrigeerd door de Spearman-Brownformule. |
Interbeoordelaars-betrouwbaarheid | Bij deze methode worden scores die verschillende beoordelaars aan dezelfde test (afgenomen bij dezelfde persoon) met elkaar gecorreleerd. |
Itemresponsfunctie (IRF) | Een wiskundige vergelijking die de relatie beschrijft tussen de hoeveelheid latente trek die een individu bezit en de kans dat diegene een bepaald antwoord geeft op een testitem die dat construct meet. |
Itemresponsfunctie | Laat op grafische wijze de relatie tussen het trekniveau van de deelnemers en de informatie die door elk testitem geleverd wordt zien. |
Computerized-adaptive testing | Testmethode waarbij de items die een individu krijgt afhankelijk zijn van de antwoorden die diegene heeft ingevuld bij eerder items. |
Hoofdstuk 4: Methoden van validiteit en testontwikkeling
Validiteit | De mate waarin een test meet wat het beweert te meten. |
Inhoudsvaliditeit | De mate waarin de testitems representatief zijn voor het universum aan gedragingen waarvoor de test geacht werd een steekproef te zijn. |
Oppervlaktevaliditeit | De mate waarin een test er valide uitziet voor testgebruikers, testafnemers en deelnemers. Dit is geen officiële vorm van validiteit. |
Criterium-gerelateerde validiteit | De mate waarin een test effectief blijkt te zijn in het schatten van de prestatie van een deelnemer op een bepaalde uitkomstmaat (een criterium). |
Concurrente validiteit | Hierbij wordt de criteriummaat op ongeveer hetzelfde moment verkregen als de testresultaten zelf. |
Voorspellende validiteit | Hierbij wordt de criteriummaat op een moment in de toekomst verkregen. |
Validiteitscoëfficiënt | De correlatie tussen de test en het criterium. |
Beslissingstheorie | Deze benadering stelt dat het doel van psychologisch testen niet het meten per se is maar meten in dienst van besluitvorming (bijvoorbeeld diagnostiek). |
Construct | Een theoretische kwaliteit of trek waar mensen in verschillen. |
Constructvaliditeit | De mate waarin de resultaten van een onderzoek wel werkelijk een indicatie zijn voor het construct waarover je een uitspraak wilt doen. |
Testhomogeniteit | De mate waarin testitems intern consistent zijn, oftewel hetzelfde construct meten. |
Convergente validiteit | De mate waarin een test correlatie vertoont met andere variabelen of testen die overlappen qua constructen. |
Discriminatoire validiteit | De mate waarin een test niet correleert met variabelen of testen waar deze van zou moeten verschillen. |
Factoranalyse | Methode om het minimum aantal bepalers (factoren) te identificeren die benodigd zijn om de onderlinge correlaties tussen een set van testen te kunnen uitleggen. |
Factorlading | Beschrijft de correlatie tussen een individuele test en een enkele factor. |
Gevoeligheid | Psychometrisch kenmerk met betrekking tot het accuraat identificeren van patiënten die een bepaald syndroom hebben. |
Specificiteit | Psychometrisch kenmerk met betrekking tot de accurate identificatie van gezonde patiënten. |
Extravaliditeit | De bijeffecten en onbedoelde consequenties van testen. |
Testutiliteit | De mate waarin een test in betere uitkomsten resulteert voor patiënten of efficiëntere levering van diensten. |
Nominale schaal | Bij dit schaaltype dienen nummers alleen als namen voor categorieën (bijvoorbeeld 1=man, 2= vrouw). |
Ordinale schaal | Bij dit schaaltype is er sprake van een vorm van ordening of rangschikking zonder informatie over de relatieve sterkte van de rangordes of de afstanden daartussen. |
Intervalschaal | Dit schaaltype levert informatie over rangschikking en een manier om de verschillen tussen rangordes te bepalen. Hierbij zijn de afstanden tussen de punten op de schaal ongeveer gelijk. |
Ratioschaal | Dit schaaltype heeft alle kenmerken van een intervalschaal, maar heeft daarnaast ook een conceptueel betekenisvol nulpunt. |
Expert rangordes | Schalingsmethode waarbij een panel van experts een lijst van gedragingen opstelt die horen bij verschillende niveaus van een bepaald kenmerk of een bepaalde toestand. |
Methode van gelijk lijkende intervallen | Bij deze methode worden eerst een aantal items opgesteld die positieve of negatieve attitudes over een bepaald onderwerp weerspiegelen. Vervolgens beoordelen experts de mate waarin items positief of negatief zijn, waarvan dan per item het gemiddelde genomen wordt. |
Methode van absolute schaling | Deze procedure is bedoeld voor het verkrijgen van een maat van absolute itemmoeilijkheid gebaseerd op de resultaten voor verschillende leeftijdsgroepen van deelnemers. |
Likert-schalen | Dit soort schalen geven de deelnemers vijf keuzes gerangschikt op een continuüm van mee eens / niet mee eens. |
Gutmann-schalen | Dit soort schalen gaat er vanuit dat deelnemers die het met een bepaald statement eens zijn het ook eens zijn met mildere statements met betrekking tot hetzelfde onderliggende continuüm. |
Methode van empirisch labelen | Bij deze methode worden testitems enkel geselecteerd op basis van empirische overwegingen (en niet op theoretische overwegingen of expertise). |
Methode van rationele schaling | De benadering bij deze methode is dat alle schaalitems positief correleren met elkaar en met de totale score voor de schaal. |
Itemmoeilijkheidsindex | Maat van itemmoeilijkheid die wordt bepaald door de proportie deelnemers in een grote try-out steekproef die dat item goed heeft. |
Item-betrouwbaarheidsindex | Maat voor interne consistentie van een test; wordt berekend door het product van de punt-biseriële correlatiecoëfficiënt en de standaarddeviatie. |
Item-validiteitsindex | Het product van de punt-biseriële correlatiecoëfficiënt tussen de itemscore en de score op de criteriumvariabele en de standaarddeviatie. |
Itemdiscriminatie-index | Statistische index voor hoe efficiënt een item discrimineert tussen hoge en lage scores. |
Cross-validation | Methode waarbij een test wordt afgenomen bij een andere steekproef dan waarmee deze ontwikkeld is. |
Inkrimping van de validiteit | Veelvoorkomend probleem waarbij de test het relevante criterium minder accuraat voorspelt bij de nieuwe deelnemers dan bij de oorspronkelijke steekproef. |
Hoofdstuk 5: Intelligentie- en prestatietesten
Operationele definitie | Definieert een concept in termen van de manier waarop het gemeten wordt. |
Echte definitie (real definition) | Streeft er naar om de ware aard van datgene wat gedefinieerd wordt te omvatten. |
Factoranalyse | Statistische methode die manieren levert om intelligentie te proportioneren in subcomponenten. |
Verkennende factoranalyse | Factoranalyse met als doel de onderlinge relaties tussen een groot aantal variabelen samen te vatten als hulpmiddel bij conceptualisatie. |
Bevestigende factoranalyse | Factoranalyse met als doel om te bevestigen dat testscores en variabelen in een bepaald patroon passen dat wordt voorspeld door de theorie |
Correlatiematrix | Een tabel waarin de onderliggende correlaties tussen alle variabelen worden weergegeven. |
Factormatrix | Een tabel waarin alle factorladingen worden aangegeven. |
Factorladingen | Correlaties die een waarde aannemen tussen -1.00 en +1.00 en de weging (of belasting) van elke variabele voor elke factor aangeven. |
Rotation to positive manifold | Manier om een gedraaide factormatrix te krijgen waarbij een computerprogramma zoveel mogelijk negatieve factorladingen verwijdert. |
Rotation to simple structure | Manier om een gedraaide factormatrix te krijgen waarbij een computerprogramma de factorladingen vereenvoudigt, zodat elke test op zo weinig mogelijk factoren significante ladingen heeft. |
g-factor | Begrip binnen de theorie van Spearman; verwijst naar de factor van algemene intelligentie. |
s-factor | Begrip binnen de theorie van Spearman; verwijst naar een factor van specifieke intelligentie. |
Primaire mentale vaardigheden | De zeven brede groepsfactoren binnen de theorie van Thurstone die ondersteund worden door onderzoek; verbaal begrip, vloeiendheid in woord, nummer (voornamelijk de snelheid en accuraatheid van rekenen), ruimte (het visualiseren van driedimensionale objecten), associatief geheugen, perceptuele snelheid en inductief redeneren. |
Stratum III | Hoogste niveau binnen de CHC-theorie; verwijst naar een enkele algemene factor bekend als g, die alle cognitieve activiteiten overziet. |
Stratum II | Middelste niveau binnen de CHC-theorie; bestaat uit verschillende prominente en gevestigde vaardigheden. |
Stratum I | Laagste niveau binnen de CHC-theorie; bestaat uit ongeveer 70 nauwere vaardigheden. |
Structuur van intelligentie-model | Model van Guilford; classificeert intellectuele vaardigheden aan de hand van drie dimensies: operaties (het soort intellectuele operatie dat vereist wordt door de test), inhoud (de aard van het materiaal of informatie dat gepresenteerd wordt aan de deelnemer) en product (de verschillende soorten mentale structuren dat het brein moet produceren om tot het goede antwoord te komen). |
Gelijktijdige informatieverwerking | Informatieverwerking die wordt gekarakteriseerd door het gelijktijdig uitvoeren van verschillende mentale operaties. |
Opeenvolgende verwerking van informatie | Informatieverwerking die noodzakelijk is voor mentale activiteiten waarbij een bepaalde volgorde van operaties gevolgd moet worden. |
Bouwkundig systeem | Binnen Borbowski’s informatieverwerkingstheorie: verwijst naar biologisch gebaseerde eigenschappen die noodzakelijk zijn voor informatieverwerking (bijvoorbeeld geheugencapaciteit) |
Uitvoerend systeem | Binnen Borbowski’s informatieverwerkingstheorie: verwijst naar door de omgeving geleerde componenten die algemene sturing leveren naar de functionele componenten (zoals schema’s en metacognitie). |
Componentiële intelligentie | Binnen Sternberg’s theorie; bestaat uit de interne mentale mechanismen die verantwoordelijk zijn voor intelligent gedrag. |
Ervaringsgerichte intelligentie | Binnen Sternberg’s theorie; een persoon met goede ervaringsgerichte intelligentie is in staat om effectief om te gaan met nieuwe taken. |
Contextuele intelligentie | Binnen Sternberg’s theorie; de mentale activiteit die betrokken is bij doelgerichte aanpassing aan, vorming en selectie van omgevingen in de wereld. |
Wechsler Bellevue | De eerste Wechsler test, die werd gepubliceerd in 1939 en was gebaseerd op het idee dat bestaande instrumenten niet adequaat waren voor het testen van intelligentie bij volwassenen. |
WAIS-IV | Herziene editie van de eerdere Wechsler testen voor volwassenen; is bedoeld voor volwassenen en heeft een goede validiteit en betrouwbaarheid. |
WISC-IV | Herziene editie van de WISC-III, bedoeld voor kinderen en heeft een goede validiteit, betrouwbaarheid en utiliteit. |
SB5 | Meest recente editie van de Stanford-Binet; berust op de aanname dat de vijf factoren van intelligentie (vloeibaar redeneren, kennis, kwantitatief redeneren, visueel-ruimtelijke verwerking en werkgeheugen) getest konden worden binnen twee afzonderlijke domeinen: nonverbaal en verbaal. De test heeft een goede validiteit, betrouwbaarheid en utiliteit. |
KABC-II | Een individueel afgenomen test die bedoeld is voor deelnemers met de leeftijden 3 tot 18. De test heeft verschillende innovatieve kenmerken, zoals het gestelde doel om verschillen tussen scores van kinderen met verschillende culturele en etnische achtergronden te verminderen. |
KBIT-II | Individuele test die sneller en eenvoudiger af te nemen is dan traditionele intelligentietesten. De test is bedoeld voor de leeftijden 4 tot 90 en heeft als doel te screenen op de noodzaak voor meer intensief testen. |
KTEA-II | Individuele prestatietest zonder tijdslimiet, bedoeld voor de leeftijden 4,5 tot 25. De kern bestaat uit acht subtesten in de vier gebieden lezen, wiskunde, geschreven taal en mondelinge taal. |
Response to intervention | Methode voor identificatie van leerstoornissen; bestond uit verschillende stappen waarmee geprobeerd werd de capaciteit van schoolsystemen te vergroten om effectief te kunnen reageren op de diverse academische behoeften van kinderen. |
Contributions: posts
Spotlight: topics
Psychological Testing - Boek en meer
Hey!
hier vind je belangrijke little helpers rond het boek Psychological Testing - History, Principles and Applications van Gregory. Als je op de VU Amsterdam zit ga je vooral rond Februari/Maart daarmee aan de slag.
Success met studeren!
Meten en Diagnostiek 1: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - VU
- In deze bundel worden o.a. samenvattingen, collegeaantekeningen en oefententamens gedeeld voor het vak Meten en Diagnostiek 1 voor de opleiding Psychologie, jaar 1 aan de VU
- Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen &
Measurement Theory and Assessment 1: Summaries, lecture notes and practice exams - VU
This bundle contains Summaries, Lecture Notes and Practice Exams for the course Measurement Theory and Assessment 1 of the Psychology, year 1 program at the VU
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2319 | 2 |
Add new contribution