Voorbeeldpaper IER
- 2066 reads
In de bijlage vind je een paper voor het vak Inleiding Europees Recht die gebruikt kan worden als voorbeeld bij het maken van de casus.
Hieronder vind je de losse tekst uit het paper
Bron: Inleiding Europees Recht UU Studiejaar 15/16
Inleiding In de zaak Rocher SpA v Frankrijk zullen we namens de Franse staat een aantal vragen beantwoorden. Als eerste zullen we stil staan bij de vraag of de door Frankrijk opgelegde beperking op artikelen 34 en volgende rechtmatig is en de vraag of de Franse staat een verbod van reclame op producten met palmolie mag handhaven. In de eerste plaats doet de Franse staat een beroep op het feit dat het hier in eerste instantie om een verkoopmodaliteit gaat, welke niet onder artikel 34 VWEU valt. Verder wordt er gekeken naar de criteria uit Brasserie du Pecheur om te kijken of Rocher SpA op grond daarvan nog recht heeft op schadevergoeding. Vervolgens zullen we de vraag behandelen of de richtlijn betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving van de lidstaten inzake notenprodcuten voor menselijke consumptie ongeldig verklaard dient te worden in verband met het ontbreken van de juiste rechtsbasis. De Franse staat is van mening dat het beginsel van de interne markt hier niet kan worden ingeroepen, omdat er volgens hen geen goede juridische grondslag is voor het opstellen van de richtlijn. Tevens zullen we nagaan welke grondslag wel gebruikt wordt voor de richtlijn en aan de hand van die grondslag bepalen of de richtlijn daadwerkelijk ongeldig verklaard dient te worden. Tot slot zullen we de conclusies bespreken aan de hand van de gestelde deelvragen.
Moeten de beginselen inzake het vrije verkeer van goederen in de zin van artikelen 34 en volgende Wv aldus worden uitgelegd, dat een lidstaat verantwoordelijk kan worden gesteld voor schade die een bedrijf lijdt doordat een nationale wettelijke regeling die een algeheel verbod op reclame voor notenproducten die palmolie bevatten oplegt, zoals de Franse Loi Pévin?
Het reclameverbod van de Franse staat is een niet-financiële maatregel, aangezien er geen geld in het geding is bij het verbod. Daarom dient er gekeken worden naar artikel 34 VWEU. In dit artikel wordt namelijk een onderscheid gemaakt tussen een kwantitatieve invoerbeperking of een maatregel van gelijke werking. Ten eerste is het reclameverbod geen kwantitatieve invoerbeperking. Er is namelijk geen sprake van een verbod op invoer en daarom ook niet op een hoeveelheid die mag worden ingevoerd. Vervolgens betreft het hier ook geen maatregel van gelijke werking. Dit kan worden afgeleid uit het arrest Dassonville. Volgens dit arrest is een maatregel van gelijke werking ‘iedere handelingsregeling van de lidstaten die de intra-communautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren’. Het verbieden van reclame voor alle notenproducten die palmolie bevatten lijkt misschien een regeling die de handel tussen lidstaten belemmert, maar toch is dit niet aan de orde. Het reclameverbod is namelijk een verkoopmodaliteit.
Volgens arrest Keck zijn verkoopmodaliteiten voorwaarden betreffende de wijze waarop een product verkocht wordt. Uit dit arrest volgt dat deze niet onder artikel 34 VWEU vallen mits ze zonder onderscheid zijn, oftewel mits ze niet discriminerend zijn. Het reclameverbod is een verkoopmodaliteit zonder onderscheid aangezien reclame maken niet over de feitelijkheden van het product als zodanig gaat, maar over de voorwaarden waaronder het verhandeld mag worden. Zoals we net hebben geconcludeerd is er sprake van een reclameverbod zonder onderscheid. In Keck lezen we dat dit inhoudt dat het reclameverbod van toepassing dient te zijn op alle marktdeelnemers die op het nationale grondgebied activiteiten ontplooien. Dit is in casu het geval: het reclameverbod geldt voor iedereen, ook voor onze eigen Franse producenten. Daarnaast zien we in dit arrest dat het reclameverbod zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed dient te hebben op de verhandeling van nationale producten en op die van producten uit andere lidstaten. Ook dit is het geval. Alle Franse producenten die notenproducten met palmolie produceren moeten ook hun reclame stoppen, net zoals de producenten uit andere lidstaten. Aan de criteria van Keck wordt dus voldaan en we kunnen concluderen dat deze verkoopmodaliteit juist is. In arrest G-star v Makro wordt er verder ingegaan op de verkoopmodaliteit. Hier wordt gesteld dat als de rechthebbende toestemming geeft, producten doorverkocht mogen worden door derden, waar de doorverkoper dan ook nog enige reclame mag maken voor het product. Simpel gezegd houdt dit in dat een reclameverbod zowel voor de merkhouder als voor derde doorverkopende partijen geldt. Doordat er voor een product wat palmolie bevat geen reclame gemaakt mag worden, geldt deze regeling ook voor wederverkopers. Dit heeft als gevolg dat er door geen enkel bedrijf of geen enkele keten in de Franse staat reclame gemaakt mag worden voor Alletun.
Aangezien het reclameverbod niet onder art. 34 VWEU valt hoeven we niet verder in te gaan op de rechtvaardigingsgronden uit artikel 36 en de Rule of Reason (arrest Cassis de Dijon). Wel kunnen we kijken naar een andere manier waarop de Franse staat eventueel aansprakelijk zou kunnen worden gesteld, om dit vervolgens te ontkrachten. In het arrest Brasserie du Pecheur vinden we drie vereisten voor staatsaansprakelijkheid. Ten eerste moet de geschonden rechtsregel ertoe strekken aan particulieren rechten toe te kennen. Ten tweede moet sprake zijn van een voldoende gekwalificeerde schending. Dit houdt in dat er een kennelijke en ernstige miskenning, door een lidstaat of EU-instelling bestaat, van de grenzen waarbinnen diens discretionaire bevoegdheid dient te blijven. Hiervoor moet de norm ‘schendbaar’ zijn, dit wel zeggen dat het moet gaan om een norm met beleidsvrijheid. Ten slot moet er een causaal verband vastgesteld worden tussen de schending en de geleden schade zijn. Er is in casu geen sprake van een geschonden rechtsregel, aangezien het reclameverbod een verkoopmodaliteit is en daarom niet valt onder een beperking ex art. 34 VWEU. Voor de zekerheid zullen we alsnog de vereisten van Brasserie du Pecheur langslopen.
In casu strekt de geschonden rechtsregel, namelijk het verbieden van de invoer van een bepaald product oftewel de notenpasta die palmolie bevat, ertoe rechten aan particulieren toe te kennen. Deze rechten zien in dit geval toe op regulering van de invoer en verkoop van het desbetreffende product. Echter is er geen sprake van een voldoende gekwalificeerde schending, aangezien de richtlijn voldoende is geimplementeerd en er geen sprake is van een schending van artikel 34 VWEU. Tot slot is er wel sprake van een causaal verband tussen de schending en de geleden schade, aangezien Rocher SpA aanzienlijke winst mis loopt door de belemmering opgelegd door de Franse staat. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er in beginsel niet voldaan is aan de eisen uit Brasserie du Pecheur, waardoor de Franse staat niet aansprakelijk kan worden gesteld en Rocher SpA geen recht heeft op een eventuele schadevergoeding.
Ook kunnen we de kwestie nog bekijken vanuit het standpunt van arrest A.G.M.-COS.MET. Van staatsaansprakelijkheid in het licht van dit arrest is geen sprake, aangezien de daling van de verkoop van Rocher SpA geen betrekking heeft op een gedraging van de staat. Ook de arresten Schmidberger en Spaanse Aardbeien zijn niet van toepassing aangezien het verbod, als het toch zou worden aangemerkt als een belemmering, geen belemmering is van particulieren (waarvoor de staat vervolgens aansprakelijk voor kan worden gehouden).
Dient de richtlijn betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake notenproducten voor menselijke consumptie ongeldig te worden verklaard in verband met het ontbreken van de juiste rechtsbasis?
Om te weten wanneer een maatregel of richtlijn opgesteld mag worden, moet men kijken naar verschillende aspecten van het EU-recht. Zo dient er ten eerste gekeken te worden naar de bevoegdheidsgrondslag in de wet en vervolgens naar de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten. Deze verschillende begrippen zullen hierna opeenvolgend uitgewerkt worden.
Artikel 5, eerste en tweede lid VWEU:
Lid 1: ‘De afbakening van de bevoegdheden van de Unie wordt beheerst door het beginsel van bevoegdheidstoedeling. De uitoefening van die bevoegdheden wordt beheerst door de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.’
Lid 2: ‘Krachtens het beginsel van bevoegdheidstoedeling handelt de Unie enkel binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de Verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Bevoegdheden die in de Verdragen niet aan de Unie zijn toegedeeld, behoren toe aan de lidstaten.’
Op het gebied van bevoegdheidstoedeling kijkt het Hof primair naar de doelstelling van de maatregel. Bij meerdere doelstellingen is de hoofddoelstelling van belang. Bovendien kijkt het Hof ook naar de inhoud van de richtlijn en dient het doel en de inhoud ondergebracht te worden bij de strekking van het artikel dat de rechtsbasis vormt.1
De bevoegdheidsverdeling tussen de Unie & de lidstaten
De bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten is terug te vinden in art. 3 t/m 6 VWEU. - art. 3 VWEU: op de gebieden die in dit artikel genoemd zijn heeft de Unie exclusieve bevoegdheid.
- art. 4 VWEU: op de gebieden die in dit artikel genoemd zijn heeft de Unie samen met de lidstaten 1 zaak C-376/98 (Tabaksreclame).
gedeelde bevoegdheid.
- art. 5 & 6 VWEU: op de gebieden die in deze artikelen genoemd zijn heeft de Unie coördinerende en aanvullende bevoegdheden.
Teneinde de bevoegdheden van de Unie te kunnen uitoefenen, stellen de instellingen verordeningen, richtlijnen, besluiten, aanbevelingen en adviezen vast. Een richtlijn is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, doch aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen.2
De richtlijn die in casu is opgesteld laat dus de vrijheid aan de Franse staat om ‘vorm en middelen’ te kiezen, in dit geval een reclameverbod. Een richtlijn dient binnen twee jaar omgezet te worden naar nationaal recht, wat in casu ook het geval is. Wordt een richtlijn niet omgezet binnen deze termijn, wat met enige regelmaat voorkomt, dan kan men zich beroepen op de richtlijn zelf. De omgezette richtlijn is bindend voor eenieder die handel drijft in Frankrijk.
De hoofddoelstelling volgens het Europees Parlement en de Europese Raad is hier de interne markt. Het Europese Parlement en de Europese Raad zeggen namelijk als eerste in hun richtlijn: ‘Voor deze producten gelden er in de lidstaten uiteenlopende nationale voorschriften, die het vrije verkeer kunnen belemmeren, ongelijke concurrentievoorwaarden kunnen creëren en derhalve directe gevolgen kunnen hebben voor de werking van de interne markt. Dit betekent dat er voor deze als voedingsmiddel op de markt gebrachte producten, communautaire voorschriften moeten worden vastgesteld.’
Op het gebied van de interne markt heeft de Europese Unie een gedeelde bevoegdheid, art. 4 lid 2 sub a VWEU. Ervan uitgaande dat de doelstelling ook daadwerkelijk de interne markt is, is de Europese Unie is hier dus bevoegd.
Vervolgens kan er gekeken worden naar de bijkomende doelstelling. Het Europees Parlement en de Europese Raad zeggen als tweede: ‘Consumenten kunnen vanwege hun levensstijl of om andere redenen ervoor kiezen hun voeding met notenproducten aan te vullen. Om een hoog 2 Art. 288 VWEU
beschermingsniveau voor de consumenten te waarborgen en om hen een bewuste keuze te laten maken dienen de op de markt gebrachte producten die het etiket ‘notenproduct’ dragen aan de in deze richtlijn omschreven voorwaarden te voldoen.’
Deze doelstelling is dus consumentenbescherming, art. 4 lid 2 sub f VWEU. Hierin heeft de Europese Unie ook een gedeelde bevoegdheid.
Het Hof heeft in het arrest Tabaksreclame besloten dat er voor het gebruiken van de juiste rechtsbasis ook gekeken dient te worden naar de inhoud van de richtlijn. Kortom valt de richtlijn onder het werkterrein van de Europese Unie?
Uit het arrest blijkt dat artikel 114 VWEU alleen als rechtsgrondslag kan dienen indien zij beoogt de interne markt daadwerkelijk te verbeteren. De richtlijn die op grond van deze bepaling is opgesteld moet dus beogen de belemmeringen in het vrij verkeer weg te nemen met als hoofddoel het bevorderen van de interne markt. Verder komt uit het arrest naar voren dat harmonisatie van wetgeving op het gebied van volksgezondheid, consumentenbescherming of milieubescherming niet altijd geoorloofd is: ‘De Unie mag namelijk alleen wat de lidstaten haar hebben toegestaan’.3 Dit wil zeggen dat de Europese Unie niet verder mag gaan met harmonisatie dan strikt noodzakelijk is voor het bereiken van het doel, ook wel het evenredigheids- of proportionaliteitsbeginsel genoemd, art. 5 VWEU. Echter maakt het arrest hierbij een kanttekening: als bescherming van deze laatstgenoemde gebieden, namelijk volksgezondheid, consumentenbescherming of milieubescherming, een zijdelings doel is van de opgestelde richtlijn, is dit wel geoorloofd en heeft de Europese Unie wel deze bevoegdheid.
In casu stelt de Commissie dat consumentenbescherming het nevendoel is. Als er echter gekeken wordt naar punt drie van de overwegende punten van de richtlijn4 stelt de Commissie dat het juist vooral consumentenbescherming ter doel stelt, met als argument dat de consument ‘een gezondere keuze kan maken’.
3 W.T. Eijsbouts, J.H. Jans, A. Prechal en L.A.J. Senden ,Europees Recht Algemeen Deel, Paragraaf 4.2., pagina 17
4 RICHTLIJN 2013/880/EU
Indien de Europese wetgever de bescherming van publieke belangen, zoals gezondheidsbescherming, consumentenbescherming en milieubescherming, een doorslaggevende rol laat spelen is dit verboden, wat in casu het geval is.
De vraag is of de richtlijn van de Europese Commissie dus wel daadwerkelijk gaat bijdragen aan de verbetering van de interne markt. Het Hof stelt: ‘Als rechtsgrondslag mag worden gebruikt om toekomstige belemmeringen van het handelsverkeer te vermijden die het gevolg zouden zijn van een heterogene ontwikkeling van de nationale wetgevingen. Het ontstaan van die belemmeringen moet echter waarschijnlijk zijn en de betrokken maatregelen moeten ertoe strekken die belemmeringen te voorkomen.’5 In casu gebruikt de Europese Commissie de consumentenbescherming als rechtsgrondslag en dit wordt uitdrukkelijk verboden in art. 169 lid 4 VWEU (bijzondere wet). Aangezien de richtlijn eisen stelt aan de kwaliteit van de productie in de noten in plaats van de handelsbelemmering te voorkomen is de harmonisering van de interne markt helemaal niet het hoofddoel, maar acht de commissie in dit geval de consumentenbescherming belangrijker.
Het attributiebeginsel is geschonden doordat het Europees Parlement en de Raad bevoegdheden hebben gebruikt die aan hen niet uitdrukkelijk bij verdrag zijn toegekend. De richtlijn kan dus niet in stand blijven.
5 zaak C-376/98 (Tabaksreclame) r.o. 86
Op de vraag of Rocher SpA recht heeft op schadevergoeding door nalatigheid van de Franse staat door middel van een onrechtvaardige nationale wetgeving kan een negatief antwoord gegeven worden. Het gaat hier om een reclameverbod in de zin van een verkoopmodaliteit, omdat we te maken hebben met een niet-financiele belemmering. Dit reclameverbod valt niet onder artikel 34 VWEU, waardoor Rocher SpA geen bescherming zal krijgen op grond van dit artikel. Ook op grond van de vereisten van het arrest Brasserie du Pecheur kan de Franse staat niet verantwoordelijk gesteld worden voor de geleden schade als gevolg van het verbod op palmolie, vastgelegd in de Loi Pevin.
Op de vraag of de richtlijn betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake notenproducten voor menselijke consumptie ongeldig dient te worden verklaard, moet het antwoord ja zijn. Er is hier geen sprake van een juiste rechtsbasis.
Daarom eisen wij primair het beroep tot nietigverklaring van de richtlijn ex artikel 263 VWEU. Er is sprake van een wetgevingshandeling, namelijk de richtlijn, die wegens schending van Verdrag art. 5 VWEU ongeldig verklaard dient te worden. Lidstaten zijn geprivilegieerde gerechtigden, waardoor het Hof bevoegd is uitspraak te doen over de geldigheid. Secundair verzoeken wij een prejudiciële beslissing bij de nationale rechter over de geldigheid van de richtlijn ex art. 267 VWEU.
De samenwerking verliep uiteindelijk niet zo soepel door verschillende omstandigheden, maar gelukkig hebben we de kans gekregen om een tweede versie in te leveren met z’n drieen. Dit is goed verlopen.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1922 |
Add new contribution