Staatsrecht III - B3 - Rechten - RUG - Aantekeningen hoorcolleges

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Staatsrecht III in 2014-2015.


Hoorcollege 1A: Inleiding rechtsvergelijking staatsstructuren

De verticale machtsverdeling in het land is de verhouding tussen het hogere en het lagere gezag. In elk land speelt die verhouding. Je hebt een centraal gezag en lagere overheidslagen die ook gezag uitoefenen.

NL is een eenheidsstaat. Duitsland is een federatie: ’16 landen’ hebben een deel van het gezag overgedragen. VK bestaat uit vier landen maar de positie van al die landen zijn niet hetzelfde.

De vraag naar deze verhouding tussen het centrale gezag en het onderliggende gezag is de vraag naar de staatsvorm!

De horizontale machtsverdeling gaat over de relatie tussen organen op het hoogste niveau. Het gaat vooral om de relatie tussen de wetgevende en uitvoerende macht: parlement en regering. Dit is het regeringsstelsel van een land.

Begrippen

Staat: wat maakt iets tot een staat? De staat is een samenlevingsverband van personen, net als een familie dat ook is. Een gebied waar mensen wonen die zich met elkaar verbonden voelen. Daar komt het in de kern op neer. Er is ook effectief gezag: er is overheid. Men luistert naar de wetten. De overheid zorgt ervoor dat het samenwerkingsverband kan functioneren.

Wat maakt nou een bepaald volk tot een staatsverband? Koerden zijn wel een volk maar vormen geen staat. Wat zijn dan de elementen die ertoe leiden dat een groep mensen een staat worden?

  • Een taal; spreken van dezelfde taal is belangrijk voor het vormen van de staat. Belgen voelen zich bijvoorbeeld steeds minder verenigd. Het is een factor om tot staatsvorming te kunnen komen. Het is ook een belangrijk element voor het uiteenvallen voor staten. Echter, het is niet de doorslaggevende of enige factor, kijk bijvoorbeeld naar Zweden, daar spreekt men 4 talen.

  • Godsdienst; geloof. Bijvoorbeeld Noord-Ierland is protestants, maar Ierland is katholiek. Noord-Ierland hoort daarom bij het VK. Een ander voorbeeld is Joegoslavië: men moord elkaar uit vanwege het geloof, de staat is uiteengevallen in zes verschillende staten. Geloof is dus belangrijk voor de vraag of de staat houdbaar is.

  • Raciale overeenkomsten; behoort men tot hetzelfde ras? Bijvoorbeeld het Zuid-Afrika van vroeger, daar was sprake van een echte rassenscheiding.

  • Gemeenschappelijk verleden. De Schotten gaan bijvoorbeeld een referendum houden, ze zijn nooit bezet geweest en willen zich daarom afscheiden van de Britten. Als het referendum succes heeft zal het VK uit elkaar vallen als staat. Aan de andere kant kan het ook een staat vormen: de Duitse eenwording na het vallen van de muur. Het is ook wel te herkennen in de Europese Unie.

  • Gemeenschappelijke toekomst. Zie je nog toekomst met elkaar, wil je nog met elkaar verder? PVV zegt bijvoorbeeld, laten we Aruba verkopen. Je kunt een deel van een staat echter niet verkopen. Door het Statuut zijn we met elkaar veroordeeld. Om het Koninkrijk op te blazen moet het Statuut worden aangepast.

  • Economische verbondenheid. Zit je economisch aan elkaar vast of niet?

  • Gemeenschappelijke zeden en gewoonten. Noorderlingen hebben weinig met zuiderlingen in Nederland, dat geeft spanning.

Hoe wordt een staat een staat op een bepaald grondgebied?

Hoe kom je aan een grondgebied? Vroeger kreeg je je grondgebied door oorlog,ook nu zien we dan ook nog in het conflict bij Rusland bijvoorbeeld. Land kon ook worden veroverd door huwelijken; vorsten die met elkaar trouwen en zo laat je verbindingen ontstaan. Het meest moderne is dat je het per verdrag regelt; als geciviliseerde mensen bepaal je waar de grenzen liggen. Het gebeurt nu dus juridisch, per verdrag. Sommige staten zijn echt ontstaan door topografische oorzaken. Albanië is bijvoorbeeld het land van de witte bergen en Montenegro van de zwarte bergen.

Hoe ontstaat gezag?

Er is traditioneel gezag. Koninklijk gezag is bijvoorbeeld traditioneel gezag, het is ooit gevestigd en het gaat van ouders op kinderen over. Monarchieën. Dat is wel uitgekleed, de vorsten hebben heel weinig gezag en kunnen slechts in noodsituaties ingrijpen maar ze zitten er wel degelijk. Vorstensoevereiniteit kennen we niet meer: de macht is gebaseerd op de koning. Vreemd genoeg kent Nederland dit wel nog een beetje, we spreken recht in naam van de koning en we maken wetten in naam van de koning, etc.

Het traditionele gezag is ingehaald door wat je kunt noemen rationeel gezag, of legaal gezag. Aan het gezag van de vost werd een document ten grondslag gelegd waarin werd bepaald wat zijn gezag was ten opzichte van andere organen. Dat is wat nu de grondwet is. De grondwet is een uiting van legaal gezag, het maakt het gezag juridisch aanvaardbaar.

Dit legale gezag is weer ingehaald door het democratisch gezag. Volkssoevereiniteit: het macht gaat niet uit van de vorst, maar van het volk. Onze grondwet zegt niet waar de grondslag van het gezag van uit gaat.

De vierde vorm van gezag is charismatisch gezag; mensen die de leiding krijgen over de staat niet omdat hij/zij een formele positie heeft maar omdat hij charisma heeft. Denk bijvoorbeeld aan Hitler. En ook Pim Fortuyn wel een beetje. Je hebt geen enkele functie maar je baseert je gezag op het feit dat je uitstraling hebt.

Het vierde element is erkenning (naast volk, grondgebied en gezag).

Ook door erkenning wordt een staat gevormd. In deze discussie is de vraag belangrijk of er een grondwet is. Een grondwet is een document waarin je aan het (feitelijke) gezag een legale grondslag geeft. De grondwet legaliseert het feitelijk gezag en dat is belangrijk voor de erkenning.

Staatsvorm

De staatsvorm is de vraag naar de verticale machtsverdeling: de verhouding tussen de verschillende overheidslagen. Er zijn een paar hoofdtypen te onderscheiden:

1. Eenheidsstaat.

Dit is een staat waarbij de soevereiniteit bij het hoogste gezag ligt, dus bij de centrale overheid. En vanuit die overheid vindt wetgeving, bestuur en rechtspraak plaats. Gezag van lagere overheden is afgeleid gezag, zij ontlenen hun gezag aan het centrale gezag. Ze voeren het gezag uit in naam van de centrale overheid. Een mooi voorbeeld is Frankrijk. FR is onderverdeeld in compartimenten maar die oefenen alleen gezag uit in naam van het centrale gezag.

Nederland is ook een eenheidsstaat, maar een gedecentraliseerde eenheidsstaat. Wij kennen wel verschillende lagen. Het hoogste gezag is de rijksoverheid. Er zijn provincies en gemeenten en die hebben een zekere autonomie, dat is in Frankrijk niet zo. Die provincies en gemeenten kunnen zich dus dingen aantrekken en zeggen, dit gaan wij regelen. Zolang het maar niet in strijd is met hoger recht. Een Frans departement kan dat niet, zelf dingen aantrekken. Als gemeenten en provincies iets moeten doen uit opdracht van het centrale gezag is dat medebewind. Dat er een hiërarchie is blijkt ook uit het feit dat besluiten van lagere overheden door de overheid kunnen worden vernietigd. Een eenheidsstaat is modern gezegd ‘top down’ georganiseerd.

2. Federatie/Bondsstaat.

Of iets een federatie is, zie je vaak in de naam van de staat. Bijvoorbeeld Bondsrepubliek Duitsland (Federal republic of Germany). Wat is nou het wezen van zo’n federatie? Het centrale gezag en het lagere gezag staan in een meer gelijkwaardige positie tot elkaar. Historisch is het vaak zo dat de onderliggende delen nog oudere papieren hebben dan het centrale gezag. De onderdelen hebben een ‘bond’ in het leven geroepen. Ze dragen een stukje soevereiniteit over om de republiek te creëren en de bond mag alleen regelen wat is overgedragen. Dit staat dus ook in de grondwet. Dat betekent dat de bond van alles mag, maar de landen mogen ook van alles. In de grondwet vind je dus een opsomming wat de bond mag, wat niet is geregeld, mogen de landen doen. Het is dus een soort contract zou je kunnen zeggen.

Amerika is ook een federatie: Verenigde Staten van Amerika. De koloniën hebben zelf een nieuwe vorm bedacht, geïnspireerd door Locke. De staat is er voor het volk en niet voor de vorst, dat zit in de Amerikaanse grondwet. De vertegenwoordigers hebben een handtekening gezet onder de grondwet en zo zijn de Verenigde Staten opgericht, het is dus echt een contract. In de grondwet staat wat de Verenigde Staten mogen doen, niet wat de staten individueel mogen doen. Als Amerikanen de grondwet wijzigen doen ze dat door middel van een amendement die achter de grondwet wordt geplaatst, ze bepalingen zelf worden dus niet aangepast. Wijzigen gebeurt overigens zelden. De Amerikaanse grondwet is de enige die zo strikt onderscheid maakt tussen de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht.

Het is niet altijd zo dat de onderdelen een stukje soevereiniteit overdragen om een federatie op te richten. Een voorbeeld is België. België is eigenlijk een eenheidsstaat geweest maar is zich aan het federaliseren; ze maken zichzelf een federatie. De ontwikkeling gaat dus niet van onder naar boven, maar van boven naar onder. De Belgische centrale overheid is veel macht kwijtgeraakt aan nieuw in het leven geroepen onderliggende lagen: gemeenschappen of gewesten. Er zijn dus gewesten in het leven geroepen en die zijn vormgegeven door taal. Het Vlaams gewest regelt bijvoorbeeld als voor de Nederlandstaligen in België. Gemeenschap is ingericht naar taal, gewesten naar grond. Er zijn dus zeven gemeenschappen, overheidjes in België.

In Amerika en Duitsland is er nog een zekere hiërarchie aan te geven in de federatie. Soms is zowel de bond als een land bevoegd: concurrerende bevoegdheden. Het recht van de federatie gaat dan voor het landsrecht. In België staan alle overheidslagen op hetzelfde niveau. Als een regeling van de federatie in strijd is met een van de gemeenschap, dan staat de één niet boven de ander. Bovendien kennen ze geen concurrerende bevoegdheden, er is er altijd maar één bevoegd.

VK: G-B en Noord-Ierland. In de naam hoor je al dat het uit verschillende delen bestaat. G-B: Engeland, Wales en Schotland. En samen met Noord-Ierland vormen ze dan weer het Verenigd Koninkrijk. Toch is dit een eenheidsstaat en geen federatie. Waarom? Omdat de soevereiniteit, en dat is dus steeds de cruciale vraag, boven ligt: bij het Britse parlement. De macht gaat uit van het parlement, er is geen hoger gezag dan het parlement. Het is wel zo dat Londen bevoegdheden heeft gegeven aan Wales, Schotland en Noord-Ierland, maar die bevoegdheden kunnen altijd weer worden ingetrokken door het VK (devolution: terug naar de situatie waarin die delen een eigen gezag hadden). Daarom zijn ze geen federatie.

3. Confederatie/Statenbond, eigenlijk geen staat maar een verbond.

Een verband van op zich soevereine staten die naar buiten toe optreden als eenheid. Dat was bijvoorbeeld de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Er waren zeven gewesten en die hadden allemaal zelf de soevereiniteit (provinciale staten) Ze kwamen bij elkaar op te overleggen in de Staten-Generaal maar die regelden alleen buitenlandse betrekkingen en defensie. Naar buiten toe een eenheid maar naar binnen toe niet.

De EU is hetzelfde. Naar buiten toe treedt Europa op als een eenheid, maar dat is het niet. Dat maakt het lastig voor andere landen om Europa aan te spreken. De Europese Unie is een confederatief verband. Het is wel een overheidslaag, maar buiten de staat zelf! De EU kan ons ook verplichtingen opleggen maar het is geen onderdeel van de Nederlandse staat.

4. Unie.

Een Unie is een verband. We gebruiken het woord bijvoorbeeld in personele unie: afzonderlijke staten die dezelfde vorst hebben, dit is dus een dun verband.

Regeringsstelsel

Horizontale machtsverdeling. Verhouding tussen parlement en regering. Je kunt drie verschillende regeringsstelsel onderscheiden waarbij het gaat om de verhouding tussen staatshoofd, ministers en parlement.

1. Monarchie met een parlementair stelsel. Er is een staatshoofd en een parlement en dan is er een bepaalde verhouding tussen het staatshoofd, ministers en het parlement. Wij zijn het ook. Dat zijn meestal staten die een rustige ontwikkeling hebben meegemaakt; weinig revoluties.

Er is een monarch die niks meer mag, hij is ingekapseld door ministers en die hebben eigenlijk zijn macht overgenomen. Dit verschijnsel is een gevolg van het feit dat de landen ministeriële verantwoordelijkheid kennen. Dat betekend dus ook dat ministers in het parlement moeten verschijnen om daar verantwoording af te leggen, er wordt verantwoording afgelegd voor wat er in naam van de koning gebeurt. Het parlement kan de ministers ook naar huis sturen. Het parlement kan het vertrouwen inde minister sopzeggen. Het parlement kan ervoor zorgen dat er een einde komt aan de machtuitvoering van de regering. De koning blijft zitten. Dit is het vertrouwensbeginsel. De keerzijde is dat in deze stelsel het bijna altijd zo is dat ook de regering in staat kan zijn om het parlement naar huis te sturen: ontbindingsrecht. Het nut hiervan is verkiezingen uitschrijven. Er is dus sprake van een evenwichtsverhouding. De koning is hierbij eigenlijk geen factor van belang meer, hij is eigenlijk alleen een soort procesbewaker, inhoudelijke, politieke macht is er niet, die ligt bij de ministers.

2. Republiek met een parlementair stelsel. Er is een president, maar die heeft veelal niet zoveel macht. De president wordt vaak ook niet rechtstreeks gekozen. Duitsland.

Hier geldt dezelfde verhouding. Ook hier moeten ministers verantwoording afleggen en die kunnen de ministers naar hui sturen. President is vergelijkbaar met onze koning. Hij is niet rechtstreeks gekozen maar meestal door parlement of iets wat daarop lijkt. Dit zijn meestal landen waarbij er een ernstige oorlog heeft plaatsgevonden en de koning ingewisseld is voor een minder sterke president.

3. Republiek met een presidentieel stelsel. De president heeft hier wel macht en is ook rechtstreeks gekozen. Verhouding van president tot parlement is wezenlijk anders.

Amerika is hier een voorbeeld van. Er is sprake van een strikte machtenscheiding waarbij het bijzonder is dat de president zelf een rechtstreekse legitimatie heeft van het volk, hij wordt rechtsreeks gekozen. De president draagt geen verantwoordelijkheid maar ministers zijn ook geen verantwoordelijkheid verschuldigd aan het congres, er is geen ministeriële verantwoordelijkheid. Congres: kunnen ministers dus ook niet naar huis sturen. Waarom? President door het volk gekozen en president heeft ministers gekozen: rechtstreekse legitimatie. President kan het congres ook niet naar huis sturen. Daarom zit een congres altijd 4 jaar.

Het presidentieel stelsel is gebaseerd op tegenwerking. Een parlementair stelsel is gebaseerd op samenwerking, er is een vertrouwensrelatie. 

 

Hoorcollege 2A: De staatsstructuur van de Verenigde Staten van Amerika

Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn de VS tamelijk dominant geworden.

Er is wel eens gezegd dat als Schotland nooit bij de VK zou zijn gaan horen, dan was de VS niet ontstaan. Dat zou de Amerikaanse revolutie misschien voorkomen hebben.

Als je kijkt naar de aanloop van de Amerikaanse onafhankelijkheid, dan zie je dat er heel lang gedacht werd dat het geschil dat er bestond wel op te lossen was. Het geschil kwam voort uit de oorlog tussen Frankrijk en G-B. De Engelsen wonnen met als gevolg dat Canada Engels werd. Amerikaanse kolonisten waren blij met deze overwinning want als de Fransen hadden gewonnen, waren ze misschien wel onder Frans bestuur komen te staan. G-B zei: wij hebben jullie verdedigd, dus wij willen dat jullie (VS) gaan meebetalen aan het afbetalen van de oorlogskosten.

Er ontstond begin jaren ’70 een slogan: no taxation without representation = geen belasting zonder vertegenwoordiging. Ze hebben nog een jaar of 5 onderhandeld maar het lukte niet. Er breekt een gewapend conflict uit en een jaar later verklaren alle koloniën zich onafhankelijk van G-B. Toen werd de declaration of independence uitgevaardigd. Ze spreken daarin van een lange reeks van misbruik dat G-B van hun gemaakt heeft. De declaration wekt de suggestie dat die misbruik werd gemaakt door de Britse Koning George III, dat hij hen onderdrukt heeft. De kolonisten wist dat dat gelul was. George III was niet de baas, door de Glorious Revolution was het parlement de baas.

De bevoegdheden van de Amerikaanse president zijn eigenlijk gewoon dezelfde bevoegdheden als die de Engelse koning had. Het eigenlijke conflict was met het parlement, niet met de koning. De onafhankelijkheidsoorloog wordt door de Amerikanen gewonnen en met de Vrede van Parijs wordt de onafhankelijkheid van de 13 staten erkend door G-B.

Alle koloniën waren verbonden geweest met de Britse Kroon maar verder was er geen verband. Wat bond die koloniën dan? Ze hadden een verdrag gesloten, the Article of Confederation. Ze hadden een soort parlement.

G-B ging de koloniën met handelsbelemmeringen tegen elkaar uitspelen. Ze kregen ruzie onderling. De koloniën besefte dat de Articles of Confedereation niet gingen weren. Er werd een commissie benoemd om te onderzoeken op welke manier de Articles konden worden verbeterd zodat de nadelen werden opgeheven. Ze hebben al gauw bedacht een heel nieuw document te maken. Ze hebben een Constitution gemaakt, een ontwerp grondwet waarin volgens de commissie de nadelen van het oude systeem weg waren en voordelen bleven. Het Congres was kwaad maar de commissie hoopte dat ze het volk op hun hand konden krijgen. Ze voerde een PR campagne, ze hebben 87 essays gepubliceerd waarin ze het nieuwe ontwerp van grondwet verdedigde. Ze hadden in het ontwerp Grondwet gezet dat het niet goedgekeurd moest worden door de aparte parlementen van de koloniën, maar door speciaal grondwetgevende vergaderingen om helemaal om de bestaande politieke organisatie heen te werken..

In het ontwerp stond ook dat elke deelstaat pas gebonden zou worden... Alle deelstaten bleven dus volstrekt soeverein. Maar de Grondwet zou in werking treden zodra 9 van de 13 deelstaten geratificeerd hadden zodat niet 1 deelstaat de inwerkingtreding kon blokkeren.

Ze hebben in de grondwet geprobeerd nieuwe inzichten te verwerken, zoals de machtenscheiding van Montesquieu. Ze hebben geprobeerd de machtenscheiding zo in te richten dat die elkaar in evenwicht konden houden. Ze wisten ook zeker dat ze een staat wilde zijn waarin het volk inspraak zou hebben in het staatsbestuur.

Aan de ene kant wilde ze de zelfstandigheid van de 13 staten handhaven maar wilde ook een succesvol centraal bewind. Ze bedachten dus iets nieuws: federalisme.

In feite probeerde ze soevereiniteit te verdelen. Sommige dingen gaan we centraal regelen.

Er worden bevoegdheden gedeeld tussen verschillende bestuurslagen.

De grondwet bevat een preambule. Er is al een Unie, maar hij is niet perfect, deze ook niet, maar hij is meer perfect. Maar wie zijn ‘the people of the Unites States’? Wij zouden denken, het Amerikaanse volk! Een andere interpretatie is het volk in 50 deelstaten. Vanuit dat perspectief zijn er 50 soevereine volkeren en is er helemaal geen één Amerikaans volk. Het ontbreken van een antwoord op deze vraag was de oorzaak van de burgeroorloog 80 jaar later.

De grondwet is een compromis. Zoals federalisme een compromis is tussen…

Voor de wijziging van de constitutie moet het Congress met 2/3e ja stemmen. Dan moet het naar alle staten toe. De wijziging treedt pas in werking als 3/4e van alle staten heeft toegestemd. Dit lijkt op een verdrag.

Je hebt drie machten: wetgevend, uitvoerend en rechtsprekend. De Amerikanen beginnen met de wetgevende macht (toch niet helemaal los gekomen van sovereignty of parliament in G-B). We beginnen met het Congress: alle wetgevende macht wordt aan het congres gegeven. Het congres bestaat uit twee kamers. Dit is meegenomen uit G-B. Maar een Hogerhuis zoals in G-B met erfelijke adel was niet mogelijk in Amerika. Het twee kamer parlement is een compromis. Op welke manier moeten de deelstaten in het parlement vertegenwoordigt worden? Even zwaar of naar evenredigheid. Beide kamers van het parlement vertegenwoordigen de staten, maar op een andere manier. Huis van afgevaardigden vertegenwoordigt de staten naar rato van de bevolking. Senaat vertegenwoordigt de staten gelijk.

Aanvankelijk hadden ze bedacht dat de Senatoren allemaal op dezelfde manier zouden worden gekozen: voor 6 jaar door de parlementen van de deelstaten. Door dat te doen waren de Senatoren voor hun herverkiezing afhankelijk van de politieke steun in hun eigen deelstaat. Dat zorgde ervoor dat de Senatoren in de hoofdstad Washington de belangen van hun eigen deelstaat, of op zijn minst van het deelstaatsparlement zou vertegenwoordigen. Maar sinds 1913 doen ze het niet meer zo: de Senatoren worden rechtstreeks door de bevolking van de deelstaten gekozen. Ze vertegenwoordigen dus nog wel de deelstaat, maar ze zijn onafhankelijk van de politieke medewerking, van de regering van de deelstaat en kunnende belangen van de deelstaat geheel naar eigen inzicht vertegenwoordigen.

Voor het Huis van Afgevaardigden gold aanvankelijk het volgende: de leden moeten op dezelfde wijze gekozen worden als dat de meest talrijke kamer van het deelstaatsparlement gekozen worden. Er werd niet één uniforme verkiezingswijze voorgeschreven. Vrij snel is een systeem ingevoerd waarbij de leden door het volk worden gekozen, op basis van een districtenstelsel net als in G-B. Dit leidde net als in G-B tot een tweepartijenstelsel: democraten en republikeinen. Deze leden worden voor 2 jaar gekozen. Het hele huis wordt elke 2 jaar opnieuw gekozen, bij de Senaat steeds maar 1/3e.

Het Senaat heeft zich ontwikkeld tot de belangrijkste van de twee huizen. Alle financiële wetgeving moet zijn oorsprong vinden in het Huis van Afgevaardigden. Daar staat tegenover dat bijvoorbeeld alle verdragen alleen door het Senaat kunnen worden voorgesteld, met 2/3e meerderheid. Het Senaat heeft ook de exclusieve bevoegdheid om alle benoemingen die de president doet mee in te stemmen. Er zijn dus enigszins onderscheidende bevoegdheden, maar elk wetsvoorstel moet door beide huizen worden goedgekeurd en hun oorsprong vinden in ofwel het Huis of het Senaat. Ze hebben ook allebei een amendementsbevoegdheden. Hierdoor kunnen er twee verschillende wetsontwerpen ontstaan. Dit wordt opgelost door een verzoeningscommissie bestaande uit leden van het Huis en de Senaat. Dat moet terug naar beide huizen en aangenomen worden, dan kan het niet meer geamendeerd worden.

Een belangrijk verschil tussen de VS en wetgevingsprocessen in Europa: de commissies in het Huis en het Senaat hebben beslisbevoegdheden. Alle wetsvoorstellen moeten dus door de commissie worden goedgekeurd.

Als een wetsvoorstel beide huizen is gepasseerd dan gaat het naar de president. De president moet het van zijn handtekening voorzien, dan verandert het van een Bill of Congress in een Act of Congress (net als in G-B). De president kan ook weigeren, als hij fundamentele bezwaren heeft. Dan moet er in beide huizen opnieuw over gestemd worden. Dit presidentiële veto kan alleen overruled worden door 2/3e meederheid in beide huizen, dit gebeurt dus slechts zelden want vanwege het tweepartijenstelsel zullen dan ook zijn eigen partijgenoten tegen hem moeten stemmen. Als er overruled wordt dan wordt het wetsvoorstel automatisch aangenomen, dus zonder handtekening. Dat geldt ook als de president niks doet binnen 10 dagen. Veto wordt gezien als een middel om te voorkomen dat het parlement teveel macht heeft. Maar de president is geen medewetgever.

Het Congress is de belangrijkste van de drie machten: wordt als eerste genoemd in de grondwet. De VS is een federatie en dat staat bij de regeling van het congres. De bevoegdheden van de federatie zijn de bevoegdheden van het Congress. Waar het Congress over gaat, gaat de federatie over. Het gaat hierbij vooral over geld, uniforme standaarden (wat is een kilo?) en het leger en buitenlandse betrekkingen. Daar gaat het Congress en dus de federatie over.

De president heeft de uitvoerende macht. Dit orgaan is nieuw bedacht door de Amerikanen. Ze vonden dat ze een republiek moesten zijn. Republieken in Europa hadden geen staatshoofd. De Amerikanen wilden een republiek zijn met een staatshoofd. Zo fundamenteel was hun bezwaar tegen de Britse koning dus ook niet. De Amerikanen wilden een gekozen staatshoofd, geen erfelijke. Ze hebben er zelf een naam voor moeten verzinnen: voorzitter = president. De president wordt voor 4 jaar gekozen. Hoe moet hij gekozen worden? Er waren mensen die vonden dat hij moest worden aangewezen door het congres. Anderen waren daarop tegen want dan zou hij afhankelijk worden van het congres, dat zou teveel lijken op G-B. Sommigen vonden dat hij gekozen moest worden door het volk, maar dan zouden ze gaan lijken op democratie en ze wilde een republiek zijn. Oplossing: hij wordt gekozen door een kiescollege dat speciaal daarvoor is samengesteld. Maar dat kiescollege heeft veel overeenkomsten met het congres. In het kiescollege is elke deelstaat vertegenwoordigt, de kiesmannen zouden onafhankelijk zijn. Zo wordt de president dus gekozen door getrapte verkiezingen waarbij de inwoners wel invloed hebben, maar niet teveel. Maar een kiesman zit er voor de republikeinen of democraten en zal dus op zijn eigen presidentskandidaat stemmen. Doordat de kiesmannen over de deelstaten verdeeld zijn wint een president nooit met meer dan 50%.

De president is de uitvoerende macht, hij voert de wetten uit. Hij mag ook mensen benoemen om hem te ondersteunen, zij zijn aan hem verantwoording verschuldigd, niet aan het congress. Het Congress moet wel instemmen met zo’n benoeming.

De rechtsprekende macht berust bij one Supreme Court en het Congress heeft de bevoegdheid om onder de Supreme Court andere gerechten in het leven te roepen. Er zijn district courts en courts of appeal. Ze zijn alleen bevoegd federale zaken te behandelen. Alle zaken die in een deelstaat zijn ontstaan moeten dus beoordeeld worden door rechters van die deelstaat. Er zijn dus deelstaatrechters en federale rechters.

De grondwet noemt op welke punten het Supreme Court (en mogen we aannemen de andere daaronder in het leven geroepen federale rechters) bevoegd is: federale rechtsbronnen, benoemingen van federale ambtenaren, het zee recht (internationale positie VS), als VS partij in een geding is. De federale rechters zijn dus bevoegd ten aanzien van et federale recht, de buitenlandse betrekkingen en bijna alle betrekkingen die meer dan één staat aan gaan: staatsoverschrijdende geschillen. Maar, je moet de grondwet van achter naar voren lezen in verband met amendementen: het 11e amendement beperkt deze bevoegdheid. Het ging de staten te ver dat in geval van staatsoverschrijdende geschillen de federale rechter bevoegd is, dat staat dus wel in de grondwet maar die bevoegdheid hebben de federale rechters niet vanwege het amendement.

De Supreme Court heeft nog een bevoegdheid die niet in de grondwet staat: de rechters mogen federale en deelstaatwetten interpreteren en toetsen aan de grondwet. Als een wet in strijd is met de federale grondwet, dan moet de rechter zeggen dat die wet ongrondwettig is. Deelstaten: als een deelstaatswet bestreden wordt omdat die in strijd zou zijn met de federale grondwet dan gaat daar niet de federale rechter over maar de deelstaatsrechter. Deze doctrine is lang verdedigd in veel deelstaten maar het Supreme Court was het er niet mee eens. Het Supreme Court is daarover bevoegd anders ontstaan er verschillende interpretaties over de federale grondwet. Het Supreme Court heeft het laatste woord over de federale grondwet en dus is er één authentieke interpretatie van de federale grondwet. En alle deelstaatrechters zijn daaraan gebonden. Dat zorgt ervoor dat de Amerikanen hun grondwet niet snel hoeven aan te passen, de Supreme Court kan de grondwet simpelweg flexibel interpreteren naar moderne inzichten en zo blijft de grondwet up to date.

G-B is een typisch transformatie land: wetgeving is altijd van nationale oorsprong. Al het buitenlandse recht en verdragen e.d. moeten dus worden omgezet. De Amerikanen hebben ook op dat punt radicaal willen breken met G-B. Verdragen die door de VS worden gesloten hebben interne werking, die hoeven niet te worden omgezet in nationaal recht; het heeft rechtstreeks werking. VS kent ook een volgorde: grondwet, verdragen, federale wetten. 

 

Hoorcollege 3A: Frankrijk

Staatsvorm

Frankrijk is qua staatsvorm eenvoudig. Frankrijk is een eenheidsstaat, dat betekend dat Frankrijk top-down is georganiseerd. Alle gezag komt in beginsel uit Parijs. Maar dat betekend niet dat er helemaal geen lagere overheden zijn. Die zijn ook noodzakelijk, want het land is groot. Frankrijk kent 22 regio’s, die zijn vernoemd naar de oude graafschappen en hertogdommetjes die vroeger in dat gebied lagen. Die regio’s zijn dus een terugverwijzing naar de oude structuur. De regio’s kennen een gekozen vertegenwoordiging, conseill, net als bij ons provincionale staten. Deze raad heeft een afgezand uit Parijs, een Prefect.

Onder die regio’s zitten 101 departementen, dat is een product van de Franse revolutie. Ook het departement kent zijn eigen volksvertegenwoordiging. Een regio is net zo groot als Nederland, een departement is net zo groot als. Ook de regio’s hebben een gekozen vertegenwoordiging: Conseil general: de vertegenwoordiging van het volk op departementaal niveau. Ook daar is een afgezand van Parijs en ook die heet Prefect.

Daaronder liggen arrondissementen en kantons (kiesdistricten). Het laagste niveau zijn de gemeenten, communes, daar hebben ze er bijna 37.000 van. Zij hebben ook een eigen gemeenteraad gekozen door het volk: conseill communal/municipal. Uit die gemeenteraad wordt weer een burgemeester gekozen, die heeft geen andere bevoegdheden dan de bevoegdheden die hem zijn toegekend.

Geen van deze lagen heeft autonomie. Ze mogen alleen dat uitvoeren wat uitdrukkelijk is opgedragen door de wet. In Nederlandse termen zou je zeggen, er is alleen sprake van medebewind.

Frankrijk noemt zichzelf in de grondwet een gedecentraliseerde eenheidsstaat, want men heeft zich verbonden aan een verdrag dat een zekere vrijheid geeft aan lagere overheden. Maar het is eigenlijk het mooiste voorbeeld van een gecentraliseerde eenheidsstaat.

Hoe is dit allemaal zo gekomen? Vroeger was Frankrijk alleen het stukje rond Parijs. De rest van het gebied wat wij nu kennen als Frankrijk dat waren hertogdommen en graafschapjes. Zoals Normandië. Er was een heel grote hertogdom, Bourgondië, wij vielen daaronder. Zij waren wel Franstalig maar er was nog niet één Frankrijk. De Fransen uit Parijs is het gelukt om alle Fransen, alle hertogdommetjes, onder één gezag te krijgen. Dit is gebeurt rond de 15e eeuw onder het huis Valois. Dat is opgevolgd door het Huis Bourbon, zij zijn belangrijk voor de eenwording van Frankrijk. Dat Frankrijk bereikt zijn hoogtepunt onder Lodewijk de 14e, de Zonnekoning. Hij zei: ik ben de staat. Hij bedoelde niet, ik ben de baas, maar hij bedoelde, de soevereiniteit berust bij mij. Nu accepteren we dat niet meer, nu ligt de soevereiniteit bij het volk. Die vorstensoevereiniteit zien we in heel veel landen rond die tijd.

Na Lodewijk 14e gaat het niet zo goed met de Fransen, in de 18e eeuw regeren Lodewijk de 15e en de 16e en dat zijn zwakke koningen. Lodewijk de 16e maakt dezelfde fout als in Engeland, hij roept niet de standen bij elkaar (Staten-Generaal in Parijs) om te praten over bijvoorbeeld belastingen. Karel I en II uit Engeland hadden hier ook problemen mee. In 1789 moet hij toch die standen bij elkaar roepen. De derde stand, de vertegenwoordiging van de burgerij, wil meer zeggenschap dan de andere standen. Dan gaat het mis. De derde stand roept zich uit tot de nationale vergadering, wij zijn de vertegenwoordiging van het Franse volk. Eed op de kaatsbaan: deze vergadering gaat niet uit elkaar totdat er een grondwet is. Alleen de Amerikanen kenden toen een grondwet. Op 14 juli wordt de bastille bestormd, alle gevangenen worden bevrijd. De nationale vergadering maakt een grondwetgevende vergadering en men neemt een grondwettekst aan, althans dat wil men, dat leidt tot een verklaring van de rechten van de mens van de Fransen in 1789. Dit is een nieuwe visie op de samenleving: het gezag gaat uit van het volk, er zijn rechten van de mens en die moeten worden gegarandeerd. Het staatsgezag is er niet vanwege de vorst, het staatsgezag is er vanwege ons. Lodewijk de 16e is dan nog in functie. In 1792 komt er een nieuwe grondwet tot stand.

Jefferson was tijdens de revolutie in Frankrijk en realiseerde zich dat Amerika ook grondrechten moest hebben. Toen kwamen die er ook en werden achter de grondwet ingevoegd.

Lodewijk de 16e moest aftreden, er komt een bewind onder leiding van Robesspierre. Wat begin als een revolutionaire beweging van het volk gaat omslaan in zijn tegendeel. Dat gebeurt in Frankrijk altijd. Ze worden een republiek rond 1792 o.l.v. Robbesspiere. Maar geleidelijk aan wordt die republiek weer monarchaal. Napoleon word onderdeel van uitvoerende bewind en dat bewind krijgt steeds meer macht ten opzichte van het parlement. Dat bewind trekt hij zo naar zich toe dat hij uiteindelijk als alleenheerser overblijft. In 1804 roept hij zich uit tot keizer van Frankrijk. Zo ontstaat het keizerrijk Franrkijk o.l.v. Napoleon Bonaparte.

Napoleon zette zijn broer op de troon bij ons, Lodewijk Napoleon. Wij hebben daarom precies dezelfde ontwikkeling gehad als in Frankrijk, maar met een zekere vertraging. In 1795 zijn wij de Bataafse republiek geworden naar Frans voorbeeld. Wij kregen toen een grondwet, een staatsregeling. Het parlement was de baas maar ook daar zie je een ontwikkeling naar eenhoofdigheid. In 1806 worden wij een Koninkrijk. Bonaparte is ontevreden over Lodewijk, hij stuurt zijn broer weg en wij worden ingelijfd bij Frankrijk. In 1810 bestaan we niet meer, zijn we onderdeel van Frankrijk. Pas als Napoleon in 1813 valt, beginnen wij ook weer opnieuw.

Als Napoleon in verjaagd grijpen de Fransen terug op situatie van voor de revolutie. Broer van Lodewijk 16e komt op de troon, Lodewijk de 18e, een Bourbon: herstel van de oude situatie. Dan zijn ze dus weer een Koninkrijk. Lodewijk 18e geeft het Franse volk een grondwet, een geoctrooieerde grondwet, je geeft een grondwet uit je gezag. Heeft onze Willem ook gedaan in 1813. Daarin kan de vorst bepalen wat zijn positie is ten opzichte van de volksvertegenwoordiging. Lodewijk 18e wordt in 1814 opgevolgd door Karel de 10e, dat is een broer. Hij is slordiger, hij heeft minder overleg met het parlement en dat betekend ook zijn einde. In 1830 komt er een einde van het gezag van het huis Bourbon. In 1830 preekt de pleures uit in Europa, overal zijn opstanden. In plaats van dat het leidt tot een echte revolutie, kiezen ze voor een ander Koningshuis. Louis Philip van Orleandes wordt de koning. Hij doet het goed en houdt het vol tot 1848. Frankrijk blijft dus een koninkrijk, maar onder een andere leider.

N.B. Je hoeft niet bij elke verandering te weten of er een één of twee kamerstelsel was.

In 1848 is er revolutie. Er komt een tweede republiek tot stand. Het volk grijpt de macht. Belangrijk: men kiest een nieuwe grondwet. Men kiest voor een stelsel dat gedeeltelijk parlementair en gedeeltelijk presidentieel is. Er komt een rechtstreeks gekozen president tegenover een rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordiging. Ze houden elkaar in evenwicht. Er moet vertrouwen zijn van het parlement in de ministers van de president. Dit is precies hetzelfde systeem wat ze nu nog hebben! Ze kiezen een president uit het huis Bonaparte: de zoon van onze oude koning Lodewijk, dus neefje van Bonaparte. Die man is zo fout als het maar kan want hij grijpt drie jaar later de macht. Hij roept zichzelf uit tot keizer van Frankrijk. Nu is Frankrijk voor de tweede keer een keizerrijk. Hij is Napoleon III.

Het gaat goed totdat ze ruzie krijgen met Bismarck, de kanselier van Pruisen. Daar is net een Noord-Duitse bond tot stand gekomen. Bismarck is een stoker, hij lokt een oorlog uit met Frankrijk. Frankrijk stinkt erin. De oorlogen gaan allemaal over hetzelfde; over het Midden Europese Rijk. Wie is de baas over het midden? Het leidt tot een oorlog in 1870. De Fransen worden in de pan gehakt. De consequentie staatsrechtelijk is dat Napoleon gevangen wordt genomen en zijn keizerstitel kwijtraakt. Hij verhuist van Frankrijk tot Duitsland.

Frankrijk wordt weer een republiek. Dat is de 3e republiek. Hoe zit die in elkaar? Anders dan de 2e republiek. Ze kiezen voor een parlementair stelsel. Er wordt wel een president gekozen, maar niet een rechtstreeks, hij wordt door het parlement gekozen. Hij heeft minder macht dan een rechtstreeks gekozen president. De 3e republiek is dus heel parlementair, maar er is een overwicht van de kamers. De twee kamers zijn zo verdeeld dat Frankrijk onbestuurbaar was. Het is zo instabiel dat Frankrijk heel veel van zijn macht verliest. Die republiek heeft het echter toch volgehouden tot 1940.

Frankrijk wordt in WO II opgedeeld in twee delen. Er is een generaal en die zit in Vichy, wordt de hoofdstad van het gedeelte dat met de Duitsers gaat collaboreren. Hij is de baas van het meelopende Frankrijk. De Gaulle roept zich uit tot de baas van het bezette Frankrijk. Als WO II is afgelopen dan wordt De Gaulle de grote man van Frankrijk gedurende lange tijd. Na WO II, in 1946 komt een nieuwe grondwet, de grondwet van de 4e republiek. Hij probeert de macht van uitvoerend gezag te vergroten. Lijkt veel op 3e republiek, net zo zwak, elk kabinet valt.

In 1958 wordt De Gaulle president. In de grondwet van de 5e republiek is de macht van de president versterkt ten opzichte van de vertegenwoordiging. De president krijgt meer bevoegdheden, als ware hij een Amerikaanse president. In 1962 wordt in de grondwet vastgelegd dat de president weer rechtstreeks wordt gekozen. Het rechtstreeks gekozen parlement bestaat uit twee kamers: senaat is de vertegenwoordiging van de delen, assemble van het land. Het assemble wordt rechtstreeks gekozen via het districtenstelsel en de vertegenwoordigers op het laatste niveau kiezen de senatoren.

Regeringsstelsel

Parlementair en presidentieel gemengd.

Frankrijk is een constitutionele republiek met een gemengd parlementair en presidentieel stelsel.

Constitutioneel: Fransen hebben het constitutionele denken uitgevonden. Franse constitutie is meer dan alleen de constitutie. Het is ook de declaratie, de preambule van de constitutie van 1946 en het milieuhandvest. In de preambule staan allemaal sociale grondrechten. Als er aan de grondwet getoetst wordt, wordt dus ook aan deze onderdelen getoetst.

Wat zegt de constitutie? Aan de ene kant is er een parlement. Dat bestaat uit twee kamers. Assemble is vergelijkbaar met tweede kamer in NL en House of Commons in NL. Er zijn 577 zetels en net zoveel kiesdistricten. Ze moeten de helft van de stemmen halen in het kiesdistrict. Als dat niet lukt in één ronde, dan komt er een tweede ronde met de twee besten. Een lid wordt voor 5 jaar gekozen.

De senaat wordt gekozen door vertegenwoordigers door alle volksvertegenwoordigers, die zelf zijn gekozen. Ze komen 6 jaar bijen maar om de drie jaar wordt de helft vernieuwd, net als in Amerika.

Er ontstaan blokken, links en rechts. Dat is de consequentie van een districtenstelsel. Je kiest voor een linkse of voor een rechtse kandidaat. Aan de ene kant heb je de socialisten (links) en aan de andere kant de UMP (rechts). Het parlement heeft beperkte rechten vergeleken met het NL parlement. Het is een beetje van zijn macht ontdaan als reactie op de 3e en 4e republiek, men vond het parlement daar te sterk.

Tegenover het parlement staat een rechtstreeks gekozen president. Dat is nu Orlande, hij is links. Er zijn verkiezingen voor een reeks kandidaten, die twee beste gaan verder, tenzij in de eerste ronde iemand 50% of meer haalt. Sarkozy is van de andere kant. Ook de president wordt sinds kort voor 5 jaar gekozen = rationalisatie van de grondwet. Het is dus gelijkgetrokken met de verkiezingen van het assemble. De president heeft presidentiële bevoegdheden, hij benoemd zijn eigen regering, zijn eigen ministers. De regering heeft het vertrouwen nodig van het parlement, dat is het parlementair van het systeem! Daarom is de zittingsduur gelijk getrokken.

Als de president is gekozen gaat hij een regering benoemen. Hij zal daarbij rekening moeten houden met de samenstelling van het parlement. Als hij links is en het parlement rechts, dan kan hij het parlement naar huis sturen en hopen dat het volk ook een links parlement kiest. Als het volk weer rechts kiest, dan moet hij samenwerken met ministers die niet van zijn kleur zijn. Dan zal de regering het vertrouwen vragen: investituur. Deze situatie heet cohabitation; samenwonen. Als beide van dezelfde kleur zijn, dan wordt er geen vertrouwen gevraagd. Premier is de baas over de ministers, hij wordt als eerste benoemd en benoemd dan in overleg met de president de andere ministers. Er zijn bij cohabitation dus eigenlijk twee leiders: president en premies. President is hoofd van de strijdkrachten, maar regering voert het defensiebeleid.

De president is voorzitter van de ministerraad, hij is er ook altijd bij, maar hij is geen lid van de regering. Er is een samenspel tussen de president en de premier.

Het vertrouwen dat het assemble meot hebben in de regering, dat werkt collectief. Dat gaat via de premier. Een motie van wantrouwen wordt altijd ingediend voor de hele regering. Individuele ministers kunnen wel worden weggestuurd maar door de premier in samenwerking van de president.

De motie van wantrouwen is aan banden gelegd: art. 49 Franse grondwet. Motie kan niet door individuele parlementariër worden ingediend, 1/10e moet die motie ondertekenen. De helft van de leden moet voor stemmen om de motie aan te kunnen nemen. Als je eenmaal een motie heb ingediend en die is niet aangenomen, dan is het aantal dat je zo’n motie kunt indienen beperkt. Een motie komt niet vaak voor, het districtenstelsel zorgt voor een zekere stabiliteit; er zin twee kampen, als je eenmaal een meerderheid hebt, dan behoud je die wel.

Kenmerken van het parlementair stelsel zijn dus enerzijds de vertrouwensregel, regering heeft het vertrouwen nodig van het parlement, anderzijds kan de president de assemble naar huis sturen.

De wetgevende bevoegdheid van het parlement is beperkt. In NL mag de wetgever alles regelen. Art. 34 van de Franse grondwet somt een lijst op van bevoegdheden en die dingen moeten door de Franse wetgever (parlement in samenspraak met regering) worden geregeld, maar de dingen die er niet staan mag het parlement niet regelen, dan moet de regering zelf doen. Dat doet de regering bij een dekreet (wat wij AMvB noemen) of een ordonnantie. In de praktijk worden toch meer dingen aan de wetgever overgelaten. Als de regering daar spijt van heeft, dan kan de regering die wet laten delegaliseren. Dan moet men naar het constitutionele hof, dan kan men zeggen, dat was eigenlijk een bevoegdheid van ons en dat gaan wij nu bij dekreet regelen.

Zowel de kamers kunnen een wetsvoorstel indienen, als ook de regering. Als een van de kamers een voorstel indient dan heeft dat een andere naam: propostition de loir (initiatief wetsvoorstel). Een voorstel van de regering is een project de loir. Dat is van belang, een referendum kan wel gaan over een poject maar niet over een proposition. In de grondwet betekent Assemble de tweede kamer en met assemble wordt het hele parlement bedoeld. Als de twee kamers samen vergaderen (art. 87) dan heet dat het congress.

In het wetgevingsproces hebben beide kamers het recht van amendement net als in het VK. De consequentie daarvan is als de ene kamer gaat wijzigen en die gaat ook wijzigen, dan moet dat dus weer terug naar die eerste kamer: ping pong spel. Als de regering daar zat van is, dan kunnen ze een commissie samenstellen met vertegenwoordigers uit beide kamers die een compromis gaan maken. Dat is een dwangmiddel van de regering om het parlement te dwingen om tot één tekst te komen. Als dat niet lukt, dan ligt het laatste woord bij de assemble. Dit is net als in andere landen, House of Lords kan overruled worden.

In wetgevingsproces kan de regering het parlement onder druk zetten. In Engeland vervalt het wetsvoorstel aan het einde van de parlementaire zitting, dat is een reden voor de regering om druk te zetten. In Frankrijk geldt ook zoiets. Het wetsvoorstel vervalt als de parlementaire periode is afgelopen. Regering kan zeggen, wij gaan aan jullie vragen om te stemmen over het wetsvoorstel zoals het er nu ligt. Regering kan dus zeggen, nu moet je afzien van je amendementsrecht, want het duurt te lang (art. 44 lid 3 Grondwet).

Art. 49 lid 3 zegt dat de regering zijn vertrouwen kan verbinden aan een tekst. Er ligt een wetstekst en die stuit op moeilijkheden. Dan kan de regering zeggen, wij gaan ons vertrouwen verbinden aan die wetstekst: als je niet binnen 24 uur een motie van wantrouwen aanneemt, dan geldt die tekst als aangenomen. President heeft dus machtsmiddelen, maar de regering dus ook.

Als een wet is aangenomen, dan moet die worden ondertekend door de president, want hij is staatshoofd. President heeft geen veto (art. 10), maar hij kan wel vragen om een hernieuwde behandeling. Dit is een belangrijke boodschap.

De president kan ook, en dat is een belangrijk middel (art. 11), als er een regeringsvoorstel is ingediend en die heeft betrekking op de staatsinstellingen(organisatie publieke macht) (bijv. verandering structuur van Frankrijk), economische politieke of een goedkeuringswet van een verdrag dat consequenties heeft voor Franse constitutionele instellingen, dan kan de president zeggen, ik haal dat weg bij het parlement en ga dat voorleggen aan het volk! Dit gebeurt voordat het parlement heeft gestemd. Het is een soort motie van wantrouwen tegen het parlement. De president kan dus zo zijn eigen regering steunen en het parlement omzeilen. Hij vraagt dus eigenlijk om een referendum. En let op, dit kan dus alleen als het voorstel afkomstig is van de regering. Het gaat hierbij vaak om organieke wetten, zij geven uitvoering aan de grondwet en hebben betrekking op de staatsinstellingen.

Er is een wetgevingsprocedure en er is het middel van het referendum, maar de Fransen kennen nog iets in het proces. Het kan zijn dat iemand, regering of een kamer van het parlement, zegt, dit voorstel is niet in overeenstemming met de grondwet en wij willen dat laten toetsen. Dat gebeurt bij het constitutionele hof. Dit gebeurt dus niet achteraf, maar tijdens het wetgevingsproces. Art. 61 Grondwet. Sterker nog, organieke wetten, moeten aan het constitutionele hof worden voorgelegd. Als het wetsvoorstel niet in overeenstemming is met de grondwet dan zal eerst hetzij het voorstel, hetzij de grondwet moeten worden aangepast. Ook de reglementen van orde van beide kamers, dus daar waar de rechten van de kamers staan, moeten worden voorgelegd aan het constitutionele hof. Andere wetten kunnen worden voorgelegd aan het constitutionele hof. Ook verdragen kunnen worden voorgelegd aan het constitutionele hof, om die te toetsen aan de Franse grondwet.

Art. 61-1: lichte vorm van constitutionele toetsing door een echte rechter. Frankrijk kent niet de mogelijkheid voor rechters om te toetsen aan de grondwet. Behalve dus in één geval. Als je in een strafgeding wordt gedaagd en je vindt dat je grondrechten worden geschonden, dan kan bij wijze van een prejudiciële procedure worden gevraagd of er grondrechten worden geschonden. Alleen via deze zijsprong mag een rechter dus toetsen aan de grondwet.

Samenvatting: presidentieel stelsel en parlementair stelsel. Aan de ene kant sprake van rechtstreekse democratie via referendum, aan de andere kant via vertegenwoordigende democratie (organen gekozen). En je hebt ook nog democratische totstandkoming van besluiten, maar toch onder rechterlijke controle.

Hoorcollege 4A: Het Koninkrijk der Nederlanden

Als een jurist het niet meer weet, dan zegt ie, het is een constructie ‘sui generis’: naar zijn eigen aard.

Waarom is het Koninkrijk der Nederland iets anders dan Nederland? Hoe komt dat? Waarom hebben we overzeese gebieden?

Het Koninkrijk is 200 jaar oud. Zolang als dat het bestaat is het groter geweest dan het land in Europa. Onze onafhankelijkheidsstrijd in de late 16e en vroege 17e eeuw is grotendeels gefinancierd door de landen overzee.

Het begon ermee dat een aantal gewesten het niet meer eens was met de manier waarop Philips II zijn gebieden bestuurde. De opstand was aanvankelijk niet tegen hem gericht maar tegen zijn dienaren die het bestuur van Philips II niet goed uitvoerde. In 1581 werd Philips II afgezet en in 1588 besloten de gewesten van de Noorderlijke Nederlanden niet een nieuw vorst te zoeken, maar ze gingen het zelf doen. Zij werden met z’n zevenen een onafhankelijk land, of zeven onafhankelijke landen: Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.

Philips III, opvolger van Philips II, had zich hier niet bij neergelegd, dus we moesten vechten en vechten kost geld. Er zijn twee manieren: zelf geld verdienen en Spanje verzwakken.

De VOC is opgericht in 1600, vooral om met een octrooi van de Staten-Generaal. Daarin stond dat de VOC het recht kreeg om in Azië handel te drijven, om verdragen met vorsten te sluiten over de specerijenhandel, om gebied te veroveren en te besturen. Dus eigenlijk om overheidstaken uit te voeren om de specerijenhandel vanuit Azië met Europa te bevorderen. De VOC is uiteindelijk veel in Azië zelf gaan handelen maar er is ook altijd handel met Europa gebleven. Dat was een manier om de oorlog te financieren: zelf geld verdienen. De VOC heeft geleidelijk aan in Azië bezittingen weten te verwerven, vooral in wat later Indonesië is gaan heten. Zo is de Nederlandse aanwezigheid in Azië tot stand gekomen.

De andere strategie werd ook beproefd. De Spaanse financiering onderuit halen. Spanje en Portugal verdienen veel met de edelmetalen die in Amerika gewonnen werden. Daarvoor werd de WIC opgericht, die kreeg ook een octrooi van de S-G: ze kregen de opdracht om kaapvaart te bedrijven tegen de Spaanse en Portugese handel vanuit Amerika. Kaapvaart: iemand, een privé burger, of in dit geval een bedrijf, krijgt toestemming van de overheid om piraat te zijn. Een piraat is illegaal, een kaper is legaal. Het was toentertijd een geaccepteerde manier om oorlog te voeren. Het meeste succes had Piet Heijn, hij heeft een zilvervlot veroverd waardoor veel inkomsten van Spanje en Portugal in Nederlandse handen viel. Het was handig voor de WIC om steunpunten te krijgen in de regio: ABC-eilanden zijn zo in handen gekomen van Nederland. Vooral Curaçao was handig, ze hadden een haven van waaruit je plundertochten kon organiseren en die makkelijk te verdedigen was. Aruba en Bonaire waren handig omdat ze in de buurt lagen.

Ten slotte was er ook vanuit Zeeland een initiatief. Zij hadden een conflict met het gewest Holland. Holland wilde commerciële activiteit. Zeeland wilde ook kolonies stichten: plantages oprichten en er moeten ook mensen heen, er moeten ook mensen gaan wonen. De Zeeuwen waren kleiner dan de Hollanders, maar op één punt zijn ze er toch in geslaagd, in Suriname namelijk. De Zeeuwen hebben geprobeerd een landbouw kolonie van de grond te krijgen, met plantages. Dat is min of meer gelukt. Dat was een van de redenen dat Nederland de slavenhandel in ging. De andere reden was dat na de overwinning op Spanje, de WIC niks meer te doen had, er viel niks meer te kapen. De WIC heeft haar aandacht verschoven naar de trans-Atlantische slavenhandel.

Als je over de volle tijdsbreedte krijgt van republiek dan heeft de overzeese handel niks opgeleverd. Het heeft veel geld opgeleverd, maar ook heel veel geld gekost. Naarmate ze meer bezittingen in handen kregen moesten die ook bestuurt worden: militair, rechtspraak, etc. De VOC en de WIC konden geen belasting hebben, ze moesten dat financieren uit de winst van de handel die ze dreven. Uiteindelijk zijn ze allebei failliet gegaan aan het einde van de 18e eeuw. In 1792 zijn beide ondernemingen geliquideerd en heeft de Staat hun bezittingen overgenomen. De financiële maar ook de feitelijke bezittingen: de forten, steunpunten, gebieden, etc. Nederland had daarmee ineens koloniën. In 1795 kwam de Bataafse omwenteling en er kwam een grondwet: staatsregeling. Daarin was voor het eerst iets opgenomen over de koloniën: de bezittingen van de Bataafse republiek overzee. De daar gevestigde Europeanen werd zelfbestuur toegezegd. Daar kwam niks van terecht want de Bataafse republiek raakt verstrikt in internationale verwikkelingen. Tegen de tijd dat wij Koninkrijk Holland waren was er weinig van over. Pas in 1816 hebben de we koloniën van de Engelsen teruggekregen, maar niet allemaal. Het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden kwam op het toneel met drie koloniën: Suriname, de Antillen en Indonesië. Die laatste was de belangrijkste. De grondwet van 1815 zei dat de koning het opperbestuur over die koloniën had. Dat moest je zo begrijpen dat de koning er helemaal zelf over ging, de Staten-Generaal hadden geen invloed om het koloniaal bestuur. De koning deed alles bij Koninklijk Besluit. Vanuit financieringsargumenten zijn verschillende koloniën samengevoegd.

In de loop van de 19e eeuw is Nederland erin geslaagd de hele Indische archipel onder controle te krijgen, we hebben daar gezag gevestigd. Begin 20e eeuw was heel Indonesië in Nederlandse handen. Wij deden niet mee aan de verdeling van Afrika. Het besturen en onder controle houden van Indonesië was werk zat.

Thorbecke vond, de S-G moeten greep hebben op de koloniën. Bij de grondwetsherziening van 1848 komt in de grondwet te staan dat het bestuur over de koloniën bij wet moet. De koloniën krijgen daardoor nieuwe staatsinrichtingen, op grond van wet. Maar als wij ons bemoeien met de koloniën, moeten zij dan ook invloed hebben op onze volksvertegenwoordiging?

Na de afschaffing van de slavernij zijn de mensen in de oude koloniën ook Nederlander geworden.

TERUGKIJKEN 11:27.

In 1910 hebben we een wet gemaakt waarin de Indonesiërs geen Nederlanders waren, maar Nederlandse onderdanen.

Het volgende probleem dat zich aandiende, als de S-G zich bij wet mogen bemoeien overzee, in hoeverre geldt onze grondwet dan in de overzeese gebieden? Het Rijk in Europa bestaat uit de volgende provincies. Is er dan ook een rijk buiten Europa? Pas in 1887 lost de grondwetgever dat probleem op, dan wordt er erkend dat het Koninkrijk overzeese gebieden heeft. Het Koninkrijk is een publiekrechtelijke entiteit en die ligt voor een deel in Europa en voor een deel buiten Europa. De andere delen waren geen bezittingen meer van het Koninkrijk van Nederland, maar als je daar was, dan bevond je jezelf in het Koninkrijk der Nederlanden.

Maar geldt de grondwet daar dan ook? Iedereen vond het evident dat de grondwet daar niet in zijn geheel zou gelden. De grondrechten bijvoorbeeld niet. Maar het was duidelijk dat sommige delen van de grondwet wel moesten gelden. Bijvoorbeeld dat het Koninkrijk ook gebieden buiten Europa kent. Maar welke delen gelden dan wel en niet? In art. 2 werd gezet dat de grondwet alleen verbindend is voor het deel in Europa, tenzij uit haarzelf (de grondwet) het tegendeel blijkt. In de praktijk werd aangenomen dat wetten alleen overzee gelden als dat in die wet zelf stond. Maar eigenlijk zijn we er nooit goed uitgekomen welke delen wel en welke delen niet ovezee gelden.

Na WO I zie je dat we voorzichtig gaan nadenken over hoe het verder moet met onze koloniën. Fransen en Portugezen zeiden: de Franse koloniën is gewoon Frankrijk, we gaan de wet geleidelijk aan ook daar laten gelden, de mensen worden geleidelijk aan Frans burger en krijgen dus geleidelijk aan kiesrecht, etc. Wij hebben een andere strategie gekozen: de overzeese gebieden horen wel bij Nederland, maar het is geen Nederland. De lokale besturen hebben we meer zeggenschap gegeven. Maar, ze mogen niet zomaar naar Nederland en het kiesrecht voor de Tweede Kamer krijgen ze ook niet. Bij de grondwetsherziening van 1922 ging art. 1 van de Grondwet zeggen (je ziet het statuut doorschemeren): het Koninkrijk der Nederlanden bestaat uit vier delen! Daarmee wordt voor het eerst op zijn minst de suggestie gewekt dat er een gelijkwaardigheid is tussen de delen. De grondwet zei ook dat er nieuwe staatsinrichtingen moeten komen voor de andere delen, meer zelfbestuur. TERUGKIJKEN 11:37!

Je ziet dus een denkbeweging gaande waaruit blijkt dat de overzeese gebieden meer zelfbestuur zouden krijgen. Ze staan nog onder de Nederlandse staat,maar het bestuur lijkt op gemeenten en provincies. Lokaal gezag moet door lokale organen worden uitgeoefend, de lokale organen moet door lokale burgers gekozen worden en het lokale gezag zal steeds groter worden.

Na WO II roept Indonesië haar onafhankelijkheid uit. Het denkproces wordt door WO II versneld. In 1942 zei Wilhelmina dat het Koninkrijk zal worden gereorganiseerd na de oorlog met vier gelijkwaardige delen. Het was een blauwdruk voor een soort federatie. TERUGKIJKEN 11:40.

In 1946 heeft Nederland aanvaard dat Indonesië op termijn onafhankelijk zal worden.

De Antille en Suriname vonden die toespraak wel wat. Maar wij hadden die vergaande vorm van zelfbestuur hadden we eigenlijk alleen voor Indonesië bedacht. We moesten met ze in zee over een herstructurering van het Koninkrijk. Daar is niets van terecht gekomen. Voor het Koninkrijk is in 1948 nog wel een soort ontwerp grondwet gemaakt: de Grondwet voor het Verenigde Koninkrijk der Nederland. Er zouden nieuwe organen komen, etc. Het kabinet heeft het afgewezen, het Koninkrijk wordt niet gereorganiseerd voor Suriname en de Antillen. Er kwam een tussenontwerp, we laten de grondwet wat die is en we zetten er een soort samenwerkingsregeling naast. Maar Suriname en de Antillen zeiden, ons is een nieuwe constructie beloofd met een eigen rechtsorde, dus dit is ons niet goed genoeg. In 1948 kwam er een bepaling in de grondwet waarin stond dat voor de nieuwe rechtsorde een wet mocht worden gemaakt die afwijkt van de grondwet. Na onderhandelingen heeft dit geleid tot een wet: het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in 1954.

Suriname is in 1975 onafhankelijk geworden, ze zijn uit het Koninkrijk getreden. Toen was er nog Nederland en de zes Antillen. De zes Antillen zijn niet bij elkaar gebleven. De Antillen wilde niet onafhankelijk worden. Maar ze wilde wel bij elkaar weg. In 1986 is eerst Aruba eruit (uit de Antillen) getreden, ze wilde niet onder Curaçao vallen. Ze zijn toen zelf een land in het Koninkrijk geworden. Toen wilde de andere eilanden ook uit de Antillen, die eilanden hebben niks met elkaar. In 2010 is het land Nederlandse Antillen opgeheven, daarvoor in de plaats zijn de nieuwe landen Curaçao en Sint-Maarten opgericht. Koninkrijk bestaat dus nu uit vier landen: Nederland, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. De andere eilanden (Bonaire, Sint-Eustatius en Saba) zijn toegetreden tot Nederland.

Het Statuut zorgt voor een eenheid, het is de enige reden waarom je kunt zeggen, er is een volkenrechtelijke eenheid. Er is verder binnen het Koninkrijk geen economische unie, geen vrij verkeer, etc. Het hangt zo los van elkaar dat de één zijn gang kan gaan, zonder de andere daarbij te betrekken. Zo heeft Nederland bijvoorbeeld probleemloos kunnen toetreden tot de EU.

Hoe zit het Koninkrijk in elkaar?

In de preambule van het Statuurt staat in een vogelvlucht wat er in 1954 gebeurt is en er staat ook in waar het Statuut zijn grondslag in vindt. Dit product is een document van zelfbeschikking. Het is in vrije wil aanvaard om in het Koninkrijk een nieuwe rechtsorde te stichten. Waardoor wordt die nieuwe rechtsorde gekenmerkt? De samenstellende delen… en wederkerige bijstand verlenen. Elk der landen behartigt de eigen belangen zelfstandig. De gemeenschappelijke belangen worden op voet van gelijkwaardigheid gemeenschappelijk behartigt. En de landen zullen elkaar bijstaan als dat nodig is. Dit is het doel van het Statuut. Het Statuut is in gemeenschappelijk overleg tot stand gekomen. Ook het Statuut zelf is dus een product van overeenstemming.

Hoe bewerkstelligt het Statuut die doelen? Art. 1 zegt waaruit het Koninkrijk bestaat. Er zijn vier landen binnen het Koninkrijk. Je zou het kunnen beschouwen als de deelstaten van het Koninkrijk. De rest van de paragraaf ‘algemene bepalingen’ bevat wat inleidende normen. Zoals de kroon wordt erfelijk gedragen. Ook daarmee geeft het statuut aan dat het echt een nieuw begin is. Het Statuut begint bij Juliana, het begint dus bij 1954.

Paragraaf 2 gaat over de behartiging van de aangelegenheden van het Koninkrijk, het gaat dus over de behartiging van gemeenschappelijke belangen.

Paragraaf 3 gaat over de onderlinge samenwerking.

Paragraaf 4 gaat over de staatsinrichting van de landen: minimumnormen waaraan elk land moet voldoen.

Paragraaf 5: overgangsbepalingen en slotbepalingen.

Het eerste belangrijke wat het Statuut regelt is, waar gaat het Koninkrijk over? Dat staat vooral in art. 3! De bevoegdheden van het Koninkrijk worden in het Statuut aangeduid als de aangelegenheden van het Koninkrijk. Alle dingen die niet worden benoemd als aangelegenheden van het Koninkrijk, dat zijn aangelegenheden van de individuele landen. Dit is precies zoals in Duitsland en Amerika, het lijkt een gesloten federale systeem. Wat zijn dan die aangelegenheden van het Koninkrijk:

Defensie

De buitenlandse betrekkingen

Het Nederlanderschap: er is maar één nationaliteit in het Koninkrijk, en wel de Nederlandse

De regeling van de ridderorde, het vlag en het wapen van het Koninkrijk

Over bepaalde aspecten van de scheepvaart

Het toezicht op de algemene regelen betreffende het toelaten en uitzenden van Nederlanders. De landen hebben dus blijkbaar de bevoegdheid regels te treffen over de toelating en uitzending van Nederlanders. Er is dus geen vrij verkeer van personen.

Het stellen van algemene voorwaarden voor toelaten en uitzenden van vreemdelingen. Dus ook de toelating en uitzending van vreemdelingen is een aangelegenheid van de landen zelf, maar het Statuut geeft het Koninkrijk de bevoegdheid daar een soort kader voor te scheppen.

De uitlevering

Je ziet dat het vooral gaat over internationale betrekkingen, nationaliteit en verder om wat toezichtachtige bevoegdheden.

Art. 4 zegt eigenlijk dat wij een Koninkrijk zijn en dat het Koninkrijk bestuur uitoefent en het bestuur ligt bij de Koning (lees: regering). Daarnaast heeft het Koninkrijk regelgevende bevoegdheden. A contrario kun je dus uit art. 4 afleiden dat rechtspraak een aangelegenheid van de landen zijn. In tegenstelling tot Duitsland en Amerika kennen wij dus geen Koninkrijksrechters, alleen landsrechters.

Het Statuut spreekt van gelijkwaardigheid, niet gelijkheid. Dat is ook wel een beetje logisch. Nederland is ongeveer 98% van het grondgebied en 97% van de bevolking. Het is logisch dat je dat verschil verdisconteert in de manier waarop het Koninkrijk bestuurt wordt.

Het Statuut schommelt tussen een systeem waarbij de landen volledig zelfbestuur hebben en een systeem van samenwerking waarbij de overzeese gebieden alleen inspraak hebben.

Formeel juridisch roept het Statuut organen van het Koninkrijk in het leven. Bijvoorbeeld de koning, de regering (koning + ministerraad), een wetgever (de regering + S-G). Daar zie je al aan, er zijn formele organen van het Koninkrijk, maar er wordt sterk aangeschoven tegen de Nederlandse organen. Het Statuut schetst niet een complete nieuwe staatsinrichting voor het Koninkrijk, maar… TERUGKIJKEN 12:22.

De constructie komt op het volgende neer: het grondwettelijke Nederlandse orgaan wordt door het Statuut geconstitueerd als Koninkrijksorgaan en voor elk van die organen wordt bepaald hoe de overzeese gebieden inspraak krijgen in dat orgaan. En dat is elke keer een beetje anders. Soms wordt het daardoor een echt Koninkrijksorgaan en soms blijft het een Nederlands orgaan met slechts een inspraak bevoegdheid voor de overzeese gebieden. De Raad van State is bijvoorbeeld een orgaan van het Koninkrijk maar ook van Nederland. Raad van ministers (ministerraad): alle Nederlandse minister s(door Koning bevoegdheid) en een gevolmachtigde ministers uit elk van de overzeese gebieden die door de regering van de overzeese gebieden worden benoemd, dit is bedoeld om de belangen van die gebieden behartigen. Ze handelen op instructie van hun landsregering. Waar praten zij over mee? Dat staat in art. 10. Ze praten alleen mee over de aangelegenheden van het Koninkrijk als die hun land ook raken, als zij hun ook aangaan. Anders doen de Nederlandse ministers het onderling. Art. 11 noemt een aantal dingen waarvan geacht wordt hun aan te gaan. In de praktijk schuiven de gevolmachtigde ministers één keer in de maand aan. Art. 12 noemt een aantal speciale mogelijkheden voor de gevolmachtigde ministers om besluitvorming in de Raad van Ministers (en daarna dus ook in de Tweede Kamer) te beïnvloeden, omdat ze in minderheid zijn.

Inspraak vindt dus vooral plaats via de band van de regering en niet via het parlement. Zij hebben eigen volksvertegenwoordigingen.

Een wetsvoorstel gaat eerst naar de Raad van Ministers en daarna naar de Raad van State. De overzeese invloed ligt dus in dit allereerste stadium van wetgeving. Als een ontwerp rijkswet, als de bedoeling is dat die ook overzee gaat gelden, dan kan de gevolmachtigde minister zeggen, dat willen wij niet. Het rechtsgevolg is dan dat de wet nog wel kan worden vastgesteld, maar die gaat dan niet in het overzeese land gelden. Daarom wordt het een lokaal vetorecht genoemd. Dit staat in art. 12 lid 1 Statuut. Maar er staat een tenzij-clausule in: als de verbondenheid van het land aan het Koninkrijk zich daartegen verzet. Wie stelt dat vast? De ministerraad als geheel. Als de ministerraad de tenzij-clausule inroept, dan kan de gevolmachtigde ministers zeggen, daar ben ik het niet mee eens. Het gevolg daarvan is dat het overleg in de ministerraad wordt opgeschort en dan moet het in klein comité worden voortgezet.

Als het wetsvoorstel is aangenomen brengt de Raad van State van het Koninkrijk advies uit. Daarin zitten ook drie leden van de overzeese gebieden, van elk één. Daarna gaat het voorstel naar de Tweede Kamer. Daar hebben de gevolmachtigde ministers weer bijzondere bevoegdheden. De parlementen van de overzeese gebieden mogen gedelegeerden zenden, zij hebben geen stemrecht, maar ze mogen wel namens de parlementen hun opvatting kenbaar te maken. Want de gevolmachtigde ministers zitten er natuurlijk namens de regering. De gevolmachtigde ministers mogen amendementen voorstellen en hij krijgt voordat in de TK de eindstemming plaatsvindt zich nog één keer over het voorstel uitlaten. Dan vindt vervolgens de stemming plaats. Als het wetsvoorstel aanvaard wordt, dan maakt het uit met wat voor meerderheid. Als de gevolmachtigde minister heeft geprotesteerd en het wordt aanvaard met een meerderheid van minder dan 3/5e, dan gat het voorstel terug naar de ministerraad en dus niet door naar de Eerste Kamer. Dit lijkt sprekend op de alarmbelprocedure in België.

Zo heb je dus de situatie dat Nederland het zwaartepunt vormt maar er is wel inspraak van overzee.

Een bijzonder orgaan is de HR. Rechtspraak is geen Koninkrijksaangelegenheid maar de HR heeft wel rechtsmacht in de gebieden overzee. De cassatierechtspraak daar vindt plaats door de HR. De HR is een soort gemeenschappelijk orgaan van Nederland en de ABC-eilanden. De HR doet in alle landen de cassatierechtspraak.

Statuut lijkt het meeste op een federatie. Rijksrecht is hoger dan landsrecht, net als in Duitsland. Dat geldt ook voor de verhouding Statuut – Grondwet. Art. 5 Statuut. Zo staan bepaalde delen van de grondwet boven andere delen van de grondwet want sommige delen gelden voor het Koninkrijk en Nederland en sommige delen gelden alleen voor Nederland.

Hoe wijzig je het Statuut? Dat staat in art. 55: het wordt gewijzigd door een rijkswet, daarop zijn dan de voorzieningen die eerder genoemd staan in het Statuut van toepassing. Lid 2 zegt dat die rijkswet alleen in werking kan treden als die in de ABC-eilanden apart door de eigen wetgever is aanvaard. In dat opzicht lijkt het Statuut dus op een verdrag, want iedere ‘deelnemer’ moet goedkeuren. Dat garandeert de zelfstandigheid overzee. 

 

Hoorcollege 5A: Rechtsvergelijking institutioneel staatsrecht

Staatsvorm

Er zijn verschillende staatsvormen te onderscheiden. We kunnen de landen nu plaatsen in de begrippen uit het eerste college.

Eenheidsstaat

Er zijn een aantal eenheidsstaten en toch zijn daartussen ook verschillen. Het mooiste voorbeeld van een eenheidsstaat is Frankrijk. Frankrijk is een centrale eenheidsstaat maar noemt zich gedecentraliseerd,omdat ze zich hebben gebonden aan een verdrag waarin staat dat de decentrale eenheden macht moeten hebben. Er zijn allemaal gekozen raden, top down georganiseerd. Ze hebben geen autonomie. Je kunt het daarom beter deconcentratie noemen dan decentralisatie. Er is geen bevoegdheid om dingen aan zich toe te eigenen. Deconcentratie komt ook tot uiting dat de centrale overheid als een mannetje in de gekozen raden heeft. De bevoegdheden van de lagere overheden moet altijd toegekend zijn bij wet. Verordeningen zijn uitvoeringen van bevoegdheden die bij wet zijn opgedragen.

Nederland is ook een eenheidstaat maar wel echt gedecentraliseerd. We hebben een structuur met lagen en zijn top down georganiseerd. Maar de lokale overheden hebben autonomie. De Nederlandse gemeenten krijgen dus ook geld van de centrale overheid, dat kunnen ze vrij besteden. Daar waar gemeenten medebewind voeren hebben ze ‘gelabeld geld’, dat mag niet vrij besteed worden. De gemeentenen provincies hebben hun eigen huishouding. Net als in Frankrijk is het zo, en dat is kenmerken van eenheidsstaat, als er een botsing is tussen een regel van lager en hoger niveau, dan gaat de regel van het hogere niveau voor! De lagere verordening is dan onverbindend. Dat is de logica van het systeem de logica is ook dat als er besluiten worden genomen door gemeenten ten provincies, dan is de rijksoverheid bevoegd die besluiten te vernietigen. Dat is een kenmerk van een eenheidsstaat.

De derde eenheidsstaat is het Verenigd Koninkrijk. Het noemt zichzelf een eenheidsstaat maar dat is steeds moeilijker vol te houden. Zeker naar aanleiding van het Schotse referendum. Van oudsher is het zo dat er sprake was van aparte regels die in Loden werden gesteld voor elk land: Schotland, Ierland en Wales. De tweede stap is geweest dat de landen een zekere mate van zelfbestuur krijgen: devoluton. Ze hebben toen een eigen parlement en eigen regering gekregen. Het lijkt een beetje op een federatie, maar het is een eenheidsstaat zeggen de Britten. Omdat het centrale gezag die bevoegdheden kan terughalen! Dus direct rule! Het parlement kan alles beslissen: parliamentary sovereigenty. Het parlement kan niet tot de orde worden geroepen, ook niet door de rechter. Door het referendum is Schotland is toegezegd dat de schotten meer autonomie krijgen. dan gaat het wel heel sterk enigen naar een federatie. Maar dat is niet de bedoeling. Ze willen meer bevoegdheden toekennen en toch de eenheidsstaat behouden. Dus in zijn structuur lijkt het VK op een federatie, maar het is het niet. De lokale delen hebben raden. TERUGKIJKEN 11:15. De lagere overheden hebben geen autonomie in het Britse systeem.

In de mate van top down georganiseerd zijn als eenheidstaat staat Frankrijk op één, NL op twee en VK op drie.

Eenheidsstaat: staat waaruit de soevereiniteit bij de centrale overheid berust, vanuit die centrale overheid vindt wetgeving en bestuur plaats, onder erkenning van lagere overheden. Zo zou je een eenheidsstaat kunnen formuleren en al deze drie staten voldoen hier aan.

Federatie

De tweede staatsvorm is een bondsstaat of federatie. Een echte bondsstaat is Duitsland. In de volgorde van centraal naar minder centraal komt Duitsland nu aan bod. Er is een duidelijke scheiding tussen de bond (het centrale gezag) en de onderliggende 16 landen (lokaal). De verdeling is een drieslag: er zijn (1) exclusieve bevoegdheden voor de federatie, er zijn (2) gedeelde bevoegdheden (zowel de bond als de landen mogen hier optreden, de landen zijn bevoegd voor zover en voor zolang de bond dat niet doet, als de bond iets gaat regelen wat de landen ook hebben geregeld dan gaat de regel van de bond voor) en (3) alles wat niet geregeld is komt toe aan de landen. De bond mag niet optreden als iets een bevoegdheid is van het land. Alles wat niet iets toegekend aan de bon, dat moeten de landen regelen. Er is dus een mooie evenwichtssituatie tussen het centrale gezag en het onderliggende gezag. Dat past bij de definitie van een federatie.

Federatie: staat die gevormd wordt door een geheel van samenstellende delen die een gedeelte van hun soevereiniteit hebben overgedragen aan het centrale gezag.

Art. 72 is een uitzondering. De Bond mag het regelen, maar als land mag je er van afwijken. Dit is een uitzondering!

Naar buiten toe is de richting meer eenheid, maar naar binnen toe zijn ze verdeeld. In het kader van internationale samenwerking en Europa treedt er een minister van de regering op die de belangen van de federatie behartigt zodat je niet het probleem hebt dat alle landen hun belangen apart behartigt willen zien.

Als de grondwet moet worden herzien, dan is de instemming van beide kamers voor nodig. Maar de bondsraad is de vertegenwoordiging van de landen. De landen hebben dus invloed op grondwetswijzigingen, ze kunnen het dus tegenhouden door middel van de bondsraad. Daaraan zie je dat het een federatie is. In NL en FR hebben de delen geen zeggenschap daarover.

Art. 79: wijziging Grundgezets door parlement met 2/3e meerderheid. Art. 146: nieuwe verfassung gegevens door het volk.

Ook in een federatie heb je decentralisatie. De Duitsers kennen gemeenten. En die hebben iets dergelijks als autonomie. De inrichting van de gemeenten, van de lagere overheden, is een zaak van de landen en niet van de federatie. Daarom kan het zijn dat het model van München anders zijn dan die van Bremen. Bij ons kent elke provincie dezelfde structuur. Dat komt zo in Duitsland omdat het per land wordt geregeld.

In mate van losheid kun je nu het beste De Verenigde Staten kunnen plaatsen. De VS zijn een federatie. TERUGKIJKEN 11:26. De grondwet zegt alleen wat de federatie mag. Het is dus echt een contract van de landen. Alleen dat wat is overdragen mag de federatie doen. Het is dus een losser verband. Ze kennen dus ook niet het idee van gedeelde bevoegdheden. Als de regels met elkaar botsen dan gaat het federaal recht voor. Maar daar is vaak strijd over in de VS, er is altijd tegenwerking in de VS, dat zie je ook in het regeringsstelsel. Bijvoorbeeld tussen de president en het congres. Het systeem is gebaseerd op tegenwerking, men is niet met elkaar verbonden. Wij hebben het systeem van samenwerking bij het regeringsstelsel.

Ook voor het Amerikaanse stelsel geld dat als iets niet is toegekend, dan komt het dus toe aan de onderliggende staten. Alleen op die gebieden waarop soevereiniteit is overgedragen heeft de federatie bevoegdheden. De rest komt toe aan de afzonderlijke 50 staten. Hier kun je Amerikaanse grondwet ook als lak moes proef gebruiken. Als de grondwet moet worden gewijzigd, de politieke organen kunnen daartoe overgaan. Beide kamers van het congres moeten die wijziging aannemen. Maar de staten moet afzonderlijk instemmen met de wijziging. In Duitsland gaat het via de bondsraad. Via het Senaat zijn de staten ook wel vertegenwoordigt, maar de parlementen van de 50 staten moeten er zelf ook over stemmen. Ze beslissen dus zelf over wijziging en herziening, omdat het een contract is. Maarliefst 75% van de staten moet dan instemmen. Dus er vindt bijna nooit wijziging plaats.

België moet onderaan want heeft de neiging om zo uit elkaar te vallen dat er bijna sprake is van een confederatie. Er worden steeds meer bevoegdheden aan de delen gegeven en die delen zijn ook exclusief bevoegd: een gemeenschap, gewest of federatie. Er zijn zeven overheden en die zijn allemaal gelijk, er is geen hiërarchie. Als er een conflict was dan werd dat voorgelegd aan het Arbitrage hof, het ging dan niet om de vraag wie hoger was maar om de vraag wie bevoegd was.

Nu is het zo dat de grondwet zegt wat gemeenschappen en gewesten mogen. Gemeenschappen doen persoonsgebonden, taalgebonden aangelegenheden, ze zijn ook genoemd naar de bewoners, naar de personen, naar de taal. Ze mogen ook zelfstandig voor België verdragen sluiten op dat terrein, daar hebben ze geen toestemming voor nodig van de federatie. Er wordt dan een verdrag gesloten met een deel van België. De Gewesten gaan over plaatsgevonden materie, ze zijn ook genoemd naar de plaats. De bedoeling is dat men gaat naar de constructie die Amerika kent, dus dat de grondwet noemt wat de federatie doet. Alsof de soevereiniteit dus onderop ligt en de federatie alleen dat mag wat in de grondwet aan de federatie toegekend is.

Omdat België komt van de situatie van de eenheidsstaat gaat de grondwetsherziening net als in NL: de delen kunnen er niet over beslissen. Maar de Senaat beslist wel mee, en dat is een platform geworden voor de gemeenschappen. De gemeenschappen en gewesten kiezen de Senatoren, ze zijn niet langer rechtstreeks gekozen. De mensen die daar zitten hebben een dubbelmandaat, ze blijven dus ook lid van het gemeenschap- of gewestparlement. Een van de bevoegdheden van de Senaat is grondwetsherziening.

België kent ook nog weel lagere overheden, provincies en gemeenten. Hun positie is vergelijkbaar met de Nederlandse lagere overheden. Maar hun taken zijn kleiner geworden door de tussenlaag van gemeenschappen en gewesten. Ze kennen ook allemaal gekozen raden.

Er blijven twee systemen over: Koninkrijk en Europa.

Europa

Dit is een confederatief verband! Wat is een confederatie? Dat is eigenlijk geen stat maar een verbond van staten. Het treedt naar buiten op als geheel maar de soevereiniteit beurst bij de delen. Ze hebben soevereiniteit overgedragen maar de soevereiniteit berust bij de onderliggende soevereine staten. Er is vaak ook geen direct gezag bij een confederatie van het verband op de inwoners van die lidstaten. Dat geldt voor Europa ook want Europa legt geen directe belastingen op! We worden wel getroffen door de besluiten die genomen worden maar we betalen geen directe belastingen.

Waarom is europa een confederatie? Je kunt er als staat uitstappen. Dat kan niet zomaar.

Als de bevoegdheden zijn overdragen dan kunnen die ons rechtstreeks raken, ook als burger.

De vorming van het Europese recht en de rechtstreekse werking gaat zover dat zelf onze grondwet buiten toepassing zou moeten blijven. Dat is merkwaardig, wij zijn soeverein en toch kunnen besluiten van Europa leiden tot buiten toepassing laten van onze grondwet.

Europa is eigenlijk Duitsland: subsidiariteit en gedeelde bevoegdheden. Dat model lijkt in zijn opzet op Duitsland, niet in zijn uitwerking.

De EU is een confederatief verband en dat neigt naar meer eenheid. Men wil het Amerikaanse model nadoen maar in de verdeling van bevoegdheden is het gewoon Duitsland eigenlijk.

Koninkrijk

Het Koninkrijk is een structuur sui generis: van eigen soort. Het is moeilijk te duiden met de begrippen die we tot dusver hebben gehanteerd want het heeft van alles wel wat.

Er zijn 4 landen die in vrijheid een soort samenwerkingsverband hebben opgericht en dat heet dat het Koninkrijk der Nederlanden. Dat is een soort federatie, maar alleen Nederland was soeverein dus het kan geen echte federatie zijn.

In zijn verschijningsvorm lijkt het één staat bestaande uit verschillende landen.

Nederland en het Koninkrijk vallen in belangrijke mate samen. Dat hebben we ook in het VK gezien, de organen van het VK vallen samen met de organen van Engeland. Het Nederlands parlement is ook een beetje het Koninkrijks parlement.

Opvallend aan het verband is dat niemand op eigen gezag de stekker eruit kan trekken. Dat maakt het federatie en niet confederatief. Dat kan alleen met instemming, art. 55 Statuut. Er is alleen een uitzondering voor Aruba. De hoofdregel is dat men aan elkaar vastzit.

Als je kijkt naar de bevoegdheden die zijn overgedragen aan het Koninkrijk dan zijn dat er eigenlijk maar twee: buitenlandse betrekkingen en defensie. Dat is weer confederatie-achtig.

Een eenheidsstaat valt ook te verdedigen. Het Koninkrijk kan heel makkelijk ingrijpen in de andere landen. Er is bijvoorbeeld een vernietigingsrecht, dat is een typische uiting van een eenheidsstaat.

Opvallend is in alle stelsels dat er sprake is van een twee kamer stelsel, behalve in Europa. Hoe moet je dat duiden? In de meeste systemen is de Eerste Kamer een federale kamer. In Amerika is de Senaat de federale kamer; het is bedoeld als de vertegenwoordiging van de staten. In Duitsland worden de leden van de bondsraad niet rechtstreeks gekozen, het zijn vertegenwoordigers van de regeringen van de landen. Het zijn geen gekozen maar benoemde figuren. België heeft ook een federatieve kamer, de leden van het Senaat worden gekozen door de gemeenschappen en gewesten. In federaties is het logisch dat er een Eerste Kamer is.

NL en FR zijn eenheidsstaten en kennen toch ook een Eerste Kamer. In hun verkiezingswijze lijken ze hetzelfde tot uitdrukking te brengen. De leden van de PS kiezen de EK maar het is niet de bedoeling dat de EK de provincies vertegenwoordigen. FR: volksvertegenwoordigers van lagere conseils kiezen de leden van de senaat maar daardoor is het niet per se de bedoeling dat die leden de specifieke belangen van die regio gaan behartigen.

Voor het VK is de reden voor een extra kamer een andere. De maatschappij is niet gesplitst in delen maar in standen. De twee kamers zijn een afspiegeling van het feit dat er een rand in standen is. The House of Lords is niet per sé een federatief element.

Hoe zit het dan in Europa? Het federatieve element, de vertegenwoordiging van de afzonderlijke delen zit niet in een vertegenwoordiging van afzonderlijke landen maar in de raad van ministers. De vertegenwoordiging zit in regeringsorgaan en niet bij de volksvertegenwoordiging. TERUGKIJKEN 12:11.

Hoe doet het Koninkrijk het? Via de gevolmachtigde ministers.

Het gaat om de vraag of je al deel je sten kunt laten horen op het centrale niveau.

Regeringsstelsel

Er zijn drie monarchieën met een parlementair stelsel. Dat zijn staten die weinig revoluties hebben gekend, de monarch heeft kunnen overleden maar de macht van de monarch is geleidelijk ingepakt, bijvoorbeeld door ministeriële verantwoordelijkheid en de vertrouwensregel.

Nederland: onze koning is veel van zijn macht kwijt geraakt, alleen in noodgevallen is er plotseling een rol voor de koning. De koning doet zelfs de kabinetsformatie niet meer. Het gaat bij ons om de ministers. Wij hebben geen regeringsleider. De minister-president is de eerste onder zijn gelijken, er is dus geen onderscheid tussen de minister-president en de andere ministers. Er zijn alleen procedurele verschillen, maar hij is niet belangrijker, hij is wel het gezicht naar buiten toe, maar dat is allemaal formeel, hij heeft niet meer macht dan een andere minister en kan andere ministers ook niet naar huis sturen. Ministeriële verantwoordelijkheid: als er iets fout gaat, gaat de minister weg.

Wij kennen geen investituur, we hebben wel een vertrouwensrelatie maar die hebben we niet opgeschreven. Ministers hoeven het vertrouwen niet te vragen en het vertrouwen kan ook zomaar worden opgezegd. Er is een individuele vertrouwensrelatie, de ministers kunnen individueel worden weggestuurd. Ministers zijn geen lid van de kamers, dat mag ook niet. In VK moeten de ministers lid zijn van een van de kamers van het parlement.

NL is een wipwap, regering en parlement houden elkaar in evenwicht. Regering regeert en parlement controleert. Als het evenwicht verloren gaat,dan valt het kabinet. Een conflictontbinding kennen we niet meer. TERUGKIJKEN 12:19. We kennen wel impasse ontbinding.

België lijkt sterk op NL qua regeringsstelsel, dat is logisch want België is een afsplitsing. Koning is ingekapseld, er is ministeriële verantwoordelijkheid en een vertrouwensregel. TERUGKIJKEN 12:21.

Wat is het verschil? België kent wel investituur, de ministers moeten om de zege vragen van het parlement. De ministers worden met de macht bekleed door het parlement. En ze kennen een constructieve motie van wantrouwen: als je een kabinet naar huis zou willen sturen als kamer van volksvertegenwoordigers, dan moet je om die motie effect te laten hebben, een nieuw eerste minister aanwijzen. Hiermee maak je het moeilijk een kabinet te laten vallen, ze moeten het ook eens worden over een nieuwe eerste ministers. Er vallen toch om de havenklap kabinetten, omdat er interne strijd is. Belgische kabinetten zijn vaak wat instabiel.

De Belgen leggen ook vast (art. 96 en 46) dat de ontbinding alleen mag plaatsvinden als een motie van vertrouwen niet wordt gegeven (regering krijgt niet het vertrouwen) en de kamer slaagt er niet in een nieuwe eerste minister aan te wijzen. Hetzelfde geldt als er een motie van wantrouwen is maar het lukt niet een nieuwe eerste minister aan te wijzen. Ontbinding kan ook met instemming.

De Britten zijn ook een monarchie met parlementair stelsel. Ze hebben materieel wel een regeringsleider, dat volgt niet uit het staatsrecht maar dat brengen de verhoudingen met zich mee. Door de wijze van verkiezingen zijn er twee blokken, de winnaar van het blok wordt minister president. Uit het constitutionele recht volgt dat de koningin de leider van het winnende blok benoemd als prime minister. Hij gaat zijn kabinet samenstellen, maar dat kabinet zit al klaar. De prime minister mag ook ministers wegsturen. Het meeste is gebaseerd op conventions. Feitelijk is hij regeringsleider geworden.

Het opzeggen van vertrouwen is vormvrij, net als in NL, het is niet aan voorwaarden verbonden. Maar in VK gaat men juist wel over tot conflictontbinding. TERUGKIJKEN 12:28!

Pas als de meerderheid verloren gaat, gaat de prime minister zijn ontslag aanbieden.

De prime minister mocht altijd het moment van ontbinding bepalen, maar dat is aanbanden gelegd omdat er een coalitieregering is. Er is nu een Fixed Term Parliament Act: het moment van verkiezingen staat vast. Dat doet niet af aan de bevoegdheid van de koningin om wel te ontbinden.

De kern van de zaak is de wipwap verhouding. TERUGKIJKEN 12:31.

Republiek met parlementair stelsel

Duitsland lijkt op het VK. Duitsland lijkt veel op VK, maar het is een republiek en geen monarchie. Maar het parlementair stelsel lijkt veel op elkaar. Duitsland heeft een bondskanselier, die is de meerdere onder zijn gelijke. Hij/zij kan opdragen wat de minister moeten doen en kan ook een minister naar huis sturen. De vertrouwensrelatie loopt via de bondskanselier. TERUGKIJKEN 12:33.

Ondanks de bevoegdheid tot aanwijzingen te geven gaat elke minister wel over zijn eigen portefeuille, ieder heeft zijn eigen vakgebied.

De Duitsers kennen net als de Belgen een constructieve motie van wantrouwen. Een motie van wantrouwen werkt alleen als er tegelijkertijd een nieuwe bondskanselier wordt aangewezen. In Duitsland is de regering buitengewoon stabiel, ook al is het coalitieregering. Dat komt o.a. omdat ze een kiesdrempel hanteren, ze hebben daarom vaak maar twee partijen nodig om een coalitie te vormen.

De Verenigde Staten zijn een republiek met presidentieel In Duitsland is er wel een bondspresident maar die heeft geen macht. In Amerika is dat anders. De president wordt rechtsreeks gekozen. TERUGKIJKEN 12:36.

Er is geen vertrouwensrelatie maar ook geen ontbindingsrecht. Als het parlement eenmaal is gekozen is het gekozen, als de president is gekozen dan is die gekozen. Ze moeten het met elkaar doen, hierin zie je het systeem van tegenwerking. De president heeft geen wetgevende bevoegdheid en is dus afhankelijk van het Congres. De president heeft wel veto maar dat kan ook weer overruled worden. TERUGKIJKEN 12:38.

De president kan daarom (omdat er geen vertrouwensrelatie is) eigen adviseurs hebben die net zo belangrijk zijn als de ministers.

Frankrijk.

TERUGKIJKEN 12:40 TOT 12:43!

De president kan zich over het parlement heeft tot het volk richten. Wat is de consequentie daarvan? Een Franse president zal een ministerploeg benoemen die van dezelfde kleur is.

Europa

Europa is een gemankeerd parlementair stelsel: een beetje Frankrijk en een beetje Duitsland. De Commissie is afhankelijk van het vertouwen van het Europees parlement. Dat is dus parlementair. Krijgt de Commissie het vertrouwen niet dan moet de baas van de Commissie een nieuwe commissie samenstellen. Met gekwalificeerde meerderheid kan de hele commissie tussentijds worden weggestuurd door het parlement. Dat is uitzonderlijk. Er is dus een vertrouwensrelatie. Maar er is geen ontbindingsrecht, het Europees Parlement kan niet ontbonden worden. Dat is het gemankeerde.

Er is ook iets presidentieels. Naast de voorzitter van de Commissie is er ook een voorzitter van de Raad (??). Dat is dus een soort president. Maar die is niet afhankelijk van het vertrouwen van het parlement, die is aangewezen door de regeringen.

Europa heeft dus iets parlementairs en iets presidentieels. 

 

Hoorcollege B1: Verenigd Koninkrijk

Rechterlijke organen van alle landen hoef je niet te kennen.

Staatsvorm

Het VK is een eenheidsstaat, maar het bestaat uit 4 landen! Hoe is dat zo gekomen?

Engeland was voorheen een verzameling van hertogdommetjes, graafschapjes, etc. Ze heten nu nog steeds ’counties’. Die lappendeken is pas rond het jaar 1000 een beetje bij elkaar gebracht.

Het werd pas interessant toen een Franse, Normandische vorst de macht greep. Willem de Veroveraar heeft in 1066 de positie van koning veroverd: slag om Hastings tussen Willem en Normandische vorsten en Willem heeft dus gewonnen. Willem de Veroveraar werd Koning van Engeland maar had dus te maken met al die andere vorsten. Dan ontstaat een feodaal stelsel, hij wil overleggen met de andere vorsten want hij heeft geld nodig. Hij gaat ze bij elkaar roepen om te overleggen over hun bijdrage aan staatszaken (bede). Als ze bij elkaar kwamen heette dat het parlement. Zij praatte daar over de bede, wat wij nu de begroting noemen. Dat is het begin geweest van het Brits parlement. Aanvankelijk kwamen samen de koning en de graven/hertogen: house of lords: verzamelen van edelen. Later werd de gewone man betrokken en zo ontstond een house of commons, de Britse tweede kamer van nu zou je zeggen. Het overleg bestaat nog steeds. ‘Her majestity’ moet zich aanmelden om aanwezig te zijn bij deze overleggen.

In 1215 is een Magna Charta gesloten: overleg tussen vorst en ‘leenmannen’ vastgesteld. Daarin werden de parlementair verhouding min of meer in de grondverf gezet.

De Engelsen hebben in 1284 Wales ingepikt. Wales was een apart land met zijn eigen hertogen en graven. Dit is in 1536 juridisch per verdrag vastgelegd. Het bestuur van Wales is eigenlijk precies hetzelfde als Engeland, dat is van oudsher zo geweest.

Net als in NL vind er een centralisatie plaats van de macht. Tudor vestigt zijn macht in Engeland, Ieland en Wales. Het huis Tudor is zo sterk dat zelfs de Engelse koning zijn eigen godsdienst weet te stichten: hij nam afscheid van de paus (investituur strijd). Hij heeft zijn eigen Anglicaanse kerk gesticht. De koning, die het staatsgezag heeft, is ook het hoofd van de Anglicaanse kerk. Er is geen scheiding van staat en kerk. Dit is nog steeds zo. Deze ontwikkeling vond plaats rond 1500.

Deze ontwikkeling is een beetje hetzelfde als in NL. Wij vielen in de 14e eeuw onder Bourgondisch huis en later onder het Habsburgse huis. Er kwamen machtige vorsten, wij vielen onder Spanje.

TERUGKIJKEN 11:14.

Hendrik VIII gaat zich bedienen, naast het overleg met House of Lords en House of Commons, van een soort Raad van State: privy council. Deze bestaat nog steeds. Het is een soort adviseur van de koning. De verhoudingen ontwikkelen zich zo heel rustig verder.

Huis Tudor komt op zijn eind, laatste vorst is Elizabeth. In 1603: het Schotse koningshuis (Stuarts) heeft ook de aanspraak op de Engelse troon: Jacobus James VI. Hij wordt ook James I van Engeland. Zo ontstaat een personele unie tussen Engeland en Schotland. De zoon van James I is Charles I en hij is katholiek. Dit ligt gevoelig want Engeland is een Anglicaanse protestantse natie. Charles voert bovendien ook geen overleg met House of Lords en house of Commons. Voor het eerst in Engeland wordt de ontwikkeling onderbroken: protestantse revolutie o.l.v. Cromwell, de monarchie verdwijnt voor 8 jaar. Cromwell roept zichzelf uit tot Lord Protector. Zo ontstaat een gespannen verhouding tussen Schotland en Engeland. Uiteindelijk komt het gezonde verstand weer terug en dus ook die monarchie: Charles/Karel II, zoon van Charles I wordt koning. James II komt op de troon en maakt dezelfde fout als Charles I. De dochter van James heet Mary Stuart en zij is getrouw met onze stadhouder Willem II. Het Britse parlement vraagt aan Mary of zij haar eigen vader wil verdrijven met behulp van Nederlandse troepen: Glorious Revolution: 1688. Dit i de opstand tegen het Koninklijke gezag. Mary komt op de troon en onze stadhouder Willem III wordt koning van Engeland. In 1689 wordt de Bill of Rights gesloten, vervolg Magna Charta: duidelijk vastgelegd wat de rechten van het parlement zijn en wat de taken van de koning zijn! dit is een belangrijk document voor de verhoudingen in Engeland. Willem II overlijdt, in 1707 wordt formeel een Act of Union tot stand gebracht tussen Engeland en Schotland: de personele unie wordt bezegeld: Schotland, Engeland en Wales bij elkaar gebracht en zo ontstaat Groot-Britannië. Een Act is een wet, het is het priduct van de Engelse wetgever.

Noord-Ierland mist nog, die hoort ook bij het VK. NI heeft als zodanig nooit bestaan. Ierland liet zich besturen door Engelse koning, maar dat gezag was niet groot, er werd veel overgelaten aan plaatselijke hertogen. NI is protestants. Er was dus onvrede tussen katholieken en protestanten. In 1801 is er een formele eenheid tot stand gebracht tussen G-B en heel Ierland. Er is een verdrag gesloten en er is een eenheid gemaakt: Act of Union. Ieren waren ontevreden. In 1916 is er een revolutie geweest, Paasopstand. De katholieken hebben gezegd, wij gaan onszelf besturen. Deze opstand is door de Engelsen neergeslagen: onderdrukt. De Engelsen hadden door, dit kan zo niet door gaan. In 1920: als we de iedereen een eigen regering en parlement geven, dan kunnen ze hun eigen zaakjes regelen, maar dan blijven we wel een eenheid. De Noord Ieren wilden ook een eigen regering en parlement voor de protestanten. Dat is ook gebeurt. 1922: revolutie: Irish Free State. Die onafhankelijkheid is simpelweg gerealiseerd. Hier zie je mooi hoe belangrijk religie is voor het vestigen van een staat!! Engeland accepteerde de onafhankelijkheid van Ierland maar NI blijft bij G-B. NI heeft hun parlement en regering behouden. Dat is opballen want bij de act of Union raakte Schotland haar eigen regering en parlement verloren. Dat is de verklaring waarom NI altijd een aparte positie heeft gehad innen VK. De katholieken in NI hebben zich nooit neergelegd bij de Engelse overheersing: 1972 = bloody Sunday. Mensen werden doodgeschoten door het Britse leger. Vanuit het VK is gezegd, we gaan het ‘zelfbestuur’ (home rules) intrekken en we maken er direct rule van: we gaan weer vanuit Londen NI besturen. Toen kwam een einde aan de bijzondere positie van NI.

De situatie die dan ontstaan nemen we als uitgangspunt. Er is 1 rijk bestaande uit 4 landen: het VK van G-B en NI: er is één parlement (Westminster) bestaande uit twee kamer, er is één regering (white hole). Één centraal parlement en één centrale regering. De landen hebben wel hun eigen rechterlijke organen behouden, er is dus strikt genomen geen één centrale rechterlijke macht. er is dus één rechterlijke macht, maar met verschillende benamingen.

In de regering was een minister die zich alleen bezig hield met Schotland, dit gold voor elk land van het VK. Die minister regeerde dat. Dit was geen fijne situatie. Vanuit de landen was een behoefte aan zelfbestuur. Daar is de ruimte voor gegeven in 1979: devolution. Dit is gerealiseerd in 1999. Devolution houdt in: onder het behoud van het centrale gezag (zonder de overdracht van soevereiniteit) geven wij toch bevoegdheden terug aan die delen. Schotland, Wales en NI hebben dus weer een eigen regering en parlement! Dat is de situatie zoals die nu is! Die centrale regering blijft bestaand, dat is de Britse regering en het Britse parlement, die regeren over het VK. Maar er is zelfbestuur voor de landen voor zover dat in de wetten is aangegeven. Bijvoorbeeld ruimtelijke ordening, onderwijs, etc. Maar, de bevoegdheden die zijn toegekend door het Britse parlementen bij wet kunne ook altijd weer worden teruggehaald, en daarom is het een eenheidsstaat. Er is dus zelfbestuur, ‘for the time being’, tenzij de Britten het weer terug halen. Dat is bijvoorbeeld in NI al gebeurt, er is al twee keer toe direct rule ingesteld. Zij hebben dus al 2x hun eigen bestuur ‘verspeeld’.

Het Shotse parlement kent 129 zetels. De Britten hebben een meerderheidsstelsel, maar de Schotten hebben dit niet, zij hebben hetzelfde stelsel als Duitsland. Ze brengen twee stemmen uit, één op een lijst en één op een persoon. De Schotten zijn dus ook echt wel anders dan de Britten.

Het parlement van Wales bestaat uit 60 zetels en die van NI uit 108 zetels.

In het VK is nog steeds een minister voor elk land maar hij heeft veel midner te doen want de landen hebben zelfbestuur.

De britten kennen ook nog lagere overheden, zij zijn ook per overheid anders. Binnen die delen is decentralisatie. Op het platteland noemt met het een ‘two tear system’: counties en daaronder districts en die mogen dingen die vergelijkbaar zijn met gemeente en provincie, maar ze hebben geen autonomie, ze mogen alleen uitvoeren wat door het centrale gezag is opgedragen bij wet.

In de steden heeft men de delen in elkaar gedrukt: eenheidsautoriteiten. Die kennen een raad, die wordt gekozen door het volk en daaruit komt een soort B&W, een bestuurtje.

De producten van de lagere overheden heten ‘by laws’. Het wordt ook wel een ‘local act’ genoemd.

Regeringsstelsel

Het VK is een constitutionele monarchie met een parlementair stelsel.

Een constitutie is een ruggengraat, je gaat iets maken. Een constitutie is juridische een geheel van organen, van regels, die de basis vormen voor het staatsbestel. De Britten hebben dat niet opgeschreven in tegenstelling tot andere staten. De Britten doen altijd alles hetzelfde, dan heb je geen constitutie nodig. een andere functie van de grondwet is modificeren; dat doen Britten niet d.m.v. een grondwet. Hebben ze dan geen staatsrecht? Wat zijn de bronnen? TERUGKIJKEN 12:06

Act of Parliament. Bill is voorstel voor een wet en Act is de wet.

Order in council waarbij council verwijst naar privy council.

De Britten gaan er vanuit dat het parlement het hoogste orgaan is. Er is dus ook geen hogere regel dan een regel van parlement. Daarom hebben ze ook moeite met Europees recht en kennen ze ook geen constitutionele rechtspraak. Naast de ‘statutary law’ (geschreven regels), kennen ze ‘common law’: jurisprudentieel gewoonterecht. Als een rechter een uitspraak doet dan is die uitspraak bindend voor latere rechters. Sommige kwesties zijn via dit systeem opgelost. Statutary law is om een conflict te voorkomen, common law om een conflict op te lossen. Ten derde hebben ze nog het systeem van conventions: gewoonte en tradities met een normatieve betekenis, maar het is geen staatsrecht. Omdat het altijd op dezelfde manier gebeurt heeft het wel betekenis. Ongeschreven ‘staatsrecht’.

Na 1700 gebeurt er iets in Engeland wat het voorbeeld is geweest voor veel parlementaire stelsel. Na de val van het huis Tudor worden de vorsten minder sterk, ze hebben minder macht. In de 18e eeuw komt er een Duits vorstenhuis, dat zijn allemaal George’s. De koning vroeg uit het parlement om hem van advies te dienen. Hij nodigde ze uit in een kamer (cabinet). Die mensen kregen de naam ‘minister’: dienaar van de koning. Ze werden uit het parlement geplukt om de koning van advies te dienen. Ministers moeten deel uitmaken van één van de huizen van het parlement. De ministers werden op gegeven moment belangrijker dan de koning en zo ontstond ministeriële verantwoordelijkheid. Uit de privy council is een kabinet ontstaan van leden uit het lagere of hogere huis die dingen gingen regelen voor de koning.

Uit deze ontwikkeling vloeide voort dat het parlement kon zeggen, wij zijn het niet met jullie eens ministers, we zeggen het vertrouwen in jullie op: vertrouwensregel. De Britten zijn de bakermat van het parlementair stelsel.

De cabinet is nu het ‘kernkabinet’. De cabinet zijn de belangrijkste ministers uit ‘her majesties government’.

Hoe kun je zien dat het systeem zo in elkaar zit? In NL zijn de ministers geen onderdeel van het parlement. In het VK zie je het volgende: vooraan zit de ‘speaker’. Aan de rechterkant zit de regeringspartij: diegene die het kabinet steunen. Op de eerste rij zitten de ministers van die partijen, dat is ‘her majesties government’. Aan de linkerkant zit ‘her majesties opposition’, dat is de andere politieke partij. Die vind wat aan de rechterkant wordt gezegd allemaal ‘gelul’. Er is dus geen scheiding tussen de regering en de parlementariërs van dezelfde partij. De ministers horen in het VK dus wel bij het parlement. Ze controleren dus hun eigen beleid. De mensen op de eerste rij bij ‘her majesties opposition’ worden minister als die partij bij de verkiezingen wint.

Hoe kan dit? Het Lagerhuis wordt gekozen op basis van een kiesstelsel dat ervoor zorgt dat je twee partijen krijgt: relatief meerderheidsstelsel. Het land is ingedeeld in 650 kiesdistricten. Degene die de meeste stemmen haalt wordt vertegenwoordiger van het district. Dit is gunstig voor partijen met meer aanhang. Er wordt dus altijd gewonnen door of conservatieven (tories) of sociaal-democraten (liberals). Zo krijg je een tweeblokkensysteem. Het bevordert dat één partij altijd de meerderheid heeft, dat is voor de regeringsvorming makkelijk want je creëert meerderheden.

Wij hebben evenredige vertegenwoordiging, wij tellen alle stemmen in het land bij elkaar op en dan krijg je het evenredige aantal van stemmers die achter de partij staat: percentage. In VK krijg je dus niet het relatieve aantal dat je achter je hebt, maar je wint een district of je wint het niet. Ondanks dat je over het hele land wel een beetje vertegenwoordigt bent heb je geen zetels want je wint geen districten. In NL zou je wel een paar zetels krijgen omdat er wordt gekeken naar alle stemmen in het hele land.

De tories regeren maar ze hebben voor het eerst geen absolute meerderheid. Er is sprake van een ‘hung parliament’; er is geen partij die de absolute meerderheid heeft. Er is dus een coalitieregering. Tories hebben de hulp nodig van liberal democrats.

House of Commons wordt gekozen om de zoveel jaar. Vroeger kan Prime Minister, aan de regerende partij, om te kiezen wanneer er weer verkiezingen waren. Sinds 2011 is er een fixed parliament act: binnen 5 jaar moet er een verkiezing plaatsvinden, die datum ligt in beginsel vast.

Brits parlement bestaat uit House of Commons en House of Lords.

House of Lords: kun je alleen lid van worden als je van adel bent. Het is een standenmaatschappij House of Commons is van de gewone man. Vroeger ging het van de één op de ander over: erfelijke ‘peers’. Die zijn er bijna niet meer. Maar hoe vorm je dan een huis van adel? De regering kan mensen in adelstand vereffen en die mensen kunnen dan lid worden van House of Lords. Het is een benoemde kamer geworden. Er zijn 827 leden, er zijn 54 slapende leden en die mogen niet meer meedoen. Dat zijn de traditionele erfelijke ‘peers’.

Het hogere hus mag net als het lagere huis beslissen over wetten. Een wet moet door het hogere en het lagere huis. Het hogere huis moet met de wet instemmen maar het hogere huis kan ook wijzigen aanbrengen. In NL is dit anders: 1e kamer kan geen wijzigingen aanbrengen. In VK gaat een wetsvoorstel eerst door het lagere huis en dan door het hogerehuis. In VK kan er dus een ping pong spel ontstaan. Als het hogere huis iets wijzigt moet het lagere huis er ook weer over vergaderen. Er is nu aanvaard dat het lagere huis het laatste woord moet hebben. Als het hogere huis iets wijzigt en het lagere huis daarna met het wetsvoorstel instemt, dan is dat voorstel aangenomen zonder dat het door het hogere huis gaat. Het hogere huis kan dus wel ‘nee’ zeggen maar dat kan overrules worden door het lagere huis. Het hogere huis is dus wel medewetgever maar is minder belangrijk dan het lagere huis. Het hogere huis heeft wel het recht van initiatief, in NL heeft de 1e kamer dat niet.

Verhouding tussen regering en parlement

TERUGKIJKEN 12:36

Regering bestaat uit 120 bewindslieden. De belangrijkste zijn de hoofden (secretary of state) van de departementen (portefeuilles). ‘Secretary of state’ is wat wij minister noemen, zij vormen samen met de prime minister ‘the cabinet’. Wat wij staatsecretarissen noemen, noemen zij ministers. Het is dus gewoon omgedraaid qua functie. Er zijn ook nog lagere ambtsdragers; ze werken in hetzelfde departement, het zijn hulpjes, hebben wel ministeriële verantwoordelijkheid. Dan zijn er nog ‘wips’:ministers die er voor zorg moeten dragen dat alles in het gareel blijft. Dit zijn de functies van de bewindslieden.

De regering moet het vertrouwen hebben van het lager huis, niet van het hoger huis. Dat vertrouwen is er altijd want veelal regeert er één partij. Er is dus ook bijna nooit een motie van wantrouwen. Wat ook kan is dat een partij zijn meerderheid verliest: een lid van house of commons komt te overlijden dan komen er nieuwe verkiezingen in dat district, voor één zetel dus, zo kan een partij een zetel verliezen en dus ook de meerderheid. Het kan ook zijn dat een partijlid ‘overloopt’. Als er dan toch een conflict zou ontstaan dat leidt tot een motie van wantrouwen dat handelt de prime minister anders dan in NL. Bij ons gaat de regering dan weg, de ministers bieden hun ontslag aan. De regering schrijft dan verkiezingen uit, maar dat gebeurt niet in het VK. De regering blijft zitten en ontbindt het lagere huis, zo wordt het volk gevraagd om te beslissen over de kwestie: conflictontbinding. Als de partij van de regering wint, dan blijft de regering zitten. Als de heersende regering de verkiezingen verliest dan biedt de regering haar ontslag aan bij de koningin. Dit komt zelden voor.

Wat wel wat vaker voorkomt is dat de prime minister door zijn eigen partij wordt verplicht een ander te benoemen tot prime minister omdat hij bijvoorbeeld op een partijcongres door zijn eigen partij wordt weggestuurd. En de prime minister moet natuurlijk wel luisteren naar zijn eigen partij.

Waarom is de positie van prime minister zo belangrijk in VK? Er staat nergens dat hij meer mag dan de andere ministers maar eigenlijk wordt hij direct door het volk gekozen. Iedereen weet van tevoren wie prime minister wordt als je op die partij stemt. De prime minister kan ook eigen ministers wegsturen.

De koningin in VK mag net zo weinig als de koning in NL. Koningin in VK mag alleen handelen op voordacht van de minister. Ze moet wel alle wetten ondertekenen: Royal ascent. 

 

Hoorcollege B2: Duitsland

Het Duitse volkslied is een afspiegeling van de horror van de afgelopen eeuw.

In de 19e eeuw bestond Duitsland uit 40 kleine staten.

Het Heilige Roomse Rijk van Duitse Natie was gesticht als een poging om het Romeinse Rijk in Europa weer terug te brengen. Maar het heeft nooit dezelfde omvang gehad en het viel in steeds meer kleine delen uiteen. Wij, de Nederlanden hoorde daar ook bij. Het werden zelfstandige staatjes. De Duitse keizers hebben nooit goed greep kunnen houden op hun leenmannen e.d.

De vorsten van de lagere eenheden slaagden er wel in hun eigen staat te vestigen ten koste van de keizer.

Het Heilige Roomse Rijk is definitief opgeheven in 1806. Napoleon liet zich in 1804 tot keizer van Frankrijk uitroepen. In Wenen waren ze bang dat Napoleon het Heilige Roomse Rijk echt wilde doen herleven. Keizer Frans liet het Rijk opheffen en werd Keizer van Oostenrijk. Er ontstond een keizerrijk Oostenrijk, alle anderen delen van Duitsland voelden zich nu echt soeverein. Daarmee was de verdeeldheid in Duitsland definitief. Omstreeks 1806 waren 120 Duitse landjes, inc. Oostenrijk.

Pruisen en Oostenrijk hadden een conflict over wie de belangrijkste Duitse staat was, Pruisen wint uiteindelijk.

In 1815 wordt de Europese kaart vastgesteld. Duitse vorsten willen HRR niet terug maar willen wel samenwerken. Er wordt een confederatie gesticht: de Duitse bond. Het is een confederatie want het bestaat uit onafhankelijke landen en de staatshoofden van die landen komen een paar keer per jaar bij elkaar in de ‘bondsraad’. De vorsten zijn officieel elkaars soevereine gelijken en alle staten zijn dus ook Europese landen, het zijn staten in de zin van het volkenrecht. Ze spreken met elkaar af dat ze geen oorlog met elkaar zullen voeren en dat ze hun buitenlandse politieke zoveel mogelijk op elkaar af zullen stemmen.

Heel veel Duitsers zijn ontevreden over dit concept, zij willen gewoon Duitsland! Iedereen die Duits spreekt zou in één land samen moeten wonen. Maar de Duitse vorsten vinden het wel prima zo. In het zuiden worden grondwetten gemaakt, waarin de bevolking inspraak krijgt en soms zelf grondrechten. Dit lijkt op wat wij deden onder koning Willem I. Allemaal baseren ze zich op de gedachte dat de vorst, de koning, soeverein is. De koning kan een grondwet maken om zijn eigen macht in te perken maar dat hoeft hij niet meteen te doen. Dit kan niet verhinderen dat in 1848, als in Frankrijk de monarchie ten val komt (tweede revolutie), ook in Duitsland en in Oostenrijk een revolutie ontstaat. In NL hebben we dan onze grondwetsherziening. Er komt een beweging opgang voor éénheid. Er komen zelfs verkiezingen. Er komt een grondwetgevende vergadering die een grondwet moet maken voor heel Duitsland. Daar staat in dat er grondrechten zijn en dat er een vorst moet komen. Het lijkt erop dat de democratische revolutie uitbreekt. Ze zitten met één probleem: Oostenrijk. Iedereen vindt dat Oostenrijk bij Duitsland hoort. Ze willen dat Oostenrijk erbij komt, maar zonder al die andere gebieden die zij ook besturen. Oostenrijk wil er wel bij maar samen met die andere gebieden. Er ontstaat een tegenstelling tussen Groot-Duitsers en Klein-Duitsers, daarom strandt de democratische revolutie. De grondwet komt er wel maar hij wordt nooit ingevoerd. De Duitse vorsten gaan verder waar ze gebleven worden, de Duitse bond gaat gewoon weer aan de slag. Maar toch, de gedachte van Duitse eenheid verdwijnt niet meer.

Een paar jaar later wordt Otto van Bismarck tot president benoemt door de Pruisische koning, hij zegt, dat één Duitsland gaat er komen. Maar niet via het volk, maar via het monarchische principe. We gaan Klein-Duitsland maken en die Oostenrijkers zoeken het maar uit. Bismarck moet oorlog voeren om van Oostenrijk af te komen. Zijn eerste oorlog is tegen Denemarken, dat wordt geregeerd door niet Duitse vorsten maar Denemarken hoort wel bij Duitsland. Bismarck wilde niet meer dat er niet Duitse vorsten regeerden in de Duitse bond. Bismarch wint de oorlog. De Pruisische grens schuift op naar het noorden. In 1866 begint de oorlog tegen Hannover. Die oorlog wint hij ook. Pruisen annexxeert Hannover. Pruisen heeft in Noord-Duitsland dan geen enkele concurrent meer. Bismarck dwint de kleinere vorsten in het noorden om samen met hem een nieuw verbond aan te gaan, in 1866 wordt de Noord-Duitse Bond gesticht. Dit is een staat, een federatie. Het heeft een echte grondwet. De koning van Pruisen is het hoof van deze bond. De vorsten van de kleinere landjes blijven wel op hun troon zitten maar ze zijn geen staatshoofd van een onafhankelijk land, ze zijn hoofd van een deelstaat.

In 1866 komt er oorlog tussen Pruisen en Oostenrijk en Pruisen wint weer. Dan weet de rest van Duitsland ook wel dat het een kwestie van tijd is. Bismarck gaat eerst de Noord-Duitse bond inrichten. Er worden verkiezingen gehouden.

De landen die hij tot nu toe had verslagen moesten juist buiten Duitsland blijven. De Zuid-Duitse landen moesten juist bij Duitsland komen. Bismarck weet de Franse Keizer Napoleon III te provoceren een oorlog tegen hem te beginnen. Duitsland was door Napoleon bezet geweest en nu kwam de mogelijkheid van revenge. In 1871 wint Pruisen die oorlog, maar niet alleen want Pruisen wordt ondersteund door de legers van Zuid-Duitsland. Dan is het duidelijk dat dat ene Duitsland gaat komen. In 1871 wordt er een grondwet van het Duitse Rijk afgekondigd (verbouwde grondwet van Noord-Duitsland), daarmee is er een Duitse eenheid. Zonder Oostenrijk.

Het Duitse Keizerrijk van 1871 wordt een federatie. De koning van Pruisen wordt in Versaille tot Keizer van Duitsland gekroond. Volgens de grondwet is hij hoofd van de bond. Federatie: de staten geven hun zelfstandigheid niet op, de vorsten blijven zitten. Ze zijn staatshoofd van een deelstaat. Dit was nodig om een eenheid te kunnen worden. Die bondsraad blijft ook bestaan, waarin de staatshoofden van de staten bijeen komen om te praten over gezamenlijke aangelegenheden. Het is een orgaan in een federale staat waarin de belangen van de deelstaten behartigt worden. Daartegenover zet Bismarck een rijksdag. Hij laat invoeren dat er daarvoor algemeen mannen kiesrecht is. de rijksdag vertegenwoordigt het ‘Duitse volk’, als een soort democratisch orgaan is een soort half democratisch staatsbestel. Alle wetten en begrotingen moeten door de rijksdag worden goedgekeurd er komt ook een soort ministeriële verantwoordelijkheid. De rijkskanselier is de enige minister op federaal niveau. Andere dingen op federaal niveau worden geregeld door de ministers van de deelstaten. De grondwet zegt wel dat de rijkskanselier de baas is over de andere ministers. Hij heeft de bevoegdheid om ze aanwijzingen te geven. Hij is de enige die verschijnt in de rijksdag. De rijkskanselier moet de rijksdag uitleggen wat hij doet: verantwoordelijkheid. Maar, er is geen vertrouwensregels. De rijksdag kan de rijkskanselier niet naar huis sturen. De rijkskanselier is alleen verantwoordelijkheid verschuldigd aan de Keizer, degene die hem benoemd heeft. Alleen de keizer kan hem naar huis sturen.

Dan breekt de eerste wereldoorlog uit. In de herfst van 1918 verliezen Duitsland en zijn bondgenoten die oorlog. Oostenrijk-Hongarije verdwijnt, het Turkse rijk valt ook uit elkaar. Duitsland houdt niet op te bestaan maar het wordt wel een stuk kleiner. De monarchie blijkt niet te handhaven te zijn. Niet alleen de Duitse keizer zelf maar ook al die staatshoofden in alle deelstaten. Overal wordt de republiek uitgeroepen. Dus moet Duitsland een nieuwe grondwet hebben. De bestaande grondwet is gebaseerd op het feit dat het een monarchie is. In 1919 krijgt Duitsland zijn tweede grondwet, de ‘Weimar’ grondwet want daar is de grondwet in elkaar gezet. Berlijn was te gevaarlijk om te vergaderen. Er was wederom een grondwetgevende vergadering gekozen. Dit was een echte democratische grondwet. De preambule spreekt van het Duitse volk: het Duitse volk heeft zichzelf deze grondwet gegeven. Het Duitse Rijk is een republiek en alle soevereiniteit gaat uit van het volk!

Het aantal Duitse staten is een stuk kleiner gelopen in de loop van de 20e eeuw, er zijn er nog 23. Ze krijgen minder macht in de centrale staat. De rijksdag, het rechtstreeks door het volk gekozen orgaan, wordt het belangrijkste orgaan. Er geldt evenredige vertegenwoordiging. Er komt een echte rijksregering, er zijn meer federale ministers dan alleen de rijkskanselier. Alle ministers zijn verantwoording verschuldigd aan de rijksdag en er komt ook een vertrouwensregel. Naast de rijksdag komt een rijksraad te staan: daarin zijn de belangen van de deelstaten vertegenwoordigd. In de rijksraad komen de ministers en de minister-presidenten van de deelstaten samen. Ze praten mee over de rijksaangelegenheden. Maar de macht van deze rijksraad is kleiner dan die van de oude bondsraad. Als er een conflict is tussen de rijksdag en de rijksraad dan kan er een referedum worden gehouden om het volk te laten kiezen. Ten slotte komt er een rijkspresident, rechtstreeks door het volk gekozen. Hij krijgt echte uitvoerende bevoegdheden.

Dit systeem werkt niet in Duitsland! De democratie slaagde er niet in. Duitsland moest enorme herstelbetalingen doen, dat leidde tot economische crisis. Tijdens de internationale crisis zakte Duitsland in elkaar. De politieke stabiliteit was steeds verder te zoeken. Iedereen radicaliseerde, naar links en naar rechts, het vertrouwen in de middenpartijen was weg. Alles moest helemaal anders. Dat leider ertoe dat de twee radicale partijen een meerderheid hadden in de rijksdag, die gebruikte ze steeds om de regering ten val te brengen d.m.v. een motie van wantrouwen. Verder waren ze het nergens over eens, dus ook niet over wie dan wel de regering moest gaan vormen. De president moest naar zijn noodbevoegdheden grijpen: Duitsland werd vanaf 1931 bestuurd vanuit noodrecht. De bestaande grondwet functioneerde niet meer. Op gegeven moment was Hitler de leider van de grootste partij. De president wilde simpelweg een regering benoemen die het vertrouwen had van het parlement, die een meerderheid heeft. Dat waren de Naties van Hitler. Benoeming van Hitler als kanselier was eigenlijk een poging om de democratie te herstellen. Hitler heeft ervoor gezorgd dat de president met zijn noodbevoegdheden het parlement uitschakelde. De communisten kregen de schuld van een brand in de rijksdag en de president vaardige noodverordening uit tegen de communisten. Maar Hitler gebruikte die verordening om ook alle andere partijen uit te schakelen. Zo kon hij een dictatuur vestigen. En Hitler nam de bevoegdheden van de president over en ging functioneren als staatshoofd.

De bestaande grondwet is in feite nooit afgeschaft maar ze hebben er omheen gewerkt; buiten toepassing verklaard.

Hitler begint de tweede wereld oorlog door Polen binnen te vallen en Duitsland verleist weer. Duitsland wordt in vier bezettingszones verdeeld. Het bestuur wordt overgenomen. Ze beginnen van onderop Duitsland weer op te bouwen. Ze zijn erover eens dat Duitsland bij elkaar moet blijven, een federatie moet blijven en democratisch moet blijven. Maar de Koude Oorlog breekt uit. In 1949 zijn er daarom twee Duitse staten: de Bondsrepubliek Duitsland in het westen en de Duitse Democratische Republiek in het oosten.

De hoofdstad Berlijn was ook in 4 bezettingszones verdeeld dus die wordt ook in tweeën verdeeld.

De grondwet van de Bondsrepubliek van 1949 zegt dat heel Berlijn de hoofdstad is.

Aanvankelijk is de soevereiniteit van beide staten beperkt vanwege de geailleerde overheersing. Langzamerhand krijgen ze steeds meer macht. beide staten beweren dat ze héél Duitsland vertegenwoordigen. Geleidelijk aan gaat de DDR verdedigen dat er twee Duitse staten zijn: wij zijn allebei de rechtsopvolger van het Oude Duitse Rijk. De Bondsrepubliek blijft stellen dat er één Duitsland is: het DDR bestaat feitelijk wel, maar juridisch niet.

Het duurt tot na de val van de muur in 1989 tot dat blijkt dat de DDR niet kan bestaan zonder communisme. De Duitsers willen eenheid, ze willen de Duitse markt. Op 3 oktober 1990 houdt de DDR op te bestaan en verenigd zich met de Bondsrepubliek Duitsland. De BD erkent haar grenzen. Daarmee is Duitsland dus weer één geworden.

De Duitse grondwet de Bondsrepubliek van 1949 was aanvankelijk bedoeld als tijdelijke overgangsgrondwet zolang er nog niet één Duitsland was. Die grondwet was bedoeld voor een staat die ook een nieuwe nam kreeg. De nieuwe staat was een federatie. De deelstaten werden weer sterker gemaakt dan dat ze in Weimar waren. Er was geen rechtstreeks gekozen president meer. Een parlementair stelsel, ja, maar een aangepast parlementair stelsel, waarin het niet meer mogelijk is dat het parlement de regering naar huis stuurt zonder dat het duidelijk is wie de nieuwe regering gaat vormen. Er komt ook een constitutioneel hof dat van grote eigen bevoegdheden voorzien is. Er worden ook manieren bedacht om te voorkomen dat mensen de grondrechten misbruiken om de democratische rechtsorde aan te tasten. Je kunt bijvoorbeeld je grondrechten kwijtraken (grondrechtenverwerking) of politieke partijen kunnen worden verboden. In de Weimar republiek ging men er vanuit dat als je de noodzakelijke meerderheid hebt om de grondwet aan te passen dat je dan de grondwet onbeperkt aan kan passen. De Bondrepubliek voert ook een betrekkelijk makkelijke herzieningsprocedure in, maar sommige elementen in de grondwet kunnen helemaal nooit veranderd worden! Bijvoorbeeld het principe dat Duitsland een federatie is, kan niet veranderd worden.

Zo heeft men dus geprobeerd om lessen uit het verleden te trekken om te voorkomen dat het niet weer mis gaat. De grondwet was dus bedoeld als een soort tijdelijke noodgrondwet in afwachting van de Duitse eenheid. Maar dat duurde tot 1989 en daardoor waren de Duitsers aan deze grondwet gehecht en gewend geraakt en dus bleef de essentie van deze grondwet overeind na de val van de muur.

De grondwet begint met een hoofdstuk over grondrechten, in het tweede hoofdstuk worden de onderlinge verhoudingen tussen de federatie en de deelstaten geregeld, het derde hoofdstuk gaat over de bondsdag, dan komt de bondsraad, dan de bondspresident, dan de Bondsregering. Deze volgorde is niet toevallig: de bondsdag is het hart van hun staatsrecht. Dat is het rechtstreeks door het volk gekozen orgaan en alle andere organen ontlenen op de een of andere manier hun legitimiteit aan de bondsdag. Daarna volgt een hoofdstuk over hoe je wetten maakt, dan de uitvoeren macht, dan de rechtsprekend macht en rechterlijke organisaties,dan financiën, dan noodrecht en dan overgangsrecht.

Als je gaat kijken naar de staatsorganen zie je dat de bondsdag het belangrijkste is. Hoe moet dat worden gekozen? Het districtenstelsel en de evenredige vertegenwoordiging waren beide maar matig bevallen. Ze hebben een kiessysteem ingevoerd dat op die manier nergens anders in de wereld bestaat, het lijkt heel ingewikkeld. Het zorgt ervoor dat je de voordelen van het districtenstelsel en evenredige vertegenwoordigen combineert terwijl de nadelen van beide wegvallen.

De bondsdag bestaat uit 598 mensen. Dat delen ze door twee, 299. Duitsland is verdeeld in 299 kiesdistricten, daarin wordt 1 persoon gekozen. Die is gekozen als hij meer stemmen haalt dan een andere kandidaat, dat is het systeem van het keizerrijk en ook het systeem dat ze in Engeland en Amerika hebben. Zo kom je dus aan de ene helft van de bondsdag. De andere helft wordt gekozen op lijsten. Elke Duitser brengt dus twee stemmen uit: eentje op kandidaat van kiesdistrict waar je woont en één op de partij van de lijst van je voorkeur (evenredige vertegenwoordiging).

Iedereen die in een district kandidaat staat, staat verplicht ook op de lijst. De kans is groot dat je twee keer gekozen wordt. Je krijgt dan geen twee zetels, je krijgt er één, je districtzetel. Wat gebeurt er met de zetel die je op de lijst wint? Die krijgt die partij niet. De enige zetels die die partij dus via de lijst krijgt, zijn de zetels van die kandidaten die het in hun district niet gered hebben. De meeste partijen halen meer zetels via de lijst dan via de districten. Voor elke Duitse partij geldt dus de regel, je krijgt alleen extra leden via de lijst als die mensen niet ook gewonnen hebben in hun district. De uitslag wordt dus eigenlijk bepaald door de lijst. Maar de mensen die erop zitten worden vaak al in hun district gekozen. Zo heb je de eerlijkheid van evenredige vertegenwoordiging en de betrokkenheid van het districtenstelsel. De grote partijen hebben dus vooral zetels via de districten en de kleine partijen via de lijst.

De Duitsers zijn niet verplicht hun beide stemmen op dezelfde persoon/partij uit te brengen. Je kunt strategisch een bepaalde regeringscoalitie dichterbij proberen te brengen.

Zo kan het zijn dat er dus meer dan 598 mensen in de bondsdag komen. Daarom is de Duitse kieswet aangepast en nog ingewikkelder geworden.

Dan komt er dus een bondsdag. Dan moet je een regering gaan vormen. De grondwet zegt dat de bondsdag een bondskanselier moet aanwijzen d.m.v. stemming. De kandidaat die dan geselecteerd is wordt door de bondsdag voorgedragen aan de bondspresident en die benoemt hem dan. De bondskanselier gaat andere ministers voordragen aan de president en die benoemt ze dan weer. D

De bondskanseliermoet het vertrouwen hebben van de bondsdag. De politieke verantwoordelijkheid loopt ook via de bondskanselier. Ministers kunnen wel zelf ter verantwoording worden geroepen maar de bondsdag kan niet individuele ministers naar huis sturen. Een motie van wantrouwen kan alleen worden aangenomen tegen de bondskanselier en die moet dan aftreden en alle andere ministers ook. In die motie van wantrouwen moet de bondsdag aangeven wie de nieuwe bondskanselier moet worden. Ten minste één van beide partijen zal dus zaken moeten doen met de oppositie om een nieuwe kandidaat aan te wijzen. Regeringen vallen dus eigenlijk nooit in Duitsland. Duitsland knt een constructieve motie van wantrouwen. In NL hebben we een destructieve motie van wantrouwen, ministers moeten hun ontslag aanbieden. In Duitsland moet je dus ook een nieuwe aanwijzen.

De bondspresident is het staatshoofd, hij is minder machtig dan dat hij was in de tijd van de Weimar. Hij wordt niet rechtstreeks door de bevolking gekozen. Hij wordt gekozen door een orgaan: ‘federale vergadering’. Die bestaat uit alle leden van de bondsdag en een gelijk aantal leden (dus 598 extra leden) die benoemd worden door de parlementen van de 16 deelstaten. Zei kiezen de nieuwe bondspresident. Dat kan in een aantal stemrondes als iemand niet meteen de meerderheid haalt. De stemming is geheim. Hij heeft geen rechtstreeks democratische legitimiteit van het volk en heeft daarom niet veel uitvoerende bevoegdheden. Hij doet in principe alles onder contra signering van de bondskanselier.

Tegenover de bondsdag staat de bondsraad. De bondsraad vertegenwoordigt de deelstaten. Daar zitten ministers uit de deelstaten in, afhankelijk van het thema. Als het belangrijk genoeg is doet de minister-president ook mee. Het aantal stemmen in afhankelijk van de inwoners van de deelstaat. De stemmen moeten als blokstem uitgebracht worden; of voor of tegen. In de bondsraad werken de landen mee aan de wetgeving en de uitvoering van de bond. De bondsdag is het parlement en de Duitsers vinden dat de bondsraad officieel geen lid is van het parlement.

De bondsraad is het laatste onderdeel waar je aan kunt zien dat Duitsland ooit een confederatie was.

De bondsraad heeft twee type bevoegdheden. Je hebt twee typen federale wetgeving: wetgeving waarbij de bondsraad inspraak heeft en wetgeving waarbij de bondsraad instemming heeft.

Waarover maakt Duitsland federale wetten? Dat staat in de grondwet. Sommige bevoegdheden berusten op centraal niveau en anderen op deelstaatniveau. Art.70 e.v. Grondwet. De hoofdregel is dat alles wat niet aan de federatie toekomt, komt toe aan de deelstaten: alles wat niet naar boven is afgestaan, doe je zelf. Toch wordt de meeste wetgeving door de federatie gemaakt, er is veel overgedragen. Art. 73 gaat over zaken waarbij de federatie exclusief bevoegd is. daar hebben de deelstaten geen wetgevende bevoegdheid. Art. 74 gaat over concurrerende bevoegdheden, op deze beleidsterreinen zijn de bond en de landen gelijkelijk bevoegd. Voor al deze terreinen geldt dat zodra en voor zover de bond die bevoegdheid aan zich getrokken heeft, verliezen die deelstaten hun bevoegdheid: Spirrwerkung. Wat niet de exclusieve of de concurrerende bevoegdheden behoort, behoort tot de deelstaten. De bond trok zich bijna alle concurrerende bevoegdheden aan dus er blijf weinig over voor de deelstaten. In 2006 kregen de deelstaten daarom weer wat bevoegdheden terug: art. 72 lid 3. Er staat in principe dat op een aantal concurrerende beleidsterreinen de deelstaten niet hun bevoegdheid kwijtraken als de bond het ook heeft geregeld. Normaal geldt bovendien de regel dat bij strijdig recht, federaal recht boven deelstaatrecht gaat. Maar deze regel geldt niet voor art. 72 lid 3, anders zou het een inhoudsloze bevoegdheidstoekenning zijn. Hier geldt een toepassingsvoorrang; de latere wet geldt voor de eerdere. In de praktijk wordt deze bevoegdheid van art. 72 lid 3 bijna nooit gebruikt.

De uitvoering van wetten is grotendeels een landsaangelegenheid. Wetten maken is dus vooral federaal.

Ook in de Duitse rechterlijke macht zie je terug dat Duitsland een federatie is. De meeste gerechten zijn landsgerechten. Alleen wat je bij ons zou noemen de cassatierechters zijn federale rechters. Dat wordt in Duitsland verdeeld naar onderwerp. Het Duitse ‘Bundesverfassuinggericht’ is een belangrijk hof, het is een voorbeeld voor Europa voor hoe je een constitutioneel hof moet inrichten. 

 

Hoorcollege B3: België

België valt uit elkaar vanwege de taalstrijd. Het is een federatie. Naar buiten toe is het eenheid maar van binnen uit valt het uit elkaar.

Rond 1700 waren er 17 Nederlanden. Wij vielen toen onder het gezag van Karel V (Habsburgse huis). Karel V was koning van Spanje, keizer van de Duitse landen. Wij vielen onder zijn gezag als koning van Spanje. Wij zijn die 17 Nederlanden. De koning was zelf nooit in de Nederland, hij stuurde vertegenwoordigers. Er waren grote verschillen tussen de zuidelijke en noorderlijke Nederlanden. Zuidelijk: nijverheid en katholiek. Noorden: handel en protestants vanwege de reformatie. Dat heeft ertoe geleid dat er een zekere strijd is ontstaan tussen de Nederlanden. De noorderlingen konden zich slecht verenigen met het Spaanse gezag. Ons werden allerlei belastingen op gelegd. De koning ging op gegeven moment alleen tienden opleggen. Dat wilden de noordelingen niet, want ze waren handelaren. In 1579 zijn twee belangrijke overeenkomsten gesloten. De Unie van Utrecht in het noorden: verbond tussen 7 noordelijke Nederlanden, wij gaan samen verder. In het zuiden werd een Unie van Atrecht gesloten.

In 1581 hebben de noordelijke Nederlanden Philip II, de opvolger van Karel V, afgeschoren d.m.v. het Plakkaat van Verlatinghe. Wij zijn toen een zelfstandige staat geworden: de republiek der zeven Verenigde Nederlanden De Belgen, het zuiden, zijn geen aparte staat geworden, zij zijn onder het gezag van de Spaanse koning gebleven. België was geen afzonderlijke staat, ze waren een verzameling van hertogdommetjes. Pas in 1714 kwam er verandering. Vrede van Utrecht was een beëindiging van allerlei godsdienstoorlogen. Toen is het gezag over België terug gekomen bij de Oostenrijkse vorsten, bij het Habsburgse huis. België is al die tijd dus nooit een zelfstandige tijd geweest. Men sprak Frans.

Geleidelijk aan is wel een grondgebied ontstaan dat je nu kunt aanduiden als het huidige België. Ze zijn wel delen kwijtgeraakt aan Frankrijk. Waar is het in een stroomversnelling geraakt? Na de Franse revolutie. De Fransen hebben België toen bezet, België is toen ingelijfd bij Frankrijk. Wij werden in 1795 de Bataafse Republiek, wij zijn pas in 1810 ingelijfd, later dus. België bestond dus nog steeds niet als zelfstandige staat.

Toen Napoleon is verjaagd toen vond in 1815 het Congres van Wenen plaats, men heeft de kaart van Europa opnieuw proberen te tekenen. Er moet een sterke staat komen boven Frankrijk. Men heeft gezegd, we maken een nieuwe staat, het Koninkrijk der Nederlanden: grondgebied van Nederland en België. België was dus nog steeds geen zelfstandige staat.

De Belgen hebben dit op gegeven momnet niet meer gepikt. De verschillen tussen het noorden en het zuiden waren groot. In 1830 is er een revolutie geweest in Frankrijk: huis bourbon aan de kant. Louis Philip op de troon. Die revolutionaire dreiging is overgeslagen naar België in de vorm van een opstand tegen de Nederlandse koning. De Belgen hebben zich in 1830, formeel in 1831 met een grondwet, onafhankelijk verklaard. Dat is de eerste keer dat België een onafhankelijke staat werd. De grondwet die nu geldt, is in wezen de grondwet van 1831. Dit was ons voorbeeld voor onze grondwet van 1848.

Op grond van de grondwet kregen de Belgen een koning.

 

Er was nog steeds een taalstrijd. De Vlamingen wilden onderwijs in hun eigen taal. In 1932 is er toch een taalwet tot stand gekomen. Daarin werd vastgelegd dat de streektaal de onderwijs taal werd. Op school kreeg je dus onderwijs in de taal die je spreekt. Dan gaat het ook eigenlijk mis met België. Er ontstond een tweetaligheid die overal in gaat doorspelen. In 1962 komt er een officiële taalgrens, die loopt dwars door België. Brussel ligt in het Vlaamse gedeelte maar beide talen worden er gesproken.

In 1970 is er een grondwetsherziening tot stand gekomen: wij moeten ook in onze structuur van België die taalstrijd meer door laten klinken. Er zijn twee grote cultuurgemeenschappen in België: de Franstalige gemeenschap en een Nederlandstalige gemeenschap. Om daar een beetje recht aan te doen gaan wij die cultuurgemeenschappen erkennen in die zin dat wij taalgroepen in het parlement maken. In Vlaanderen kun je alleen stemmen op een Vlaamse partij. Je hebt dus Franstalige- en Nederlandstalige parlementariërs, ieder in hun eigen taalgroep in het parlement.

Men wilde ook dat er een zekere vorm van zelfbestuur kwam voor die delen. Naast erkenning van de taal, moet er ook een zekere vorm van zelfbestuur komen in het gebied Vlaanderen en het gebied Wallonië. Men heeft daarvoor gewesten gemaakt, die zijn genoemd naar het grondgebied. Er is een Vlaams gewest gemaakt voor Vlaanderen. In het Zuiden is er het Waalse gewest. Brussel is tweetalig, daarom is het een afzonderlijk gewest. Er waren dus twee cultuurgemeenschappen en drie gewesten en die zouden zelfbestuur moeten krijgen. Dat zou bij wet moeten worden geregeld.

Dit moet ook doorklinken in de regering. De Belgische regering bestaat uit evenveel Nederlandstalige- en Franstalige ministers. De minister-president moet zich bij voorkeur in twee talen kunnen uitdrukken.

Men heeft ook vastgelegd dat de taalgroepen in het parlement, om te voorkomen dat de ene groep de andere groep gaat overstemmen, introduceren we een alarmbelprocedure, als een bepaald deel te veel benadeeld wordt, dan kan een van die taalgroepen aan de bel trekken. De procedure is dus bedoeld om die taalgroepen tegen elkaar te beschermen.

In 1980 heeft men de volgende stap gezet. We gaan die gemeenschappen die eerst alleen taalgroepen waren in het parlement, die gaan we zelfstandigheid geven. De cultuurgemeenschappen krijgen een eigen volksvertegenwoordiging, een raad. Er kwamen eigen wetgevende lichamen, zowel een raad als een regering, voor de Vlaamse en Franse gemeenschap.

Hetzelfde deed men voor het al bestaande Vlaamse gewest en het Waalse gewest. Naast de federale overheid kwamen 4 entiteiten: Franse en Nederlandse gemeenschap (over taalaangelegenheden) en Vlaamse en Waalse gewest (over plaatselijke aangelegenheden).

In het Oosten van België was een kleine club mensen die Duitstalig zijn. Zij wilden ook erkenning van hun taal. Er is dus ook een Duitse gemeenschap gekomen. Ook die Duitse gemeenschap heeft inmiddels een eigen parlement en een eigen regering. Dat betekent dus 6 entiteiten onder de federale overheid.

 

Je hebt de federale overheid. Je hebt drie gemeenschappen, genoemd naar de taal die men daar spreekt: Vlaams, Frans en Duits. Je hebt ook 3 gewesten: Vlaams, Frans en Brussel.

Men ging een arbitrage hof instellen, daar kon men heen als er ruzie was over de vraag wie er bevoegd was.

Elk van de overheden is exclusief bevoegd. De Belgen hebben géén gedeelde bevoegdheden. Er is altijd maar één overheid bevoegd. Of het federale gezag, of één van de gewesten of één van de cultuurgemeenschappen. Maar nooit tegelijkertijd.

De parlementen of die raden die toen in het leven werden geroepen, werden niet rechtstreeks gekozen. Zij hadden dubbelmandaat, het waren parlementariërs uit het federale parlement. In 1993 is België een echte federatie geworden, want het was altijd een eenheidsstaat. België kent nu dus 7 overheden, allemaal met hun eigen parlement en eigen regering. En die parlementen worden nu allemaal rechtstreeks gekozen.

Daarenboven kent België ook nog provincies en gemeenten. Die worden aangestuurd door de gewesten.

Gewesten regelen de ruimtelijke ordening, plaatsgebonden materie. Gewesten zijn genoemd naar de naam van het grondgebied: Vlaanderen, Wallonië en Brussel.

Er zijn ook nog eens drie cultuurgemeenschappen, daarnaast want er is geen hiërarchie. Een Vlaamse, een Franse en een Duitse gemeenschap. Die regelen alle dingen die bij de persoon horen, taal, onderwijs, cultuur, sport, etc.

De Vlamingen hebben gezged, dit is onhandig. We hebben een Vlaams geweste en een Vlaamse gemeenschap en dus ook twee parlementen en twee regeringen. De Vlamingen wilde alles in elkaar schuiven. Er is in België nu dus één Vlaams parlement dat zowel de gewestbevoegdheden en de gemeenschapsbevoegdheden uitoefenen. Idemdito voor de regering.

Het Vlaamse geweest gaat alleen over het grondgebied van Vlaanderen. Maar er zijn Vlamingen in Brussel en die mogen niet meestemmen voor het Vlaamse gewest. Het Vlaamse gewest heeft een parlement dat bestaat uit 118 leden. Maar als het gaat om gemeenschapszaken, dan moeten nog 6 Nederlandstalige parlementariërs uit Brussel worden toegevoegd.

Aan de Franse kant is dit niet gebeurt, daar is nog steeds een parlement van het Waalse gewest. Er is dus ook nog een parlement van de Franse gemeenschap. Dat parlement kent 94 leden, 75 daarvan zijn parlementariërs van het gewest en 19 uit Brussel. Als moet worden besloten over gewest zaken dan doen die 75 dat, gaat het om gemeenschapszaken, dan moet Brussel erbij betrokken worden. Dit komt dus omdat Brussel wel een apart gewest is, maar wat betreft de gemeenschappen is opgesplitst.

Dan is er nog het parlement van het Brussels gewest. De meerderheid bestaat uit Fransen.

Dan is er nog een parlement van de Duitse gemeenschap.

Je moet kunnen verklaren waarom Brusselaars zich over gemeenschapszaken moeten opsplitsen. Ze beslissen dus over hun eigen grondgebied (gewest) maar als het gaat over taalzaken, dan moeten ze meedoen met het parlement van de betreffende gemeenschap.

De grondwet zegt in art. 35 (belangrijke bepaling) dat het uiteindelijk de bedoeling is dat de federale overheid slechts bevoegd is wanneer de wet bevoegdheden toekent en dat de overige dingen aan de gewesten en de gemeenschappen toekomt. Dit geldt nog niet. Nu is het nog zo dat de wet regelt wat de gewesten en de gemeenschappen regelen. Maar ze willen dus naar het Duitse systeem. Nu zijn dus de bevoegdheden voor de gewesten en gemeenschappen geregeld en de rest is voor de federale overheid, maar ze willen dit in de toekomst andersom gaan regelen.

De kabinetsformatie gaat altijd over de vraag of zij aan dit proces verder handen en voeten kunnen geven.

Dit was de staatsvorm.

Regeringsstelsel

België is een constitutionele monarchie met parlementair stelsel. Daar is niet zoveel aan veranderd sinds 1831. Maar is wel beïnvloed door de taalstrijd.

Constitutioneel: grondwet. Art. 33 zegt, alle macht gaat uit van de natie. Dus niet het volk, maar de natie, alsof het een eenheid is. Ze bedoelen, de macht gaat uit van het volk in de loop der geschiedenis. De grondwet kan worden gewijzigd. Ze kennen nog een grondwetgevende vergadering. Wij kennen een grondwetsherziening in twee lezingen. Dat is in België ook zo, maar ze hebben echt nog een grondwetgevende vergadering. In de eerste lezing mag het parlement alleen de bepalingen aanwijzen die mogen worden gewijzigd. Dan komt er een nieuw parlement, en die brengt de wijzigingen aan. Er geldt een 2/3e meerderheid.

Naast de constitutie zijn er wetten ter uitvoer van de grondwet, organieke wetten. Die moeten allemaal worden aangenomen met een procedure die zwaarder is dan een grondwetswijziging. Die moet worden aangenomen met een meerderheid die in art. 4 van de Grondwet is omschreven. Die meerderheid betekent dat zo’n wet kan worden aangenomen als elke taalgroep in meerderheid voor zo’n wijziging is. Samen moet dat dan, in beide taalgroepen, 2/3e meerderheid opleveren. Dus een meerderheid in elke taalgroep en een 2/3e meerderheid in totaal. Dat is dus meer dan bij een grondwetswijziging want daar geldt de vereiste meerderheid in elke taalgroep niet. De taalgroepen kunnen elkaar dus niet overstemmen.

Wat is het monarchale? Er is een erfelijke monarchie. De Vlamingen hebben niet zoveel met de koning want de koning drukt zich in het Frans uit. In België heet de koning niet Koning van België, maar Koning der Belgen. De Grondwet zegt dat de koning de uitvoerende macht heeft, maar dat hij dat doet onder ministeriële verantwoordelijkheid. Formeel is hij geen onderdeel van de regering. In NL wel. In België moet de nieuwe koning eerst de eed afleggen in het parlement en dan is hij pas koning. Dit volgt uit, ‘de macht gaat uit van de natie’, dit gaat via de volksvertegenwoordiging. Die geeft dus de macht aan de koning. Ook de nieuwe Belgische regering moet om het vertrouwen vragen van het parlement. Het parlement geeft dus als het ware de macht aan de nieuwe ministers. Dat is logisch vanuit volkssoevereiniteit. De ministers krijgen dus niet hun macht van de koning, maar van het parlement. Dit heet investituur: de macht geven.

De regering op het federale niveau bestaat uit maximaal 15 ministers.

De kamer van volksvertegenwoordigers ziet net zo uit als onze tweede kamer: 150 leden op basis van evenredige vertegenwoordiging. België heeft net een grondwetswijziging gehad! De meeste van de overgangsbepalingen gelden niet meer, je kunt dus de gewone tekst gebruiken. Behalve bij art. 15, daar geldt de overgangsbepaling nog wel.

Nederlandstaligen kunnen alleen op Nederlandstalige partijen stemmen en voor de Fransen hetzelfde. Er zijn dus dubbel zoveel partijen, één voor elke taal. Bij het vormen van een kabinet moet men dus niet alleen tussen de stromingen tot overeenstemming komen, maar ook tussen de talen. Daarom is de kabinetsformatie zo moeilijk.

Het parlement bestaat uit het senaat en de kamer van volksvertegenwoordigers. Art. 67 bepaalt hoe de senaat in mekaar zit. Men heeft gezegd, het senaat moet de vertegenwoordiging zijn van de delen. Er zijn twee typen senatoren, senatoren die aangewezen zijn door de parlementen van de gemeenschapen en de gewesten en senatoren die gekozen worden door de aangewezen senatoren.

Het senaat is een overlegorgaan van de onderliggende parlementen. Ook in de senaat zijn taalgroepen. Er zijn meer Nederlandstaligen dan Franstaligen.

Art. 36: de wetgever is de koning en beide kamers! Maar dat is in de praktijk niet zo. Dat is alleen zo in de situaties die genoemd worden onder artikel 77. Daar staat een rijtje met wetten die tot stand komen met behulp van beide kamers, daar zijn ze gelijkelijk bevoegd. Die wetten kunnen dus door de Senaat worden tegen gehouden.

Art. 74: in afwijking van art. 36 wordt de federale wetgevende macht uitgeoefend door de kamer van volksvertegenwoordigers en de koning.

Er zijn dus drie methoden van wetgeving: (1) beide kamers gelijkelijk bevoegd met amendementsrecht en verwerpingsrecht, (2) de kamer beslist en de senaat mag er wel naar kijken en eventueel amenderen maar het laatste woord ligt bij de kamer en (3) in alle andere gevallen beslist de kamer van volksvertegenwoordigers.

Werking van parlementair stelsel

Deze is op zich vergelijkbaar met die van NL. De Belgen kennen naast investituur (vertrouwen vragen) ook een constructieve motie van wantrouwen, net als in Duitsland. Als in België een parlementaire meerderheid voornemens is om de regering weg te sturen, dan zal men in de plaats daarvan een nieuwe eerste minister moeten aandragen. Dus als men een motie van wantrouwen indient, dan moet daarbij vermeld worden wie de nieuwe eerste minister wordt. Dit komt nooit voor! Ze hebben het opgenomen omdat ze meer stabiliteit willen. De regeringen vallen om de haverklap, maar niet om deze reden, omdat er in de regering intern zelf conflicten zijn of als er verkiezingen zijn. Op de dag van de verkiezingen biedt de regering het ontslag aan, aan de koning. Bij ons werken (in)formateurs voor de tweede kamer, in België werken ze nog voor de koning.

De hele regeling van het vertrouwen vind je in art. 96 van de Belgische grondwet.

De keerzijde van art. 96 is art. 46, dat is het ontbindingsrecht. De koning heeft het recht de kamer van volksvertegenwoordigers te ontbinden als zij een motie van vertrouwen niet aanneemt en er niet in slaagt een nieuw eerste minister aan te wijzen. Dit is een impasse situatie en alleen dan kan de koning ontbinden. En dus niet in geval van een conflict,dan moet de regering weg.

TERUGKIJKEN 12:35.

Om dit stelsel te volmaken hebben de Belgen een arbitrage hof in het leven geroepen om te beslissen over de vraag welke van de overheden bevoegd was. De bevoegdheden van het hof heeft men nu uitgebreid en is nu een volwaardige constitutionele rechter geworden a la het hof in Duitsland. Het heet nu dan ook het grondwettelijk hof. Het kan door alle partijen worden benaderd om een uitspraak te vragen over de verenigbaarheid met de grondwet.

Ze kennen ook nog een prejudiciële procedure; rechter kan in een procedure aan het hof vragen of een wet of decreet in overeenstemming is met de grondwet.

Het past bij een federatie dat je zo’n rechter hebt. 

 

Hoorcollege B4: EU

TERUGKIJKEN eerste 10 minuten!

De Staten-Generaal van het Koninkrijk nemen wel beslissingen die invloed hebben op de burgers van de overzeese gebieden maar zij hebben geen invloed op de samenstelling van die S-G want ze hebben geen kiesrecht. Dit heet het democratisch deficit.

B, ES en S hebben wel kiesrecht voor de Tweede Kamer. Maar ze hebben geen idee waar ze voor stemmen want ze kennen de partijen helemaal niet.

De Eerste Kamer is een groter probleem. Die worden gekozen door de Provinciale Staten. Maar Bonaire, Sint Eustatius en Saba kennen geen provinciale staten. Je zou kunnen zeggen, je laat de eilandsraden (gemeenteraden) meekiezen. Maar voor de gemeenteraden mogen ook Niet-Nederlanders stemmen. Dus dat geldt op B, SE en S ook: gelijkheid. Maar dan hebben Niet-Nederlanders invloed op het parlement en dat mag niet. Daarom is er bewust voor gekozen dat Niet-Nederlanders geen stemrecht hebben voor Provinciale Staten. En als op B, SE, S Niet-Nederlanders invloed hebben op het nationaal parlement en de Niet-Nederlanders in andere delen van het Koninkrijk niet, dan is dat weer ongelijkheid. Maar als je de gemeenteraden op B, SE en S niet laat meekiezen voor de Eerste Kamer heb je ook ongelijkheid. Dit probleem is nog niet opgelost.

Waarom bestaat dit verschil tussen B, ES en S enerzijds en C, SM en A anderzijds? B, ES en S zijn onderdeel van Nederland, en C, SM en A zijn onafhankelijke staten en behoren niet tot Nederland, maar slechts tot het Koninkrijk.

De Europese Unie

Waar komt de EU vandaan? Europese eenwording is een oude droom, het zit in het DNA van de Europeaan want we zijn allemaal op de één of andere manier uit het Romeinse Rijk voortgekomen. Napoleon heeft het geprobeerd, hij wilde een Europese federatie. Maar eigenlijk heeft hij alleen maar veroverd. Ook Hitler heeft gepleit voor integratie, eenheid. Na WO II zijn de twee paradoxen samengekomen: de onverwoestbaarheid van de natie staat, Europa is niet te verenigen, het valt altijd weer uit elkaar, niemand kan de macht over de anderen krijgen, ook niet met geweld. Aan de andere kant is het voortbestaan van die nationale staat zijn eigen grootste bedreiging. Als we de vrede willen bewaren en we de natie staat niet ten prooi aan zich zelf willen laten vallen, dan moeten we het indammen. Het bijzondere is dat de natie staten dat zelf hebben gedaan!

De Fransen hebben bedacht, misschien moeten we die Europese integratie vredig aanpakken, in plaats van met geweld. Waar beginnen we? We beginnen met die industrietak waarmee je oorlog voert: kolen en staal. De industrie waar je tanks en kanonnen mee makt. Die industrie leggen we onder supranationaal gezag, een autoriteit die ervoor zorgt dat de landen niet meer zelf kunnen beslissen waar hun kolen en staal voor worden gebruikt: EGKS. De Fransen hebben andere landen uitgenodigd om daaraan mee te doen, de Benelux landen en Italië wilden meedoen, dat leidde tot de EGKS. Het bijzondere is dat er werd meteen gezegd, wij zijn supranationaal: we krijgen eigen organen die onafhankelijk van de organen van de lidstaten kunnen opereren.

Dit was succesvol, zo succesvol dat de droom van een federaal Europa weer opkwam. Een Europese defensie en Europese politieke gemeenschap. Politieke gemeenschap is niks geworden en later is ook de Europese defensie gemeenschap is gesneuveld. Toen zijn ze teruggekeerd naar de stap voor stap vredige benadering. Zo kwamen EEG en EURATOM. De EEG moest een interne markt tot stand brengen. Hoe nauwer de economieën verweven zijn, hoe onwaarschijnlijker het is dat ze ooit nog oorlog tegen elkaar gaan voeren. Bovendien heeft het schaalvoordelen, dit heeft de welvaart vergroot. De EEG, EURATOM en EGKS hadden aanvankelijk dezelfde 6 leden, maar later zijn ze hun organen gaan delen en kwamen er steeds meer leden bij. Je kon geen lid worden zonder ook lid te worden van de ander. De EU telt nu 28 leden.

Hoe groter het wordt, hoe meer er intern moet worden aangepast. De structuur, de organen zijn nooit aangepast. Maar de besluitvormingsprocedures zijn wel veranderd. Hoe meer landen toetraden, hoe lastiger het was om met unanimiteit te beslissen. Sinds 1986 wordt er gewoonlijk met een meerderheid gestemd, vaak een gekwalificeerde meerderheid. Landen kunnen dus overstemd worden. Je kunt dus gebonden worden aan besluiten waar je het zelf niet mee eens bent.

Daarnaast kreeg het Europees Parlement steeds meer bevoegdheden. Aanvankelijk bestond het uit leden van de nationale parlement, sinds 1979 worden de leden rechtstreeks gekozen door de burgers van de staten die lid zijn. Dit bestaat nergens anders in de wereld! Logischerwijs is dat gekozen parlement op zoek gegaan naar bevoegdheden. Ze hebben nog steeds niet evenveel bevoegdheden als nationale parlementen, maar de bevoegdheden zijn veel gegroeid. De EU is dus democratischer geworden.

De structuur is wel veranderd in die zin dat we geen drie gemeenschappen meer kennen, er is één EU!

Ook de EU kent een democratisch deficit: de EU heeft een parlement waar iedereen voor mag stemmen, maar het heeft te weinig bevoegdheden. De laatste jaren is dit deficit grotendeels opgelost want het parlement heeft steeds meer bevoegdheden gekregen. Dit is dus een ander democratisch deficit dan wij kennen in het Koninkrijk: het parlement is omhangen met allerlei bevoegdheden, maar niet iedereen in het Koninkrijk mag stemmen.

Hoe ziet de structuur van de EU eruit? Die lijkt in een aantal opzichten op die van de nationale staat, maar er zijn ook verschillen. Een daadwerkelijke scheiding der machten is er niet, maar er zijn wel sporen van. Rechtspraak is wel daadwerkelijk onafhankelijk. Maar wetgeving is wat mistig. Het parlement en de Raad maken samen wetgeving. De Raad (van ministers) bestaat uit nationale ministers, het onderwerp bepaalt welke ministers zitting nemen. Ze vertegenwoordigen de belangen van de deelstaat. De Raad schept recht, hij maakt de verordeningen en de richtlijnen. Dat doet ie samen met het parlement. Je hebt dus een orgaan waar ministers inzitten en samen met een andere club maken ze wetgeving. Waar lijkt dit op? Duitsland. De Raad van Europa lijkt op de Bondsraad. Dat is niet toevallig want toen de EU van start ging, was Duitsland de enige federatie. In het Parlement is er nooit veel voor geregeld, zij beslissen altijd met meerderheid, gewoon de helft + 1. In de Raad van Ministers is ontzettend gesleuteld aan de beslisprocedure. Aanvankelijk was het met unanimiteit, maar nu niet meer. Er wordt beslist met gekwalificeerde meerderheid maar wat die meerderheid inhoudt is vaak veranderd. Nu kennen ze een systeem waarbij het stemgewicht van een land in de raad wordt bepaald door het aantal inwoners van een lidstaat. Stemmen van een lidstaat is een blokstem, ook dit lijkt weer op het Duitse systeem. Het voornaamste verschil is nog dat de Duitse bondsraad minder belangrijk is dan de Bondsdag, in Europa was de Raad van Ministers altijd belangrijker dan het EP, geleidelijk aan is het EP belangrijker geworden, maar het zwaartepunt ligt nog steeds bij de Raad . Europa is dus Duitsland maar dan met een bondsraad en niet een bondsdag die het belangrijkste is.

Dan is er nog de Europese Commissie. De EC behartigen het algemeen belang, ze zijn onafhankelijk van de lidstaten. Wat doe de EC? Ze hebben de uitvoerende macht, ze besturen. Je kunt ze dus een beetje vergelijken met een soort van regering van Europa. De Commissarissen zijn dan soort van ministers en de voorzitter een soort van minister-president.

Is er een parlementair stelsel? Zijn de commissarissen afhankelijk van het vertrouwen van het parlement? Ze moeten wel verantwoording afleggen. Het parlement kan ook de commissie naar huis sturen, maar slechts in zijn geheel. Welk land kent dit ook? Duitsland. Er kan dus geen individuele commissaris naar huis worden gestuurd. De Duitsers kennen een constructieve motie van wantrouwen, je moet een nieuwe bondskanselier aanwijzen. Europa kent dat niet, maar je hebt wel een 2/3e meerderheid nodig. Maar de EC kan het EP niet ontbinden. Het soort van parlementaire stelsel werkt dus slechts één kant op!

Moet de EC voordat hij aan de slag kan door het EP goedgekeurd worden? Ja dat is zo! Feitelijk moeten de Euro Commissarissen de goedkeuring van het EP hebben. Voor de voorzitter geldt het expliciet, hij wordt voorgedragen door een ander orgaan, maar hij moet goedgekeurd worden door het EP. Dit is wederom hetzelfde als in Duitsland: bondskanselier wordt gekozen door de bondsdag. In Europa wordt de voorzitter weliswaar niet gekozen, maar het EP moet wel haar goedkeuring verlenen.

Er is dus een soort van politieke relatie tussen de EC en de EP. Maar alleen de EC heeft het initiatiefrecht van wetgeving. In de meeste landen komen de meeste wetsvoorstellen ook van de regering, maar in Europa mogen ze zelfs alleen van de EC (soort regering) komen. Het Parlement en de Raad mogen dus geen initiatiefwetsvoorstellen doen.

Europa heeft ook een rechterlijke macht: Hof van Justitie van de Europese Unie. Daar zit ook een gerecht onder: gerecht van eerste aanleg. Inmiddels heb je ook gespecialiseerde gerechten. Europa heeft inmiddels ook een rechterlijke structuur. Elke lidstaat benoemd een rechter in het Hof en in het Gerecht.

Het enige waarin Europa uitdrukkelijk in verschild, vergeleken met nationale staten, is dat er in Europa nog een orgaan is dat geen nationaal pendant heeft. Er is nog de Europese Raad, daarin zitten de staatshoofden en regeringsleiders. Dat is ook een soort uitvoerende macht. Het is aanvankelijk informeel bij elkaar gekomen en heeft geleidelijk aan een positie in de verdragen gekregen. Het heeft een aantal belangrijke bevoegdheden. Zo dragen ze de voorzitter van de EC voor. De Raad stelt ook de algemene kaders vast waarbinnen de EU politiek functioneert. Het is het algemene richtingstellende orgaan van de Unie. In die zin is het ook een soort regering, naast de EC. Deze Raad heeft ook een permanente voorzitter. Langs dit orgaan oefenen de lidstaten hun macht uit in Europa. Dit is de club waar de knopen doorgehakt worden, als we er ergens niet uitkomen, dan beslissen zij: zij nemen de grote Europese politieke beslissen, ze zetten de algemene beleidslijnen vast. Ze nemen geen algemeen verbindende besluiten of iets dergelijk maar ze bepalen waar het heen moet met Europa. Hun besluiten is bindend, het is niet algemeen verbindend, maar het bindt wel de lidstaten en de organen van de Unie. Waar het in zekere zin nog het meeste op lijkt is misschien de hele oude Duitse Bondsraad. Het is eigenlijk een typisch confederaal element in Europa.

Het grote vraagstuk in Europa is, wat is de EU eigenlijk? Op de grondslagen is evident dat EU een volkenrechtelijke organisatie is. Het is geen staat. Maar het heeft een parlement, het neemt besluiten die rechtstreeks doorwerken in de rechtsorde van de lidstaten, etc. Dat is erg bijzonder. Het meest bijzondere voor een volkenrechtelijke organisatie is de status die het recht van de Unie heeft in die lidstaten. In beginsel geldt in het volkenrecht dat een staat zelf beslist welke volkenrechtelijke verplichtingen hij aangaat. Staten beslissen zelf of ze een verdrag sluiten of niet, pas als het is gesloten en ondertekend dan gaat het hun binden. Maar ze beslissen zelf op welke manier ze de verplichtingen nakomen. En ze beslissen zelf op welke manier ze het verdrag laten doorwerken. Vanaf het begin af aan is het in het Europese recht anders geweest. Europa maakt twee soorten normen: verordeningen & richtlijnen. Dat zijn de twee algemeen verbindende voorschriften die de EU maakt. Voor richtlijnen geldt dat die verbindend zijn ten aanzien van het resultaat. Ze moeten omgezet worden naar nationaal recht. Nederland moet van een richtlijn een Nederlandse wet maken.

Daarnaast zijn er verordeningen. Het verdrag zelf zegt dat die rechtstreeks verbindend zijn, zowel voor de staten als voor de onderdanen. Ze behoren zonder omzetting direct tot de nationale rechtsorde van de lidstaten, en dat zegt het verdrag zelf! Voor verordeningen gaan de lidstaten er dus niet zelf over hoe de verordeningen doorwerken in hun rechtsorde.

In Van Gend en Loos en Costa/ENEL heeft het Hof principiële uitspraken gedaan over de status van Europees recht. Van Gend en Loos: de verdragen binden niet alleen de lidstaten, maar ook de burgers. In die zin maakt het Europese recht dus deel uit van het recht van de lidstaten, het zit daar gewoon in. Dus kunnen particulieren een beroep doen op normen die zich daarvoor lenen. Het gaat om beroep voor de nationale rechters.

In Costa/ENEL wordt een consequentie getrokken uit het feit dat het Europese recht deel uitmaakt van het nationale recht. Costa was advocaat, hij weiger zijn stroomrekening te betalen. De Italiaanse elektriciteitsbedrijven waren genationaliseerd. Hij had al een procedure gevoerd tot aan het Italiaanse constitutionele hof. Zij zeiden, de wet is later dan het verdrag dus de wet gaat voor. Kan dat? Nee. HvJ: later nationaal recht kan nooit tegengeworpen worden aan volkenrechtelijke verplichtingen. EU recht behoort dus tot de nationale rechtsorde, maar heeft daarin ook voorrang.

TERUGKIJKEN 12:23.

Simmenthal: het heeft voorrang op al het nationale recht, dus ook op de nationale constitutionele regeling.

Naarmate het Europese recht een steeds brede strekking kreeg, kwam de vraag op, is het Europese Recht eigenlijk gebonden aan grondrechten? Als de organen normen scheppen, gelden er dan ook fundamentele rechtsbeginselen en zo ja, welke dan? Een Duitse rechter stelde hierover een prejudiciële vraag. In mijn land zijn de grondrechten belangrijk, de Duitse wetgever is gebonden aan de grondrechten. Het kan toch niet zo zijn dat dat op Europees niveau niet zo is?

HvJ: er zijn in het Europese recht rechtsbeginselen die een grondrechtelijk karakter hebben. Het Europese recht is niet gebonden aan de grondrechten van de lidstaten, maar de grondrechten van die lidstaten vormen wel een soort gemeenschappelijke constitutionele traditie. TERUGKIJKEN 12:28.

Solange I uitspraak Duitsland: niets gaat in Duitsland boven de grondwet en haar grondrechten. Als er Europees recht in strijd komt met onze grondrechten dan worden die buiten toepassing gelaten.

Solange II: Europa past een mensenrechten standaard toe die op zich goed lijkt op wat we hier in Duitsland doen. Dus zolang Europa zo doorgaat zullen wij niet toetsen aan Duits grondrecht. Als je beweert dat EU-recht in strijd is met Duitse grondrechten, dan moet je dat bewijzen.

Maar bij het verdrag van Maastricht in 1992 veranderde de situatie. Duitsland zei, het Europees Parlement krijgt zoveel bevoegdheden dat het Duitse Parlement uitgehold dreigt te worden. Als Europa zoveel bevoegdheden krijgt dat je niet langer kunt zeggen dat al het recht van het volk uitgaat, is dat niet in strijd met de grondwet? Het Duitse volk is soeverein maar dat fundament werd volgens de Duitsers bedreigd. In de Maastrichturteill arrest maakt Duitsland gehakt van de Costa/ENEL redenering, wat het HvJ beweerd, kan niet waar zijn. Duitsland is een staat en kanbevoegdheden overdragen, de Duitse organen mogen niet in strijd handelen met de grondwet en ook als ze verdragen sluiten mogen ze niet in strijd handelen met de grondwet. Duitsland kan geen bevoegdheden aan Europese organen geven die volgens de grondwet niet bestaan of niet weggeven kunnen worden. Niemand kan meer overdragen dan hij zelf heeft. Een Europees orgaan kan dus geen bevoegdheden van Duitsland hebben gekregen die in strijd zijn met de Duitse grondwet. Ook het HvJ dus niet want die baseert haart bevoegdheden op het verdrag. Die bevoegdheid kan er dus nooit in bestaan dat in strijd met de Duitse grondwet iets uitgelegd wordt. Het HvJ kan dus niet zeggen dat het verdrag hoger is dan de Duitse grondwet, die bevoegdheid is nooit overgedragen en in Duitsland bestaat überhaupt de bevoegdheid niet om de grondwet opzij te zetten. Volgens het HvJ is de EU een nieuwe rechtsorde dat voorrang heeft, zelfs op de grondwet, volgens Duitsland is dat onmogelijk. Als een Europees orgaan een besluit neemt dat volgens ons in strijd is met de Duitse grondwet, dan is dat besluit in Duitsland onverbindend. Wat was de consequentie hiervan? Die viel heel erg mee, eigenlijk hebben ze gezegd: we agree to disagree.

Ook vanuit Tsjechië ontstond de discussie over strijd van het EU-recht met de nationale grondwet.

Er zijn verschillende landen die de redenering in Costa/ENEL aan de orde stellen. We weten eigenlijk niet zo goed wat de grondslag is van het EU-recht, of dat nou het verdrag zelf is of de rechtsorde van de lidstaten. Dat maakt het sui generis, het is een eigen soort.

 

Hoorcollege B5: Het Nederlandse staatsrecht vergeleken – staatsrechtelijke vernieuwing

Het probleem dat men in Nederland altijd heeft ervaren is dat de mogelijkheid van de burger om de regering/het regeringsbeleid te beïnvloeden te klein is. En het gaat om de relatie tussen kiezer en gekozene en kiezer en bestuur. Daar zijn de voorstellen van staatsrechtelijke vernieuwing eigenlijk altijd gericht op geweest.

Als het gaat om de relatie tussen kiezer en gekozene zou je het kiesstelsel kunnen aanpassen. Ons stelsel van evenredige vertegenwoordiging heeft veel voordelen: iedereen krijgt zijn deel. Het nadeel van ons lijstenstelsel is dat je die personen vaak niet kent. Dat is het voordeel van het districtenstelsel. Daar kun je tegen iemand zeggen, wil je die belangen vertegenwoordigen. Een ander nadeel van evenredige vertegenwoordiging is dat als we eenmaal gekozen hebben dan is er zoveel verbrokkeling dat het lastig is om te regeren, om een coalitie te vormen. TERUGKIJKEN 11:09. Op de coalitie heb je geen invloed als kiezer. Bij een districtenstelsel wint er één blok: er is een directe relatie tussen kiezer, gekozene en de macht. De keerzijde van het districtenstelsel is dat het een oneerlijk stelsel is. Veel kiezers voelen zich niet vertegenwoordigt.

Je kunt beide systemen combineren, dat doet Duitsland. Bijvoorbeeld de zetels bepalen door evenredige vertegenwoordiging maar de vraag wie er op die zetels gaat zitten dat doe je aan de hand van wie er in de districten is gekozen. Maar dan moet je wel genoeg districten hebben. Er is wel eens voorgesteld NL dan onder te verdelen in 5 districten, maar dat is natuurlijk veel te weinig. Tot nu toe is er nooit een 2/3e meerderheid voor een wetsvoorstel geweest.

Een andere methode om de moeilijke regeringsvorming op te lossen is proberen een overzichtelijk politieke landschap te maken, bijvoorbeeld door een kiesdrempel. Dan krijg je minder politieke partijen en dan wordt het makkelijker een coalitie te vormen. Het geeft ook een stabiele regering. Dat geeft je als kiezer meer houvast, je weet van te voren als kiezer welke kant het op gaat. Partijen zeggen bijvoorbeeld, als we winnen, gaan we niet samenwerken met die en die partij. Er is dan een directe relatie tussen de verkiezingsuitslag en regeringsvorming.

Een ander lastig punt is, van wie is de zetel eigenlijk? Op de lijst kun je ook een persoon aankruizen. Maar als die persoon de zetel eenmaal heeft, dan komt hij dus binnen op de ticket van de partij (lijstenstelsel) maar volgens het staatsrecht is de zetel van de parlementariër. Bij een conflict kan hij dus niet uit de kamer worden gezet, wel uit de fractie maar niet uit de kamer want de zetel is persoonsgebonden. Dit is het leerstuk van het vrije mandaat. Dan kun je de rare situatie krijgen dat mensen hun eigen weg gaan, zoals die twee mannen van de PVV. Bij het districtenstelsel is het logischs dat je zegt, dit is mijn zetel, want je bent in het district gekozen.

Dit ging over de relatie tussen de kiezer en de gekozene. Nog belangrijker is de relatie tussen de kiezer en het beleid dat gevoerd wordt. Dat kun je oplossen door te zeggen, wij gaan zelf bestuurders kiezen. Maar dat kennen wij niet. Wij kiezen onze volksvertegenwoordigers, maar niet onze bestuurders. Er zijn wel landen waar het wel gebeurt, zoals in een presidentieel stelsel.

Wij kiezen onze volksvertegenwoordiging en op basis van de verhoudingen in die volksvertegenwoordiging wordt bepaald wie gaat besturen.

Er is voorgesteld de minister-president rechtstreeks te gaan kiezen, maar dat voorstel heeft het niet gehaald. Voordelen: je bent van het rare spel van kabinetsformatie af. De gekozen m-p kan zijn ministers gaan benoemen, net zoals in VK. Maar die minister sen m-p moet we het vertrouwen hebben van de kamer. Dan krijg je het probleem van dubbele legitimatie: de kamer en de bestuur zijn dan democratisch gekozen. Dan krijg je net als in Frankrijk het probleem van ‘cohabitation’. Wie is dan de baas? Wie mag zeggen, ik beroep mij op de sten van het volk? Kun je een vertrouwensregel nog wel hanteren? De vraag is of het bij ons gaat werken, want we kennen geen districtenstelsel. We moeten altijd een coalitie vormen. Een gekozen m-p, dat zou hem ook veel machtiger maken (eigen ministers kiezen) zou niet veel oplossen want wij kennen vertrouwensregel. Het zou kunnen leiden tot constant nieuwe verkiezingen.

Een alternatief is een gekozen formateur. Dat is raar want onze grondwet kent geen formateur. Die formateur zou de mogelijkheid hebben een kabinet te vormen. Dan ga je een adviseur kiezen. We kiezen niemand in NL, maar we zouden dan wel een adviseur kiezen, dat is gek. Maar het zou wel de druk er wat vanaf kunnen nemen: TERUGKIJKEN 11:21. Voorstel heeft het niet gehaald.

Er is ook de mogelijkheid van de gekozen burgermeester. Dat is gebaseerd op hetzelfde principe. Onze grondwet zegt, de burgermester wordt bij Koninklijk Besluit benoemd. Tegelijkertijd hebben we in de gemeentewet vastgelegd dat de gemeenteraad bepaalt wie de burgemeester wordt. De regering drukt er alleen een stempel op. Eigenlijk kiest dus de raad, maar dat kunnen we niet formaliseren want de grondwet zegt dat het anders gaat. Er is een voorstel geweest om de burgemeester rechtstreeks te kiezen. Maar je hebt weer het probleem van dubbele legitimatie. De burgemeester is dan rechtstreeks gekozen en de raad ook, wat als zij dan in conflict zijn? Je lost een democratisch probleem op maar je creëert er ook een.

In Frankrijk hebben ze districtenstelsel. Als er wordt gekozen voor de gemeenteraad en die partij haalt meer dan 50% van de stemmen dan krijg die partij ook daadwerkelijk 50% van de stemmen. De andere helft wordt verdeeld volgens evenredige vertegenwoordiging. Je weet dus ook dat de leider van de partij die 50% van de stemmen krijgt, burgemeester wordt want de raad kiest de burgemeester en de grootste partij stemt natuurlijk voor hun eigen leider. Zo heb je dus een soort door het volk gekozen burgemeester, eigenlijk kiest de raad maar je weet wel wie het wordt.

Het ging tot nu steeds tussen kiezer en persoon (bestuurder). Het meest ingrijpend is invloed van de kiezer op het beleid, dat kan door middel van een referendum. Dat is de invoer van directe democratie: plebiscitaire democratie. Je heeft het volk invloed op het beleid zelf, niet op de personen die het beleid maken/uitvoeren maar op het beleid zelf.

Voorstel: facultatief collectief referendum. Facultatief: initiatief moet van het volk uitgaan. Het moest gaan om een wet, een wet die is aangenomen. Je hebt dus de procedure van besluitvorming gevolgd en het eindproduct leg je voor aan het volk. Ook dit heeft het niet gehaald.

De tijdelijk referendum wet maakte het mogelijk een referendum te houden op nationaal niveau, maar niet collectief. Het kan niet wetgeving terughalen, maar het kon slechts raadplegen, adviseren. Een beslissend referendum kennen wij nog steeds niet. Het referendum blijft op de agenda staan.

Het zou een essentiële inbreuk zijn op ons vertegenwoordigend systeem. Wij kiezen de personen die ons vertegenwoordigen maar door middel van het referendum ontkracht je eigenlijk hun (..) Je kunt bij het referendum zeggen, ik ben het niet eens met mijn eigen volksvertegenwoordiging.

Dan heb je nog het burgerinitiatief: burgers kunnen iets op de agenda plaatsen, tegen de kamer zeggen, wij willen dat jullie hierover gaan vergaderen. Het is slechts een middel voor belangengroep, een individuele burger kan geen burgerinitiatief starten.

TERUGKIJKEN 11:32.

Wat ook zou kunnen is het ontbindingsrecht gebruiken als een referendum. Een conflictontbinding is een soort referendum. Er is een conflict tussen de kamer en de regering, dat gaat over een materieel punt. Er wordt een motie van wantrouwen aangenomen tegen het kabinet. In die situatie zou een ontbinding gegolden hebben als een referendum, dan laat het volk zich uit over dat specifieke probleem. Het probleem bij ons is dat de verkiezingsuitslagen versnipperd zijn, je kunt dus niet meteen zien wat het volk er van vind.

Er zijn ook problemen bij het functioneren van het regeringsstelsel. Het is aan kritiek onderheven. Dat heeft te maken met de betrokken organen: de regering aan de ene kant en aan de andere kant de staten-generaal.

Bij het probleem bij de regering is de vraag wat is de positie van de regering ? de koning maakt deel uit van de regering, dat is uniek. Alles moet eigenlijk in samenspraak met de koning. men heeft voorgesteld om de koning uit de regering te halen, dat is niet gelukt. Men heeft wel gezegd, we gaan de macht va de koning wel nog verder beperken. De koning mag zich niet meer bemoeien met de kabinetsformatie het gaat om zijn ministers, maar hij heeft er niets over te zeggen. Niet eens procedureel meer, want de kamer wijst zelf formateurs en informateurs aan. De koning heeft dus niets meer te zeggen over de regeringsformatie. Formateur werkte vroeger voor de koning, nu dus voor de kamer. De kamer maakt zich het middelpunt van de gezagsuitoefening en heeft dat in hun reglement vastgelegd. In Frankrijk kennen ze toetsing van die reglementen aan de grondwet, dat zou een probleem op kunnen leveren. Maargoed, wij kennen die toetsing niet.

TERUGKIJKEN 11:40. Dualisme en monisme.

Aan de kant van de kamers is het probleem het bestaan van een tweekamerstelsel. Dat ligt onder vuur. Dat is vreemd want onze Eerste Kamer is anders dan andere Senaten. Niet zozeer in de wijze van verkiezingen, maar uitzonderlijk is dat bij ons de Eerste Kamer, die moet alle wetsvoorstellen behandelen. Een wetsvoorstel kan niet alleen door de Tweede Kamer woorden aangenomen. Dat is uniek want dat is bij alle andere wetsystemen niet zo. Andere systemen kennen het fenomeen dat het Senaat altijd mag amenderen, maar dat mag in NL juist weer niet. De Eerste Kamer moet ze dus wel behandelen, maar mag ze niet wijzigen. Ze moeten dus altijd kiezen tussen aanvaarden of verwerpen.

Men heeft gezegd, kun je het laatste woord niet aan de tweede kamer geven. Dit kennen Frankrijk en Duitsland ook. Bij ons is het er niet doorgekomen. TERUGKIJKEN 11:43.

Men heeft ook voorgesteld de eerste kamer anders samen te stellen. Dat heeft te maken met de representatie vraag. Bijvoorbeeld samenstellen in/door belangen groepen.

De vraag is ook opgeworpen, hoe groot moeten die kamers zijn? TERUGKIJKEN 12:06

De grondwetsherziening is ook opgeworpen. Daarvoor moet een 2/3e meerderheid zijn in beide kamers en er moet een nieuwe verkiezing zijn geweest van de tweede kamer. Dat betekend twee dingen: je wilt een ruime meerderheid hebben en het duurt lang voordat het voorstel erdoor komt. Wij doen nooit meer aparte verkiezingen, we laten de tweede lezing samenvallen met de reguliere verkiezingen. Een gemiddelde grondwetsherziening kost een jaar of 6 a 7. Men zegt, is dat niet overdreven? Moet dat niet anders? Het is maar hoeveel belang je hecht aan de grondwet. Maar de procedure is wel een belemmering om de grondwet te herzien.

In eerste lezing worden herzieningen vaak wel aangenomen. Na de verkiezingen zit er een andere meerderheid en die kan een andere mening hebben. Het rare is dat de kiezers niet weten dat er een grondwetsherziening ligt, wij laten ons daar bij onze stem niet door sturen.

Er zijn andere kwesties, met name met betrekking tot de staatsvorm, dat zijn grote problemen. Dat is de manier waarop Nederland is vorm gegeven. We hebben een vorm gekozen, een huis met drie verdiepingen: gemeenten, provincies en de centrale overheid. Dat kennen wij sinds 1848. Elk met gekozen raden. Maar de wereld is niet meer die van 1848. We hebben een schaalproblematiek, sommige dingen kunnen we op gemeente niveau niet meer aan en andere dingen kunnen we op centraal niveau niet meer aan. Onze grondwet zegt echter niks over die schaalproblematiek. De grondwet erkent alleen dat er gemeenten en provincies zijn. Maar de grondwet zegt niet waar we naartoe moeten, idealen. Onze grondwet stelt feiten vast, het is normatief.

Het rare van de Nederlands grondwet is dat het elke gemeenten en provincie dezelfde structuur en bevoegdheden geeft. Er is dus geen differentiatie mogelijk in onze staatsvorm. Maar de gemeenten staan wel voor verschillende problemen. De ene gemeente is een plattelandsgemeente en een andere gemeente is een stedelijke gemeente, maar ze hebben dezelfde structuur en bevoegdheden. De schaalproblematiek is wel essentieel maar we komen niet verder.

Er zijn voorstellen gedaan er iets aan te doen, maar buiten de grondwet.

Je kunt denken aan het in elkaar schuiven van bevoegdheden van de gemeenten en provincies. Autoriteiten die beide bevoegdheden kunnen uitoefenen. Dat je bijvoorbeeld een provincie Amsterdam maakt. Zo kun je dan differentiëren, daar hoef je de grondwet niet voor aan te passen. Maar het lukt niet want er is altijd iemand die zegt, ik wil mijn macht niet kwijt.

Er zijn wel deelgemeenten gemaakt. Maar dat is ook weer afgeschaft. Maar de gedachte is aardig: loketten van de gemeente maken op lager niveau.

Wat is wel geslaagd? Gemeentelijke herindeling. Die is aardig geslaagd. We hebben minder gemeenten, maar het bevoegdheden probleem los je er niet mee op. Je krijgt daardoor niet meer bevoegdheden.

Men is ook bezig geweest met een extra laag bouwen in het huis, een vierde bestuurslaag. Bijvoorbeeld regio politie. Maar ook dat is opgeheven. Want dat leidt tot een nieuwe structuur en daarmee moet je ook weer overleggen, etc.

Ook provincies samenvoegen is niet gelukt.

Er is een wet die mogelijk maakt dat gemeente een soort filiaal naast het Huis zetten. dat ze voor een bepaalde taak een eigen bestuur. Daar zitten vertegenwoordigers van verschillende steden en provincies in en zij nemen beslissingen. De gemeenteraden zijn dan ontevreden, want zij willen beslissen. Je krijgt een verantwoordingsprobleem.

Het huis is dus nog steeds hetzelfde als in 1848. Maar het huis is wel aan renovatie toe!

Een ander punt is, aan wie laat je over dat beslissingen worden genomen? Dat is de problematiek van decentralisatie. Gemeenten hebben taken gekregen die eerst bij de provincie of bij het rijk lagen. Dat is lastig want ze hebben dat nooit gedaan. Ze krijgen wel geld van het rijk. Wat eerst door de provincies werd . gemeenten zeggen, dat is niet de decentralisatie die we willen, we willen wel autonomie maar nu worden er eigenlijk dingen op ons afgeschoven door de centrale overheid. We worden loketten van de centrale overheid.

Gemeenten krijgen voor grote mate hun inkomsten van het rijk. Maar de gemeenten zeggen, autonomie heb je pas als je zelf je belastingen kan bepalen. De autonomie is heel beperkt. De gemeente mag nu alleen de belastingen hebben die in de gemeentewet staan. Er liggen voorstellen dat die bevoegdheid groter wordt. Het idee is dan dat je minder belasting betaald aan de centrale overheid.

Een grondwet die wat meer richting zou geven aan die ontwikkeling zou niet verkeerd zijn. Waar het naartoe moet, staat er niet in en dat zou wel handig zijn.

Wat ook nog steeds een constitutioneel probleem is, is onze relatie met de overzeese gebieden. Wat is het probleem? We doen net of we vier gescheiden rechtsgebieden zijn: Nederland, S-M, Curaçao, Aruba. De gedachte is geweest, ze doen het op hun eigen manier en wat we samen doen is maar heel weinig. Ze hebben inderdaad een eigen rechtstelsel maar Nederland is natuurlijk het grootst. Ondanks de verdeling is er een bemoeienis van het Koninkrijk. TERUGKIJKEN 12:21.

Voor de andere drie eilanden hebben we wel geregeld dat de Nederlandse wetgeving daar geldt.

Waarom is het probleem niet op te lossen? Elke wijziging van het Statuut vereist instemming van die eilanden.

Een groot voordeel… Voor stemrecht voor de Tweede kamer moet je Nederlander zijn. Maar..

Je zou ook zeggen, je mag vrij vestigen. Maar dat is ook niet zo.

TERUGKIJKEN 12:25.

Nog een probleem is de relatie van de overzeese gebieden tot Europa. Voor alle gebiedsdelen geldt dezelfde regeling, de LGO. Ze maken eigenlijk geen onderdeel uit van de EU, ze staan op afstand. Dat is vreemd want sommigen zijn delen van Nederland en anderen zijn onderdeel van het Koninkrijk maar niet van Nederland.

Ook de relatie van Nederland tot Europa is een lastige situatie. Nederland heeft in zijn Grondwet geen woord gewijd aan het begrip EU. Andere landen bepalen in de Grondwet wel wat de relatie is van hun staat tot Europa, bijvoorbeeld hoe het Europese recht doorwerkt. Wij behandelen Europa alsof het een normale constructie is, maar dat is het niet. We hebben geen enkele regel die bepaalt hoe wij in Europa moeten opereren. Als Europa iets zegt, dan doen wij dat. We sturen bijvoorbeeld onze ‘regeringsleider’ naar de Raad van Europa, maar eigenlijk hebben wij geen echte regeringsleider. Maar al die mensen die daar zitten, zitten er met een andere pet op want ze hebben binnen hun eigen land een andere functie. De minister-president wordt dus machtiger door zijn rol in de Raad, daardoor wordt hij wel een soort regeringsleider.

De grondwet zegt dus niks over onze relatie tot Europa. Omgekeerd regelen we het ook niet, onze grondwet zegt ook niet hoe Europees recht doorwerkt. Art. 93 en 94 zijn ooit in de grondwet opgenomen met het oog op Europees recht. Maar de HR heeft bepaald dat de doorwerking van Europees recht niet gebaseerd is op art. 93 en 94, maar het werkt op zichzelf in de Nederlandse rechtsorde op basis van de EU-verdragen. Het werkt dus niet door omdat de Nederlandse grondwet dat zegt, maar omdat Europa dat zelf zegt. Andere landen regelen dat wel zelf. Dat heeft te maken met de vraag of het land dualistisch of monistisch is.

Dan is er het punt van de constitutionele waarborgen. Hoe kun je waarborgen dat de grondwet die constitutionele beginselen kent in de praktijk worden gebracht? Er is gezegd, dat is de rechter. Het arbitrage hof in België is een bewaker van de grondwet. Maar dat kennen wij niet! Wij kennen geen waarborger van de grondwet maar wij kennen die normen ook niet.

De Fransen kennen een Conseil Constutionell. Dat is geen echte rechter, maar een soort bewaker van de constitutie. Die kan toetsen of een wetsontwerp (van de regering) in overeenstemming is met de grondwet.

Wij zeggen, regering en parlement moeten samen bepalen of het deugt.

Engeland kent een Supreme Court die aan de Act of Devolution toetst.

Het enige orgaan dat bij ons een beetje vergelijkbaar is met zo’n bewaker is de Raad van State. Die brengt advies uit over wetsvoorstellen. Wij hebben verder bewust gekozen geen (rechterlijke) bewaker in het leven te roepen.

Sommige van die bewakers hebben ook nog andere bevoegdheden gekregen. Het Bundesverfassungsgericht mag niet alleen conflicten tussen organen behandelen, maar ook tussen overheidslagen en conflicten van burgers.

Van belang is ook wie in het bewakingsorgaan zit. Je bevind je dan in politiek vaarwater. Als de Amerikaanse president die rechters kiest en hij is zelf rechts dan wilt hij ook rechtse rechters in dat orgaan.

 

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Aantekeningenbundel - B3 - Rechten - RUG

Staatsrecht III - B3 - Rechten - RUG - Aantekeningen hoorcolleges

Staatsrecht III - B3 - Rechten - RUG - Aantekeningen hoorcolleges

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Staatsrecht III in 2014-2015.


Hoorcollege 1A: Inleiding rechtsvergelijking staatsstructuren

De verticale machtsverdeling in het land is de verhouding tussen het hogere en het lagere gezag. In elk land speelt die verhouding. Je hebt een centraal gezag en lagere overheidslagen die ook gezag uitoefenen.

NL is een eenheidsstaat. Duitsland is een federatie: ’16 landen’ hebben een deel van het gezag overgedragen. VK bestaat uit vier landen maar de positie van al die landen zijn niet hetzelfde.

De vraag naar deze verhouding tussen het centrale gezag en het onderliggende gezag is de vraag naar de staatsvorm!

De horizontale machtsverdeling gaat over de relatie tussen organen op het hoogste niveau. Het gaat vooral om de relatie tussen de wetgevende en uitvoerende macht: parlement en regering. Dit is het regeringsstelsel van een land.

Begrippen

Staat: wat maakt iets tot een staat? De staat is een samenlevingsverband van personen, net als een familie dat ook is. Een gebied waar mensen wonen die zich met elkaar verbonden voelen. Daar komt het in de kern op neer. Er is ook effectief gezag: er is overheid. Men luistert naar de wetten. De overheid zorgt ervoor dat het samenwerkingsverband kan functioneren.

Wat maakt nou een bepaald volk tot een staatsverband? Koerden zijn wel een volk maar vormen geen staat. Wat zijn dan de elementen die ertoe leiden dat een groep mensen een staat worden?

  • Een taal; spreken van dezelfde taal is belangrijk voor het vormen van de staat. Belgen voelen zich bijvoorbeeld steeds minder verenigd. Het is een factor om tot staatsvorming te kunnen komen. Het is ook een belangrijk element voor het uiteenvallen voor staten. Echter, het is niet de doorslaggevende of enige factor, kijk bijvoorbeeld naar Zweden, daar spreekt men 4 talen.

  • Godsdienst; geloof. Bijvoorbeeld Noord-Ierland is protestants, maar Ierland is katholiek. Noord-Ierland hoort daarom bij het VK. Een ander voorbeeld is Joegoslavië: men moord elkaar uit vanwege het geloof, de staat is uiteengevallen in zes verschillende staten. Geloof is dus belangrijk voor de vraag of de staat houdbaar is.

  • Raciale overeenkomsten; behoort men tot hetzelfde ras? Bijvoorbeeld het Zuid-Afrika van vroeger, daar was sprake van een echte rassenscheiding.

  • Gemeenschappelijk verleden. De Schotten gaan bijvoorbeeld een referendum houden, ze zijn nooit bezet geweest en willen zich daarom afscheiden van de Britten. Als het referendum succes heeft zal het VK uit elkaar vallen als staat. Aan

  • .....read more
Access: 
Public
Rechtseconomie - B2/3 - Rechten - RUG - Aantekeningen hoorcolleges

Rechtseconomie - B2/3 - Rechten - RUG - Aantekeningen hoorcolleges

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op het vak Rechtseconomie in 2015-2016.



College 1A

Juridische relevantie rechtseconomie

Relevante rechtseconomie:

  • Individuen maken kosten-baten afwegingen. Men legt de voor en nadelen naast elkaar neer.

  • Rechters benadrukken ook de rol van efficiëntie in het recht.

  • Juristen zien steeds vaker economische argumenten; in de rechtszaal, in het wetgevingsproces e.d. Je kunt het dus niet maken als rechter om er niets vanaf te weten.

  • Efficiëntie wordt belangrijker door privatiseringen

Rechtseconomie in opmars:

  • Binnen rechten: opnieuw toenadering. Rechtsgeleerden hebben economie nodig.

  • Binnen economie: ‘hobby’ van topeconomen.

Voorbeelden voor de samenhang tussen economie en recht

  1. Patatje kopen: een verkoper mag het verkochte niet terugpakken.
    Hier zie je dat er sprake is van een economische markt, en er is sprake van een juridisch eigendomsrecht.

  2. Met de bus naar het station: hetzelfde geldt voor het gaan met de bus naar het station.
    De buschauffeur is risico-aansprakelijk en er kan sprake zijn van medeschuld van bijvoorbeeld fietsers. Dit zijn allemaal prikkels die volgen uit de rechtsregels.

  3. Met de trein naar huis: denk aan een kaartje kopen, maar ook de relatie overheid en NS. Dit zit dus vol met contracten en transacties. Anders gezegd: vol met economie en recht.

  4. Aandelen Ajax: aan deze aandelen worden eisen gesteld wat betreft de juridische vorm, maar ook worden er administratieve eisen gesteld.

  5. Verhandelbare emissierechten: dit is de markt die is gecreëerd om milieuvervuiling te beperken, en de rechten die hiervoor zijn gecreëerd zijn ook verhandelbaar gemaakt. Er wordt dus een markt gecreëerd om rechten mee te verhandelen: hoe rechtseconomisch wil je het hebben?

  6. Dhr. Nemitz claimt eigendom astroide: dit leidt tot een juridische discussie: mag dat namelijk wel?

  7. Kernvraag van de rechtseconomie en leerdoelen: wat is het effect van rechtsregels op individuele gedragingen en maatschappelijke welvaart?

Inhoudelijk overzicht:

  1. Markt:
    - Volkomen concurrentie

  2. Markt falen:
    - Onvolkomen concurrentie
    - Externe effecten:

  3. .....read more
Access: 
Public
Strafrecht 3 - RUG - Aantekeningen hoorcolleges 2015/2016

Strafrecht 3 - RUG - Aantekeningen hoorcolleges 2015/2016


College 1

Het eerste hoorcollege geeft een inleiding van het strafprocesrecht en zal nader ingaan op de aard en het doel van de strafvordering en het EVRM. Het tweede hoorcollege gaat over het voorbereidend onderzoek. Beide colleges worden gegeven door dhr. Keulen.

Strafvordering

Het hoofddoel van de strafvordering is het verzekeren van de juiste toepassing van materieel strafrecht. Voorbeelden daarvan zijn diefstal en moord. In het opsporingsonderzoek betekent dat dat het strafbare feit opgehelderd dient te worden: is er sprake van diefstal? Vervolgens moet men de aanwijzingen uit het vooronderzoek concretiseren in de procedure. Wanneer men dan kan vaststellen dat de verdachte schuldig is ten aanzien van diefstal, dan is het straf- procesrecht juist toegepast. Het hoofddoel is tweeledig. In de eerste plaats moeten schuldigen gestraft worden en ten tweede moet worden voorkomen dat onschuldigen worden gestraft. De laatste doelstelling weegt zwaarder dan de eerste doelstelling, zo blijkt uit artikel 338 Sv: “Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvoor uit het onderzoek op de terechtzitting oor de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.” Dit betekent echter niet dan men voor 100% overtuigd moet zijn van de schuld van een verdachte. Twijfel is aanvaardbaar, zo blijkt uit het Lucia de B-arrest. In dit arrest bleef Lucia de B. ontkennen dat ze kleine kinderen had vermoord in het ziekenhuis waar ze werkte. Ondanks het feit dat ze bleef ontkennen, werd ze wel vervolgd. Het dagboek dat ze bijhield speelde een belangrijke rol ten aanzien van het bewijs, waardoor de rechtbank haar toch heeft veroordeeld. Na herziening kwam men pas tot vrijspraak. Het strafrecht dient haar functie niet, wanneer men 100% overtuigd moet zijn, omdat dan bijna iedereen wordt vrijgesproken. Het tweeledige hoofddoel omvat enkele waarborgen. De waarborgen verschillen ten aanzien van zware en lichte delicten. In een strafbeschikking kan de officier van justitie een OM-afdoening opleggen. Dit is bij lichte delicten aanvaardbaar, maar niet bij zware delicten, omdat daar andere waarborgen een rol spelen. Bij zware delicten zal men tot langere gevangenisstraffen moeten komen, wat niet mogelijk is via OM-afdoening. Aangezien de kosten van het strafprocesrecht dienen te worden betaald door de belasting- betaler, moet men afwegingen maken met betrekking tot de waarborgen.

Het hoofddoel is niet de enige verklaring voor de manier waarop de strafvordering is ingericht. Wat ook meetelt is de eerbiediging van de rechten en vrijheden van de verdachte. Zo heeft een verdacht het zwijgrecht op grond van artikel 29 Sv en bestaat er een limitering van het voorarrest. Artikel 29 Sv bepaalt: “In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van.....read more

Access: 
Public
Sheetnotes Bestuursrecht: rechtsbescherming 2017/2018 - RUG

Sheetnotes Bestuursrecht: rechtsbescherming 2017/2018 - RUG

Deze sheetnotes zijn gebaseerd op de hoorcollegeaantekeningen van 2016-2017


Week 1

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges ten opzichte van voorgaande jaren?

  • Er zijn geen nieuwe onderwerpen besproken.

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • De drie conflictstrategie opties van Hirschman: voice, loyalty & exit.

  • Dual concern theory: contending, yielding, avoiding & problem solving.

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Nieuwe wet- en regelgeving Schadegeschillen (over aardbevingsschade) worden sinds 19 maart bestuursrechtelijk beoordeeld.

Welke opmerkingen zijn er door de docent gemaakt over wat er belangrijk is voor het tentamen?

  • Je moet de verruimingen en beperkingen van bevoegdheid en de relevante artikelen hierbij kennen.

  • Je dient de overeenkomsten en verschillen tussen bestuursrechtelijke en civiele procedures te kunnen omschrijven.

  • Het is belangrijk dat je weet wat er in het Benthem arrest is geoordeeld.

  • Het is belangrijk om altijd je wettenbundels bij je te hebben bij de werkgroep, aangezien er veel wetsartikelen worden behandeld.  

Week 2

Wat zijn de veranderingen in de hoorcolleges ten opzichte van voorgaande jaren?

  • Er zijn geen nieuwe onderwerpen besproken.

Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?

  • De onderwerpen die worden besproken komen geheel overeen met de literatuur die erbij hoort.

Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?

  • Er wordt niet gesproken over nieuwe ontwikkelingen, nieuwe regelgeving. 

Welke opmerkingen zijn er door de docent gemaakt over wat er belangrijk is voor het tentamen?

  • Je moet dat de vereisten voor ontvankelijkheid kennen. Dat zijn:

    • iemand belanghebbende is.

    • er sprake is van een procesbelang.

    • er voldaan is aan de termijn van zes weken.

    • aan de eisen van 6:5 awb is voldaan.

    • er een voorprocedure is geweest ex art. 6:13 BW.

    • het griffierecht is betaald.

  • Het is belangrijk dat je let op het verschil tussen bekendmaking (art. 3:41 en 3:42 BW) en mededeling (art. 3:43 en 3:44 BW). Mededeling komt (vaak een of twee weken later) in een gemeenteblad o.i.d. en betekent niks voor de ingang van de bezwaartermijn.

  • Je moet onthouden dat als de laatste dag van een termijn valt op een feestdag, zaterdag of zondag, dit wordt verplaatst naar een eerstvolgende dag die niet een van netgenoemde dagen inhoudt.

  • Je moet het verbod van reformatio in peius kennen. Dit houdt

  • .....read more
Access: 
Public
Hoorcollegeaantekeningen Bestuursrecht: rechtsbescherming 2016/2017 - RUG

Hoorcollegeaantekeningen Bestuursrecht: rechtsbescherming 2016/2017 - RUG

Zie ook de sheetnotes van Bestuursrecht die gebaseerd zijn op deze hoorcollegeaantekeningen en de colleges van 17/18


Hoorcollege 1 – de bevoegdheid van de bestuursrechter

De afbakening van de bevoegdheid

Als je kijkt in hoofdstuk 8 van de Awb, zie je direct in het eerste artikel, 8:1, in hoeverre de bestuursrechter bevoegd is. Als je het niet eens bent met een besluit is de bestuursrechter bevoegd om te oordelen. De bevoegdheid van de bestuursrechter is gelinkt aan besluiten. Bij besluiten gaat het om rechtshandelingen waarmee de overheid haar taak uitoefent. De hoofdregel is dus; als je een besluit in handen hebt, kan je naar de bestuursrechter en dus niet naar de strafrechter of de civiele rechter. Hierop zijn uiteraard uitzonderingen.

Beperkingen en verruimingen

De bestuursrechter is bevoegd om te oordelen over besluiten. Het bestuursrecht is het recht over de taakuitoefening door de overheid. Dan zul je denken dat de bestuursrechter ook bevoegd is om alle geschillen hierover te behandelen. Dat is niet het geval. De bevoegdheid is beperkter.

Een belanghebbende kan alleen bij de bestuursrechter terecht als zijn beroep zich richt tegen een besluit. Dit is de eerste beperking. Een tweede beperking is dat niet elk besluit bij de bestuursrechter kan worden aangevochten. Eigenlijk geeft artikel 8:1 de hoofdregel, maar er zijn besluiten in de zin van de Awb waar toch voor geldt dat ze niet bij de bestuursrechter behandeld kunnen worden. Er is ook een verruiming, een uitzondering op de hoofdregel. Deze houdt in dat sommige handelingen die geen besluit zijn, toch bij de bestuursrechter behandeld kunnen worden.

Enkele voorbeelden van verruimingen. De eerste is te vinden in artikel 1:3 lid 2 Awb. Soms vraag je iets aan en weigert een bestuursorgaan dit. Dit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, maar het is geen rechtshandeling. Het is dus eigenlijk geen besluit. Je zou denken dat je hiermee dus niet bij de bestuursrechter terecht kan. Het is in het bestuursrecht zo geregeld dat zo’n afwijzing van een aanvraag gelijk wordt gesteld aan een besluit. Hier kun je dus tegen in bezwaar en beroep. De tweede verruiming is te vinden in artikel 6:2a en artikel 6:2b Awb. Dit is de schriftelijke weigering om een besluit te nemen, of het geval dat een bestuursorgaan helemaal niets doet. In beide gevallen heb je de mogelijkheid om hier tegen op te komen. Je gaat dus niet in tegen een besluit, maar tegen het uitblijven hiervan......read more

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1290
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer