Oefenmateriaal bij Hersenen & aansturing

Bevat oefenmateriaal bij het tentamen, gebaseerd op voorgaande studiejaren

Tussentoets 2016

 

Vraag 1: Welk hormoon wordt door een van de APUD-cellen (amine prucursos uptace and decarbocylation cells’) in de maag geproduceerd?

a. cholecystokinine

b. gastrine

c. peptide YY

d. secretine

 

Vraag 2: In welke leverparenchymcel wordt het bilirubine gevormd?

a. cholangiocyt

b. hepatocyt

c. itocel – opslag vit. A en stamcel van alle levercellen

d. macrofaag

 

Vraag 3: Wat is de meest gebruikelijke eerste vorm van behandeling voor een patiënte met kinderwens en een WHO-II-anovulatie met een onregelmatige cyclus?

a. Antioestrogenen therapie

b. FSH- en LH- suppletietherapie

c. Oestradiol/progesteron-substitutietherapie

 

Vraag 4: In welk deel van het maag-darmkanaal wordt netto het meeste kalium uitgescheiden?

a. colon

b. duodenum

c. ileum

d. jejunum

 

 

Vraag 5: Er wordt in een histologische coupe van een volwassen menselijke testis naar bloedvaatjes gezocht. Waar in de lobuli testes zijn de te vinden?

a. basaal in de tubuli seminiferi

b. luminaal in tubuli seminiferi

c. tussen de tubuli seminiferi

 

Vraag 6: Welke functie van de maag is meest waarschijnlijk ontregeld als een patiënt klaagt over een snel optredend verzadigingsgevoel tijdens de maaltijd?

a. mixen en vermalen

b. lediging – lang na maaltijd nog steeds verzadiging

c. reservoir – snel na de maaltijd verzadigd gevoel

d. start vertering

e. zuursecretie

 

Antwoorden bij tussentoets

  1. B

  2. D

  3. A

  4. A

  5. C

  6. C

 

Oefenvragen uit 2015 (meerkeuze)

  1. Welke arterie is verantwoordelijk voor de perfusie van het mediale oppervlak van de lobus frontalis?

     

  2. In welke gyrus bevindt zich de primaire somatosensibele cortex?

     

  3. Welke hersenzenuwen verlaten de schedelholte samen met de vena jugularis?

     

  4. Welk van de basale ganglia is gelegen in het mesencephalon?

 

Antwoorden bij oefenvragen (2015)

  1. Arteria cerebri anterior

  2. Gyrus postcentralis

  3. IX, X en XI (glossopharyngeus, vagus en accessorius)

  4. Substantia nigra

 

Oefenvragen uit 2013 (meerkeuze)

 

Vraag 1: Een rechthandige man van 77 jaar heeft twee maanden geleden een groot infarct van de rechter hersenhemisfeer gekregen met een hemiplegie van de linker lichaamshelft. Hij heeft ook last met praten. Wat is het meest waarschijnlijk bij deze man?
  1. Dysarthrie door een mondhoek parese.

  2. Dysarthrie door een verlamming van de tong.

  3. Expressieve afasie.

  4. Receptieve afasie.

Casus bij vraag 22 en 23: Een vrouw van 58 jaar heeft schietende pijn vanuit de nek in de rechter arm. De pijn schiet langs de mediale zijde van de arm tot in de rechter pink en ringvinger. Ze heeft ook een doof gevoel aan de rechter pink en ringvinger.

Vraag 2: Zie casus. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
  1. Radiculair syndroom C5.

  2. Radiculair syndroom C6.

  3. Radiculair syndroom C7.

  4. Radiculair syndroom C8.

 

Vraag 3: Zie casus. De patiënte heeft veel pijn. Onderzoek van de spierkracht wordt daardoor bemoeilijkt. Het is dus van belang om te beginnen met de meest relevante spier of spieren. Wat test men eerst bij een uitstralende pijn in het aangegeven gebied?
  1. De musculus biceps.

  2. De musculus triceps.

  3. De vingerspreiders.

  4. De vingerstrekker.

Vraag 4: Een man van 72 jaar is volgens zijn vrouw erg traag geworden. Hij loopt volgens haar alsof zijn voeten zijn vastgelijmd, hij kan niet goed vertrekken met lopen. Zijn vrouw zegt ook dat zijn gezicht zo leeg is, hij heeft een starende blik en weinig gelaatsuitdrukking. Zij vindt hem ook erg stijf geworden. Welk medicijn kan deze man helpen?
  1. Een medicijn dat de afbraak van een neurotransmitter remt.

  2. Een medicijn dat de secretie van een neurotransmitter stimuleert.

  3. Een neurotransmitter.

  4. Een voorloper van een neurotransmitter.

Vraag 5: Een vrouw van 84 jaar wordt al 15 jaar behandeld voor de ziekte van Parkinson. Bij haar is een nieuw symptoom opgetreden. Welk?
  1. Gestoorde houdingsreflexen

  2. On-off fenomeen

  3. Tandrad fenomeen

  4. Tremor in rust

Vraag 6: Een belangrijk begrip bij de ontwikkeling van een kind is hechting. De Britse kinderpsychiater John Bowlby heeft een belangrijke invloed gehad op de ontwikkeling van theorieën over het fenomeen hechting. Hieronder vindt u een aantal uitspraken die in de leerstof worden genoemd ten aanzien van de ideeën van Bowlby over hechting. Welke van de genoemde uitspraken is niet juist?
  1. De gerichtheid op andere mensen is aangeboren.

  2. Pas op 5 jarige leeftijd is een kind over het algemeen in staat om redelijk los van de ouders, en onder leiding van andere volwassenen te blijven functioneren.

  3. Vanaf een leeftijd van ongeveer 8 maanden is er sprake van scheidingsangst, waarbij een kind zich exclusief op de verzorger heeft gericht en angstig wordt bij scheiding van de vertrouwde volwassene.

  4. We spreken van veilige gehechtheid, als een kind vanuit de veiligheid die het ervaart in relatie met zijn verzorgers een positief beeld van zichzelf en van zijn sociale omgeving heeft ontwikkeld.

Vraag 7: In welke deel ]an het cerebrum kán zich het letsel bevinden als iemand aan akinetopsia lijdt?
  1. Achterste parietale cortex.

  2. Onderste temporale cortex (fusiforme gyrus).

  3. Prefrontale cortex.

  4. Premotor cortex.

  5. Primaire visuele cortex.

Vraag 8: Welke neurotransmitter hoort bij de raphe kernen?
  1. Acetylcholine.

  2. Dopamine.

  3. GABA.

  4. Glutamaat.

  5. Noradrenaline.

  6. Serotonine.

Vraag 9: Een voetballer wordt op de EHBO gebracht. Hij is door een tegenstander onderuit geschopt en heeft veel pijn aan de linker knie. Op een Röntgen foto is een fractuur te zien van de linker fibulakop. De patiënt heeft een lichte parese. Enkele weken later heeft hij geen pijn meer aan zijn knie maar wel nog steeds last van de parese. Bij welke test blijkt deze parese?
  1. Bij lopen op de hakken.

  2. Bij lopen op de tenen.

  3. Bij staan op één been, door de knie zakken en weer recht komen.

  4. Bij tegen elkaar drukken van de knieën (adduceren).

Vraag 10: Een vrouw van 60 jaar klaagt dat haar linker hand “dunner wordt”. Bij onderzoek wordt parese en atrofie van de musculi interossei en van de musculus adductor pollicis brevis geconstateerd. Wat is de meest waarschijnlijke lokalisatie van de laesie?
  1. Aan de bovenarm.

  2. Aan de elleboog.

  3. Aan de onderarm.

  4. Aan de pols.

Vraag 11: Van welke zenuwen wordt de functie met de corneareflex onderzocht?
  1. Nervus trigeminus en nervus facialis.

  2. Nervus trigeminus en nervus oculomotorius.

  3. Nervus trigeminus en nervus ofthalmicus.

  4. Nervus trigeminus en nervus opticus.

Vraag 12: Een man van 68 jaar met diabetes mellitus klaagt over dubbelzien. Bij onderzoek blijkt dat het rechter oog mediaal staat van de middellijn wanneer de patiënt gevraagd wordt recht vooruit te kijken. De patiënt heeft veel last van dubbelzien als hij naar rechts kijkt. Bij kijken naar links heeft hij geen last van dubbelzien. Heeft deze patiënt nog andere symptomen?
  1. Ja, een ptose en een wijde en lichtstijve pupil rechts.

  2. Ja, een wijde en lichtstijve pupil rechts

  3. Ja, ptose rechts

  4. Nee

Vraag 13: Een vrouw van 82 jaar wordt thuis in coma aangetroffen. Bij aankomst in het ziekenhuis heeft ze een wijde lichtstijve pupil rechts, de corna reflex is beiderzijds afwezig, de ademhaling is insufficient, de tensie en pols zijn binnen normaal waarden. Op een ct scan van het brein blijkt een grote hersenbloeding in de rechter hemisfeer.
  1. De frontaal kwab drukt op de pons.

  2. De frontaal kwab drukt op het mesencefalon.

  3. De temporaal kwab drukt op de pons.

  4. De temporaal kwab drukt op het mesencefalon.

Vraag 14: Een dronkenman praat met een dikke tong.Wat is het equivalent hiervan aan een arm?
  1. Doorschieten van een beweging.

  2. Een parese.

  3. Een stoornis van de gnostische sensibiliteit.

  4. Spasticiteit.

Vraag 15: De ziekte van Parkinson heeft een aantal kenmerkende symptomen. Welke combinatie is de meest juiste?
  1. Spasticiteit, tremor bij bewegen, gestoorde houdingsreflexen.

  2. Spasticiteit, tremor in rust, gestoorde houdingsreflexen.

  3. Tandradfenomeen, tremor bij beweging, stop- en startproblemen.

  4. Tandradfenomeen, tremor in rust, stop- en startproblemen.

Vraag 16: Een vrouw van 26 jaar komt op het spreekuur omdat “ze geen kracht meer heeft in armen en benen”. Bij navragen blijkt de ernst van de klachten sterk te variëren in de loop van de dag. Zo krijgt ze na een tijd lopen minder kracht in de benen, dat wordt beter met rusten. Waarmee is deze patiënte waarschijnlijk gebaat?
  1. Met acetylcholine

  2. Met een cholinesterase remmer

  3. Met een dopamine agonist

  4. Met een dopamine antagonist

 

Vraag 17: Een vrouw van 28 jaar met multiple sclerose heeft een laesie in het thoracale myelum. Ze heeft daardoor een loopstoornis met een slof aan beide voeten. Op een dag valt ze en breekt haar linker fibula. Daarbij wordt een zenuw op die plaats ernstig beschadigd. Wat is het meest waarschijnlijk?
  1. Deze vrouw heeft links een afwezige achillespees reflex.

  2. Deze vrouw heeft links een zeer levendige achillespees reflex.

Vraag 18: Een vrouw van 68 jaar valt en breekt werven L5. Daarbij treedt een beschadiging op van mediane zenuwbanen op die plaats. Welke mictiestoornis treedt hierbij op?
  1. Bij geringe blaasvulling heeft ze sterke aandrang en moet ze onmiddellijk plassen anders is ze incontinent.

  2. Ze heeft een slappe overvulde blaas en weinig aandrang.

 

Vraag 19: Een man van 58 jaar komt bij de oogarts omdat hij “niet goed ziet met het linker oog”. Hij kan bij het lezen “het begin van de zin niet meer vinden”. De oogarts vindt geen afwijkingen aan het linker oog. Er blijkt een uitval van het linker temporale deel en van het rechter nasale deel van het gezichtsveld. Een geconsulteerd neuroloog vraagt een MRI scan aan. Voor welk deel van het brein zal hij speciale aandacht vragen?
  1. Linker occipitaal kwab.

  2. Linker temporaal kwab.

  3. Rechter occipitaal kwab.

  4. Rechter temporaal kwab.

Vraag 20: Een patiënt met een ernstige woordvindstoornis die alleen losse woorden zegt maar wel begrijpt wat er gezegd wordt heeft waarschijnlijk een laesie van de:
  1. Linker frontaal kwab.

  2. Linker temporaal kwab.

  3. Rechter frontaal kwab.

  4. Rechter temporaal kwab.

Vraag 21. Wat wat is het gevolg van het size principle of motorneuron recruitment?
  1. Bij toename van de drive van een motorneuronpool worden steeds grotere spiervezels geactiveerd.

  2. Bij toename van de drive van een motorneuronpool worden steeds meer spiervezels geactiveerd.

  3. Bij toename van de drive van een motorunit worden steeds grotere spiervezels geactiveerd.

  4. Bij toename van de drive van een motorunit worden steeds meer spiervezels geactiveerd.

Vraag 22: Welke arterie is verantwoordelijk voor de perfusie van de representatie van het meest centrale deel van de retina (de fovea) in de primaire visuele schors?
  1. A. basilaris.

  2. A. cerebri anterior.

  3. A. cerebri media.

  4. A. cerebri posterior.

Vraag 23: Welke hersenzenuwkern wordt rechtstreeks vanuit de motorcortex geïnnerveerd?
  1. Nucleus dorsalis nervi vagi.

  2. Nucleus nervi facialis.

  3. Nucleus nervi trochlearis.

  4. Nucleus princeps nervi trigemini.

Vraag 24: Welke structuur passeert door het foramen ovale?
  1. N. facialis.

  2. N. mandibularis.

  3. N. maxillaris.

  4. N. ophthalmicus.

Vraag 25: Waar kruisen de gnostische sensibiliteitsvezels van de romp?
  1. In de caudale medulla oblongata.

  2. In de gehele medulla oblongata.

  3. In de gehele medulla spinalis.

  4. In de pons.

 

 

Antwoorden bij oefenvragen uit 2013

  1. A

  2. D

  3. C

  4. D

  5. B

  6. B

  7. A

  8. F

  9. A

  10. B

  11. A

  12. D

  13. C

  14. A

  15. D

  16. B

  17. B

  18. B

  19. C

  20. A

  21. B

  22. C

  23. B

  24. B

  25. A

     

Extendend Matching vragen uit 2013

Opdracht: kies uit de bovenstaande lijst de meest waarschijnlijke localisatie van de laesie. Er is telkens maar één localisatie de juiste.

Localiseren van een aandoening

  1. Linker achterstreng.

  2. Linker achterzijstreng.

  3. Linker capsula interna.

  4. Linker cerebellaire hemisfeer.

  5. Linker corpus striatum.

  6. Linker helft van de medulla oblongata.

  7. Linker helft van het mesencefalon.

  8. Linker helft van de pons.

  9. Linker motorische cortex.

  10. Linker substantia nigra.

  11. Linker voorzijstreng.

  12. Rechter achterstreng.

  13. Rechter achterzijstreng.

  14. Rechter capsula interna.

  15. Rechter cerebellaire hemisfeer.

  16. Rechter corpus striatum.

  17. Rechter helft van de medulla oblongata.

  18. Rechter helft van het mesencefalon.

  19. Rechter helft van de pons.

  20. Rechter motorische cortex.

  21. Rechter substantia nigra.

  22. Rechter voorzijstreng.

  23. Vermis cerebelli.

 

Vraag 1: Waar loopt in het myelum de baan die zorgt voor de bewegingszin van de linker voet?

Antwoord: A

Vraag 2: Wat is de meest proximale laesie bij een patiënt met een spastische emiplegie links?

Antwoord: T

Vraag 3: Een patiënt heeft links een loopstoornis. Het been “schiet door”, De kracht en reflexen en de bewegingszin aan voeten en tenen zijn normaal. Wat is de meest waarschijnlijke plaats van deze laesie?

Antwoord: D

Extended Matching vragen uit 2010

 

Vragen 1 t/m 5: Lokaliseren van een aandoening. Kies uit de bovenstaande lijst de meest waarschijnlijke lokalisatie van de laesie in de vragen 1 t/m 5. Er is telkens maar 1 lokalisatie.
  1. linker achterstreng

  2. linker achterzijstreng

  3. linker capsula interna

  4. linker cerebellaire hemisfeer

  5. linker corpus striatum

  6. linker helft van de medulla oblongata

  7. linker helft van het mesencefalon

  8. linker helft van de pons

  9. linker motorische cortex

  10. linker substantia nigra

  11. linker voorzijstreng

  12. rechter achterstreng

  13. rechter achterzijstreng

  14. rechter capsula interna

  15. rechter cerebellaire hemisfeer

  16. rechter corpus striatum

  17. rechter helft van de medulla oblongata

  18. rechter helft van het mesencefalon

  19. rechter helft van de pons

  20. rechter motorische cortex

  21. rechter substantia nigra

  22. rechter voorzijstreng

  23. vermis cerebelli

 

Vraag 1. De nucleus van de hersenzenuw die zorgt voor de abductie van het rechter oog zit in de /het…
Vraag 2. Het grootste deel van de baan die zorgt voor kracht en fijne vingermotoriek van de linker hand loopt in het cervicale myelum in de/het…
Vraag 3. De baan die zorgt voor de bewegingszin van het rechter been loopt in het thoracale myelum in de/het…
Vraag 4. Een laesie in het myelum die een stoornis veroorzaakt van de pijnzin van de linker arm zit in de/het …
Vraag 5. Een man van 70 jaar heeft een stoornis van de motoriek van de rechter arm. “De arm schiet door”. De bewegingszin van de vingers, de kracht en reflexen zijn normaal. De laesie zit waarschijnlijk in de/het…

 

 

Oefenvragen uit 2010 (meerkeuze)

 

Vraag 1. Een man van 30 jaar loopt bij het voetballen een fractuur op van het rechter kuitbeen (fibula) ter hoogte van de knie. Op die plaats wordt een zenuwbaan gekwetst. Deze patiënt kan rechts
  1. de knie niet krachtig buigen

  2. de knie niet krachtig strekken

  3. niet op de hak lopen

  4. niet op de tenen lopen

Vraag 2. Een vrouw van 50 jaar kan de linker duim niet goed opponeren. Ze klaagt ook over tintelingen. Bij onderzoek blijkt de tastzin en pijnzin gestoord aan de...?

  1. duim en wijsvinger

  2. ringvinger en pink

  3. handrug

  4. pols

Vraag 3. Een vrouw van 52 jaar die in een naai atelier werkt heeft pijnlijke tintelingen en minder gevoel aan pink en ringvinger. De meest distale laesie bevindt zich in de...?
  1. wortel C6

  2. wortel C8

  3. nervus medianus

  4. nervus ulnaris

Vraag 4. Een vrouw van 40 jaar heeft na een val met de fiets veel pijn aan de linker arm door een fractuur. Zij blijkt bij onderzoek een parese te hebben van de vingerstrekkers. Hoogst waarschijnlijk heeft zij een fractuur van de linker...?
  1. pols

  2. onderarm

  3. elleboog

  4. bovenarm

Vraag 5. Een man van 60 jaar met diabetes mellitus merkt dat hij dubbel ziet als hij naar rechts kijkt. Als hij naar links kijkt ziet hij niet dubbel. Hij kan goed naar boven en beneden kijken. Het rechter oog staat in rust iets mediaal van de middellijn. Hij heeft een laesie van de nervus...?
  1. oculomotorius

  2. abducens

  3. ofthalmicus

  4. opticus

Vraag 6. Het afferente deel van de cornea reflex is de nervus...?
  1. facialis

  2. oculomotorius

  3. ofthalmicus

  4. opticus

Vraag 7. Het afferente deel van de pupil reflex is de nervus... ?
  1. facialis

  2. oculomotorius

  3. ofthalmicus

  4. opticus

Vraag 8. Een cerebellaire stoornis veroorzaakt een dysarthrie en aan de ledematen...?
  1. dysmetrie

  2. spasticiteit

  3. hypokinesie

  4. rigiditeit

Vraag 9. Hier staan vier beschrijvingen van een bewegingsstoornis. Welke past het beste bij de ziekte van Parkinson?
  1. lopen met kleine passen, rigiditeit, rusttremor

  2. lopen met kleine passen, spasticiteit, rusttremor

  3. lopen met circumductie, rigiditeit, tremor bij intentionele beweging

  4. lopen met circumductie, spasticiteit, tremor bij intentionele beweging

Vraag 10. Een man van 69 jaar klaagt bij de huisarts dat hij niet meer snel kan lopen. Als hij dat probeert valt hij. Hij heeft gemerkt dat hij bij het lopen moeite heeft om te stoppen.”Dan loop ik achter mezelf aan”. Zijn vrouw zegt dat hij loopt “alsof hij van hout is”. Zijn armen bewegen niet mee. Er is bij onderzoek geen parese. Wat is de meest adequate test bij deze anamnese?
  1. laten staan met de ogen dicht

  2. laten staan en een korte ruk aan de schouders geven

  3. op de tenen te laten lopen

  4. op de hakken te laten lopen

Vraag 11. Een stoornis van lopen, praten en slikken die erg varieert in de loop van de dag wordt veroorzaakt door een laesie in de...?
  1. motorische cortex

  2. globus pallidus

  3. voorhoorncellen

  4. neuromusculaire overgang

Vraag 12. Levo-dopa...
  1. is een neurotransmitter

  2. is een voorloper van een neurotransmitter

  3. stimuleert receptoren in de substantia nigra

  4. stimuleert receptoren in het striatum

Vraag 13. Een man van 50 jaar met diabetes mellitus ziet dubbel. Het is hem opgevallen dat het dubbelzien veel beter wordt als hij naar rechts kijkt. Bij onderzoek valt op dat het rechter oog goed kan abduceren, de beweging van het rechter oog is in alle andere richtingen beperkt. De rechter pupil is...?
  1. kleiner dan de linker

  2. groter dan de linker

Vraag 14. Een man van 74 jaar heeft een hersenbloeding gehad in de rechter hemisfeer. Na twee weken heeft hij een spastische hemiplegie links die niet verbetert. Toch kan hij weer goed slikken. Dat laatste komt door de bilaterale innervatie van
  1. tong- en keelspieren

  2. tweede motor neuronen

Vraag 15. Een vrouw van 60 jaar heeft metastasen van een mammacarcinoom in wervel L5 en het sacrum. De metastasen veroorzaken compressie van zenuwen ter plaatse. Ze heeft een stoornis van de mictie. Welke stoornis is het meest waarschijnlijk?
  1. weinig aandrang en een slappe, overvulde blaas

  2. sterke aandrang en incontinentie bij geringe vulling van de blaas

Vraag 16. Een stoornis van de fijne vingermotoriek rechts zonder dysmetrie en met normale sensibiliteit wijst op een laesie van de...?
  1. rechter cerebellaire hemisfeer

  2. linker cerebellaire hemisfeer

  3. linker hemisfeer

  4. rechter hemisfeer

Vraag 17. Een patiënt die onsamenhangend praat en niet goed begrijpt wat er gezegd wordt heeft waarschijnlijk een laesie van de...?
  1. linker temporaalkwab

  2. linker frontaalkwab

  3. rechter temporaalkwab

  4. rechter frontaalkwab

Vraag 18. Een homonieme hemi-anopsie links wijst op een laesie van de...?
  1. linker occipitaal kwab

  2. linker temporaal kwab

  3. rechter occipitaal kwab

  4. rechter temporaal kwab

Vraag 19. Een man van 72 jaar klaagt over “onvast lopen”. Bij onderzoek is de kracht normaal, de kniehakproef verloopt beiderzijds licht atactisch wanneer uitgevoerd met de ogen open en ernstig atactisch wanneer uitgevoerd met de ogen dicht..Deze bevindingen wijzen op stoornis van de:
  1. eerste motor neuronen

  2. tweede motorneuronen

  3. cerebellaire hemisferen

  4. achterstrengen

Vraag 20. Een patiënt heeft veel pijn in de nek met uitstraling in de rechter arm. Bij onderzoek is de bicepspees reflex rechts afwezig, links aanwezig. Hij voelt niet goed dat men hem aanraakt en hij klaagt over tintelingen, het meest uitgesproken in dermatoom:
  1. C6

  2. C7

  3. C8

  4. Th1

Vraag 21. Een vrouw van 56 jaar met diabetes mellitus heeft een neuropathie van de rechter nervus femoralis. Zij kan rechts:
  1. de knie niet krachtig buigen

  2. de knie niet krachtig strekken

  3. niet op de hak lopen

  4. niet op de tenen lopen

Vraag 22. Een vrouw van 40 jaar klaagt dat ze niet meer ver kan lopen. Na een paar honderd meter worden de benen ”slap” en moet ze gaan zitten.Na 10 minuten rust is het lopen weer veel beter. Ze heeft geen pijn. Deze patiënte moet worden behandeld met...?
  1. een neurotransmitter

  2. de voorloper van een neurotransmitter

  3. een medicijn dat de aanmaak van een neurotransmitter stimuleert

  4. een medicijn dat de afbraak van een neurotransmitter remt.

Blok overstijgende vraag (zie vragen 23 t/m 25)

Casus: U ziet op de poli neurologie de heer Jansen, 35 jaar, op verwijzing van de huisarts.

  • Klacht: pijn in de rug en schietende pijn in de linker been sinds 4 weken. Pijn schiet langs de laterale zijde van het linker boven- en onderbeen tot in de wreef van de linker voet en de grote teen. Veel pijn, hij slaapt slecht.

  • Voorgeschiedenis: Blanco.

  • Medicatie: 6 paracetamol 500mg per dag

  • Onderzoek: fixatie van de lumbale wervelkolom, proef volgens Lasègue links positief bij 50 graden, stoornis tast-en pijnzin aan de wreef van de linker voet, teen I (grote teen), II en III links. Normale sensibiliteit aan de mediale rand van de linker voet.

Vraag 23. Op grond van de anamnese en het onderzoek besluit u dat het waarschijnlijk gaat om een hernia. De oorzaak hiervan is schade aan de:
  1. wervelboog

  2. wervellichaam

  3. facetgewrichten

  4. annulus fibrosus

Vraag 24. De patiënt heeft veel pijn. Onderzoek van de spierkracht is daardoor heel moeilijk. U begint dan ook met de meest relevante spiergroep. U vraagt de patiënt op de:
  1. tenen te lopen

  2. hakken te lopen

Vraag 25. Op grond van anamnese en onderzoek stelt u als diagnose een radiculair syndroom van de wortel:
  1. L3

  2. L4

  3. L5

  4. S1

Vraag 26. Coma treedt op ten gevolge van uitval van de formatio reticularis van de...?
  1. rechter hemisfeer

  2. linker hemisfeer

  3. hersenstam

Vraag 27. Bij een metastase in wervel thoracaal 8 met myelumcompressie ter plaatse heeft een patiënt een sensibiliteitsstoornis onder het niveau van de...?
  1. tepellijn

  2. onderste ribbenboog

  3. navel

  4. liezen

Vraag 28. Een 55-jarige man heeft syringomyelie in het thoracale ruggenmerg. Dat is een aandoening waarbij het meest centrale deel van het ruggenmerg wordt beschadigd door een uitzettende vochtcollectie (syrinx). Wat is bij deze patiënt het eerste symptoom?
  1. Gestoorde pijnzin over een deel van de romp.

  2. Gestoorde tastzin over een deel van de romp.

  3. Gestoorde pijnzin aan de benen.

  4. Gestoorde tastzin aan de benen.

Vraag 29. Een 35 jarige man krijgt herpes zoster in het dermatoom S1 rechts. Door de aandoening krijgt de patiënt...?
  1. een lage kniepees reflex

  2. een lage Achillespees reflex

  3. een levendige kniepees reflex

  4. een levendige Achillespeesreflex

Vraag 30. Cognitieve stoornissen kunnen zowel veroorzaakt worden door een dementie als door een delier. Om onderscheid te maken tussen een delier en een dementie moet men vooral letten op een stoornis in...?
  1. het geheugen

  2. de taal

  3. het rekenen

  4. het bewustzijn

Vraag 31. Voor een helder bewustzijn is minimaal een normale structuur en functie nodig van...?
  1. één hersenhemisfeer

  2. één hersenhemisfeer en de hersenstam

  3. twee hersenhemisferen

  4. twee hersenhemisferen en de hersenstam

Vraag 32. Bij het 'gewone' flauwvallen ('vasovagale syncope') zie je:
  1. een daling van de bloeddruk en een daling van de hartslag

  2. een stijging van de bloeddruk en een daling van de hartslag

  3. een stijging van de bloeddruk en een stijging van de hartslag

  4. een daling van de bloeddruk en een stijging van de hartslag

Vraag 33. Welke structuur grenst zowel aan de mediale ventrikel als aan de laterale ventrikel?
  1. Hypothalamus

  2. Nucleus caudatus

  3. Nucleus lentiformis

  4. Thalamus

Vraag 34. Welke arterie is verantwoordelijk voor de perfusie van (het overgrote deel van) de primaire visuele schors?
  1. A. cerebri anterior

  2. A. cerebri inferior

  3. A. cerebri media

  4. A. cerebri posterior

Vraag 35. Welke hersenzenuwen verzorgen de smaak (op de tong)?
  1. VII & VIII

  2. VII & IX

  3. VII & X

  4. VIII & IX

  5. VIII & X

Vraag 36. Waar eindigen de axonen uit de pyramidebaan die ontspringen aan de pyramide reus-cellen van Betz?
  1. Alpha-motorneuronen van de mediale motorkolom

  2. Alpha-motorneuronen van de laterale motorkolom

  3. Alpha-motorneuronen van de mediale en laterale motorkolommen

  4. Interneuronen in intermediair grijs

Vraag 37. In welke thalamische kern eindigen de vezels afkomstig uit het cerebellum?
  1. Nucleus ventralis lateralis pars caudalis

  2. Nucleus ventralis lateralis pars oralis

  3. Nucleus ventralis posterolateralis

  4. Nucleus ventralis posteromedialis

Vraag 38. Welke van deze basale ganglia heeft een directe inhibitoire (GABAerge) projectie naar de thalamus?
  1. Globus pallidus

  2. Nucleus caudatus

  3. Nucleus subthalamicus

  4. Putamen

Vraag 39. Welke zenuw passeert door het foramen rotundum van het sphenoid?
  1. A. meningea media

  2. V1

  3. V2

  4. V3

Vraag 40. Welke neurotransmitter is actief ter hoogte van de neuromusculaire overgang?
  1. Acetylcholine

  2. Dopamine

  3. Glutamaat

  4. Serotonine

Vraag 41. Waar bevinden zich postganglionaire sympatische neuronen?
  1. Grensstreng

  2. Hersenstam en sacraal ruggenmerg

  3. Hypothalamus

  4. Thoracaal ruggenmerg

Vraag 42. In welk deel van het cerebrum bevindt zich het spraakcentrum van Wernicke?`
  1. Gyrus frontalis inferior

  2. Gyrus frontalis superior

  3. Gyrus temporalis inferior

  4. Gyrus temporalis superior

Vraag 43. Waar (op welk niveau) kruist gnostische informatie uit de onderste extremiteit?
  1. Lumbosacrale ruggenmerg

  2. Caudale medulla oblongata

  3. Pons

  4. Mesencephalon

Vraag 44. In welke ruimte bevinden zich de oppervlakkige vaten van het brein?
  1. De epidurale ruimte.

  2. De subdurale ruimte.

  3. De subarachnoidale ruimte

  4. De subpiale ruimte.

Vraag 45. Welke spieren zijn actief bij de hoekgreep?
  1. De mm. flexores carpi radiales en ulnaris.

  2. De mm. flexores digitorum superficialis en profundus.

  3. De mm. interossei.

Vraag 46. Welke mm. lumbricales worden door de n.medianus geïnnerveerd?
  1. 1, 2, 3, en 4.

  2. 1en 2.

  3. 3 en 4.

Vraag 47. Welke beweging wordt veroorzaakt door de m. interosseus dorsalis I?
  1. Abductie van de duim

  2. Adductie van de duim

  3. Abductie van de wijsvinger

  4. Adductie van de wijsvinger

 

Geen antwoordsleutel beschikbaar bij de oefenvragen uit 2010

 

  • Helaas is er bij deze set vragen geen antwoordsleutel beschikbaar.
  • Weet jij de juiste antwoorden? Je kunt ze als feedback op deze pagina toevoegen of een eigen, nieuwe samenvatting over starten.
     

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Medicine Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
3252