Notes bij psychisch functioneren - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014

College 1 cluster A persoonlijkheden.

Wanneer het gaat om persoonlijkheidsstoornissen is het belangrijk om eerst te definiëren wat voor persoonlijkheid iemand is. Hierbij spelen adaptieve functies en vaardigheden een belangrijke rol. Deze worden gevormd uit habituele kenmerken van gedrag in negatieve, positieve en neutrale omstandigheden. Hierbij gaat het dus vooral om wat voor soort gedragingen en kenmerken heb je in een neutrale omstandigheid, in een positieve omstandigheid en in een negatieve omstandigheid. Verder wordt er gekeken naar toleranties en intrapsychische regulaties. De zogenaamde ik sterkte. Deze wordt bepaald door de aanpassing van de sterke en zwakke trekken. Respectievelijk de competenties en de kwetsbaarheid. Een echte persoonlijkheid is volgens de psychiatrie pas definitief na het 18e levensjaar. In de periode daarvoor is het wel ontwikkeld. Persoonlijkheidsstoornissen worden daarom pas vastgesteld wanneer iemand over de puberteit is. Vanaf het 18e levensjaar dus. Bij een persoonlijkheidsstoornis gaat het om een stabiel patroon van gedachten, gedragingen en gevoelens. Deze zijn terug te voeren tot in de adolescentie, ondermijnen het functioneren en brengen ernstig subjectief lijden met zich mee. Verder is het ook belangrijk te beseffen dat de persoonlijkheidsstoornissen vaak gekenmerkt worden door symptomen van extreme versies van normale karaktertrekkingen. Zo is iedereen wel een beetje huiverig voor vieze dingen maar zullen mensen met een smetvrees het naar een nieuw niveau tillen. Verder is er een sterke overlap tussen de categorieën binnen een persoonlijkheidsstoornis en voor het stellen van de diagnose heeft de interviewer veel informatie nodig die niet altijd makkelijk te verkrijgen is. Informatie zoals bijvoorbeeld hoe de ontwikkeling was als kind. Verder mag het gedrag niet het gevolg zijn van een stoornis op de andere DSM assen en dan gaat het met name om as I.

Wanneer er in de psychiatrie vreemde types voorbijkomen, kunnen het verschillende stoornissen zijn. Zo kan het een ontwikkelingsstoornis zijn bij kinderen die geclassificeerd zijn onder as I. Verder kan het een chronische psychose zijn bij volwassenen in het kader van bijvoorbeeld schizofrenie al dan niet in combinatie met middelenmisbruik. Ook kan het een ontwikkelingsstoornis zijn. Verder kan het een as II stoornis zijn zoals een cluster A persoonlijkheidsstoornis en ook komt comorbiditeit zoals een as I en een as II stoornis vaak voor. Cluster A persoonlijkheidsstoornissen worden gekenmerkt door het beeld van een zonderling. Deze kan paranoïde, schizoïde of schizotypisch zijn. Cognitief hebben deze mensen een zwakke realiteitstoetsing, zijn ze gemakkelijk psychotisch en leven ze vaak in een fantasiewereld. Affecties tonen deze mensen weinig emoties en worden ze vaak omschreven als een gesloten boek. Conatief zijn het niet impulsieve mensen, tenzij ze bij incidenten een plotselinge heftige onverwachte uitbarstingen kunnen krijgen. Relationeel zijn er zeer ernstige stoornissen in relaties met mensen in het algemeen. Het contact wordt vaak actief afgeweerd. Deze mensen hebben geen of een heel klein netwerk buiten de naaste familie en een onderscheid met volwassen autisme is vaak dan ook moeilijk te maken. Het paranoïde type heeft een chronisch en voortdurend gebrek aan vertrouwen in andere mensen zonder dat daartoe aanleiding bestaat. Het schizoïde type heeft een chronisch verlies van interesse in, en vermijding van, inter-persoonlijke relaties. Deze patiënten zijn vaak emotioneel koud naar anderen. En de schizotypische patiënt heeft een chronisch patroon van geremd of onaangepast gedrag, met een afwijkend denkpatroon en een afwijkend gevoel en sociaal gedrag. Deze patiënten zijn moeilijk te onderscheiden van schizofrene patiënten.

 

College 2 psychose

Het woord psychose komt van het Griekse woord psyche en osis. Psyche staat voor ziel of geest en het achtervoegsel osis staat voor een toestand. Vaak gaat het dan om een ziekelijke toestand. Bij een psychose wordt vaak verondersteld dat het contact met de realiteit verstoord is. Dat is wel zo maar beter is het om het te omschrijven als dat er een realiteit bij is gekomen voor de patiënt. Deze leeft dan in twee realiteiten die naast elkaar bestaan. Belangrijke termen die bij een psychose horen zijn wanen, hallucinaties, onsamenhangende spraak, katatonie en negatieve symptomen. Een waan is gedefinieerd als een rotsvaste overtuiging niet passend bij iemands cultuur of achtergrond waaraan iemand vasthoud ondanks bewijs van het tegendeel. Een hallucinatie is een zintuiglijke gewaarwording zonder zintuiglijke prikkels. Onsamenhangende spraak is een incongruente spraak. Vaak kan je dan de gedachtestappen van een patiënt niet volgen en is het verhaal in zijn geheel incongruent. Katatonie is een syndroom, dus een verzameling van symptomen, waarbij kataplexie op de voorgrond staat. Kataplexie is een houdingsafwijking. Deze patiënten kunnen vreemde houdingen aannemen en dit dan ook voor een erg lange tijd volhouden. Zo kunnen ze zweven boven hun kussen met hun hoofd voor uren terwijl het gezonde mensen niet eens voor minuten lukt. Negatieve symptomen zijn symptomen die normaal wel aanwezig zijn maar ontbreken. Voorbeelden hiervan zijn terugtrekgedrag en apathie.

De differentiale diagnose van een psychose is schizofrenie, een schizoaffectieve stoornis, een kortdurende psychotische stoornis, een psychotische stoornis door een middel, een waanstoornis, een kraambed psychose of een psychose als gevolg van een ernstige depressie of manie. Bij de schizoaffectieve stoornis speelt naar psychotische symptomen van minimaal 6 maanden lang ook het affect een rol. Deze mensen kunnen erg apathisch, depressief of manisch zijn. Een kortdurende psychotische stoornis is per definitie korter dan een maand en wordt gekenmerkt met een terugkering naar het oude niveau van functioneren. Bij een psychose als gevolg van een depressie of manie moet eerst de depressie of manie behandeld worden voordat er gestart kan worden met het effectief behandelen van de psychose. Belangrijk bij een gesprek met een psychotische patiënt is dat je als arts nieuwsgierig bent, respectvol en authentiek. 

 

College 3 neuroleptica

 

Neuroleptica staan ook bekend als antipsychotica. De eerste antipsychoticum chloorpromazine kwam omstreeks 1956 op de markt en zorgde voor een drastische vermindering van de aantal opgenomen psychiatrisch zieke patiënten. Chloorpromazine heeft affiniteit voor verschillende receptoren. Het heeft een sterke affiniteit om de dopamine D2 receptor te blokkeren en verder ook een affiniteit met de alfa adrenerge receptoren. Opvallend is dat de dopamine D2 receptor blokkerende potentie het antipsychotische werking voorpelt van een neurolepticum. In andere woorden alle stoffen die de dopamine D2 receptor blokkeren in het brein zijn hebben een antipsychotische werking. Dopamine wordt geproduceerd op verschillende plaatsen zoals het mesolimbisch systeem, waarvan de neuronen in het VTA zitten. Deze neuronen projecteren naar de voorhersenen en de nucleus accumbens van het striatum. Dopamine uit het mesocorticaal gebied, met neuronen in het VTA, hebben projecties naar het prefrontale cortex. Dopamine uit het substansia nigra, wat wederom vlakbij het VTA ligt, hebben neuronen die naar de voor hersenen projecteren en dan met name het striatum, wat het staat uit het putamen en de nucleus caudatus. Een ander systeem waar dopamine geproduceerd wordt is het tubeloinfindibulair systeem wat neuronen vanuit de hypothalamus heeft. Deze projecteren in het poortadersysteem van de hypofyse.

Dopamine D2 receptor blokkade heeft een tal van klinische functies zoals het dempen van positieve symptomen zoals wanen en hallucinaties. Verder kan er bewegingsstoornissen optreden die parkinsonerg zijn van aard. Verder kan het hyperprolactinemie optreden en ook nog negatieve symptomen waarbij de therapie middels farmacologie weinig effectief is en soms zelf verergerd. Het mesolimbisch systeem heeft als therapeutisch effect da de positieve symptomen zijn afgenomen zoals wanen en hallucinaties. Dopamine uit het mesocoricaal systeem blokkeren heeft als bijwerking dat er soms een versterking kan optreden van de negatieve symtpomenen. Vaak zie je een emotionele afvlakking hierbij. Verder heb je het nigrostriataal systeem wat als bijwerking van de d2 blokkades extrapiramidale stoornissen geeft.

Belangrijk om te weten is dat het klassieke effect van neuroleptica pas na een aantal weken plaatsvindt terwijl de bijwerkingen vrij direct beginnen. Dit is erg belangrijk om in de gaten te houden en ook moet je als arts of verpleegkundige deze informatie verschaffen. Het proces dat de antipsychotica wel werken na bijvoorbeeld een maand is dat er neuroplasticiteit heeft opgetreden. Als gevolg hiervan krijg je een depolarisatie blokkade van het dopaminerge neuron. Belangrijk bij dit soort receptoren is dat ze vaak een autocapaciteit hebben waardoor ze presynaptisch dus erg goed de totale hoeveelheid neurotransmitter regelen. Veel wordt er vrijgegeven in het synapsspleet maar slecht weinig bereikt het postsynaptische deel. We onderscheiden klassieke neuroleptica zoals haloperiodol en atypische antipsychotica zoals risperidon, olanzapine en clozapine. De klassieke neuroleptica weren door in te grijpen op het dopamine D2 receptor terwijl de atypische antipsychotica aangrijpen op zowel de dopamine D2 receptor als het 5-HT2A receptor. Als gevolg hiervan nemen de extrapyramidale verschijnselen sterk af.

 

College 4 persoonlijkheidsstoornissen cluster B en C

 

Persoonlijkheidsstoornissen zijn aandoeningen die in clusters zijn georganiseerd. Kenmerken van persoonlijkheidsstoornissen is dat ze langdurig bestaan, volgens diepgaande starre patronen en disadaptief gedrag met negatieve invloed op de omgeving. Verder moet de patiënt vastlopen op meerdere belangrijke levensgebieden zoals sociaal en maatschappelijk. Cluster A zijn mensen die paranoïde, schizoïde of schizotpisch zijn. Cluster B zijn de borderline patiënten, narcistische, theatrale en antisociale patiënten. Cluster c zijn de afhankelijke, obsessief-compulsieve en ontwijkende mensen. Vaak is er overlap van meerdere persoonlijkheidsstoornissen die dan geclassificeerd worden als niet nader omschreven (NA) Verder is er ook vaan As I co-morbiditeit zoals een depressie. Er heersen veel vooroordelen bij mensen met persoonlijkheidsstoornissen zoals dat het moeilijke niet te behandelen mensen zijn. Dat men niet weet hoe ze met hum om moeten gaan en ook heerst er vaak een gedachte of de patiënt het niet doet om te manipuleren.

Ongeveer 10% van alle mensen in de Nederlandse bevolking heeft een persoonlijkheidsstoornis. Deze incidentie is vele malen hoger in de psychiatrische patiënten die daar zijn opgenomen of bij drugsverslaafden. Hierbij kan je denken aan 60 %en 55% respectievelijk. Van de cluster B persoonlijkheidsstoornissen komt borderline erg vaak voor. Co morbiditeit met een persoonlijkheidsstoornis zijn depressieve en angstklachten, verslavingsproblematiek, eetstoornissen en lichamelijk onverklaarde klachten.

De neurobiologisch theorie gaat ervan uit dat de amygdala te sterk vuurt en de prefrontale cortex te weinig dempt. De stressgevoeligheid word bepaald door het temperament. Wanneer iemand bijvoorbeeld chronisch psychotrauma heeft gehad dan zullen et neurotransmitter systemen beïnvloeden en dus ook de HBA as.

Bij een borderline persoonlijkheidsstoornis ben je erg instabiel in het zelfbeeld, in de intermenselijke relaties, in het affect en in het gedrag. Borderline is ook vaak een vergaarbak waarin het varieert van licht tot zeer ernstige pathologie. Iemand met een borderline persoonlijkheidsstoornissen heeft veel strategieën om dingen niet te voelen zoals het wegmaken d.m.v. alcohol/drugs. Geen tijd om te voelen TGV keihard werken/zorgen/schoonmaken etc. Er wordt wel gegeten met eetbuien of niet door middel van anorexistisch gedrag. Verder kan er sprake zijn van automutilatie, slapen en ruzie maken.

De centrale kenmerk van cluster C persoonlijkheidsstoornissen is angst. Deze angst kan je bijvoorbeeld controleren via een dwang, uit de weg gaan door vermijding, voorspelbaarheid wensend; ontwijkend, symbiose zoekend en afhankelijk. Er is een grote overlap met as I stoornissen van een gegeneraliseerde angststoornis, OCS, angststoornis NAO etc.

De diagnostiek is erg lastig en begint uiteraard met de inhoud van het anamnese. Vervolgens ook letten op hoe het wordt verteld. En als laatste moet je ook mogelijke overdracht tegenover de intaker te voelen zoals extra voorzichtig doen. Behandeling bestaat in principe uit psychotherapie waar er ook veel vromen van zijn zoals cognitieve gedragstherapie (CGT), schema focussed therapie (SFT) etc. Wanneer de klachten zeer ernstig zijn of wanneer enkel psychologische begeleiding niet goed werkt kan er ook overgestapt worden naar antidepressiva, antipsychotica, stemmingsstabalisatoren en benzodiazepinen.

College 5 ADHD

 

ADHD is een neurofysiologische stornis met een forse impact op verschillende delen van het leven van een individue. Het is een ziekte van de hersenen. Kinderen met ADHD vertonen emotionele problemen, gedrags problemen en cognitieve problemen. Deze problemen komen aan licht in verschillende settings en dan meestal thuis, op school/werk of in de vrije tijd. Wel verschilt de ernst van de problematiek op verschillinde leeftijden en voor verschillende setting. Volgens de DSM IV moet ADHD begonnen zijn voor het zevende levensjaar. Binnen ADHD onderscheid je in principe 3 vormen. De hyperreactieve vorm, de aandachtstekorte vorm en de gecombineerde vorm. Bij de hyperreactieve vorm heeft het kind vooral last van hyperreactiviteit. Dit uit zich in druk gedraag, moeite met rustig te spelen, doordraven en aan een stuk door praten. Bij het aandachtstekort type heeft het kindje vooral last van zijn aandacht erbij te houden dit geeft problemen als niet luisteren, makkelijk afgeleid zijn, spullen kwijt zijn en moeite met organiseren en plannen.

De pathosfysiologie van ADHD kent meerdere niveaus. Wanner men kijkt naar het genetische niveau is het duidelijk geworden uit wetenschappelijk onderzoek dat er sprake is van genetische defecten waarbij vele genen betrokken zijn. Sommige loci zijn ook vaak bekend voor andere aandoeningen zoals autisme. De epigenetica is erg belangrijk voor de fenotype en de gen-omgevingsinteracties zijn van belang voor het fenotype van autisme. Ook op cerebraal niveau zijn er afwijkingen mij mensen met ADHD. Er is namelijk sprake van een frtontrostriatale/executieve functie stoornis wat aangetoond is middels beeld vormend onderzoek. Ook zijn er andere kernen en circuits aangedaan. Verder spelen ook catecholamines een rol bij de pathogenese van ADHD aangezien het is aangetoond dat dopamine en noradrenaline antagonisten de ADHD symptomatologie verlagen. Verder is ook aangetoond dat ADHD kinderen een significant hoger dopamine lever hebben. De differentiaal diagnose van ADHD is een bipolaire stoornis, autisme spectrum stoornis, verstandelijke beperking en oppositioneel ontwikkelingsstoornis (ODD). Comorbiditeit bij ADHD is autisme spectrum stoornis, ODD, mentale retardatie, middelenmisbruik en gille de la tourette. Verder is ook bekend dat ADHD in combinatie met mishandeling in de jeugd een sterke voorspeller is voor het ontwikkelen van crimineel gedrag. De behandeling van ADHD bestaat uit psychooteducatie, cognitieve gedragstherapie, psychofarmaca (stimulantia en amtomoxetine) en combinaties van. In principe reageert de pure ADHD vorm zonder psychosociale problemen in 75% van de gevallen uitstekend op methyfenidaat=ritalin. Maar meestal zijn het mensen met psychosociale problematiek zoals een rommelig thuisleven waardoor naast ritalin ook psychosociale begeleiding een belangrijke rol gaat spelen.

De beloop van ADHD is erg interessant. Het is namelijk een stoornis wat je de rest van je elven houdt. Wanneer kinderen ouder worden vertoont de helft een subjectieve vermindering van de ADHD klachten omdat ze bijpassend werk hebben gevonden, of een bijpassend partner, of hun symptomatologie is gemaskeerd door een comorbiditeit. Echter heeft wel 10-40% van deze mensen nog wel objectief symptomen van ADHD zoals gebrekkig kunnen plannen, onverstandige keuzes maken, afspraken vergeten en brokken maken. Ook is bekend dat ADHD zorgt voor een verhoogde kans tot het maken van verkeersongevallen wat te verminderen is middels ritalin gebruik.

Momenteel zijn er nog veel ADHDers niet gediagnosticeerd. In ieder geval is uit cross sectioneel onderzoek gebleken dat 4% van de volwassenen lijden aan ADHD. De differentiaal diagnose bij volwassenen is persoonlijkheidsstoornissen, middelen misbruik/gebruik/verslaving en affectieve stoornissen. Verder is ook bekend dat een groot deel van de criminelen in gevangenis lijden aan ADHD. Door dit te behandelen wordt hun recidief risico op criminaliteit ook verminderd.

College 6 bipolaire stoornissen

 

De bipolaire stoornis is een interessante stoornis dat qua etiologische factoren veel overeenkomt met de unipolaire depressie en qua disregulatie mechanisme met schizofrenie. De bipolaire stoornis wordt gekenmerkt door twee uitersten. Aan de ene kant gaat het om een depressie wat onder te verdelen is in een lichte depressie, een major depressie of een psychotische depressie. Aan de andere kant van het spectrum gaat het om een manie wat onder te verdelen is in een hypomanie, een full blown manie en een psychotische manie. Een situatie waarin deze twee uitersten perfect tegen elkaar zijn uitgebalanceerd wordt euthymie genoemd. Bij de bipolaire stoornis onderscheiden we een type I en een type II stoornis. Bij de type I stoornis wordt de gehele spectrum meegenomen en wisselen patiënten continue tussen een manie en een depressie. Bij een type II stoornis staat vooral de depressiviteit op de voorgrond afgewisseld met een lichte manie (=een hypomanie). Bij de stoornis van een unipolaire depressie zijn de klachten uitsluitend van depressieve aard. Bij een dysthymie hebben patiënten gedurende minimaal 2 jaar voor een groot deel van de tijd last van een lichte depressie. En bij een cyclothymie wordt er voordurend gewisseld tussen een lichte depressie en een lichte manie. De DSM criteria voor een depressieve episode zijn als volg: A. Vijf of meer van de volgende symptomen gedurende > 2 weken:(1) depressieve stemming, (2) verminderde interesse of plezier, (3) vermindering of toename van gewicht of eetlust , (4) insomnia of hypersomnia , (5) psychomotorische agitatie of remming , (6) moeheid of energieverlies , (7) buitensporige gevoelens van waardeloosheid of schuldgevoel ,(8) verminderde concentratie of besluiteloosheid ,(9) terugkerende gedachten aan de dood of suïcide gedachten B. Geen gemengde episodeC. Significant lijden of stoornissen in het functioneren D. Niet direct fysiologische gevolg van een middel of somatische aandoening E. Geen rouwproces.

De DSM criteria voor een manische episode zijn als volgt: A. Abnormale, verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming > 1 week. B. Drie of meer van de volgende symptomen:(1) opgeblazen gevoel van eigenwaarde , (2) afgenomen behoefte aan slaap ,(3) spreekdrang, (4) gedachtevlucht ,(5) verhoogde afleidbaarheid ,(6) toegenomen activiteit of psychomotorische agitatie, (7) overmatige bezigheden met grote kans op pijnlijke gevolgen. C. Geen gemengde episode. D. Ernstige stoornis: duidelijke beperkingen in werk, sociale activiteiten, relaties; of opname in het ziekenhuis; of psychotische kenmerken. E. Niet direct fysiologische gevolg van een middel of somatische aandoening.

De DSM criteria voor een hypomane episode is als volgt: A.Voortdurend verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming > 4 dagen; duidelijk verschillend van de gebruikelijke, niet depressieve stemming. B. Drie of meer van de volgende symptomen:(1) opgeblazen gevoel van eigenwaarde (2) afgenomen behoefte aan slaap (3) spreekdrang (4) gedachtevlucht (5) verhoogde afleidbaarheid (6) toegenomen activiteit of psychomotorische agitatie (7) overmatige bezigheden met grote kans op pijnlijke gevolgen. C. Onmiskenbare verandering in het functioneren die niet karakteristiek is voor betrokkene wanneer deze symptoomvrij is (heteroanamnese!). D. Kan door anderen worden waargenomen (heteroanamnese!) . E. Niet ernstig genoeg om duidelijke beperkingen in werk, sociale activiteiten, relaties te veroorzaken; geen opname; niet psychotisch. F. Niet direct fysiologische gevolg van een middel of somatische aandoening.

 

De behandeling van een bipolaire stoornis bestaat ui psychoeducatie en uitleg geven over de diagnose. Medicatie in de acute fase. Medicamenteuze profylaxe, indien deze geïndiceerd is, gespreksbegeleiding en psychotherapie indien dit geïndiceerd is. De medicamenteuze behandeling tijdens een manie bestaat uit het toedienen van lithium, of valproaat of een atypische antipsychoticum. De medicamenteuze behandeling van een depressie betstaat uit het geven van een antidepressivum in combinatie met lithium of vaploraat of een atypische antipsychoticum. Of uit quetiapine of uit lithium in combinatie met Lamatrogine. Als onderhoudsbehandeling wordt als eerste keuze lithium gebruikt en als tweede keuze valprotaat of carbamezapine of olanzapine of Lamotrigine.

 

 

College 7 autisme spectrum stoornis

 

De biopsychosociale ontwikkeling van kinderen en jogneren wordt beïnvloed door vele factoren op verschillende leeftijden. Allereerst speelt de aanleg een belangrijke rol. Verder speelt ook de zwangerschap een rol. Zo kan een kind namelijk hypoxisch ter wereld komen met alle gevolgen van dien. Daarnaast speelt in de eerste levensjaren vooral de gezin en opvoeding een rol. Ook school gaat een belangrijke rol spelen wanneer het kind de schoolgaande leeftijd bereikt. Vanaf de puberteit gaat de media en de maatschappij en cultuur waarin een kind leeft een belangrijke rol spelen. De biopsychosociale ontwikkeling is in te delen in een aantal aspecten namelijk: emoties, relaties, cognities en omgang met genotsmiddelen. Wanneer de cognitie zich niet goed ontwikkeld kan dat komen als gevolg van een mentale retardatie. Ook kan als gevolg van een trauma capitis de cognitieve ontwikkeling gestoord raken terwijl deze eerst wel normaal was. Bij de autismespectrum stoornis onderscheiden we verschillende vormen volgens de DSM IV classificatie. Namelijk autisme in engere zin. De pervasieve ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS), een autisme aanverwante contactstoornis, het syndroom van Asperger en de multicomplex development disorder (MCDD).

Autisme in engere zin wordt gekenmerkt door: geen of zeer primitief contact, geen of zeer late taalontwikkeling, geen of zeer gebrekkige communicatie, sterke stereotypieën en preoccupaties. Meestal functioneren deze mensen op een zwakzinnig niveau waardoor institutionalisering meestal noodzakelijk wordt op een gegeven moment.

 

De pervasieve ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS) wordt gekenmerkt door ernstige dysfunctie op meerdere vlakken. Op het niveau van contactvaardigheden kunnen deze mensen geen contact maken, weinig oogcontact en hebben ook een onvermogen vrienden te maken en plezier te delen. Er is vaak ook een gebrek aan wederkerigheid. Op communicatieniveau is er sprake van een achterstand in de taalontwikkeling, een onvermogen gesprekken aan te gaan, vaak ook stereotype taalgebruik en een gebrekkig fantasiespel. Verder hebben deze mensen vaak stereotype gedragingen ze zijn namelijk gepreoccupeerd met een bepaald interessegebied, dwangmatig gehecht aan routines en repetitieve handelingen. Verder vertonen ze een grote preoccupatie met voorwerpen of delen van voorwerpen. Het asperger syndroom vertoond dezelfde kenmerken als PDD-NOS alleen is er dan vaak wel sprake van een goede taalontwikkeling en meestal ook een goede intelligentie.

 

Een persoon met multiplex developmental disorder (MCDD) heeft naast de typische autisme symptomatologie ook last van angsten, gedragsstoornissen, wanen en impulsproblematiek. De pathosfysiologie van deze stoornissen wordt gekenmerkt met histologische afwijkingen in het limbisch systeem, verlies van purkinje cellen en granule cellen in de neocortex. Verder zijn er typische EEG afwijkingen en evoked potentials. Het is een multifactoriele polygenetische aandoeningsspectrum. Comorbiditeit bij autisme is onder te verdelen in somatische en psychiatrische comorbiditeit. Somatische comorbiditeit is het syndroom van turner, tubereuze sclerose, fragiele x syndroom en epilepsie. Psychiatrische comorbiditeit bestaat uit ODD, ADHD en angststoornissen. De diagnostiek gebeurt voornamelijk met behulp van de anamnese en ook observatie. Vooral hoe het kind omgaat met speelgoed en het spel en fantasiegedrag levert veel informatie. Voor de behandeling is het belangrijk om de kinderen te stimuleren maar ook niet te frustreren. Een behandeling op maat per autisme patiënt is dus noodzakelijk. Autisme in engere zin wordt gekenmerkt met als een chronisch handicap in het latere leven. Patiënten met PDD-NOS kunnen, afhankelijk van hun intelligentie en comorbiditeit, vaak goed aanpassen aan de maatschappij. Patiënten met MCDD hebben een vergroot risico op het ontwikkelen van schizofrenie en patiënten met het asperger syndroom kunnen zich vaak wel goed aanpassen aan de maatschappij hoewel ze altijd beperkingen zullen blijven ervaren.

College 8 unipolaire depressie

 

De unipolaire depressie is een ernsitge aandoening met een groot ziektelast. De life time prevalentie bedraagt 15% en de verhouding tussen mannen en vrouwen is 1:2. De jaarprevalentie van unipolaire stemmingsstoornissen is 6% in Amsterdam en verschilt ook per etniciteit. Turken hebben een jaarprevalentie van 22%, Marokkanen van 10%, Nederlanders van 10% en Surinamer van 8%. De puntprevalendie van depressie in een algemeen ziekenhuis bedraagt 8-26%. Depressie staat in de top van van ziekte met een hoge DALY. Een DALY staat voor het aantal gezonde levensjaren gecorrigeerd voor ziekte. Een unipolaire depressie staat echter boven aan de YLD. Een YLD staat voor het ziektelast. In andere woorden een depressie heeft een enorme ziekte last voor de patiënt wat ook vaak lang aanhoudt. Wanneer patiënten zich bij de huisarts presenteren komen ze vaak met andere klachten dan een depressie. Belangrijk is dat de huisarts aan een depressie denkt en het ook uitvraagt wanneer de patiënt de volgende dingen meldt: Een aanhoudende sombere stemming, angst en paniek, slapeloosheid, aanhoudende vermoeidheid zonder lichamelijke oorzaak, chronische pijnklachten, klachten van nervositeit ,verslavingsproblematiek (alcohol, drugs, slaap- en kalmeringsmiddelen) ,relatie-, gezin-, en of werkproblematiek of signalen van een vermindering van het algemeen functioneren. Een depressie kent verschillende classificatie. We onderscheiden een depressieve stoornis, een dysthyme stoornis, een stemmingsstoornis als gevolg van een somatische aandoening, een stemmingsstoornis als gevolg middelen gebruik/misbruik en een depressieve stoornis in het kader van een cyclothyme of bipolaire stoornis.

Voor een depressieve stoornis zijn er ook een aantal aanvullende criteria volgende de DSM IV: de symptomen moeten lijden of beperkingen in het functioneren veroorzaken, de symptomen mogen niet toe te schrijven zijn aan een somatische aandoening, een middel, een rouwreactie of een psychotische stoornis en de symptomen moeten minimaal twee weken duren en bijna elke dag minstens 5 symptomen hebben van een depressieve stoornis. We onderscheiden binnen de depressie ook een aantal subtypen namelijk: post partum depressie, een seizoensgebonden depressie, een melancholische depressie, een psychotische depressie en een atypische depressie.

Een melancholische depressie wordt ook wel een depressie met vitale kenmerken genoemd. Bijzonder bij deze vorm van depressie is dat het gekenmerkt wordt door vooral anhedonie= het onvermogen om plezier te ervaren/ patiënten met deze vorm van depressieve stoornis slapen weinig, eten weinig en hebben veel schuldgevoelens. Een atypische depressie is een depressie waarbij patiënten juist continue slapen en teveel eten. Ook zijn ze overgevoelig oor intermenselijke afwijzing. Een depressie wordt vaak behandeld met een combinatie van psychotherapie en antidepressiva. Van de psychotherapie wordt cognitief gedragstherapie het meest gebruikt. Van de antidepressiva worden vooral SSRIs toegepast. Bij zwaardere depressies worden juist TCA gebruikt of eventueel laaggedoseerde antipsychotica.

Access: 
Public
This content is used in:

Samenvattingen en studiehulp voor Geneeskunde aan de VU Amsterdam - Bundel

Image

This content is also used in .....
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Countries and regions:
Institutions, jobs and organizations:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1960