Inleiding rechtssociologie - RUG - Hoorcollegeaantekeningen 2015/2016


Hoorcollege 1

We gaan vandaag kijken wat voor een vak dit is, waar het over gaat en wat we hieraan hebben. Wetboeken zijn niet nodig bij dit vak.

Wat wij als universiteit jullie willen leren is om vanuit het recht naar de maatschappij te kijken. Pak een wet en leg deze als een soort juridische sjabloon tegen de maatschappij aan. De komende weken wil ik jullie uitdagen om dat perspectief om te draaien, vanuit de maatschappij naar het recht kijken. Hoe denkt de maatschappij over het recht? Wat is de betekenis van het recht volgens de maatschappij? Hoe denkt de maatschappij over jullie – juristen? Dat is de kern waar de rechtssociologie zich mee bezig houdt. Iets wetenschappelijker beschreven: de rechtssociologie is de sociaal-wetenschappelijke bestudering van de wisselwerking tussen recht en maatschappij.

Dit vak heeft drie belangrijke doelen:

  • Inzicht laten krijgen in de wisselwerking tussen recht en maatschappij. We gaan kijken wat de invloed is van het recht op de maatschappij, het effect van rechtspraak/wetten/verdragen op de maatschappij. Hoe komt het dat sommige wetten veel effect hebben en andere niet? Omgekeerd gaan we ook kijken naar maatschappelijke gebeurtenissen die inslaan op het recht.

  • Om dat goed te doen gaan we jullie niet alleen maar laten kennismaken met allerlei stukken uit de literatuur, maar ook met rechtssociologisch onderzoek. Hoe beoordeel je dat onderzoek nu? Dat gaan jullie leren bij dit vak; het zelfstandig oordelen over de kwaliteit van het onderzoek.

  • Als je dat allemaal goed kan zul je een betere jurist worden; en dat is het derde doel van dit vak.

Voorbeeld behandeld: rookverbod, zes jaar na invoering van het rookverbod houdt 28% van de kroegen zich daar nog steeds niet aan.

Waar we het niet over gaan hebben is hoe dit juridisch in elkaar zit. Waar we het wel over gaan hebben: hoe verklaar je dit nou? Hoe komt het dat de ene kroeg zich wel aan het rookverbod houdt en andere niet?

Het verschil in kijken tussen juristen en rechtssociologen (aan de hand van het rookverbod):

 

Jurist

Rechtssocioloog

Doel

Kennis geldende regels

Beschrijven en verklaren gedrag

Object van studie

Regels (wat is het geldende recht)

Sociale structuur (wat komt er terecht van het recht?)

Vraagstelling

Rechtsvragen (intern) > deelnemer juridisch debat

Vragen over recht (extern) > toeschouwer juridisch debat

Definitie recht

Officieel recht (statelijk recht)

Levend recht (niet-statelijk recht)

Methode

Rechtsvinding

Empirische methoden

Oriëntatie

Praktisch > geïnteresseerd in één concrete zaak

Wetenschappelijk > geïnteresseerd in patronen van wetmatigheden

Uitkomst

Normatieve uitspraken > uitspraken met toepassing van een norm

Empirische uitspraken > het sociale gedrag niet normeren, maar verklaren. Uitspraken over de sociale werkelijkheid

Mooie tentamenvraag: het rookverbod wordt in de kroeg slecht nageleefd, in de trein juist heel goed. In de trein wordt het verbod bijna voor 100% nageleefd. Dezelfde mensen in hetzelfde land, hoe verklaar je dit verschil? We vullen de sociale context in om dit te beantwoorden. Waarschijnlijk ga je met andere verwachtingen naar de kroeg dan hoe je naar de trein gaat. De vraag of mensen die in de kroeg/trein aanwezig zijn, of zij het vervelend vinden of je rookt. De sociale controle wisselt per plek, het heeft niks te maken met de regel. De regel is namelijk hetzelfde. In de trein wordt je raar aangekeken wanneer je rookt, in de kroeg niet; dat is de sociale controle.

Kern van rechtssociologie: “eerst zien, dan geloven”.

Hoorcollege 2

We gaan het vandaag hebben over de maatschappelijke werking van wetgeving, meer in het bijzonder wil ik het vandaag hebben over de casus van het opheffen van het bordeelverbod in ons land. Dit college staat in het teken van twee werelden. De eerste wereld is de Nederlandse staat/de overheid. De tweede wereld is de rosse buurt/de prostitutiesector/de wereld van de straat.

Prostitutie is in ons land al tien jaar gelegaliseerd, volgens de staat moet het net zo’n normale bedrijfstak worden als alle andere bedrijfstakken. Hoe doe je dat? Dat lijkt misschien juridisch: hoe beïnvloed je door middel van wetgeving de samenleving? Maar in de praktijk werkt dat niet zo.

Is de opheffing van het bordeelverbod een succes? Daar lopen de meningen over uiteen. Dit is een hele actuele discussie, wat kan je daar als wetgever nou aan doen? Sinds de afgelopen tien jaar zijn de meningen veranderd, we hebben inmiddels ook een nieuwe minister van justitie. In 2011 heeft de minister Opstelten een nieuwe wet (prostitutiewet) opgesteld. Belangrijkste maatregel is dat prostituees zich moeten registreren. Vanaf 2014 is er een nieuwe prostitutiewet waarin de meeste maatregelen weer zijn aangepast. Ik laat jullie dit zien omdat dit een hele rechtssociologische discussie is.

Wat ik vandaag met jullie wil bespreken is twee visies op wetgevingen. Twee verschillende antwoorden op de vraag: hoe beïnvloed je de samenleving door middel van wetgeving? Ik wil eerst met jullie kijken naar het perspectief van de staat; dit is het perspectief van het instrumentalisme. Daarna wil ik met jullie kijken naar het perspectief van de straat; dit is het perspectief van de sociale werking van recht.

Perspectief van de staat

Wat zijn nou de ambities van de wetgever om het bordeelverbod op te heffen? Vanaf 1 oktober 2000 is het bordeelverbod opgeheven waardoor prostitutie geheel legaal is en een normale branche wordt. De staat wil de uitwassen van prostitutie harder aanpakken. De minister wilde de prostitutiebranche reguleren door middel van een vergunningenbeleid.

Als je kijkt naar de memorie van toelichting staan vier doelen die de staat met het opheffen van het verbod wil bereiken:

  1. De exploitatie van prostitutie reguleren en beheersen.

  2. De exploitatie van onvrijwillige prostitutie verbeteren.

  3. Kinderen beschermen tegen misbruik.

  4. De prostituees beschermen.

Instrumentalisme

In het recht hoor je vaak spreken over de uitdrukking: “het primaat van de wetgever”. Wat wordt daarmee bedoeld? Dat de wetgever uiteindelijk degene is die het bepaald. Dit is een belangrijk beginsel; de belangrijkste keuzes worden niet gemaakt door de rechter of uitvoerende macht, maar door ons parlement. Dit primaat van de wetgever heeft een rechtssociologische tegenhanger. Impliciet vaak wordt de wet gepresenteerd als een stuk gereedschap, de wetgeving wordt gepresenteerd als een middel waarmee je maatschappelijke verandering teweeg wil brengen. Hoe werkt dat? Ik heb een bepaald doel, dat vertaal ik via de wet in normen, ik verzin een sanctie en als we dat hard genoeg met elkaar handhaven dan resulteert dat in veranderd gedrag. Deze manier van redeneren noemen we het instrumentalisme. Als dit in de praktijk ook werkt moet die praktijk voldoen aan een aantal veronderstellingen.

Van bovenaf;

Een belangrijk kenmerk van het instrumentalisme is dat ik als wetgever los sta van de samenleving. Uitgangspunt zijn dus mijn doelen als wetgever, wat wil ik met de wet bereiken?

Volmaakte communicatie;

Als we willen dat mijn wet werkt als een perfect instrument om de samenleving te sturen, dan moeten we geen gehannes krijgen over de interpretatie van die wet.

Normatief monisme;

Dit is de veronderstelling dat ik als wetgever als enige achter het stuur zit van de samenleving. Ik ben de wetgever en ik ben de enige die beslist welke kant de samenleving op gaat. De enige regels die er in de praktijk toe doen zijn de regels van mij als wetgever.

Primaat van de wetgever;

Al die veronderstellingen bij elkaar opgeteld komen we dan weer uit waar we begonnen: het primaat van de wetgever.

Als je dit ziet, realiseer je dan wat voor veronderstellingen daarachter liggen. Als we hier op een rechtssociologische manier naar gaan kijken: eerst zien, dan geloven. Voordat we dit aannemen wil ik eerst met jullie kijken naar wat empirisch onderzoek. Wat blijft er over van deze stellingen na vergelijking met uitslagen van rechtssociologisch onderzoek?

Een van de allereerste rechtsociologisch onderzoeken waarin dit onderwerp werd onderzocht, is een onderzoek uit Noorwegen, gedaan door Vilheim Aubert in 1952. Hij onderzocht het effect van de wet: “wet op het huishoudelijk personeel”, destijds een hele belangrijke wet. Dit is een heel belangrijk onderzoek, ik zal jullie laten zien waarom.

Heel veel mensen in Noorwegen hadden dienstbodes in dienst, veel vrouwen in die tijd werkten ook buiten de deur. Juridisch was er voor deze dames nauwelijks wat geregeld dus je kon alles doen of laten met deze vrouwen wat je wilde: hoeveel je betaalde, hoe lang je ze liet werken etc. Groot politiek debat in Noorwegen. Uiteindelijk is er de wet gekomen die zegt dat vanaf nu de rechtspositie van het huishoudelijk personeel verbeterd moet worden. Een belangrijke maatregel was dat de arbeidstijd beperkt werd tot maximaal tien uren per dag, ook werd overwerken, minimumloon en opzegtermijn geregeld. Hier is veel over te doen geweest.

Vilheim Aubert heeft onderzocht wat nu uiteindelijk het effect is geweest van deze wet. Zijn belangrijkste conclusie is in minder dan één tiende van de gevallen die hij heeft onderzocht werd er gehandeld in overeenstemming met de wet. De tien-urige werkdag is in meer dan 50% van de gevallen niet nageleefd. Op papier lijkt de positie van het huishoudelijk personeel verbeterd, maar in de praktijk komt daar niet zoveel van terecht.

Hoe kun je dit nou rechtssociologisch verklaren? Één van de belangrijkste conclusies die Aubert uit zijn onderzoek trekt is dat dit te maken heeft met slechte communicatie; is men eigenlijk wel op de hoogte van die wet en wat er in staat? Dit heeft hij onder twee groepen gepeild. Hieruit volgde;

  1. Er is weinig verschil tussen de dienstbode en de werkgever.

  2. Sommige bepalingen scoren heel hoog, anderen heel laag. Er is één categorie die heel hoog scoort, één categorie die heel laag scoort en een soort tussencategorie (de sterretjes). Deze tussencategorie is niet geregeld in de wet.

Wat blijkt nou als je beter gaat kijken? Al die bepalingen die het hoogste scoren zijn bepalingen die in de praktijk al golden voor die wet. En de bepalingen die het slechtste scoren zijn bepalingen die de wet beoogt te veranderen/beschermen.

Wat leiden wij hier nou van af, wat zijn hier de conclusies?

  1. Mensen in de praktijk snappen niet wat in die wet staat; het juridische taalgebruik sluit niet aan bij de doelgroep.

  2. Als je goed naar de cijfers kijkt blijkt dat wetgeving vooral effect heeft als het aansluit bij het veld, wetgeving is eigenlijk nauwelijks in staat om bestaande gewoontes te veranderen; “stateways cannot change folkways (Sumner)”.

Perspectief van de straat

Nu gaan we wisselen van perspectief. Wat zijn nou de normen en regels die gelden in de rosse buurt?

We gaan dus kijken naar de sociale werking van het recht. Ook hier zijn een aantal veronderstellingen over:

  • Van onderop;

  • Communicatie sociaal bepaald;

Als je kijkt vanuit het perspectief van de straat dan zie je dat er in de praktijk geen sprake is van volmaakte communicatie, maar dat deze sociaal bepaald is. De uitkomst van communicatie is sociaal afhankelijk – aangetoond met experiment I. De boodschap (inhoud van de wet) wordt onderweg vervormd. Dat was de eerste veronderstelling van het instrumentalisme.

De doelstelling van de opheffing van het bordeelverbod is de positie van prostituees te verbeteren. Als je deze wil bereiken als wetgever dan moet de wet ook aankomen zoals deze bedoeld is; de pooiers en prostituees moeten op de hoogte zijn van de inhoud van de wet. Ook hier bleek dit niet voldoende (net als bij de wet op het huishoudelijk personeel). Weinig van de wettelijke bepalingen komen dus zo aan zoals ze bedoeld zijn. Dit is bijna hetzelfde als uit het onderzoek van Aubert kwam.

Rechtspluralisme;

Je kunt de prostitutie-branche ook opvatten als een semi-autonoom sociaal veld (SASV). In normaal Nederlands kun je zeggen dat dit een groep mensen is met hun eigen regels en hun eigen manieren om deze te handhaven. De komende weken gaan we nog preciezer bekijken wat dit betekent. Die interne regels van zo’n veld zijn voor een belangrijk deel bepalend voor de vraag of de wettelijke regeling in de praktijk effect heeft. Je ziet hier een concurrentiestrijd; de wetten van de staat moeten concurreren met de wetten van de straat. Met andere woorden; in de praktijk is er helemaal geen sprake van normatief monisme, maar gelden er een heleboel verschillende stelsels van normen en waarden. Er is geen sprake van monisme, maar van pluralisme. Dit geldt natuurlijk niet alleen voor de prostitutie-branche (denk ook aan het rookverbod).

Een van de regels van de wetgever was dat de prostituees zelfstandig zijn (net zoals kappers). Hoe is dit in de praktijk gebleken? Niet duidelijk is wat er wordt verstaan onder zelfstandig en in de praktijk is nog steeds de pooier belangrijker/bepalend. Dus ondanks de regels uit Den Haag is de pooier nog steeds degene die aan de touwtjes trekt. In de praktijk zijn de prostituees dus niet zelfstandig, maar afhankelijk. De regels van de staat geven hier geen doorslag, maar de regels van de straat.

Ander voorbeeld; de openbaarheid. De prostituees moeten zich registreren als zelfstandigen, dan krijgen ze de bescherming die de wet beoogt. Echter, prostituees hechten heel erg aan anonimiteit. Uit onderzoek blijkt anonimiteit een belangrijk element van de prostituees om zich te beschermen. Het hele idee van de nieuwe wet was dat iedereen geregistreerd moest staan, dat verondersteld dus dat je afstand neemt van de anonimiteit. Dat wilden de prostituees niet doen, met als gevolg dat het hele wettelijke systeem niet werkt. Dus ook hier zie je dat de straatregels boven de staatregels gaan.

Primaat van de samenleving;

Uiteindelijk is niet de ambitie van de wetgever doorslaggevend, maar de praktijk waarin de wet moet worden uitgevoerd. Die bepaald uiteindelijk wat er van de wet terecht komt of niet. Empirisch gezien geldt in de praktijk niet zozeer het primaat van de wetgever, maar meer het primaat van de samenleving. Het effect van de wetgever wordt voor een belangrijk deel bepaald door de samenleving.

Hoorcollege 3

De claim is dat een waarheid die waar gevonden wordt, niet alleen hier en nu van toepassing is, maar altijd en overal.

Contractenrecht - Macauley

De betekenis van het contractenrecht in de zakenwereld is enorm invloedrijk geweest in de rechtssociologie. Hier is onderzoek naar gedaan door Macaulay, hij deed dit op de sneeuwbal-methode. Het voldoet dus niet aan de eisen die we tegenwoordig aan onderzoek stellen, maar zijn bevindingen worden nog wel steeds aangehaald. Macaulay stelt steeds de vraag wanneer het contractenrecht wel of niet wordt gebruikt. Dit is een rechtssociologische vraag. Dat kan je onder andere zien door de wijze waarop Macaulay tewerk gaat en de wijze waarop hij zijn meest centrale begrip ‘contract’ gaat definiëren. Een juridische definitie is ‘een overeenkomst waarin partijen over en weer regels opstellen en zich daaraan behoren te houden’. Macaulay zegt dat ‘ruiltransacties min of meer contractueel zijn’ (dit is empirisch; iets wat je in de werkelijkheid ziet). En dan definieert hij ook wanneer hij spreekt over meer of minder; een contract is meer contractueel als er een rationele planning is en er juridische sancties afgesproken zijn. Daar moeten mensen die onderzoek willen doen dus rekening mee houden; je kunt zelden een juridisch begrip zo gebruiken.

Bevindingen

Macaulay kijkt naar wat er in het contract staat op drie momenten: bij het aangaan, bijstellen en op het moment dat er al een geschil is. Zijn bevindingen zijn als volgt:

Aangaan: ruilstransacties zijn lang niet altijd rationeel gepland. Contracten zijn vaak zonder kennis van het recht en zelfs regelmatig in strijd met het recht. Zijn conclusie is dan ook dat het aangaan van een contract is vaak weinig contractueel.

Bijstellen: zijn bevindingen in deze fase was dat dit een weinig contractuele aangelegenheid was, mensen wijzigden het contract meestal zonder geschil. Er werd weinig gebruik gemaakt van juridische sancties.

Regelen van geschillen: als het wel een geschil werd dan werd dit vaak opgelost zonder een beroep op een recht uit de overeenkomst gedaan.

Conclusies

Conclusie: contractenrecht speelt vooral een rol op de achtergrond. Een citaat: ‘Je leest geen juridische clausules aan elkaar voor als je ooit weer zaken wilt doen. Je moet je in de zakenwereld fatsoenlijk gedragen; je rent niet naar je advocaat als je mee wilt blijven doen’.

Verklaringen

Het interessante van Macaulay is dat hij ook is gaan nadenken waarom het contractenrecht in de werkelijkheid zo weinig wordt gebruikt. Dat is de waarom vraag en daar komt de theorie in zicht. Een eerste analyse die hij maakt is dat mensen min of meer rationele wezens zijn en een afweging maken als ze een keuze moeten maken: een kosten/baten analyse. De afweging die hier gemaakt wordt is dat de zakenlieden zeggen dat gebruik maken van het contractenrecht niet nodig is want eigenlijk begrijpen wij wel wat er aan de hand is. Een andere reden waarom het niet nodig is, is dat die mensen zeggen dat ze over andere middelen beschikken – ze hebben de juridische middelen niet nodig. De ene kant van die kosten/baten analyse is dus dat het niet nodig is, maar veel mensen gaan nog een stap verder en vinden het zelfs ongewenst. Zij zeggen dat als je gebruik maakt van recht je de flexibiliteit mist die in de zakenwereld nodig is.

Het tweede antwoordt betreft de interne organisatie. Hij merkte dat er in sommige bedrijven wel meer contractueel gewerkt werd, en deze bedrijven werden vaak gecontroleerd door juristen. Dus als de interne organisatie zo is dat juristen meer te vertellen hebben worden de contracten meer contractueel. De wijze waarop een bedrijf is ingericht heeft dus invloed op het meer of minder contractueel zijn.

Het derde punt is rechtspluralisma; wanneer mensen hun eigen normen belangrijker vinden dan het recht.

Het vierde punt is het idee van continuing relationships; intensieve onderlinge banden die als belangrijk worden bevonden voor de toekomst. Het idee van duurzame verhoudingen. De sociale relatie is heel dicht op elkaar gekomen waardoor het zeer intensieve contacten zijn geworden die ook toekomst gericht zijn. En als er dan een geschil is zullen ze niet snel naar de rechter stappen. Kenmerkend is dus ook dat er wederzijdse afhankelijkheid is. De algemene bevinding van Macaulay is dat als er sprake is van intensieve relaties, het recht naar de achtergrond verdwijnt. Als de relaties losser worden gaat het recht een grotere rol spelen (denk aan een relatie tussen man en vrouw en wanneer zij dan gaan scheiden).

Met het idee van de betekenis van duurzame verhoudingen heeft Macaulay aanzet tot een theorie over gebruik van recht. Hij laat zien dat hoe meer overlappende banden; hoe minder ‘contractueel de verhouding. Deze algemene stelling verheft bevindingen boven het niveau van de beschrijving van één geval of één situatie.

Recenter onderzoek laat toename van procedures; en dus van gebruik van contractenrecht zien.

Contractenrecht - Jettinghof

Jettinghof heeft onderzoek gedaan naar bedrijven. Zijn conclusie past heel goed bij wat Macaulay zegt.

‘De bereidheid van bedrijven om te procederen vooral afhankelijk lijkt te zijn van de aard van de tegenpartij. Bij duurzame relaties met klanten en toeleveranciers blijken bedrijven doorgaans zeer terughoudend met procederen, met name om geen goede relaties te verliezen…. Als het risico op verlies van een relatie niet aanwezig is kan de afweging weer anders uitpakken. Maar ook dan staat procederen niet altijd in een positief daglicht. Het wordt in dergelijke gevallen toch regelmatig als een retrospectieve en onproductieve activiteit weggezet… Dat alles is anders wanneer concurrenten en/of de overheid de tegenpartij vormen. Daar is geen relatieverlies te vrezen en vaak staan daarbij zeer vitale bedrijfsbelangen op het spel komt. De kwestie van al dan niet procederen komt uiteindelijk vooral neer op een kosten-baten afweging, hoe globaal ook.’

Dat was wel bijzonder want in de jaren 50 werd er weinig geprocedeerd en in de jaren 80 heel veel. Hoe is dit nou te verklaren? Er trad globalisering op dus iedereen kende elkaar minder en de concurrentie werd groter. De relaties waren losser waardoor er meer geprocedeerd werd.

Instrumentalisme

Het impliciete beeld van het instrumentalisme. De gedachte is dat de wetgever allerlei boodschappen uitzend (juridische wetten ed.) naar de burgers. Die boodschappen gaan door een normledig en komen ook aan in een normledig.

De sociale werking zegt het volgende. Die boodschappen komen niet onvervormd aan – de communicatie wordt vertroebeld. Er is bovendien ook sprake van rechtspluralisme. We moeten kijken naar de bewegingen van de burgers, en niet naar de intentie van de wetgever.

Semi-autonome sociale velden

Hoe ziet de werkvloer er uit waar wetten een rol zouden moeten spelen? Als er sprake is van rechtspluralisme, welke norm wordt dan belangrijker bevonden? Het recht is niet altijd de meest dwingende norm, de sociale context is vaak ook heel belangrijk.

Semi-autonome sociale velden dat is een nieuw word, nieuwe term die zelf verzonnen is. Het is een technische term voor het beschrijven van een bepaalde context. De omschrijving van Moore is: een verzameling mensen die je als eenheid kunt aanwijzen omdat het een eigen orde heeft, eigen gedragsregels voortbrengt en handhaaft. Dit is dus een technische invulling van het sociologische woord groep. Dit heeft twee functionele kenmerken: regels/normen maken en handhaven. Dit is heel abstract.

Dat semi staat ervoor dat het deels wel autonoom is, maar dat ze tegelijkertijd onderworpen is aan regulerende handelingen van buitenaf dus dat de groep het niet helemaal kan bepalen.

Een stap terug

Hoe leren mensen normen aan? Hoe leren mensen zich te gedragen naar de sociale norm. De normen zelf zijn niet overal hetzelfde, maar de manier waarop je deze aanleert wel. Dit is het gemakkelijkste uit te leggen door te kijken naar de opvoeding. Je leert kinderen normen doordat hun ouders reageren op hun gedrag.

Scott

Scott heeft een onderzoek gedaan onder studenten die werken. Er waren twee soorten werk die deze mensen gedaan hebben: een deel ging erheen om erop toe te zien dat er niet illegaal gevist werd. Die studenten zaten alleen op een eiland en werden niet bezocht. Die studenten wilden veel studeren en hadden een gaatje gegraven om in de plassen ed. Uiteindelijk sliepen ze 16 uur per dag, studeerden ze helemaal niks en plasten ze gewoon tegen een boom.

De tweede groep waren brandwachters, ze zaten in een hoge toren om te kijken of er brand zou uitbreken, zij mochten wel bezocht worden. Qua studeren was het precies hetzelfde, qua ontlasting gingen ze nog wel naar de wc.

Conclusie: ook al heb je en bepaalde norm over hoe je je moet gedragen, als je helemaal alleen bent verlies je dat op den duur. Het is niet zo dat je voortdurend naar deze norm blijft leven, het is de aanwezigheid van anderen die ervoor zorgt dat jij blijft doen wat je geleerd hebt.

Cialdini

Dit is ook een sociaal psycholoog, hij heeft onderzoek gedaan naar kleine dingen op straat doen. Desetieve normen: gedragen zoals de ander  mensen zijn kuddedieren. Presetieve normen schrijven iets voor. Normfocus: de gedachte die je had wordt geactiveerd. Cialdini laat zien dat deze normen samen moeten gaan. Normen moeten worden bekrachtigd door er de aandacht op te vestigen, de omgeving draagt daaraan bij. Als de omgeving al vervuild was dan gooiden mensen sneller dingen op de grond dan wanneer het overal heel netjes was. Als iemand een foldertje op de grond gooide en iemand anders deze oppakte en weggooide dan is dat de normfocus.

Relevantie voor de effectiviteit van regelgeving door de overheid

Eigenlijk kan je zeggen dat op basis van wat Cialdini en Scott doen dat het de sociale druk is die maakt dat je je op een bepaalde manier gedraagt. De sociale druk is altijd aanwezig. Voor de overheid betekent dat, dat als je een nieuwe norm wil invoeren dan botst dat vaak met een norm die er al is, dat is ook wat het instrumentalisme verweten wordt; die doen alsof er geen andere normen zijn dan die van de wet. Wat ik vooral wil benadrukken is dat de maatschappelijke druk vaak tamelijk onzeker is en er daarom weinig rekening mee wordt gehouden. De overheid moet zich altijd afvragen of er een voedingsbodem is voor de nieuwe norm, als deze er is dan bekrachtigd hij dus deze norm en hoeft er veel minder aan handhaving gedaan te worden. Op het moment dat er andere normen actief zijn, is er veel handhaving nodig.

Afsluiting

Instumentalisme: stelt de wetgever centraal en heeft daardoor geen juist beeld van de samenleving. Dit leidt tot hoge verwachtingen en teleurstellingen die alleen in termen van individuele factoren verklaard worden. Het instrumentalisme denkt aan mensen als individu, maar sociologisch gesproken kunnen mensen niet los van elkaar leven. Mensen zijn groepswezens.

Sociale werkingsbenadering: stelt de samenleving centraal. De werkvloer is de plek waar eigen normen een rol spelen. Er zijn meerdere normenstelsels die tegelijkertijd en rol spelen en niet altijd met elkaar overeenkomen. Deze benadering ziet da normen op heel veel verschillende manieren gehandhaafd worden. Deze benadering omschrijft de samenleving als een semi-autonoom sociaal stelsel en gebruikt ter verklaring van de effectiviteit van wetgeving de stelling van Macaulay: de betekenis van het recht is afhankelijk van de mate waarin mensen onderling met elkaar verbonden zijn. Als mensen weinig met elkaar verboden zijn is de rol van het recht groot en op het moment dat mensen sterk met elkaar verbonden zijn is de rol van het recht klein (achtergrond).

Tips voor de wetgever: regulering door middel van rechtsregels impliceert het kunnen regelen van feitelijke verhoudingen binnen SASV’s. De regels van de staat zijn vaak alleen effectief als ze door de interne mechanismen van een SASV zelf worden gehandhaafd

Hoorcollege 4

Vorige week en de week daarvoor hebben we het gehad over verschillende perspectieven op wetgeving, over twee weken gaan we het hebben over de rechtspraak en vandaag gaan we het hebben over het bestuur; de uitvoerende macht. Welke rol speelt het recht in het openbaar bestuur? Dat is de kernvraag van dit college.

Wat speelt zich af achter de schermen van het openbaar bestuur? Dit staat op een mooie manier beschreven in een roman van Harry Mulisch: de ontdekking van de hemel (zie sheet). Één van de hoofdrolspelers van dit boek is een bestuurder, op een gegeven moment vertelt hij hoe volgens hem de rest van Nederland denkt over het bestuur. Hij zegt; mensen doen net alsof er een gouden muur staat tussen hen en het bestuur.

“Voor de Gouden Muur is het een geïmproviseerde janboel, daar krioelt het volk in de luidruchtige chaos van het dagelijks leven, en dat daar niet alles in het honderd loopt is te danken aan de wereld achter de Gouden Muur. Als het oog van de cycloon ligt daar de wereld van de macht, in mysterieuze stilte, beheerst, betrouwbaar, overzichtelijk als een schaakbord; een soort gelouterde wereld van platoonse ideeën.

Dat althans is het beeld dat de machtelozen voor de Gouden Kuur er van hebben. Het wordt bevestigd door de donkere pakken, de geruisloze INVULLEN”

De boodschap van dit college: er is geen Gouden Muur. Dat leidt tot drie stellingen die ik vandaag met jullie wil bespreken:

  • Beleid is mensen werk

  • De rol van het recht is sociaal bepaald

  • Overheidsorganisaties zijn semi-autonome sociale velden

Michael Lipsky

Vanaf welk perspectief gaan we kijken naar het bestuur. We zijn geneigd te kijken vanuit de doelstellingen van de wetgever (top-down). Wat komt daar in praktijk van terecht? Michael Lipsky introduceerde een ander perspectief; wat je zou moeten doen is dat je niet van bovenaf naar de praktijk kijkt, maar juist van onderop. Als je wil begrijpen waarom het beleid in de praktijk eruit ziet zoals het eruit ziet, moet je kijken naar degene die het beleid uitvoert in plaats van degene die het beleid formuleert. De kern van wat hij zegt is dat de manier waarop de wetgeving in de praktijk wordt uitgevoerd bepalend is voor de inhoud van het beleid. Om dat beter te begrijpen moet je kijken naar de street-level bureaucrats.

Street-level bureaucrats

Dit zijn ambtenaren van de IND, politieagenten, docenten, buurtopbouw-werkers. Wat zij gemeenschappelijk hebben is dat zij veel direct contact hebben met de burger op straatniveau. Een tweede kenmerk is dat zij veel ruimte hebben om zelf beslissingen te nemen; veel feitelijke beleidsruimte. Wat Lipsky laat zien is dat veel mensen veel spanning hebben in hun werk, de spanningen op hun werk bepaald de inhoud van hun beleid. Dat is de kern van het verhaal van Michael Lipsky.

Hoe ziet het werk van de street-level bureaucrat eruit?

Gebrek aan middelen

Een belangrijk kenmerk is dat ze altijd een gebrek hebben aan middelen; de vraag is altijd groter dan het aanbod. Er is altijd veel meer werk te doen dan je zelf denkt dat je afkrijgt. Altijd het gevoel dat je te weinig tijd hebt, je loopt achter de feiten aan; de street-level bureaucrat heeft altijd een grote werkdruk.

Vage doelen

Een ander belangrijk kenmerk is dat er niet altijd duidelijk is wat er van jou wordt verwacht. Je hebt te kampen met vage doelen, deze zijn vaak ook tegenstrijdig. Als er wordt opgedragen dat je moet bijdragen aan de sociale cohesie of een veilige buurt, wat wordt er dan van mij verwacht?

Beoordeling is moeilijk

Hoe kun je bepalen wanneer je je werk goed hebt gedaan? Als de doelen niet duidelijk zijn, wanneer heb ik het dan goed gedaan?

Onvrijwillige klanten

Er is geen concurrentie, de klant kan niet overstappen naar een ander bedrijf. Als street-level bureaucrat heb ik dus geen moeite met onbeschoft zijn.

Lipsky zegt dat als je het beleid wil begrijpen, je moet kijken naar deze street-level bureaucrats. Hoe gaan die in de praktijk om met die druk? Terug naar het verhaal van de Gouden Muur: wat die mensen in het openbaar bestuur doen, is niet heel anders dan wat wij in ons dagelijks leven doen. Een belangrijke manier waarop ambtenaren met de druk omgaan is door het werk te doseren. Je probeert je werk beheersbaar, overzichtelijk en leuk te maken. Hoe doe je dat? Er zijn een aantal doserings-technieken:

Zuinig met informatie

Kennis is macht, je kunt ervoor kiezen om de vervelende persoon niet alle informatie te geven. Dan doseer je met informatie.

Screening

Wat je ook kunt doen is het vervelende deel van het werk aan een ander overlaten.

Rubber-stamping

Omgekeerd kan natuurlijk ook, je kunt ook kritiekloos het werk van een ander overnemen en doorgeven.

Psychologische kosten opvoeren

Persoonlijke vragen stellen om de klant af te schrikken.

Conclusie: uiteindelijk bepalen al die routines van de street-level bureaucrats het beleid, in werkelijkheid wordt het beleid dus niet bepaald door Den Haag. Beleid is sociaal bepaald.

Robert Kagan

Wat betekent dat nou van het recht? Daarvoor kijken we naar Robert Kagan (1978). Wat kan je nou leren van de manier waarop met regels wordt om gegaan? De manier waarop ambtenaren met de regels omgaan kun je beoordelen aan de hand van twee dingen: de oriëntatie op formele regels en de oriëntatie op de doeleinden van de organisatie. De optelsom van deze twee factoren leidt tot bepaalde uitvoeringsstijlen. In de praktijk zie je situaties waarin de ambtenaar een balans zoekt waarbij hij nadruk probeert te leggen op de regels en op de doeleinden van de organisatie, dan wordt dat de quasie-rechtelijke uitvoeringsstijl genoemd (judicial mode). Dit is de stijl die juristen graag willen zien. Maar, dit is niet de enige manier waarop ambtenaren met de regels om gaan. Ambtenaren leggen soms meer nadruk op de regels, dit noemt hij de legalistische stijl van regeltoepassing (legalism); het op een mechanische manier toepassen van de regels zonder oog voor de achtergrond van deze regels. Ook zijn er ambtenaren die zich blind oriënteren op de beleidsdoelen van de organisatie, dit noemt hij de ongeautoriseerde beleidsvrijheid (unauthorized discretion). Ten slotte is er ook een stijl waarbij ambtenaren geen van beide doen, waarbij ze weglopen van het nemen van een beslissing. Ze oriënteren zich noch op de regels, noch op de doelen en dat noemt hij ontwijkingsgedrag (retreatism). Dit zijn vier verschillende stijlen van regeltoepassing die je tegenkomt binnen ambtenaarsorganisaties.

Handhaving

Er zijn verschillende handhavingsstijlen: de punitieve en de coöperatieve handhavingsstijl. De punitieve handhavingsstijl legt de nadruk op het bestraffen van de overtreder. Kenmerkend hiervoor is dat ik terug kijk in de tijd (re-actief). Er is sprake van een verticale relatie tussen de inspecteur en het bedrijf dat geïnspecteerd wordt. Het doel van de inspecteur is effectuering van de wet, de inspecteur fungeert dus als politieman.

De coöperatieve handhavingsstijl legt de nadruk op het voorkomen van overtredingen. Kenmerkend is dat er vooruit wordt gekeken (pro-actief). Er is sprake van een horizontale relatie. De inspecteur heeft als doel problemen op te lossen en fungeert dus als een consultant.

Beide stijlen hebben voor- en nadelen. In de praktijk zie je dat deze stijlen door elkaar worden gebruikt. Geen van beiden is beter dan de ander. Welke factoren bepalen in de praktijk dat je soms meer punitief en soms meer coöperatief optreedt? De verleiding is groot om dan alleen maar naar de wet te kijken, maar dat is niet helemaal waar. Er zijn meer factoren van belang:

  • Taakopvatting uitvoerders

  • Organisatie en cultuur van de uitvoering

  • Juridische context

  • Politieke context

Relational distance

Nog een factor die hier niet bijstaat is de Relation distance (Black). Dit is een belangrijke sociologische factor. Je kunt deze relationele afstand meten door te kijken naar de hechtheid of intimiteit van onderlinge relaties.

De theorie van de relational distance zegt dat de afstand tussen de verschillende sociale partijen een belangrijke verklaring is voor de werking van het recht. Als de afstand groot is, dan is de invloed van het recht groter dan die van de sociale controle. Als de afstand klein is, dan is de invloed van de sociale controle groter dan die van het recht.

Uit de praktijk blijkt dat de relational distance ook bepalend is voor welke stijl van handhaving wordt gebruikt. We kunnen dan kijken naar drie soorten relaties:

  • Relatie tussen handhaver en bedrijf

  • Relatie tussen partijen onderling

  • Relatie tussen ambtenaren onderling

Hoorcollege 5

‘Boze burgers over recht en rechtspraak’. De komende weken gaan we kijken naar de rechtspraak vanuit het rechtssociologisch perspectief. De centrale vraag die ik probeer te beantwoorden is de volgende: hoe groot is het maatschappelijk draagvlak voor de rechtspraak? En hoe zou je dat rechtssociologisch kunnen onderzoeken.

In theorie beslist de rechter wat er gaat gebeuren, in praktijk werkt dat anders. Voorbeeld: moet de rechter meneer Wilders veroordelen om zijn uitspraken. De eerste discriminatiezaak tegen Geert Wilders is weer een tijdje geleden, het Hof beslist dat Wilders wordt vervolgd. Maar, de rechters krijgen daarop allerlei haatmail. De vraag is; wat is nou de achtergrond van dit soort berichten? Wat zegt dat maatschappelijk, over de draagvlak voor de rechtspraak in ons land.

Perspectieven

Ik wil daar op drie verschillende manieren naar kijken:

Vanuit het perspectief vanuit het vertrouwen;

Hoeveel vertrouwen heeft de gemiddelde Nederlander in de rechter? Zie figuur 1.4 op de sheet. Wat moet je nou met dit soort cijfers en grafieken? Dit zegt eigenlijk helemaal niets, als je niet meer weet over de context van hoe het onderzoek is gedaan, de maatschappelijke ontwikkeling van de rechtspraak. Een van de manieren om deze cijfers in perspectief te plaatsen is door een vergelijking met andere landen. Als we dit college 15-20 jaar geleden gehouden zouden hebben was denk ik het verhaal geweest dat Nederland de beste cijfers zou hebben gehaald van Europa. In begin jaren 90 dalen deze cijfers. Deze daling vond ook plaats bij andere landen binnen Europa, maar in geen enkel land was de daling zo sterk als in Nederland.

Een andere manier om de cijfers in perspectief te plaatsen is door te kijken wie er nou eigenlijk in Nederland wonen – wat weten we over het opleidingsniveau, over waar ze geboren zijn etc. Dan zie je dat eigenlijk alleen het opleidingsniveau ertoe doet. Als je kijkt naar onderzoek dat hierover is gedaan kun je twee conclusies trekken; de eerste conclusie is dat de daling van vertrouwen in elk opleidingsniveau ongeveer gelijk is. Een tweede conclusie is dat mensen met een hoog opleidingsniveau een groter vertrouwen in de rechtspraak heeft dan mensen van een laag opleidingsniveau (zie sheet).

Zo zijn er nog meer factoren die je af kunt wegen, bijvoorbeeld; maakt het uit waar je woont? Een gegoede buurt of een achterstandswijk. Ja, over het algemeen zijn de cijfers in gegoede wijken veel hoger dan in achterstandswijken. Hoe verklaar je dit nou? Het opleidingsniveau is in gegoede wijken over het algemeen hoger dan in de achterstandsbuurtjes.

Hopelijk geeft dit je een beetje het idee welke achtergrond je kunt betrekken bij het interpreteren van dit soort cijfers.

Drie vuistregels om naar grafieken of enquêtes te kijken:

  1. Waar gaat het over? Is de vraag of het onderwerp eigenlijk wel geschikt voor een enquête?

  2. Wat was de vraag? Goeie enquêtevragen zijn heel lastig. Vertrouwen is een erg lastig begrip, wat bedoel je daar precies mee en waar heb je eigenlijk vertrouwen in?

  3. Wie doet er mee? De doelgroep moet representatief zijn voor de gemiddelde Nederlandse bevolking.

Vanuit het perspectief van de tevredenheid;

In hoeverre zijn Nederlandse burgers tevreden over de Nederlandse rechtspraak? Deze cijfers kijken meer naar de motivatie van het vertrouwen. Zie figuur 21 op de sheet. De roze en witte balk geven aan wie het met de stelling eens zijn. Van deze groep mensen heeft ongeveer 60-70% gezegd dat ze vertrouwen hebben in de rechtspraak. De meeste mensen vinden dat misdaden te licht worden bestraft (80-90%) , een aantal vindt dat de rechtszaken in ons land te lang duren of te duur zijn. Deze factoren zeggen wat over de mate van (on)tevredenheid over onze rechtspraak. Dit geeft aanleiding tot verdiepend onderzoek; waarom is dat nou? Hoe kunnen we het verklaren? Één van deze onderzoeken wil ik jullie graag laten zien. Elffers en de Keijser (2007) hebben twee groepen (een groep burgers en een groep rechters) een dossier gegeven over strafzaken en daarbij gevraagd de groepen een passende straf te verzinnen. Zie figuur op sheet. Je ziet dan dat de burgers een zwaardere straf geven dan de rechters (zowel bij woninginbraak, lichte mishandeling en zware mishandeling). Dit noemen we de punitiviteitskloof. Het mooie aan dit experiment is dat ze hier niet bij gestopt zijn. Ze hebben steeds wat informatie aan het dossier van de leken toegevoegd die rechters ook hebben; wat is de gemiddelde straf voor dit delict ed. Toen het experiment daarna werd herhaald. Wat we dan zien is dat hoe meer informatie werd toegevoegd, hoe meer de antwoorden van beide groepen naar elkaar toegroeiden. Echter, de kloof verdwijnt niet door volledige informatie. Volgens de onderzoekers is er eigenlijk maar één conclusie; rechters en burgers verwachten wat anders van de strafrechter en denken fundamenteel anders over de straffen die uitgedeeld moeten worden. We spreken dan over een normatieve punitiviteitskloof; mensen denken er echt anders over.

Vanuit het perspectief van de acceptatie;

De meest belangrijke uitspraak van de Rijdende rechter (meester Visser); “dit is mijn uitspraak en hier moet u het mee doen”. De suggestie is dat wij ons allemaal houden aan de uitspraak van de rechter. De stelling is dus dat partijen de uitspraak van de rechter accepteren. Ook hier is onderzoek naar gedaan. De eerste keer dat er onderzoek naar werd gedaan is door Van Koppen & Malsch (1991); wat komt er nou van de uitspraak van de rechter? Wat is er na drie jaar na de uitspraak gebeurd? Dit is een groot internationaal onderzoek geworden. Conclusie was dat na drie jaar minder dan de helft (43%) volledig nageleefd wordt, 22% wordt gedeeltelijk nageleefd en 35% wordt helemaal niet nageleefd. Dit heeft allemaal verschillende redenen; verdachte onvindbaar, verdachte heeft geen geld voor de boete enz. Is er in al die jaren nou niet wat veranderd?

Eshuis heeft in 2009 dit onderzoek herhaald (hoofdstuk 11 van het boek). Hij heeft eigenlijk precies hetzelfde gedaan. Hij zegt dat het nalevingsniveau stukken beter is. 70% wordt geheel nageleefd, 14% deels en slechts 16% wordt niet nageleefd. Dit is niet de belangrijkste boodschap die ik met zijn onderzoek aan jullie wil meegeven. In eerste opzicht lijken dit mooie cijfers. Wat blijkt nou als je naar de typen zaken gaat kijken die onderzocht zijn dan zie je dat bij van Koppen en Malsch ook gekeken is naar verstekzaken en dat bij het onderzoek van Eshuis ook gekeken is naar schikkingen. Toen Eshuis de zaken precies hetzelfde maakte verschillen de cijfers niet zoveel meer. 50% wordt geheel nageleefd, 24% deels en slechts 26% wordt niet nageleefd.

Je kunt ook op een andere manier naar acceptatie kijken. Dit gaat over de acceptatie van de individuele partij, je kunt ook kijken naar de gehele maatschappij. Hoe accepteert de gehele maatschappij de uitspraken van de rechter? Denk aan de zaak van Dutroux uit 1996; ontvoering en vermoording van kleine meisjes. Twee van die meisjes zijn gered. Eind jaren 90 leidt die zaak tot heel veel maatschappelijke discussie; hoe heeft deze man dit kunnen doen, waarom is hij niet eerder tegengehouden? Toen de onderzoeksrechter van de zaak werd gehaald wegens een juridisch detail was daar veel ophef over. Veel mensen zijn zo boos geworden dat ze massaal de straat op gingen om te protesteren; de witte mars. Dit is de grootste protestdemonstratie uit de recente Belgische geschiedenis.

Zo’n grote maatschappelijke protestactie hebben we in Nederland nog niet gehad. De zaak van Lucia de B zorgde wel voor veel ophef. Verpleegster Lucia de B werd veroordeeld voor levenslang wegens de moord op een aantal kleine kinderen en bejaarden, uiteindelijk leidde die veroordeling niet tot kracht van gewijsde. Een aantal mensen geloofde er niks van en ging in protest, dit heeft uiteindelijk geleid tot vrijspraak. Ze heeft zes jaar vastgezeten. De grootste rechtelijke dwaling in de recente Nederlandse geschiedenis.

Het maatschappelijk draagvlak van de rechter, bekeken door de drie perspectieven:

  1. Het vertrouwen in de rechtspraak schommelt.

  2. Er is sprake van een hardnekkige punitiviteitskloof.

  3. Acceptatie van de rechtspraak is niet vanzelfsprekend.

Rechtsvervreemding

Voor de pauze heb ik jullie een heleboel cijfers laten zien. De vraag dringt zich nu op hoe je dat nu moet interpreteren. We gaan dit analyseren door onderscheid te maken in twee perspectieven op het recht: het interne rechtssysteem (het rechtssysteem in de ogen van juristen) en het externe rechtssysteem (de overige burgers). Die beide perspectieven zijn in veel gevallen gelijk. Maar dat is niet altijd zo en het verschil tussen de twee perspectieven noemen we rechtsvervreemding. Dit wordt misschien het meest duidelijk als we weer kijken naar de witte mars in de zaak Dutroux. Er was één Rechter-Commissaris die het uitstekend deed. Twee van die meisjes werden nog levend uit de kelder gehaald en om dat te vieren (en geld in te zamelen voor de zaak) organiseerden de ouders een benefietavond. Één van de gasten op de avond is de onderzoeksrechter, iedereen applaudisseert, eet een bordje spaghetti en de rechter eet een hapje mee. De volgende dag wordt gezegd dat deze onderzoeksrechter partijdig is en hij wordt van de zaak gehaald. Daar was de Belgische bevolking het niet mee eens en zo ontstond de witte mars. Een duidelijker voorbeeld van rechtsvervreemding kan ik niet verzinnen.

Vormen van rechtsvervreemding

Stel nou dat we al die mensen van de witte mars zouden interviewen en vragen waarom ze het er zo niet mee eens waren, wat was er nou aan de hand, wat was er nou zo erg? Dan zie je dat er onderscheid te maken valt tussen minstens vier verschillende vormen van rechtsvervreemding.

  1. Juridische onoverzichtelijkheid; mensen zien geen enkel patroon meer in de uitspraken van de rechter, het is verwarrend, willekeurig, ze kunnen er geen touw meer aan vastknopen.

  2. Juridische machteloosheid; juristen gaan er met de zaak vandoor en het doet er niet meer toe wat ik daar van vindt als burger, het doet er niet meer toe wat de partij zegt.

  3. Juridische anomie; veel mensen hebben het gevoel dat het recht niet meer belangrijk is. Dit zie je natuurlijk heel duidelijk wanneer de rechter zelf ineens verdachte is. Een voorbeeld hiervan is de zaak waarin het OM twee oud-rechters vervolgde wegens meineed: de Chipshol-zaak. Uiteindelijk is meineed niet bewezen dus de rechters zijn niet vervolgd, maar je kunt je voorstellen dat als een burger dit leest hij denkt ‘ik moet me wel aan de wet houden, maar zij doen het dus niet’ en dat leidt tot een gevoel van juridische anomie.

  4. Juridisch waardeconflict; uw rechtsstaat is de mijne niet, dit zag je heel duidelijk bij de Dutroux-zaak.

Hoe zou je dit nou kunnen analyseren, nu je weet dat deze vormen zich kunnen voordoen. Dit kan door middel van twee vragen:

  1. Kent u het recht?

  2. Herkent u zich in het recht?

Op basis van deze twee vragen kun je een onderscheid maken tussen vier verschillende houdingen ten opzichte van het recht.

+ Kennen

  1. Juridisch actieven

 

Geïnformeerde vereenzelviging

  1. Gezagsgetrouwen

 

Ongeïnformeerde vereenzelviging

  1. Cynici

 

Geïnformeerde vervreemding

  1. Buitenstaanders

 

Ongeïnformeerde vervreemding

Herkennen

Dit zijn vier juridische burgerschapsstijlen, mogelijke houdingen ten opzichte van het recht. Het zijn niet vier groepen burgers.

Wat is van belang voor de mate van rechtsvervreemding in de komende jaren?

  1. Het aspect van de mate van internationalisering

  2. Individualisering

  3. Pluralisering

Hoorcollege 6

Het belangrijkste onderwerp vandaag is het deltaonderzoek. In totaal gaan we zes thema’s behandelen:

  • De ontwikkeling van en soorten geschillen

  • Een stukje geschiedenis

  • Deltaonderzoek

  • Algemene effecten

  • Worden vonnissen wel nageleefd?

  • Geschillen in Shasta County

De ontwikkeling van een geschil

Wat gebeurt er voordat er een geschil is en welke stappen moeten ondernomen worden voordat we over een geschil kunnen praten?

Eerst vindt er een ervaring plaats; mensen moeten dan beslissen hoe ze die ervaring interpreteren. Ze praten bijvoorbeeld met hun ouders of vrienden over wat er gebeurd is. Als de omgeving dan zegt dat alles normaal is, dan zul je dat zelf ook gaan geloven en zal het niet tot een conflict komen. Als de omgeving zegt dat het niet normaal is dan gaat jouw reactie naar het gevoel dat jou iets vervelends is overkomen.

Als je tot de conclusie bent gekomen dat er een nare ervaring heeft plaatsgevonden (in de rechtssociologie noemen we dit: naming), wat moet er dan gebeuren voor we het een geschil kunnen noemen? Daarvoor moet je iemand de schuld kunnen geven; blaming. Als er niemand voor handen is om te beschuldigen, dan zal er geen conflict plaats kunnen vinden.

Een derde stap is dat je tegen die persoon die je beschuldigd hebt ook zegt dat je dat vervelend vond; claiming.

De vormen van geschilbeslechtingen

Geschilbeslechting kent drie grondvormen: eenzijdig, tweezijdig en driezijdig.

Eenzijdig

Eenzijdige geschilbeslechting komt misschien wel het meest voor. Er wordt iemand beschuldigd, maar er wordt niet naar de rechter gestapt. Het is een ervaring die je toch zelf oplost. Ook hier zijn verschillende vormen van:

  • Preventie

  • Het laten zitten

  • Vermijden

  • Exit

  • Eigenrichting; je wordt boos op iemand, je slaat, etc.

Kenmerkend is dat de tegenpartij eigenlijk niet weet dat jij een probleem hebt; hij krijgt er niks van te horen.

Tweezijdig

Kenmerkend is dat de tegenpartij wel te horen krijgt dat er een probleem is. Hij kan er zijn eigen opvatting tegenover zetten. Hier zijn twee vormen van:

  • Excuses

  • Onderhandelen

Driezijdig

Ook hier zijn weer drie vormen van:

  • Bemiddeling (mediation); partijen worden geholpen doordat er een derde aanwezig is. Die derde heeft alleen als functie het gesprek mogelijk te maken.

  • Arbitrage; hierbij heeft de derde al wat meer te zeggen. Twee partijen wijzen iemand als arbiter (scheidsrechter) aan en zeggen van tevoren dat zij zich zullen houden aan wat de arbiter zegt.

  • Rechtspraak.

Een stukje geschiedenis

Wat gebeurt er nou concreet in de praktijk? Het uitgangspunt is dat de burger beschermd wordt door het recht. Één van de manieren waarop de overheid dat doet is door ervoor te zorgen dat de burger toegang heeft tot het recht. Dat is iets dynamisch, er komen verschillende problemen aan de orde en dat leidt tot verschillend beleid. Het begint eigenlijk bij de jaren 60, het moment dat er veel emancipatiebewegingen zijn. Er komt dan de vraag op of alle klassen wel toegang hebben tot de rechter. Er ontstonden in de jaren 60 bureaus voor rechtshulp, de oorspronkelijke taak was advies geven maar ze gingen steeds meer aan rechtsbijstand doen. Het voornaamste doel van die bureaus is dat de toegang tot de rechter gemakkelijker moet worden gemaakt en voor meer mensen beschikbaar. Je ziet dat zij enorm succes hebben, het beroep op de rechtsbijstand begint gigantisch te groeien. Deze fase is door Albert Klein aangeduid als dijkdoorbraak.

In de jaren 80 hebben we een economische crisis gehad en dat betekent dat er druk op zo’n stelsel komt te staan. Wat je dan ziet is dat de rechtsbijstand zich op een andere manier begint te ontwikkelen. De rechtsbijstandsverzekering wordt veel gebruikt bij de midden-inkomens. Dat zijn mensen die geen beroep kunnen doen op de bureaus voor rechtsbijstand, maar met zo’n verzekering wel hulp kunnen krijgen. Dan komt er een nieuwe wet op de rechtsbijstand en de bureaus van rechtshulp worden nu een gereguleerd iets. Die bureaus zijn begonnen van onderop en worden nu van bovenop benaderd. Die bureaus bestaan nu niet meer, dat is nu het juridisch loket.

Onderzoek naar toegang tot het recht (leemteonderzoek)

Dit onderzoek is uitgevoerd door rechtssociologen in de jaren 70. Wat is de betekenis van de gefinancierde rechtshulp voor de toegang tot het recht? Wat doet de rechtsbijstandswet nou eigenlijk? Zijn uitgangspunt was dat hij wilde kijken of maatschappelijke ongelijkheid invloed heeft op de toegang tot het recht. Hierbij onderscheidde hij drie leemtes: ontbreken van rechtsgelijkheid, ontbreken van rechtsbescherming en ontbreken van juridische vaardigheden. Hij heeft dit onderzoek beperkt tot de toegang tot de advocaat omdat toegang tot het recht een te breed begrip was. Dit is het eerste en misschien ook wel het beste rechtssociologisch onderzoek dat ooit in Nederland is gedaan. Ten aanzien van wat zij onderzoeken onderscheiden ze drie dimensies: wat is het rechtsprobleem? Wat zijn eigenschappen van de rechtzoekenden? Wat zijn de kenmerken van de rechtsverlenende instanties?

Rechtsprobleem

Wanneer spreken we van een rechtsprobleem? Een rechtsprobleem is een oordeel over een situatie, iemand beoordeeld deze situatie als op te lossen met het recht. Een oordeel is een subjectief iets, geen empirisch feit dat overal vaststaat. En wie oordeelt er dan? Een professional of een burger? Hoe lossen we deze problemen op? Volgens het leemteonderzoek: het oordeel van de burger gecombineerd met feitelijk contact met de rechtshulpverlener.

Verklaringen

Er zijn drie verklaringen bedacht waarom mensen minder toegang hebben tot de advocatuur. Ze hebben er niet het economisch vermogen toe, ze hebben er niet het sociaal-psychologische vermogen toe en dan is er nog de probleemfrequentie; als mensen weinig bij de advocaat komen is dat omdat ze echt minder problemen hebben. Deze theorieën sluiten vooral aan bij de kenmerken van de rechtszoekenden. Er is ook een theorie die kijken naar de instanties en hulpverleners. De advocatuur heeft niet het aanbod waar de lagerbetalenden wat aan zouden kunnen hebben. Dit kun je lezen als een kritiek op de eerder beschreven verklaringen. Armen hebben niet minder, maar armen hebben andere rechtsproblemen en op deze andere problemen hebben de advocaten zich niet gericht.

Bevindingen

De bevinding is eigenlijk dat er een u-vormig verband is. Juist de middengroepen hebben problemen met de toegang tot de advocatuur. De armen zijn goed geholpen doordat er rechtsbijstand bestaat, de rijken zijn goed geholpen omdat ze het goed kunnen betalen, maar de middengroep heeft een probleem. De enige uitzondering was in familie- en strafzaken. Daarin zie je niet dezelfde ernstige knik voor de middengroep. Waarom niet? Daar is de advocaat verplicht. Daar waar de advocaat verplicht is, is de toegang tot de advocaat bereikbaar.

Onderzoek naar rechtsgebruik (deltaonderzoek)

Hoe lossen mensen hun problemen op? Dat oplossen kan via de rechter, maar dat hoeft niet. Het uitgangspunt is dus niet dat het probleem bij de rechter zou moeten komen, maar dat het opgelost moet worden. Hoe hebben zij hier de rechtsproblemen gedefinieerd? De burger kan zelf oordelen of er sprake is van een rechtsprobleem (hier zit dus dat subjectiviteitsprobleem). De onderzoekers hebben aan een grote groep burgers een vragenlijst voorgelegd met mogelijke rechtsproblemen. Kenmerkend is dat de problemen die zij aankaarten, problemen zijn die verwijzen naar specifieke leefsituaties en eigenlijk probeert men zo het hele spectrum in kaart te brengen. Als we uitgaan van het eerste onderzoek hebben ze de vragenlijsten voorgelegd en van 3516 inwoners antwoorden gekregen, hiervan hadden 2299 mensen één of meer rechtsproblemen. Aan de mensen die een rechtsprobleem hadden is een tweede vragenlijst voorgelegd waarin ook de vraag was opgenomen hoe ze me dat rechtsprobleem zijn omgegaan. Hiervan zijn 1704 gevallen afgesloten, deze mensen zouden er niet meer mee gaan doen.

Bevindingen

Hier kom je de drie vormen van geschilbeslechting weer tegen. 6% is tot de conclusie gekomen dat het om een rechtsprobleem gaat, maar dat ze er verder niks mee doen. Ze hebben wel naming en blaming gemaakt, maar ze gaan niet door tot claiming. De grote meerderheid heeft wel iets gedaan, vaak is dat advies vragen. Een groot deel van de mensen legde meteen contact met de andere partij; claiming. Driezijdige geschilbeslechting kwam heel weinig voor. Als we kijken naar de oplossingen waarvoor men kiest zegt 50% dat ze een overeenstemming hebben gekregen met de andere partij. 33% zegt dat ze geprobeerd hebben er samen uit te komen, maar dat het niet is gelukt. Dat betekent dat bijna alle geschillen beëindigd worden met eenzijdige (33%) of tweezijdige (50%) geschilbeslechting en dat er maar 10% naar de rechtser stapt voor een driezijdige geschilbeslechting en slechts 7% een beslissing krijgen van de rechter.

De onderzoekers hebben ook bevindingen over de representativiteit van gerechtelijke procedures. Wat bij de rechter komt is geen afspiegeling in kwantiteit van wat in de samenleving speelt. Mensen lossen sommige problemen dus liever anders op dan door naar de rechter te gaan. Ondervertegenwoordiging: werk, huur, aanschaf van goederen en diensten. Oververtegenwoordiging: familie, discriminatie en vreemdelingenzaken.

Verklaringen

Er is een relatie tussen conjunctuur. Op het moment dat het economisch getij veranderd heeft dat invloed op de rechtszaken die we hebben. Ook juridisering kan een rol spelen. Juridisering staat ervoor dat meer problemen worden gemaakt tot rechtsproblemen of minder. Bijvoorbeeld; het wetsvoorstel om mediation te verplichten voordat men naar de rechter kan stappen.

Conclusies

Ruim 60% van de burger stelt dat ze rechtsproblemen hebben gehad, ze zeggen niks over de vraag of dit nou veel of weinig is. Er is maar een klein gedeelte van de rechtsproblemen dat bij de rechter komt. De problemen die bij de rechter komen zijn niet representatief voor de rechtsproblemen. Het bij de rechter komen betekent niet altijd dat de rechter ook uitspraak doet.

Het deltaonderzoek laat zien dat juridische problemen overal aanwezig zijn en dat veel mensen deze problemen zelf kunnen oplossen. Veel conflicten worden dus buiten de rechter om verlegd.

Algemene effecten van rechtsregels

Binnen de rechtssociologie wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende effecten die rechtsregels kunnen hebben. Eerst een onderscheid tussen directe effecten (regelgeleid gedrag; gedrag dat beïnvloed is door de regel. Je gedraagt je zoals de regel van je verlangd en je doet dat omdat je de regel kent) en indirecte effecten (de gevolgen van directe effecten; de effecten die de overheid op het oog heeft en die bereikt worden doordat er bepaald gedrag voorgeschreven wordt). De directe effecten zijn weer onder te verdelen in primaire directe effecten (als je zelf de regel toepast op je eigen gedrag) en secundaire directe effecten (een ander wijst mij erop dat ik de regel overtreedt). De secundaire directe effecten kun je weer opdelen in speciale effecten (dat is wat er bij de rechtbank gebeurd, dat mensen hun gedrag veranderen) en algemene effecten (leren van andermans fouten; ik heb gehoord hoe er op zo’n overtreding wordt gereageerd en ik betrek dat op mijn gedrag).

Je ziet dat rechtspraak doorwerking heeft naar derden, de boodschappen die rechters uitspreken die komen op veel plekken aan en geven mensen inzicht in hoe zij zich moeten gedragen. Dat betekent dat rechtbanken met hun uitspraken veel meer doen dan het oplossen van een geschil in een enkel geval, zij leveren door hun uitspraken eigenlijk een achtergrond waarop wij ons gedrag baseren.

Recht levert inhoudelijke en procedurele regels voor oplossing van conflicten in buitenrechtelijke situaties. De stekking is dus dat algemene effecten die bewerkstelligd worden door rechterlijke uitspraken een veel grotere betekenis hebben voor de maatschappij dan de speciale effecten.

Naleving van civielrechtelijke vonnissen

Het onderzoek van Van Koppen en Malsch zegt dat drie jaar na de uitspraak minder dan de helft van de vonnissen wordt nageleefd. Essenhuis heeft dat onderzoek herhaald en kwam tot de bevinding van bijna twee derde naleving. Hij ontdekt dat de niet-naleving vaak voorkomt bij verstekvonnissen. Interessant is dat hij ook aan internationale vergelijking doet; Nederland wijkt niet sterk af. Een thema uit dit artikel is de procedurele rechtvaardigheid:

Vermoeden: naleving is groter als de procedure als rechtvaardig wordt ervaren. Bevinding: relatie is zwak. Conclusie: pas het systeem niet aan vanwege procedurele rechtvaardigheid, te meer daar veel niet naleven verbonden is met ‘niet kunnen’.

Shasta County

Shasta County is het gebied waar de tekst van Elecsen over gaat. Dit is een soort samenvatting de cursus inleiding rechtssociologie. De vraag die hij zich stelt is: wat is de betekenis van recht wanneer de bewoners een conflict met elkaar hebben? Het recht speelt geen rol in de conflicten tussen de boeren die in het gebied wonen. Ze lossen hun conflicten op door gebruik te maken van informele normen. De norm is dat als je overlast bezorgd, je deze moet compenseren. Ze stappen alleen naar de rechter wanneer er sprake is van een “buitenstaander”.

Hoorcollege 7

Gastcollege van Nick Huls over “Transitional Justice in Rwanda”.

Ik ga vandaag praten over het hoofdstuk Transitional Justice uit het boek, gekoppeld aan mijn eigen ervaring uit Rwanda.

Transitional Justice

Transitional Justice is het verschijnsel dat een land dat in een dictatuur heeft geleefd, waar een bevrijdingsorganisatie een eind heeft gemaakt aan alle ellende en er iets nieuws wordt opgebouwd. Een heel optimistisch begrip: we waren in een staat van rechteloosheid en we gaan naar een recht. Een idealistische beweging naar transitional justice; we gaan de goede kant op, er is vooruitgang, er komt een geheel nieuwe rechtsorde. Dat kunnen we in Nederland moeilijk voorstellen, we zijn het land van coalities, regeringen, een poldertraditie etc. In Nederland hebben we een incrementele beleidsontwikkeling; je moet altijd samenwerken met anderen en anders denken, dat is de kracht van Nederland. De zwakte is dat als je echt wat wil veranderen, je daar een moeilijke taak aan hebt.

Het artikel van Venema dat op Nestor staat

In andere landen, in dit college: Rwanda, willen ze een geheel nieuwe rechtsorde; een nieuw begin; the rule of law. Wat doe je dan met de oude orde die niet wil veranderen? Daar heb je dwang voor nodig. Je kunt er niet vanuit gaan dat je consensus gaat bereiken met de oude orde. In het artikel van Venema wordt dat heel mooi beschreven. Hoe implementeer je zo’n hele nieuwe rechtsorde?

Grondwet, nationale eenheid, waarheidscommissies en herstelrecht

Je moet een grondwet maken, er moet een constitutie zijn en je ziet in alle landen die transitional justice nastreven dat daar een grondwet komt en dat er nieuwe verkiezingen komen of een referendum. Tegelijkertijd is het belangrijk dat er zoiets wordt geprogrammeerd als een nationale eenheid “we hebben gevochten tegen die dictator, wij zijn beter, wij streven naar nationale eenheid, we willen vooruitdenken, we denken niet in tegenstellingen zoals de oude orde dat deed”. Dat is niet makkelijk.

In dat artikel van Venema komen de waarheidscommissies uit Zuid-Afrika naar voren. De voorzitter van de verzoeningscommissie was aangewezen om een verzoeningsactie in te stellen en hij heeft toen waarheidscommissies opgesteld. In ruil voor de waarheid vertellen, zouden ze amnestie (straffeloosheid) krijgen. Sindsdien zijn deze waarheidscommissies standaard regime geworden. In ruil voor de waarheid wordt er dus geen strafvervolging ingesteld tegen het oude regime, de oude machthebbers. De waarheidscommissies zijn een van de onderdelen van transitional justice. Wat zit daar achter? De Afrikaanse filosofie van vergeving, een filosofie die wij hier in Nederland niet kennen, iets dat heel nieuw is en nu ook in Zuid-Amerika wordt toegepast. Als je alleen het strafrechtertje speelt dan hoor je niks, want dan zullen die lui zwijgen en weet je nog steeds niet wat er gebeurd is – dan weten de nabestaanden van de overledenen of gemartelden nog steeds niet wat er is gebeurd.

In de Westerse wereld wordt daar een beetje raar tegenaan gekeken; betekent dit niet straffeloosheid voor moordenaars en martelaars? Ja dat betekent het. Wat is de betekenis van het recht in dit soort gevallen? Het recht kan geen burgeroorlogen vermijden of beslechten (artikel dat op Nestor is geplaatst).

Herstelrecht is erg moeilijk in arme landen, in hoeverre kan je de slachtoffers van het oude regime schadeloos stellen? In Rwanda zijn 800.000 mensen vermoord, als je die allemaal schadevergoeding moet betalen is het land opnieuw failliet. In hoeverre kan je met het huidige recht, oude onrechtvaardigheden herstellen? Een heel moeilijk onderwerp, in zeer beperkte mate mogelijk.

Verzoening en democratie door recht?

Het internationale recht is om de internationale vrede te waarborgen. Het is actueel op het ogenblik in Syrië; het recht brengt vrede. Dat is dus maar helemaal de vraag, denk aan de situatie in Kenia; je brengt een land in grote moeilijkheden als de leiders zich moeten verantwoorden omdat het oorlogsmisdadigers zijn. Daar past een zekere relativering.

Closure

Hoe kan je zo’n periode afsluiten? Is het mogelijk om zo’n periode van horrors af te sluiten? Daar zijn verschillende middelen voor, een beetje tegenstrijdige;

  • Enerzijds het in stand houden van de waarheid van degenen die gewonnen hebben (in Duitsland mag je de hollocaust niet ontkennen), de horrors van het verleden moet je blijven erkennen (morele dimensie).

  • Anderzijds wordt er een verplichting opgelegd om het je te herinneren (denk aan onze eigen 4 en 5 mei – zelfs nu herinneren wij ons nog de doden en de bevrijding).

Transitional justice heeft een onoplosbaar probleem; enerzijds wil je de toekomst prediken (wij zijn beter dan het oude regime en wij gaan het beter doen), maar tegelijkertijd heeft het oude regime de rotzooi veroorzaakt (slachtoffers die om recht en genoegdoening vragen). Enerzijds eenheid, anderzijds verdeeldheid.

Mijn ervaring in Rwanda

Rwanda is een klein landje in Afrika, hier zijn drie stammen die we even moeten aanstippen om de genocide van 1994 te kunnen begrijpen. Hutu (85%), de Tutsi (14%) en de Twa (1%). Rwanda is een uitzondering van Afrika, daar was al een koninkrijk met een Tutsikoning en toen het land gekoloniseerd werd kon de nieuwe dictatuur gebruikmaken van het koninkrijk dat er al was. Eerst Duitsland en later België. De Belgen zijn de belangrijkste kolonisatoren geweest. Zij regeerden volgens de indirect rule; ze maakten gebruik van de structuren die er al waren. De Belgen steunden aanvankelijk dus de Tutsi. Daar kwam in de jaren 60 verandering in toen in de hele wereld een golf van democratisering rondging. Wat deden de Belgen? Zij gingen de kant van de Hutu’s kiezen omdat dat een grotere bevolkingsgroep was. Rwanda werd in 1959 onafhankelijk en de Hutu’s kwamen aan de macht. Dit werd de sociale revolutie; de Hutu’s die eeuwenlang door de Tutsi’s waren berecht waren nu de baas geworden. Dat ging er niet zachtzinnig aan toe. Om de bevolking tevreden te houden moesten er zondebokken gevonden worden. Waarom zijn wij zo arm? Ja, dat komt door de Tutsi. Er kwam een golf van geweld over de Tutsi’s, dat was de elite en die werd het land uitgejaagd onder het mom van een sociale revolutie. Wat bijzonder was, was de enorme haat tegen een minderheid. De Tutsi vestigden zich in andere landen, in vluchtelingenkampen. De meesten vluchtten naar Oeganda en vormden een leger. De Tutsi waren een heel goed georganiseerd leger, zij hielpen de leider van Oeganda en wonnen voor hem. Lange tijd dachten ze dat ze in Oeganda konden blijven, maar op een gegeven moment verloren ze hun populairiteit. Met steun van de nieuwe leider van Oeganda werd een leger opgebouwd met het doel om Rwanda weer binnen te vallen en vanaf 1990 is er een burgeroorlog in Rwanda ontstaan; de Tutsi wilde weer toegang tot het land en het regime van de Hutu’s omverwerpen. Ze hadden een klein deel van het land bezet en toen heeft de internationale gemeenschap ingegrepen en moesten er akkoorden worden gesloten onder supervisie van de Verenigde Naties. Er was een akkoord getekend, maar dat werd niet uitgevoerd.

Wat gebeurde er in april 1994? De president van Rwanda (Hutu) kwam teruggevlogen naar Rwanda en zijn vliegtuig werd neergeschoten. Beide partijen beschuldigden de andere, niemand wist wie het had gedaan. Vanaf 8 april 1994 zeiden ze dat de Tutsi de president hadden vermoord en werd er een plan opgezet om de Tutsi voor te zijn en hen allemaal te vermoorden. Het leger, samen met gewapende bendes, zijn op jacht gegaan naar Tutsi door het hele land. Iedereen die Tutsi was of en Tutsi kende werd vermoord. In een periode van 100 dagen zijn 800.000 Tutsi vermoord. Tegelijkertijd kwamen de Tutsi in het noorden op, terwijl de genocide aan de gang was begonnen de Tutsi te vechten tegen het leger en wonnen. Na 100 dagen hadden de Tutsi een einde gemaakt aan de genocide en Rwanda “bevrijdt”. Een totaal geruïneerd land was het gevolg. Sindsdien is er één leider: Paul Kagame.

Wat kan het recht betekenen in zo’n situatie?

Internationaal recht: de genocide is volgens het internationale recht het ergste wat er kan gebeuren; het georganiseerd uitroeien van een bevolkingsgroep door de leiders van het land. Dit verjaart nooit. De internationale gemeenschap, die zich kapot schaamde omdat ze niks hadden gedaan tijdens de genocide, richtten een internationaal tribunaal op om oorlogsmisdaden te berechten. In Tanzania is het ICTR: international Criminal Tribunal for Rwanda gevestigd. Dat berechten gaat volgens de maatstaven van het internationale recht. De meeste verdachten ontkenden, beriepen zich op hun zwijgrecht. Er zijn ongeveer 75 berecht, 21 vrijgelaten. Het kenmerk van internationaal recht is dat ze afhankelijk zijn van de medewerking van lidstaten en Rwanda was niet heel erg coöperatief omdat ze de verdachten zelf wilden veroordelen. Verdiensten van het ICTR: verkrachting werd aan genocide aangemerkt, een journalist is veroordeeld.

Een van de openbare aanklagers wilde ook Paul Kagame gaan veroordelen; waarom zouden we alleen de Tutsi slachtoffers beschermen? Waarom niet ook de Hutu’s? Uiteindelijk is zij uit haar functie ontheven. Alles is door en door politiek.

Gacaca: dit is het Rwandeze woord voor gras. Vlak na de genocide zijn er veel mensen gearresteerd. Het duurde tot 2001 voor zij berecht werden (7 jaar). Er zaten mensen in die onschuldig waren beschuldigd dus die mensen moesten berecht worden. Aanvankelijk probeerde Rwanda dat volgens de gewone rechtbanken te doen, maar dat lukte niet want er waren geen Officieren van Justitie, geen rechters, geen advocaten. Er werd uitgerekend dat het 300 jaar zou duren voordat de laatste zou zijn berecht. Mensenrechtenorganisaties boden aan om bij te dragen (Amnesty International). Toen is er volksrechtspraak: gacaca ingevoerd in elk dorpje, deze werd gekozen door de lokale bevolking. Als je bekende kreeg je een lagere straf, als je ontkende werden er getuigen gezocht. In 10 jaar zijn er 2 miljoen Gacaca-uitspraken gedaan. Het was echte rechtspraak, maar er waren geen juristen, geen verdediging en er was geen hoger beroep mogelijk. Rough justice. Voor veel juristen een doorn in het oog. Voordelen; in de plaats waar het delict heeft plaatsgevonden, in de taal van het land, rechtspraak dichtbij de mensen, belonen van bekennen, het grote succes is de snelheid.

Universele jurisdictie: dit betekent dat sommige misdrijven overal vervolgd kunnen worden. Sommige landen (België, Spanje) kennen universele jurisdictie. Genocide is een misdrijf dat overal vervolgd kan worden. Hoe moet je je dat voorstellen? Rwanda stuurt een bericht ‘ons is bekend dat meneer in Hoogeveen door een Gacaca-rechtspraak is veroordeeld, wij verzoeken hem uit te leveren of te berechten’. Lange tijd had Nederland onvoldoende vertrouwen in de rechtspraak in Rwanda en berechtten we het zelf. Zo’n zaak kostte een miljoen euro. Twee jaar geleden heeft het EHRM gezegd dat Rwanda nu veilig is en dat verdachten wel uitgeleverd kunnen worden dus dat gaat nu in Nederland gebeuren. Wij gaan van genocide verdachte mensen uitleveren aan Rwanda want dat is veel goedkoper. De advocaten van de verdachten zijn het daar niet mee eens, volgens hen is de rechtspraak gewoon in handen van de grootste macht, maar wordt er nog altijd niet eerlijk berecht.

En dan kom ik in beeld. Ik zeg; het hangt er vanaf wat er gebeurd in de praktijk. Dat is de realiteit, ik ben daar voorstander van dat Rwandeze verdachten worden uitgeleverd. Ik heb voldoende vertrouwen in de deskundigheid van de rechters, maar ik weet ook niet hoe heldhaftig ze zijn als ze gebeld worden door de president die zegt dat de verdachte toch wel 20 jaar moet zijn. Wat ik wel weet is dat er een apart hof is opgebouwd in Rwanda waar al deze verdachten worden berecht. Ik denk dat de beste proef is, het beste bewijs, van onafhankelijke rechters is, dat er straks mensen worden vrijgesproken. Als dat niet gebeurd, dan bevestigd het de voorspellingen van de critici.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Inleiding Rechtssociologie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Inleiding rechtssociologie - RUG - Hoorcollegeaantekeningen 2015/2016

Inleiding rechtssociologie - RUG - Hoorcollegeaantekeningen 2015/2016


Hoorcollege 1

We gaan vandaag kijken wat voor een vak dit is, waar het over gaat en wat we hieraan hebben. Wetboeken zijn niet nodig bij dit vak.

Wat wij als universiteit jullie willen leren is om vanuit het recht naar de maatschappij te kijken. Pak een wet en leg deze als een soort juridische sjabloon tegen de maatschappij aan. De komende weken wil ik jullie uitdagen om dat perspectief om te draaien, vanuit de maatschappij naar het recht kijken. Hoe denkt de maatschappij over het recht? Wat is de betekenis van het recht volgens de maatschappij? Hoe denkt de maatschappij over jullie – juristen? Dat is de kern waar de rechtssociologie zich mee bezig houdt. Iets wetenschappelijker beschreven: de rechtssociologie is de sociaal-wetenschappelijke bestudering van de wisselwerking tussen recht en maatschappij.

Dit vak heeft drie belangrijke doelen:

  • Inzicht laten krijgen in de wisselwerking tussen recht en maatschappij. We gaan kijken wat de invloed is van het recht op de maatschappij, het effect van rechtspraak/wetten/verdragen op de maatschappij. Hoe komt het dat sommige wetten veel effect hebben en andere niet? Omgekeerd gaan we ook kijken naar maatschappelijke gebeurtenissen die inslaan op het recht.

  • Om dat goed te doen gaan we jullie niet alleen maar laten kennismaken met allerlei stukken uit de literatuur, maar ook met rechtssociologisch onderzoek. Hoe beoordeel je dat onderzoek nu? Dat gaan jullie leren bij dit vak; het zelfstandig oordelen over de kwaliteit van het onderzoek.

  • Als je dat allemaal goed kan zul je een betere jurist worden; en dat is het derde doel van dit vak.

Voorbeeld behandeld: rookverbod, zes jaar na invoering van het rookverbod houdt 28% van de kroegen zich daar nog steeds niet aan.

Waar we het niet over gaan hebben is hoe dit juridisch in elkaar zit. Waar we het wel over gaan hebben: hoe verklaar je dit nou? Hoe komt het dat de ene kroeg zich wel aan het rookverbod houdt en andere niet?

Het verschil in kijken tussen juristen en rechtssociologen (aan de hand van het rookverbod):

 

Jurist

Rechtssocioloog

Doel

Kennis geldende regels

Beschrijven en verklaren gedrag

Object van studie

Regels (wat is het geldende recht)

Sociale structuur (wat komt er terecht van het recht?)

Vraagstelling

Rechtsvragen (intern) > deelnemer juridisch debat

Vragen over recht (extern) > toeschouwer juridisch debat

Definitie recht

Officieel recht (statelijk recht)

Levend recht (niet-statelijk recht)

.....read more
Access: 
Public
Samenvattingen en studiehulp voor Rechten Bachelor 3 aan de Rijksuniversiteit Groningen
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
3202
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.