Oefententamens Strafrecht 1 - RUG
- 5430 reads
Casus
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
Op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 september 2011, nummer 23/002476-10, in de strafzaak tegen: Henk Jansma, geboren te Amstelveen op 5 maart 1987.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring wat betreft het (voorwaardelijk) opzet ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij op 14 maart 2010 te Amsterdam aan Jelle Pieter Hoekstra opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond in het gezicht met blijvend litteken in het gezicht, heeft toegebracht door deze Jelle Pieter Hoekstra opzettelijk met een glas in het gezicht te slaan."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL 1302 201006 van 15 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren Douwe Draaijer en Tineke van Hulten. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 maart 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van Jelle Pieter Hoekstra: Ik wil aangifte doen van zware mishandeling. Op 14 maart 2010 bevond ik mij in Cooldown café te Amsterdam. Toen ik terugkwam van het toilet zei mijn vrouw tegen mij dat een jongen haar steeds knietjes gaf aan de zijkant van haar been. Ik ben toen naar de jongen toegelopen en zei tegen hem: "Hou even op met dat irritante gedoe en laat ons oudjes gewoon met rust". Ik hoorde dat hij zei: "Weet je wel wie ik ben". Ik zei toen tegen de jongen: "Dat boeit mij niet en nu even lekker opzouten". Toen ik dat zei heb ik de jongen met mijn vlakke hand boven op zijn borst weggeduwd. Ik zag dat de jongen op dat moment in zijn rechter hand een glas vasthield. Het volgende moment dat ik me kan herinneren is dat ik bij de bar stond. Ik voelde dat mijn linkerwang heel erg warm werd. Ik voelde toen aan mijn wang, zag dat mijn linker arm helemaal onder het bloed zat en besefte dat ik hevig bloedde. Ik ben vervolgens door de ambulance meegenomen naar het OLVG en daar is mijn wang gehecht met meer dan 46 hechtingen. De dokter heeft mij verteld dat de wond zeker zichtbaar
blijft. Ik ben getekend voor mijn leven.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 20100649 van 14 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar Douwe Draaijer. Dit proces-
verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 maart 2010 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van Jantina van Vliet: Op zondag 14 maart 2010 bevond ik mij in de Cooldown café samen met onder meer Henk Jansma. Ik zag dat een man ruzie maakte met Henk. Ik zag dat de man die bij Henk stond Henk duwde. Ik zag dat Henk de man sloeg met een glas in zijn handen. Ik hoorde het glas stuk gaan op het hoofd van de man. Ik zag direct hierna veel bloed in het gezicht van de man.
3. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van de Spoedeisende Hulp van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) van 14 maart 2010. Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven: Plastische chirurgie
Behandelend arts assistent: Kadouch
Onderzoek: Forse snijwond van laterale zijde linker wenkbrauw tot aan linker mondhoek, +/- 15 cm. Optrekken van de neusvleugel is links niet mogelijk door de partiële facialis doorsnijding. Door de verwonding aan de craniale zijde van de linker wang is de zenuwgeleiding zo verstoord dat meneer aanraking aan de linker bovenwang voelt aan de linker onderwang. De linker kant van de wang bevat zoveel littekens dat de huid stug is geworden en als leer aanvoelt in vergelijking met de rechter wang. Beleid: geen mogelijkheden tot verbetering van het litteken.
2.2.3. De bestreden uitspraak houdt voorts het volgende in: "De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat niet kan worden bewezen dat bij de verdachte sprake was van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Ter onderbouwing van dit verweer heeft zij aangevoerd dat de verdachte in een split second heeft gehandeld en zich niet bewust was van het feit dat hij een glas in zijn hand had, waardoor het voor hem geenszins te voorzien was dat zijn gedraging zulke drastische gevolgen zou hebben. Hieruit volgt volgens de raadsvrouw dat de verdachte niet bewust het zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht en dat hij evenmin bewust de aanmerkelijke kans op het ontstaan van dat
letsel heeft aanvaard als gevolg van het slaan met zijn arm. Het hof volgt de raadsvrouw niet in dit betoog. Uit het feit dat de verdachte het slachtoffer in zijn gezicht heeft geslagen met een hand waarin hij een glas had, volgt naar het oordeel van het hof dat bij de verdachte wel degelijk sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dat de verdachte er mogelijk niet aan heeft gedacht dat hij een glas in zijn hand had toen hij het slachtoffer sloeg, komt voor zijn risico en staat aan het bewijs van voorwaardelijk opzet niet in de weg."
Heeft het eerste middel (dat wil zeggen: dat het Hof de bewezenverklaring wat betreft het (voorwaardelijk) opzet ontoereikend heeft gemotiveerd) kans van slagen?
Stel: de raadsvrouw van Henk Jansma heeft ook het volgende aangevoerd: ‘Voor het geval U wel tot een bewezenverklaring komt, beroep ik mij op noodweerexces. Getuige Jantina van Vliet verklaart duidelijk dat het slachtoffer begon met ruzie maken. Mijn cliënt stond gewoon rustig te praten, met anderen. Het slachtoffer kwam naar hem toelopen, en gaf hem na een korte woordenwisseling een stevige duw tegen de borst. Mijn cliënt sloeg hem als reactie daarop vlak daarna met het glas.’
Onderbouw of het beroep dat de raadsvrouw doet op noodweerexces, al dan niet succesvol kan zijn.
Was het Hof verplicht om in het arrest gemotiveerd aan te geven waarom het de twee betogen van de raadsvrouw die bij vraag 1 en 2 aan de orde waren, niet volgde? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepalingen?
Stel: Jelle Pieter Hoekstra heeft geruime tijd voor de zitting een brief naar de officier van justitie gestuurd. Daarin schreef hij het volgende: ‘Bij deze wend ik mij tot U in verband met de strafzaak tegen Henk Jansma, de man die mijn leven verwoest heeft. Ik had een gelukkig leven, ging twee tot drie keer per week met mijn vrouw uit. Nu ben ik een bange man geworden, die eigenlijk nooit meer de deur uit gaat, ook omdat ik merk hoe anderen op mijn gezicht reageren. Ik wil dat ter terechtzitting aan de verdachte duidelijk maken, en verzoek U daarom toe te staan dat ik ter terechtzitting van mijn spreekrecht gebruik maak. Daarbij wil ik ook aan de rechter vertellen welke straf in dit geval volgens mij past.’
Kan Jelle Pieter ter terechtzitting van het spreekrecht gebruik maken en daarbij zeggen wat hij zich voorgenomen heeft?
Stel: Het Hof legde aan Henk Jansma een gevangenisstraf van twee jaar op waarvan een jaar voorwaardelijk. Daarbij worden, naast de algemene voorwaarden van art. 14c lid 1 Sr, twee bijzondere voorwaarden gesteld, met een proeftijd van 3 jaar. Henk wordt in de eerste plaats verplicht om zich gedurende de proeftijd van bezoeken aan Cooldown café te onthouden. Verder wordt aan hem een verbod opgelegd op het gebruik van verdovende middelen en alcohol en wordt hij verplicht om ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek. Daarnaast wordt aan Henk een taakstraf opgelegd van honderdzestig uren, met een vervangende hechtenis van zes weken.
Op welk punt is de oplegging van deze straffen, en de combinatie daarvan, niet in overeenstemming met de wettelijke voorschriften?
Stel: deze straf is opgelegd, het cassatieberoep wordt verworpen, en Henk zit de aan hem opgelegde gevangenisstraf uit. Als hij vrij is gekomen gaat hij dat vieren in een café in Naarden. Daarbij lapt hij de hem opgelegde verplichting om de drank te laten staan aan zijn laars. Als hij na een buitengewoon vrolijke middag naar zijn auto loopt, ziet hij in één van de auto’s waar hij langs loopt, een hond blaffen. Hans loopt om de auto heen en ziet dat er nergens een raam open staat. Hij is erg begaan met het lot van dieren (hij is ook lid van het Dierenbevrijdingsfront) en is bang dat deze hond als gevolg van de hitte die er in de auto heerst (het was een warme dag in juli), kan komen te overlijden. Daarom bedenkt hij zich niet en slaat met een stoeptegel het achterruit van de auto in. De eigenaar van de auto, die net aan komt lopen, ziet dit gebeuren en belt de politie. Eind van het liedje is dat aan Henk een nieuwe dagvaarding betekend wordt, waarin aan hem ten laste wordt gelegd dat:
‘hij op 12 juli 2013 te Naarden opzettelijk wederrechtelijk een achterruit van een Chevrolet Corsica, kentekennummer 97-JK-46, toebehorende aan Freek de Boer, althans aan een ander dan aan hem, verdachte, heeft vernield door er met een stoeptegel tegen aan te slaan (art. 350 Sr).’
De raadsman van Henk houdt ter terechtzitting een vlammend betoog: ‘Niet Henk zou vervolgd moeten worden, maar Freek. Een labrador met een dikke vacht bij 30 graden Celsius in de schaduw in een potdichte auto achterlaten: dat is je reinste dierenmishandeling. Henk wist niet dat de eigenaar al weer aan kwam lopen. Hij heeft, in de veronderstelling dat hij moest kiezen tussen het belang van de hond en de eigenaar van de achterruit, de juiste keuze gemaakt. Achteraf ziet hij ook wel in dat hij dwaalde.’
Maar de officier van justitie denkt daar anders over: ‘Als ik naar art. 350 Sr kijk, is enkel vereist dat Henk de ruit opzettelijk heeft vernield en dat hij daar geen toestemming toe had van de eigenaar. Ook als hij in de veronderstelling verkeerde dat hij moest kiezen tussen het belang van de hond en de eigenaar van de achterruit, kan dat niet tot strafuitsluiting leiden.’
De rechters zitten na afloop in raadkamer te dubben. Ze zijn er wel van overtuigd geraakt dat Henk in de veronderstelling verkeerde dat hij moest kiezen tussen het belang van de hond en de eigenaar van de achterruit. Maar ze weten niet of, en zo ja welke, consequenties zij daar aan moeten verbinden.
Tot welke uitspraak zullen de rechters komen als zij het begrip wederrechtelijk net zo uitleggen als de Hoge Raad deed in het Dreigbriefarrest?
Stel: de rechters leggen het begrip wederrechtelijk net zo uit als de officier van justitie, en komen tot een bewezenverklaring. Stel voorts dat Henk de autoruit niet heeft ingeslagen in op eigen initiatief, maar op bevel van een politieambtenaar die toevallig in de buurt was. Henk doet een beroep op de rechtvaardigingsgrond ‘uitvoering ambtelijk bevel’ (art. 43, lid 1, Sr).
Kan het bewezen verklaarde feit dan worden gekwalificeerd als strafbaar feit? En zo ja, is Henk dan ook strafbaar?
Stel: het inslaan van de achterruit van de auto heeft nog veel verder strekkende gevolgen. Freek, die zeer aan zijn oude Chevrolet Corsica gehecht is, wordt sterk geëmotioneerd en krijgt ter plekke een hartaanval. De ambulance, die snel ter plaatse had kunnen zijn, krijgt een lekke band voordat zij ter plaatse is. Dat leidt er uiteindelijk toe dat Freek komt te overlijden.
Kan Henk onder deze omstandigheden met kans op succes vervolgd worden wegens dood door schuld (art. 307 Sr)?
Opzet veronderstelt (een bepaalde gradatie van) willen en weten. Dit ‘willen en weten’ moet worden bewezen, hetzij aan de hand van verklaringen van de verdachte (of getuigen), hetzij aan de hand van ervaringsregels (i.c.m. de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval). Als de verdachte zich er inderdaad niet bewust van was geweest dat hij een glas in zijn hand had en dus niet heeft kunnen voorzien dat zijn gedraging zulke drastische gevolgen zou hebben, ontbreekt het ‘weten’ en is er geen sprake van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechter mag daar niet zomaar aan voorbij gaan door deze voorwaarde (i.c. het ‘weten’) als een soort risico-aansprakelijkheid ‘toe te rekenen’ aan de verdachte – zoals het Hof hier lijkt te doen – zonder dat het (willen en) weten daadwerkelijk bewezen wordt verklaard.
Beroep op noodweerexces is eventueel mogelijk o.g.v. het arrest Ruzie te Loon op Zand (eventueel in combinatie met de constatering dat de ‘verdediging’ hier ook disproportioneel was in de zin van ‘intensief noodweerexces’). Er zou hier dus sprake kunnen zijn van extensief exces in de tweede graad (beginnen met verdedigen als de aanranding al is gestopt). Er moet dan wel zijn voldaan aan de voorwaarde dat er direct voorafgaande aan de ‘verdediging’ sprake is geweest van een noodweersituatie:
Ogenblikkelijke aanranding? Ja (hem werd een stevige duw tegen zijn borst gegeven);
Van eigen/andermans lijf, eerbaarheid of goed? (Ja: zijn lijf);
Welke aanranding wederrechtelijk was, (ja: geen aanwijzingen voor het tegendeel);
Waarbij de verdediging noodzakelijk was (ja: dat bleek wel uit het feit dat hem een stevige duw tegen zijn borst werd gegeven en hij zich daaraan blijkbaar niet heeft kunnen onttrekken. Met andere woorden: hij ‘moest’ zich wel verdedigen; hij was er alleen te laat mee).
Voorts moet de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging – hier: extensief exces in de tweede graad, eventueel in combinatie met ‘intensief exces’ (een veel te zwaar middel) – zijn veroorzaakt door een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de aanranding. Dat lijkt hier het geval te zijn.
Enkele aandachtspunten:
Er is niet alleen sprake van extensief exces, maar ook van intensief exces
De overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging is van dien aard dat ook een beroep op noodweerexces weinig kans maakt (o.g.v. het prop./subs.vereiste, dan wel op grond van de gedachte dat deze overschrijding nooit kan zijn veroorzaakt door de aanranding en dat er nog iets anders (een eerder akkevietje o.i.d.) aan deze ‘forse’ overschrijding ten grondslag moet hebben gelegen)
a.
De rechter hoeft op grond van art. 358 lid 3 Sv jo 359, lid2, eerste zin Sv niet in te gaan op het eerste verweer (het betreft een bewijsverweer. Dat is geen 358-3-verweer). De rechter moet er echter wel op in gaan op grond van art. 359 lid 2, tweede zin Sv, mits het verweer kan worden beschouwd als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt (helder standpunt, geschraagd door argumenten, en leidend tot een ondubbelzinnige conclusie). Daar lijkt hier sprake van te zijn. Het Hof heeft het verweer niet aanvaard, zodat ook in dat opzicht is voldaan aan de voorwaarden van 359 lid 2, tweede zin Sv.
b.
Het tweede verweer is wel een 358-3 verweer: valt onder de categorieën van art. 358 lid 3 Sv en voldoet ook aan de (overige) voorwaarden van 358 lid 3 Sv: door of namens de verdachte uitdrukkelijk voorgedragen op de zitting, terwijl de rechter (het Hof) het verweer heeft verworpen. De rechter moet er dus een expliciete beslissing aan wijden in het vonnis en deze beslissing ook motiveren o.g.v. 359 lid 2, eerste zin Sv.
Er is voldaan aan het vereiste van art. 51e lid 1 Sv (een misdrijf dat wordt bedreigd met max. 8 jaar gevangenisstraf). Hij kan dus gebruik maken van het spreekrecht voor slachtoffers als hij kan worden beschouwd als slachtoffer in de zin van Titel IIIa (eerste afdeling) en meer bijzonder in de zin van art. 51e lid 2 Sv. Dat Jelle Pieter kan worden beschouwd als slachtoffer in de zin van Titel IIIa (eerste afdeling) blijkt uit art. 51a Sv (het nadeel dat hij heeft ondervonden, is het rechtstreeks gevolg van het strafbare feit). Dat gold ook voor het vereiste dat het slachtoffer de OvJ voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting schriftelijk op de hoogte dient te stellen van zijn voornemen om van het spreekrecht gebruik te maken, opdat de OvJ het slachtoffer tijdig kan oproepen (art. 51 e lid 2 Sv).
Waar men (naast het vereiste dat het moet gaan om een misdrijf dat wordt bedreigd met een gevangenisstraf van 8 jaar of meer) wel expliciet aandacht aan moest besteden, was het gegeven dat het slachtoffer zich niet mag uitlaten over de straf. Het slachtoffer mag zich alleen uitlaten over de gevolgen die het strafbare feit bij hem hebben teweeggebracht (art. 51e, lid 2, Sv).
N.B.: Het kan zijn dat men het in vraag 1 ten laste gelegde feit niet heeft opgevat als zware mishandeling i.d.z.v. art. 302 Sr (maar bijv. als mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg). Dat heeft geen gevolgen voor de vraag of het slachtoffer gebruik kan maken van zijn spreekrecht (mishandeling i.d.z.v. art. 300 lid 2 en 3 Sr behoren ook tot delicten in verband waarmee het slachtoffer gebruik kan maken van het spreekrecht). Dat. alles is alleen anders als men het ten laste gelegde (geheel ten onrechte) aanmerkt als eenvoudige mishandeling (art. 300 lid 1 Sr) of als men bijv. tot de conclusie komt dat er in het geheel geen sprake is van een strafbaar feit.
In dit geval is geen taakstraf mogelijk op grond van art. 9 lid 4 Sr (onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan 6 maanden).
Gegeven is dat het begrip wederrechtelijk hier moet worden uitgelegd als in het Dreigbriefarrest (dat wil zeggen: in strijd met het geschreven en ongeschreven recht in de meest ruime betekenis van het woord, vergelijkbaar met wederrechtelijk als element, d.w.z. ‘inclusief het ontbreken van een rechtvaardigingsgrond’)
Kort gezegd komt het er op neer dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij rechtmatig handelde en dat hij dus geen opzet had op de wederrechtelijkheid (zie tenlastelegging). Een wat andere (meer uitgewerkte) benadering: er is hier sprake van dwaling ten aanzien van dewederrechtelijkheid in ruime zin. Hij dacht dat hij een beroep kon doen op overmacht-noodtoestand – waardoor de wederrechtelijkheid in ruime zin zou ‘wegvallen’ – maar achteraf blijkt dat hij de ruit van de auto helemaal niet had hoeven inslaan, want de eigenaar van de hond en de auto kwam al aanlopen.
Hier is ‘opzettelijk wederrechtelijk (opgevat in ‘ruime’ zin) vernielen van de autoruit’ ten laste gelegd. Aangezien er sprake was van ‘putatieve’ overmacht-noodtoestand (hij verkeerde in de
veronderstelling dat hij een juiste afweging had gemaakt en juist had gehandeld door de ruit in te slaan) en hij dus ‘dwaalde’ t.a.v. rechtvaardigingsgrond en dus ook t.a.v. de wederrechtelijkheid, kan opzet (= willens en wetens) op deze wederrechtelijkheid niet worden bewezen. Dus: vrijspraak.
Hier heeft ‘wederrechtelijk’ een beperkte betekenis (d.w.z. ‘zonder toestemming’. Een rechtvaardigingsgrond tast het ‘ontbreken van de toestemming’ niet aan). Het bewezenverklaarde kan gewoon worden gekwalificeerd als strafbaar feit. Het meerdere houdt het mindere in: dat het OM (onnodig) ‘opzettelijk wederrechtelijk vernielen’ ten laste heeft gelegd, en dat dit ook bewezen kan worden verklaard, neemt niet weg dat daarmee tevens is voldaan aan het vereiste van de delictsomschrijving: ‘opzettelijk en wederrechtelijk vernielen’. Immers: ‘wederrechtelijk’ omvat ook ‘opzettelijk wederrechtelijk’.
Doordat wordt uitgegaan van een beperkte uitleg van ‘wederrechtelijk’ als bestanddeel, komt de rechtvaardigingsgrond (d.w.z.: uitvoering ambtelijk bevel) ‘gewoon’ aan de orde bij de derde materiële vraag. Want daar wordt in dit geval ‘wederrechtelijk’ in de meest ruime zin behandeld, d.w.z. in de betekenis van wederrechtelijk als element. Een succesvol beroep op een rechtvaardigingsgrond neemt de wederrechtelijkheid in die ruime zin weg. Dus OVAR wegens niet strafbaarheid van de dader als de rechter het beroep op de ‘uitvoering van een bevoegd gegeven ambtelijk bevel’ honoreert.
Nee. In geval van een culpoos gevolgsdelict is (voor culpa) ‘voorzienbaarheid’ van het eventuele gevolg nodig.Een normaal mens kan niet, c.q. hoeft niet te voorzien dat het inslaan van een autoruit dermate ernstige gevolgen kan hebben. Daarmee strandt de vraag naar culpa al meteen bij de eerste vraag van het culpaschema. Geen aandacht meer besteden aan de andere vereisten!
N.B.: aangezien is meegedeeld dat niet naar de causaliteit hoeft te worden gekeken als daar niet expliciet of impliciet naar wordt gevraagd, mag/hoeft men hier de vraag niet (te)
beantwoorden via de causaliteit. Toch zijn er punten voor toegekend als men daar toch voor kiest, mits men het ‘causaliteitsschema’ op de juiste wijze toepast en tot de juiste conclusie komt. In dit geval zou men ook uit moeten komen bij de ‘ voorzienbaarheid’ (bij een culpoos gevolgsdelict is het doorslaggevende criterium de voorzienbaarheid). Ook in dat geval zal men tot de conclusie moeten komen dat niet voorzienbaar was (in de meer ‘gegeneraliseerde’ zin) dat het inslaan van de ruit tot een hartaanval kon leiden. Er mag in die benadering in ieder geval geen aandacht worden besteed aan de lekke band van de ambulance of aan evt. (andere) contra-indicaties die in de weg zouden staan aan de toerekening naar redelijkheid. Immers, er zijn (vanwege het ontbreken van de voorzienbaarheid) niet eens indicaties dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijs zou kunnen worden toegerekend aan de verdachte, dus aan de contra-indicaties komen we niet eens toe.
N.B.: Voor sommige studenten was niet geheel duidelijk of vraag 8 voortbouwt op vraag 6 of op vraag 7. Dat maakt echter niet uit (overigens ligt voorbouwen op vraag 7 voor de hand). Bij elk van beide varianten moet worden vastgesteld dat het voor een normaal mens niet voorzienbaar was dat het inslaan van de autoruit dergelijke fatale gevolgen kon hebben (eerste aandachtspunt culpa- schema; alle andere aandachtspunten van het culpaschema hoeven/mogen niet worden besproken. Dat geldt ook voor de evt. benadering via de causaliteit).
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefenmaterialen te gebruiken bij het vak Strafrecht 1 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2614 |
Add new contribution