Oefententamens Strafrecht 1 - RUG
- 5528 reads
Judith is uitbater van het bruine café ‘De Fles’ aan het Zuiderdiep 12 te Den Haag. Op vrijdag 7 oktober 2009 krijgt zij onverwachts bezoek van Carl en Wouter, beiden buitengewoon opsporingsambtenaar van de Voedsel en Waren Autoriteit Regio Noord. Ze komen controleren of Judith aan de verplichting voldoet om in haar café maatregelen te treffen als bedoeld in artikel 10 lid 1 van de Tabakswet, te weten: in de voor het publiek toegankelijke delen van het café een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven. Dit blijkt niet het geval te zijn. Enkele stamgasten lurken gretig aan hun sigaar. Bovendien staat verspreid over de kroeg een aantal met peuken gevulde asbakken. Overtreding van art. 10 Tabakswet levert een economisch delict op dat (indien niet wordt gekozen voor een bestuurlijke afdoening) wordt bedreigd met maximaal een half jaar hechtenis en maximaal 18.500 Euro boete. Daarnaast kan een bijkomende straf worden opgelegd, te weten: stillegging van de onderneming voor ten hoogste een jaar. Buitengewoon opsporingsambtenaar Wouter neemt het woord en spreekt Judith vermanend toe. Hij tracht zijn betoog kracht bij te zetten met enkele ferme handgebaren. Op dat moment gaat de telefoon. Als Judith zich omdraait om de telefoon op te nemen, raakt Wouter hem met zijn hand vol in het gezicht, waarbij hij de bril van Judith kapot slaat. Judith, hevig geschrokken door het feit dat Wouter haar dure design-bril van haar neus heeft geslagen, grijpt Wouter direct, als in een reflex, bij zijn armen en geeft hem een zodanig ferme duw dat Wouter een gekneusde schouder en enkele fikse blauwe plekken oploopt en daardoor hevige pijn ondervindt.
Wouter meent dat de overtreding van de tabakswet niet mag worden afgedaan met een bestuurlijke boete, maar strafrechtelijk dient te worden aangepakt, omdat Judith al diverse keren is gewaarschuwd. Hij legt de zaak dan ook voor aan de Officier van Justitie. Tevens doet hij aangifte van mishandeling. De Officier van Justitie besluit Judith te vervolgen wegens mishandeling en overtreding van de Tabakswet. U kunt ervan uitgaan dat beide zaken door de gewone – niet-economische – strafrechter worden berecht.
In de cumulatieve tenlastelegging wordt Judith het volgende ten laste gelegd:
Feit 1
Dat zij op of omstreeks 7 oktober 2009 aan het Zuiderdiep, in de gemeente Den Haag, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten Wouter, zijnde een buitengewoon
opsporingsambtenaar van de Voedsel en Waren Autoriteit, Regio Noord, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, pijn en/of letsel heeft toegebracht, te weten een gekneusde schouder en enkele blauwe plekken waardoor deze Wouter hevige pijn ondervond, doordat zij deze Wouter bij de (boven)armen heeft beetgepakt en/of hem (daarbij) achterover heeft geduwd (art. 300 lid 1 jo art. 304 lid 2 Sr);
Feit 2
Dat zij op of omstreeks 7 oktober 2009, in de gemeente Den Haag, als degene die - anders dan in een hoedanigheid als bedoeld in artikel 10 of 11 van de Tabakswet - het beheer had over een voor het publiek toegankelijk gebouw, te weten een horeca-inrichting, geëxploiteerd door een ondernemer zonder personeel, te weten Café ‘De Fles’, gevestigd aan het Zuiderdiep 12 te Den Haag, niet aan haar verplichting heeft voldaan tot het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 10 lid 1 van de Tabakswet, te weten in de voor het publiek toegankelijke delen daarvan een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven. (artikel 10 lid 1 van de Tabakswet). Op de zitting doet de raadsman van Judith ter zake van de ten laste gelegde mishandeling
een beroep op noodweerexces.
Heeft het verweer van de raadsman volgens u kans van slagen? Betrek in uw antwoord alle voorwaarden die in het kader van een beroep op noodweerexces een rol spelen.
Ten aanzien van het tweede feit voert de raadsman aan dat het rookverbod in strijd is met het door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden beschermde eigendomsrecht. Immers, zijn cliënt wordt door het rookverbod beknot in de vrijheid om zelf te roken in haar café en om het roken in haar café door anderen toe te staan, en daarmee ook in de mate waarin zij haar café vrijelijk kan exploiteren. Ga er (ongeacht uw antwoord op vraag 1 !) van uit dat de rechter tot een veroordeling komt voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
In afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de Officier van Justitie aangaande de strafmaat voor de beide ten laste gelegde feiten, legt de rechter de volgende sancties op: Voor de ten laste gelegde mishandeling: een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. Als bijzondere voorwaarde stelt de rechter dat Judith zich gedurende de proeftijd één keer per maand zal moeten melden bij pastoor Richard voor een goed gesprek over ‘christelijke normen en waarden’. De rechter is ervan overtuigd dat Judith door deze gesprekken op het rechte pad zal blijven. Daarnaast legt de rechter een taakstraf op, te weten een werkstraf, voor de duur van 280 uren met een vervangende hechtenis van 150 dagen. Voor het overtreden van art. 10 lid 1 Tabakswet legt de rechter € 500.- boete op.
Welke beslissingen en motiveringen dient de rechter in het vonnis op te nemen met betrekking tot beide ten laste gelegde feiten? Verwijs naar de van toepassing zijnde (leden van) wetsartikelen.
Voldoet het opgelegde sanctiepakket aan de wettelijke eisen? Betrek in uw antwoord alle onderdelen van de opgelegde sancties en de combinatie van die sancties.
Sander heeft een langslepend conflict met zijn ex-vriendin Hailtje. Sander heeft tijdens zijn relatie met Hailtje haar rijopleiding bekostigd onder de voorwaarde dat zij, wanneer haar financiële situatie wat rooskleuriger zou zijn, het gehele bedrag terug zou betalen. Enkele weken nadat Hailtje haar praktijkexamen met goed gevolg heeft afgelegd, beëindigt zij haar affectieve relatie met Sander. Daarbij deelt zij Sander in niet mis te verstane bewoordingen mee dat hij kan fluiten naar zijn centen. Sander weet echter de totale som geld van Hailtje terug te krijgen door haar een rekening te sturen onder een valse naam. Als Hailtje er achter komt welk kunstje Sander haar heeft geflikt, doet zij aangifte. De Officier van Justitie besluit Sander te vervolgen wegens oplichting. De tenlastelegging wordt op correcte wijze toegesneden op art. 326 Sr. De onervaren advocaat van Sander weet niet goed op welke wijze hij de verdediging zal moeten voeren en belt ten einde raad met zijn ervaren vriendin Evelien. Evelien geeft hem het volgende advies: “Confrère, het is duidelijk dat de rechter Sander zal dienen te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van het feit. Sander heeft immers niet wederrechtelijk gehandeld gelet op het feit dat hij, gezien de gemaakte afspraak, recht had op het geld. Ik stel voor dat u het woord neemt en dit alles in een preliminair verweer te berde brengt.”
Beoordeel alle aspecten van het door Evelien gegeven advies.
Fleur, studente rechten aan de Rijksuniversiteit Groningen, wordt ten laste gelegd ‘dat zij op 15 maart 2007, ’s middags rond half twee, een soepkom in de richting van haar vriend Paul heeft gegooid, waardoor deze Paul een aan haar schuld te wijten ernstige lichamelijke verwonding heeft opgelopen (art. 308 Sr)’. Tijdens de zitting voert ze het volgende verweer: “Er was helemaal geen sprake van schuld, want ik gooide de soepkom met opzet. En opzet en schuld sluiten elkaar uit, dus ik moet worden vrijgesproken van schuld aan het lichamelijke letsel dat ik mijn vriend heb toegebracht.”
Zal Fleur na de einduitspraak die de rechter in dit geval zal (moeten) doen, opnieuw voor hetzelfde feit kunnen worden vervolgd?
Mevrouw A.M.H.A. van S., lid van de Bijlmer schietvereniging, laat thuis, tijdens een verjaardagsfeestje, haar meegesmokkelde wapen zien waarmee ze wekelijks oefent en waarmee ze naar eigen zeggen al menig tasjesrover van zich heeft weten af te houden. Ze demonstreert op verzoek hoe je zo’n wapen doorlaadt, maar laat daarna in haar verstrooidheid het doorgeladen wapen op tafel liggen. Haar zoontje van acht, dat weet dat zijn moeder de veiligheidsvoorschriften van de schietvereniging uit haar hoofd heeft geleerd en dat ze er van doordrongen is dat ze nooit een doorgeladen wapen mag laten slingeren, haalt voor de grap de trekker over. Tot ieders verbijstering gaat het pistool af en wordt één van de gasten getroffen. Gevolg: een ernstige, maar niet levensgevaarlijke schotwond. Voor alle zekerheid wordt er een ambulance gebeld.
Op weg naar het ziekenhuis springt er een damhert voor de ambulance, waardoor de bestuurder hevig schrikt en tegen een boom aanrijdt. Het door de kogel getroffen slachtoffer wordt daarbij uit de ambulance geslingerd en overleeft het ongeval niet. De andere inzittenden van de ambulance raken slechts licht gewond.
Mevrouw Van S. wordt vervolgd voor ‘aan haar schuld te wijten zwaar lichamelijk letsel, zijnde een ernstige schotwond’. De tenlastelegging is op de juiste wijze toegesneden op art. 308 lid 1 Sr.
Kan worden bewezen dat mevrouw Van S. schuld had aan dat ten laste gelegde zware lichamelijke letsel?
Stel dat de Officier van Justitie mevrouw Van S. had vervolgd ter zake van dood door schuld. Zou de rechtbank dan hebben aangenomen dat er een strafrechtelijk relevant causaal verband
was tussen het gedrag van mevrouw Van S. en de dood van het slachtoffer?
Stel (ongeacht de antwoorden op de vorige vragen) dat de officier mevrouw Van S. geen ‘aan haar schuld te wijten zwaar lichamelijk letsel’ ten laste legt, maar mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend (art. 300 lid 1 jo 300 lid 2 Sr). U mag ervan uitgaan dat het delict van art. 300 Sr ook kan worden begaan door passief te blijven waar handelen geboden is.
Tijdens de zitting verklaart mevrouw Van S.: “Ik heb niet beseft dat mijn nalatigheid pijn en/of letsel bij een ander zou hebben kunnen veroorzaken, laat staan zwaar lichamelijk letsel.”
Stel de rechter gelooft haar. Betekent dit dat de rechter mevrouw van S. dus niet kan veroordelen ter zake van mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend?
Stel de rechter gelooft haar niet. Betekent dit dat de rechter mevrouw van S. dan wel kan veroordelen ter zake van mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend?
Paul de Gooier wordt vervolgd, primair voor zware mishandeling (art. 302 lid 1 Sr), subsidiair voor het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door roekeloosheid (art. 308 lid 2 Sr). Op grond van een psychiatrisch onderzoek blijkt dat Paul ten tijde van het delict zodanig in de war was dat hij op dat moment ontoerekeningsvatbaar was. De raadsman van Paul stelt hem gerust: “U hoeft zich in het geheel geen zorgen te maken. U kunt gewoon bekennen dat u opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijke letstel in die zin, dat u welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat u een ander zwaar lichamelijk zou toebrengen. Omdat de ontoerekeningsvatbaarheid per definitie het opzet aantast en het primair ten laste gelegde feit dus niet kan worden bewezen, zal de rechter zich vervolgens moeten buigen over het subsidiair ten laste gelegde feit. Echter, omdat u al heeft bekend opzet te hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, kan ook het subsidiair ten laste gelegde feit niet worden bewezen. Immers, opzet en culpa sluiten elkaar uit.
Bespreek de argumentatie van de raadsman en geef aan in hoeverre de raadsman (on)gelijk heeft.
Welk oordeel heeft de Hoge Raad in zijn arrest van HR 30 juni 2009, LJN BH3079 gegeven over de vraag welke aanspraak op rechtsbijstand aan art. 6 EVRM kan worden ontleend? Maak in uw antwoord onderscheid tussen (twee) verschillende categorieën verdachten en verschillende momenten waarop de rechtsbijstand moet worden gerealiseerd.
Gegeven is dat de raadsman een beroep doet op noodweerexces. De aanranding is in de casus reeds geëindigd op het moment dat de verdediging is ingezet. Toch is in dat geval een geslaagd beroep op noodweerexces niet uitgesloten (zie arrest Ruzie te Loon op Zand).
Ter beoordeling van het beroep op noodweerexces dient allereerst te worden vastgesteld of er kort voor de ‘verdediging’ sprake is geweest van een noodweersituatie aan de hand van de volgende vier vereisten:
Er moet sprake zijn van een ogenblikkelijke aanranding;
Van lijf, eerbaarheid of goed;
De aanranding moet wederrechteljik zijn;
De verdediging moet noodzakelijk zijn.
Aan deze vier voorwaarden wordt in casu voldaan. Er is weliswaar geen sprake van een ogenblikkelijke aanranding op het moment dat de verdediging werd ingezet, maar een dergelijke aanranding heeft zich wel kort daarvoor voltrokken. Er is sprake van een aanranding van een goed (de bril). De aanranding is wederrechtelijk en de verdediging was noodzakelijk (uit de tik in het gezicht en het vernielen van de bril blijkt wel dat de bril niet op eenvoudige wijze aan de aanranding kon worden onttrokken).
Nu is vastgesteld dat er sprake is geweest van een noodweersituatie, moet gekeken worden naar de overige vereisten die specifiek bij een beroep op noodweerexces van belang zijn.
Er is sprake van extensief exces in de tweede graad;
Er wordt voldaan aan het vereiste van dubbele causaliteit. De overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging is geschied onder invloed van een hevige gemoedsbeweging (Judith is, zo blijkt uit de casus, hevig geschrokken) en bovendien is deze hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding (Judith is hevig geschrokken door het feit dat Wouter haar dure designbril van haar neus heeft geslagen).
Conclusie:het beroep van de raadsman heeft gelet op het voorgaande kans van slagen.
Schema beslissen en motiveren:
Art. 359 lid 1 Sv: in het vonnis moet een tenlastelegging en een vordering van de OvJ zijn opgenomen. In het vonnis hoeven geen formele beslissingen te worden opgenomen. Dit is alleen verplicht indien de rechter tot een formele einduitspraak komt, zie art. 358 lid 1 Sv. Daar is in dit geval geen sprake van. De beslissingen aangaande de formele vragen hoeven dus niet in het vonnis te worden opgenomen (358 lid 1 Sv).
A. Ambtshalve beslissingen en motiveringen op grond van de formele en materiële vragen.
Materiële beslissingen:
Feit 1:
Feit 2: de overtreding v.d. Tabakswet: idem, met uitzondering van de motiveringsplicht o.g.v. 359 lid 6 (vrijheidsstraf).
B. art. 358 lid 3 Sv verweren?
Beslissingen op 358, lid 3 Sv verweren (in strijd met een door of namens verdachte ter zitting uitdrukkelijk voorgedragen verweer). Aangaande feit 1 (gekwalificeerde mishandeling) heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweerexces (in casu 3e materiële vraag) welk beroep de rechter kennelijk heeft afgewezen.
C. Extra motiveringsplicht ex art. 359 lid 2, tweede zin?
Beslissing: art. 358 lid 4 Sv; Motivering: art. 359 lid 2 Sv.
Aangaande feit 2 (overtreding Tabakswet) is van belang dat de raadsman heeft aangevoerd dat het rookverbod in strijd is met het door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden beschermde eigendomsrecht. Het betreft dus een kwalificatieverweer, aangezien het verweer beoogt te bereiken dat de rechter het rookverbod onverbindend verklaart, zodat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert (2e materiële vraag).
Uitdrukkelijk onderbouwde standpunten?
Duidelijk standpunt door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie. In casu is gegeven dat de OvJ een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van de strafmaat heeft gevoerd. De rechter wijkt hiervan af. Derhalve geldt ten aanzien van de 4e materiële vraag een extra motiveringsverplichting op grond van 359 lid 2 2e volzin.
Beoordeling sanctiepakket:
Het bestanddeel wederrechtelijk dient in de context van artikel 326 Sr ‘ruim’ te worden uitgelegd. Ruim wil zeggen: in strijd met geschreven en ongeschreven recht, ‘maatschappelijk (zéér) onbetamelijk’. Dat Sander een ‘eigen recht’ op het geld heeft, sluit derhalve zeker niet uit dat hij wederrechtelijke bevoordeling beoogde. Het feit dat hij zich bediende van een valse hoedanigheid zal in het algemeen als maatschappelijk onbehoorlijk kunnen worden aangemerkt. Bewezen zal kunnen worden dat Sander wederrechtelijk heeft gehandeld. Met een bewezenverklaring van het bestanddeel wederrechtelijk in ruime zin is – voor zover ook de andere bestanddelen zijn vervuld – ook het element wederrechtelijkheid gegeven.
Conclusie:dat in deze zaak de materiële einduitspraak OVAR zal volgen (in beide varianten) is al met al onjuist.
Preliminaire verweren zien, zo blijkt uit artikel 283 eerste lid Sv, op de formele vragen. Het verweer zoals door Evelien uiteengezet ziet op de 1e materiële vraag (volgens Evelien zelf op de 2e materiële vraag) en kan daarom niet als preliminair verweer worden gevoerd.
Ja. Nietigheid dagvaarding wegens ontbreken plaatsaanduiding (art. 261 Sv). Aangezien de rechter in dat geval nog niet ‘ten gronde’ over de zaak heeft geoordeeld zal Fleur opnieuw voor hetzelfde feit mogen worden vervolgd.
Culpaschema:
Toerekening naar redelijkheid (arrest Letale Longembolie). Dit non-criterium moet worden ingevuld aan de hand van het behandelde schema. Schema invullen (conditio sine qua non- vereiste en relevante veroorzakende factor: hoeft geen aandacht aan te worden besteed).
Haar verklaring heeft niet alleen betrekking op het geobjectiveerde bestanddeel ‘zwaar lichamelijk letsel’ (waarvoor haar verklaring irrelevant is, want geobjectiveerd), maar ook op de mishandeling zelf. Het vereiste opzet moet worden ingelezen in het bestanddeel ‘mishandeling’. Als ze dus niet heeft beseft dat ze met haar nalatigheid een ander pijn en/of letsel zou kunnen toebrengen (hetgeen wordt vereist om van mishandeling te kunnen spreken) en de rechter gelooft dat, dan kan er geen sprake zijn van mishandeling (zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend). Ze had het weliswaar moeten beseffen, maar ze heeft het niet beseft, dus geen opzet en zelfs geen bewuste schuld, maar onbewuste schuld.
Als de rechter haar niet gelooft, wil dat zeggen dat hij ervan uitgaat dat ze heeft beseft dat haar nalatigheid bij een ander pijn en/of letsel teweeg zou kunnen brengen. Echter, het besef van dat risico levert nog niet automatisch opzet op. Er moet ook nog sprake zijn van een vorm van willen. En het is maar helemaal de vraag of ze de kans dat het risico zich zou verwezenlijken ook welbewust heeft aanvaard. Zo niet (en daar lijkt het in casu natuurlijk zeer op), dan is er hooguit sprake van bewuste schuld, maar in ieder geval geen (voorwaardelijk) opzet.
Ontoerekeningsvatbaarheid hoeft het opzet in het geheel niet aan te tasten, althans niet ‘per definitie’ (slechts in hoogst uitzonderlijke gevallen). Dat opzet en schuld elkaar uitsluiten, is wel waar. Als de einduitspraak in dit geval OVAR wegens niet strafbaarheid van de dader zou zijn (en daar lijkt het hier op), dan kan de rechter vervolgens de subsidiair ten laste gelegde schuld niet bewijzen en zal vrijspraakmoeten volgen wat betreft de ten laste gelegde culpa.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefenmaterialen te gebruiken bij het vak Strafrecht 1 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2465 |
Add new contribution