Oefententamens Strafrecht 1 - RUG
- 5430 reads
Marleen Deftig irriteert zich in de cabriolet tijdens een autotocht naar het prachtige dorpje Staphorst ernstig aan het gedrag van een viertal jongeren van het platteland. De jongeren gooien met stenen naar medereizigers. Marleen vind dit belachelijk en spreekt de jongeren op hun gedrag aan. Eén van de jongens antwoord in het plat Gronings: 'wacht moar, we pakk’n je wel’. Hierna wordt Marleen nog een aantal keren bedreigd door de jongeren. Eén van de jongens komt wel erg dicht in de buurt van Marleen tijdens een bedreiging, waarna Marleen met haar vuist op het oog van de jongen slaat. Marleen wordt veroordeeld voor mishandeling, terwijl zij meent dat er sprake is geweest van noodweer. Zij krijgt twee weken gevangenisstraf opgelegd.
Motiveer in uw antwoord of hier sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijk handeling van Marleen?
Na bijgekomen te zijn van de kwajongens wil Marleen weer richting huis rijden. Tot haar grote verbazing verneemt zij dat één van haar banden leeg begint te lopen. Marleen haar huis is nog een paar enkele meters verderop en het lijkt haar het beste om rechtstreeks door te rijden, omdat zij dan niet langs de weg staat en dan thuis de ANWB wel belt. Echter met haar hoofd er niet helemaal bij, nadert Marleen een druk kruispunt, het stoplicht staat op rood en een aantal voetgangers steken over. Marleen besluit om door te rijden, waarna een vrouw die redelijk op leeftijd is, mevrouw Zwientjes, onder de wielen van de cabriolet terecht komt. Zij is op slag dood. Marleen wordt veroordeeld wegens dood door schuld conform artikel 307 Sr. Marleen voert ter zitting het volgende aan: ‘Het is verschrikkelijk dat dit dodelijke ongeluk heeft plaatsgevonden, echter leek mij het verstandigst om zo snel mogelijk naar huis te rijden."
Geef gemotiveerd aan tot welke uitspraak de rechter zal komen.
Culpa moet worden bewezen bij het beantwoorden van deze vraag. Het bewijs van culpa komt aan de orde bij de eerste vraag van artikel 350 Sv, namelijk de aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid. Alle voorwaarden moeten worden besproken.
Cornelis en Niels, allebei tweeëntwintig jaar, hebben nog een eitje te pellen met Piet. Cornelis en Niels besluiten Piet maar eens bij zijn huis op te zoeken. Als Piet vervolgens opendoet, bedenkt Niels zich geen moment en slaat hij Piet met een harde knal op zijn gezicht tegen de muur. Daarna schopt Niels hem overal, tegen zijn hoofd, buik en benen. Zodra Niels is uitgeraasd ligt Piet bewusteloos op de grond. Vervolgens voelt Cornelis of Piet nog leeft en roept Cornelis: ‘Gek, je hebt hem doodgeschopt!’.
Na het incident wordt Niels wegens doodslag vervolgd. Het volgende wordt door Niels verklaard ter zitting: ‘Eigenlijk kan ik niet zoveel vertellen over wat er gebeurd is, aangezien ik mij het niet echt meer herinner. Ik weet dus ook niet wat er op dat moment door mij heen ging toen ik Piet aanviel. Nochtans heb ik er wel spijt van, door het incident ben ik immers mijn baan kwijtgeraakt’.
Leg in uw antwoord uit of de rechter tot een bewezenverklaring zal komen.
Stel dat Niels wegens doodslag wordt veroordeeld en Niels de volgende straf krijgt: een gevangenisstraf van acht jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het eind van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en de bijzondere voorwaarde dat hij 65.000 euro overmaakt op rekening van het schadefonds geweldsmisdrijven.
Geef gemotiveerd aan of deze sanctie in overeenstemming is met de wet.
Stel dat Niels in de gaten krijgt dat Piet niet meer leeft en hij vervolgens in paniek raakt en snel wegrent, waardoor Cornelis vervolgens verbijsterd achter blijft. Cornelis weet niet wat hij moet doen, maar bedenkt zich dat hij het beste de politie kan bellen. Hij besluit dan ook om het lichaam van Piet mee te nemen. Als Cornelis net een paar meter heeft afgelegd, komt er een politieauto aanrijden. Cornelis wordt vervolgens mee genomen naar het bureau. De Officier van Justitie besluit om Cornelis te vervolgen en legt Cornelis het volgende ten laste: 'dat hij op of omstreeks 19 september te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een lijk, in leven genaamd Piet ten Veen, heeft vervoerd'. (art. 150 Sr.)
Cornelis verklaart ter zitting: 'Ik geef toe dat het misschien een gek plan was. Echter dacht ik hiertoe gerechtigd was.' De rechter, uitgaande van een ruime betekenis van het bestanddeel 'wederrechtelijk', gelooft dat Cornelis inderdaad dacht dat hij mocht handelen zoals hij deed, maar is wel van oordeel dat deze methode onjuist is.
Geef gemotiveerd aan tot welke uitspraak de rechter zal komen.
Marietje is al jaren lang drugsverslaafd en om de kosten van haar verslaving te voorzien, pleegt zij regelmatig diefstallen. Marietje wordt niet vaak betrapt, maar bij het stelen van een fiets wordt zij op heterdaad betrapt door de politie. Eigenlijk is Marietje haar leven als dief wel zat en besluit dan ook om aan de Officier van Justitie eerlijk twintig andere diefstallen te bekennen die zij de afgelopen jaren heeft gepleegd.
Op 8 januari 2015, bekent Marietje ter zitting zowel de ten laste gelegde feiten als de ad informandum gevoegde feiten te hebben begaan. Anderhalf week later spreekt de rechter het vonnis uit en hoort Marietje, tot haar grote verbazing, dat zij niet wordt veroordeeld. Volgens de rechter is de dagvaarding namelijk nietig. In de tenlastelegging is namelijk weergeven dat de feiten zijn begaan ‘te Nederland’ en dit vindt de rechter te weinig specifiek.
Het Openbaar Ministerie is niet in hoger beroep gegaan, waarmee de uitspraak onherroepelijk is geworden. Opnieuw wordt Marietje vervolgd en krijgt een dagvaarding waarin dezelfde diefstallen zijn ten laste gelegd en waarin ook weer dezelfde twaalf diefstallen ad informandum zijn gevoegd. Op 15 juli 2015 betoogt ter zitting de advocaat van Marietje: ‘Mijn cliënt was zat van haar leven en wou dit graag opschonen, vandaar dat zij de vorige keer alle ad informandum gevoegde feiten bekend heeft. Ik begrijp dat de Officier van Justitie de acht ten laste gelegde feiten opnieuw vervolgt, maar om vervolgens weer aan te komen met de twaalf ad informandum gevoegde feiten lijkt mij incorrect. Het is natuurlijk mogelijk dat ik mijn cliënt adviseer om de feiten alsnog op deze zitting te ontkennen, aangezien de feiten dan niet meer mee gewogen mogen worden. Ik vind dit een principekwestie; die twaalf ingebrachte feiten mogen niet opnieuw worden ingebracht.'
Geef gemotiveerd aan of de raadsman gelijk heeft.
Stel dat de advocaat van Marietje op de zitting van 15 juli 2015 de volgende verweren aanvoert: 'Voor wat betreft het derde ten laste gelegde feit, is het recht tot strafvordering verjaard. Daarnaast geldt voor datzelfde feit dat mijn cliënt het feit heeft begaan door psychische overmacht. Doordat mijn cliënt drugs moest hebben en er zo ernstig aan toe was dat zij wel moest stelen om aan geld te komen, waardoor anders handelen niet van haar kon worden gevergd’.
De rechter is dan ook van mening dat het recht tot strafvordering ten aanzien van het derde ten laste gelegde feit inderdaad is verjaard. De rechter komt wel tot een veroordeling wegens de overige elf ten laste gelegde diefstallen.
Welke beslissingen en motiveringen dient het vonnis ten aanzien van het derde ten laste gelegde feit te bevatten? Betrek in uw antwoord drie relevante wetsartikelen en betrek de bij deze vraag gevoerde verweren.
Stel dat een maand voor de terechtzitting de advocaat van Marietje een brief schrijft aan de Officier van Justitie met het verzoek of deze een vordering tot plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden wil doen. De vraag aan u is of de advocaat, met succes, ook ter zitting de rechter had kunnen verzoeken om plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden op te leggen.
Stel dat ter terechtzitting de Officier van Justitie de strafrechtelijke opvang van Marietje in een inrichting voor de opvang van verslaafden vordert. De rechtbank komt uiteindelijk tot een veroordeling en legt Marietje een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren op. De rechtbank motiveert deze straf als volgt: 'Nu zeven diefstallen bewezen zijn verklaard en nog eens twaalf ad informandum gevoegde diefstallen bekend zijn, meent de rechtbank dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren op zijn plaats is.'
Geef gemotiveerd aan of deze strafmotivering voldoet aan de wettelijke eisen.
De feitelijke aantasting van een eigen of eens anders lijf, goed of eerbaarheid, maar tevens ook een gedraging die onmiddellijk dreigend gevaar voor een aantasting oplevert, conform het arrest Bijlmer Schietpartij. De enkele vrees dat men zal worden aangerand door iemand die een dreigende houding aanneemt, levert dan ook geen aanranding op en kan dus niet rechtvaardigen dat men al tot een aanval overgaat, krachtens het Vrees-arrest.
Bewijs van culpa (eerste vraag 350 Sv):aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid:
Conclusie: een veroordeling is mogelijk.
Om tot een bewezenverklaring te komen is het nodig dat het bewezen kan worden dat Niels opzet had op de dood van Piet. Had Niels (voorwaardelijk) opzet op zijn dood? Er kan niets uit de verklaring van Niels worden afgeleid, dus ook niet of hij welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat Piet zou overlijden. Echter is met de redenering uit het arrest Slaan met pistool een bewezenverklaring wel denkbaar. Ieder normaal mens weet namelijk dat de aanmerkelijke kans bestaat dat iemand het leven op het spel staat wanneer je degene op zijn lichaam en hoofd trapt, dit is een ervaringsregel; een feit van algemene bekendheid. Niels is een normaal mens dus hij weet dit ook. Gezien de aard van de gedraging, dat Niels zeer agressief was, en de omstandigheden van het geval, namelijk dat zij het geweld opzochten en Niels door bleef trappen toen het slachtoffer op de grond lag, aanvaardt Niels bewust de aanmerkelijke kans dat die ander dan kan overlijden, zie het arrest Slaan met pistool. Niels had derhalve voorwaardelijk opzet op de dood van Piet. Op grond van het bovenstaande kan de rechter tot een bewezenverklaring komen.
De duur van de gevangenisstraf is toegestaan: acht jaar gevangenisstraf is beneden het wettelijk maximum van artikel 287 Sr. Maar het opleggen van een voorwaardelijk deel is niet toegestaan, dit kan alleen bij een opgelegde straf van maximaal vier jaar conform artikel 14a lid 2 Sr. Als dit wel had het gekund, dan was de algemene voorwaarde verplicht op grond van artikel 14c lid 1 Sr. De proeftijd van twee jaar is niet toegestaan ingevolge artikel 14b lid 2 Sr. Als bijzondere voorwaarde is storting aan het schadefonds geweldsmisdrijven mogelijk krachtens artikel 14c lid 2 sub 4 Sr. Dit kan slechts tot een maximumbedrag van de maximale geldboete die op het feit staat. In casu is dat een boete van de vijfde categorie, dit is maximaal €82.000 ingevolge artikel 23 Sr. De proeftijd van twee jaren klopt met betrekking tot de bijzondere voorwaarde wel, maximaal drie jaar in de gevallen van artikel 14c lid 2 sub 2, 4 en 5 Sr jo. artikel 14b lid 2 Sr. Omdat het niet is toegestaan om de voorwaardelijke straf op te leggen, kan de storting ook niet worden opgelegd. Zie artikel 14b lid 2 aanhef Sr. Ingevolge hiervan is de proeftijd dus ook niet van toepassing.
Het tenlastegelegde kan bewezen worden verklaard. Opzet is immers aanwezig en de gedraging was daarnaast wederrechtelijk. Dat Cornelis niet wist dat het wederrechtelijk was, doet er niet toe, aangezien opzet op de wederrechtelijkheid niet hoeft te worden bewezen. Echter kan het bewezenverklaarde niet worden gekwalificeerd als een strafbaar feit (op grond van de tweede materiële vraag). In de bewezenverklaring zal het volgende namelijk ontbreken 'een opgegraven of weggenomen (lijk)', dit is niet ten laste gelegd, maar is wel door de delictsomschrijving vereist. Conclusie: er is sprake van ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van het feit conform artikel 352 lid 2 Sv.
Het betoog van de advocaat, over de consequenties van een ontkenning ter zitting, is juist. De voorwaarde voor het mee laten wegen van de ad informandum-feiten bij de bepaling van de straf, in het geval de verdachte ter zitting aanwezig is, is dat de verdachte die ad informandum feiten ter zitting bekent. Voor het overige heeft de advocaat geen gelijk. Ad informandum feiten komen namelijk pas aan de orde bij de vierde materiële vraag van de ten laste gelegde feiten. De Officier van Justitie zal hebben toegezegd dat voor de ad informandum feiten niet zal worden vervolgd indien aan een aantal voorwaarden is voldaan en indien die feiten meegenomen zijn in de straftoemeting. Zover is het echter in casu helemaal niet gekomen.
Het vonnis hoeft niets te bevatten betreffende de geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechter. De beslissing tot niet-ontvankelijkheid moet het vonnis wel bevatten, namelijk het gevolg van verjaard zijn, op grond van art. 358 lid 1 Sv en de motivering van die beslissing krachtens artikel 259 lid 2 Sv inclusief de tenlastelegging en de vordering van de Officier van Justitie conform artikel 359 lid 1 Sv. Het vonnis hoeft echter niets te vermelden omtrent het beroep op verjaring, het is geen artikel 358 lid 3 verweer, want de rechter beslist niet in strijd met dat verweer. Het beroep op psychische overmacht is ook geen artikel 358 lid 3 verweer, aangezien de rechter niet in strijd met dat verweer beslist, omdat de rechter hier niet aan toe komt.
Alleen op vordering van de Officier van Justitie kan deze maatregel door de rechter worden opgelegd krachtens artikel 38m lid 1 Sr. Het verzoek aan de rechter zal waarschijnlijk niet gehonoreerd worden, tenzij de Officier van Justitie besluit om deze maatregel naar aanleiding van het verzoek alsnog te vorderen.
Nee, de strafmotivering voldoet niet aan de wettelijke eisen. Op grond van artikel 259 lid 2 eerste zin Sv moet gemotiveerd worden, de wettelijke voorschriften waarop deze beslissing is gebaseerd in het vonnis, artikel 358 lid 4 Sv. De motivering is in strijd met artikel 359 lid 6 Sv, er is namelijk een vrijheidsbenemende sanctie opgelegd zonder reden of omstandigheid te geven. Normaal gesproken is de vordering van de Officier van Justitie een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, daar is ook zonder motivering van afgeweken, hetgeen in strijd is met artikel 359 lid 2 tweede zin Sv.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefenmaterialen te gebruiken bij het vak Strafrecht 1 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2203 |
Add new contribution