Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamens
- 2677 reads
G.J. Wiarda zet in Drie typen van rechtsvinding (behoort niet tot de voorgeschreven literatuur) zijn zogenaamde vergelijkingsmethode uiteen. Hij schrijft over de vergelijkingsmethode: ‘Zij [de vergelijkingsmethode] betekent dat ingeval de rechter voor zijn beslissing alleen op normen als redelijkheid en billijkheid e.d. is aangewezen, en hem voor het te berechten geval vooralsnog geen duidelijke toetsingsmaatstaf invalt, hij moet trachten zich naast het gegeven geval één of liefst meerdere gevarieerde, maar toch nog vergelijkbare gevallen voor de geest te stellen waarin de beslissing niet twijfelachtig, althans minder twijfelachtig zou zijn.’
In thema I zijn de visies op bepaaldheid van het recht van het rechtsrealisme, H.L.A. Hart, Ronald Dworkin en Paul Scholten behandeld.Bespreek op welke wijze bij twee van die visies op bepaaldheid van het recht het verschijnsel aan de orde komt dat door Wiarda ‘vergelijkingsmethode’ wordt genoemd. Gebruik in uw antwoord de terminologie die gehanteerd wordt in de stroming en/of auteur(s) die u gekozen hebt. [6 punten]
Stelling: “Wiarda’s vergelijkingsmethode en rechtsbeginselen hangen nauw met elkaar samen.” U beargumenteert waarom deze stelling te verdedigen is. Licht uw argumentatie voor deze stelling toe met behulp van argumenten ontleend aan één van de in thema I besproken visies op de bepaaldheid van het recht. [4 punten]
J.B.M. Vranken vraagt in Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel ***. Een vervolg aandacht voor het belang van de empirie in de rechtspraktijk.
Noem twee categorieën van gevallen waaruit het belang van de empirie in de rechtspraktijk blijkt. Licht in uw antwoord toe waaruit het belang van de empirie precies blijkt. [5 punten]
Ook in het rechtswetenschappelijk onderzoek is meer aandacht voor de empirie volgens J.B.M. Vranken en volgens aanhangers van de Civilologie gewenst. (I) Geef twee voorbeelden van rechtswetenschappelijk empirisch onderzoek en (II) breng die twee voorbeelden in verband met de onder vraag 2 a bedoelde categorieën. [5 punten]
Artikel 6, tweede lid, EVRM verwoordt de strafrechtelijke onschuldpresumptie: ‘Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.’
Toch stelt Ton Derksen in De ware toedracht dat er in de praktijk van het strafrecht geregeld sprake is van een schuldpresumptie. Waarom is er volgens Derksen in de strafrechtelijke praktijk regelmatig sprake van een schuldpresumptie in plaats van, zoals artikel 6, tweede lid, EVRM voorschrijft, een onschuldpresumptie? [5 punten]
Ton Derksen bespreekt in De ware toedracht een verschijnsel dat hij ‘immunisering’ noemt. (I) Wat is volgens Derksen ‘immunisering’ en (II) leg het verband tussen ‘immunisering’ en de onder vraag 3 a gevraagde oorzaak waarom in de strafrechtelijke praktijk regelmatig van een schuldpresumptie wordt uitgegaan. [5 punten]
Iris van Domselaar constateert in haar artikel ‘Moral Quality on Adjudication: On Judicial Virtues and Civic Friendship’ een tekortkoming van een uitsluitende nadruk op de juridische deugden (‘judicial virtues’).
(I) Welke tekortkoming van een uitsluitende nadruk op de juridische deugden (‘judicial virtues’) constateert Van Domselaar en (II) welke oplossing oppert zij voor de geconstateerde tekortkoming? [5 punten]
A.M. Hol en M.A. Loth schrijven in hun artikel ‘Iudex mediator: naar een herwaardering van de juridische professie’: ‘Gelet op het belang van de juridische procedure ter rechtvaardiging van beslissingen is het een ideefixe [dwangvoorstelling] te veronderstellen dat de aanvaardbaarheid van beslissingen zou kunnen berusten op het gezag van de persoon van de rechter.
Hoe zou de reactie van André Verburg (‘Uw procesorde is de mijne niet!’) en Rick Verschoof (‘Waar gaat het over?’) op deze uitspraak van Hol en Loth luiden? Licht uw antwoord toe. [5 punten]
Rechtsrealisme: bij deze stroming zijn geen aanknopingspunten met de Wiarda’s vergelijkingsmethode. H.L.A. Hart: in het gedeelte van The Concept of Law waarin hij ingaat op de wat te doen in onduidelijke gevallen is overeenkomst met Wiarda’s vergelijkingsmethode. Hart spreekt over de heldere gevallen die onder het bereik van de rechtsregel vallen en gevallen die naar niet (duidelijk) onder vallen. De overeenkomsten en tussen heldere en onduidelijke geval moeten ‘sufficient close’ en ‘legally relevant’ zijn. Het ‘authorative example’ speelt steeds een sturende rol bij de interpretatie van onduidelijke gevallen. In het vergelijken tussen onduidelijke en heldere gevallen aan de hand van het ‘authorative example’ is een duidelijke overeenkomst met
Wiarda’s vergelijkingsmethode (Wiarda: ‘(…) waarin de beslissing niet twijfelachtig, althans minder twijfelachtig zou zijn’).
Ronald Dworkin: constructieve interpretatie (Law as intergrity) ziet naast ‘justification’ op ‘fit’. ‘Fit’heeft een bepaalde overeenkomst met Wiarda’s vergelijkingsmethode. ‘Fit’ ziet op de aansluiting bij het bestaande (positieve) recht. Voor de beargumentering van die aansluiting moet uiteraard worden nagegaan wat de overeenkomsten en verschillen zijn met de nieuwe uitleg van het recht die de rechter in overweging neemt en het reeds geregelde recht. Dworkin vergelijkt de ontwikkeling van het recht met de voorzetting van een kettingroman. Bij die voortzetting speelt vergelijking een belangrijke rol want er moet immers gekeken worden wat er al in de kettingroman geschreven is en hoe het nieuwe hoofdstuk daarop de beste voortzetting vormt.
Paul Scholten: in paragraaf 15 van Algemeen deel * gaat Scholten in op analogie en rechtsverfijning. Wat Wiarda vergelijkingsmethode noemt, is in de kern bij Scholten analogie (en soms rechtsverfijning): vergelijken van het onduidelijke geval met het wel duidelijke, althans duidelijker, geval.
Bij Dworkin en Scholten komt de verhouding tussen vergelijkingsmethode tot uitdrukking; niet bij het rechtsrealisme of Hart. Bij Dworkin geschiedt de beste voortzetting van het recht niet louter volgens de dimensie van ‘fit’, maar ook volgens ‘justification’. Rechtsbeginselen, die achter de rechtsregels schuilen, spelen bij de voortzetting van het recht een cruciale rol en bepalen dus ook welke keuze door de rechter wordt gemaakt wat de best passende voortzetting van het recht is (de beste ‘fit’). Bij Scholten worden in paragraaf 15 van Algemeen deel * analogie en rechtsverfijning direct in verband met rechtsbeginselen gebracht, p. 63 (origineel): ‘Telkens grijpen we naar het rechtsbeginsel terug.’ Rechtsbeginselen wijzen immers op het gemeenschappelijke dat aan regelingen ten grondslag ligt. Op die gemeenschappelijkheid zijn uiteindelijk analogie en rechtsverfijning terug te voeren.
Het belang van de empirie in de rechtspraktijk ziet op twee categorieën: de gedragsassumpties (o.a. sociaal-psychologische gegevens) en anderzijds op de consequenties en gevolgen van uitspraken: de effecten (o.a. economische en andere gevolgen) van het privaatrecht. Zie naast het werk van Vranken de tijdens het hoorcollege besproken definitie van de Civilologie (‘de verzameling van wetenschappen die in onderlinge samenhang onze kennis vergroot van de gedragsassumpties waar het privaatrecht zich bedient, de effecten die het privaatrecht heeft op het gedrag van individuen en organisaties en van de betekenis die deze assumpties en effecten hebben voor privaatrechtelijke beleidsvorming, regelstelling en –toepassing’.Bij de eerste categorie gevallen kan gedacht worden aan de gedragsassumpties die een rol speelden in de Martin Smit-zaak (mobiele laadschop). Niet nader onderbouwde veronderstellingen over het gedrag van kinderen speelden daarin een rol: de aantrekkingskracht van gevaarlijke voertuigen op kleine kinderen.
Bij de tweede categorie gevallen kan gedacht worden aan de zaken Johanna en mevrouw Krüter waarin de verzekerbaarheid en de angst voor een vloedgolf van claims een rol speelden. Overigens ook bij de Yorkshire Ripper en Hampshire-zaken speelden mogelijke effecten een rol.
Onder de eerste categorie van de gedragsassumpties is sociaalpsychologisch onderzoek te scharen. O.a. kan gedacht worden aan een onderzoek waarin daadwerkelijk wordt nagegaan of een kind door een gevaarlijk voertuig, zoals een mobiele laadschop, wordt aangetrokken of niet. Zo’n empirisch onderzoek kan door kinderpsychologen worden uitgevoerd die de reactie van kinderen op gevaarlijke voertuigen nagaan. Dit onderzoek levert voor de rechtswetenschap, zoals deze door Vranken en de Civilologie wordt voorgestaan, belangrijke kennis op die de argumentatie aanreikt in welke mate de machinist van een gevaarlijk voertuig voorzorgsmaatregelen moet treffen om te voorkomen dat kleine kinderen in de buurt van zijn voertuig komen.
Bij de tweede categorie van de effecten valt te denken aan onderzoek naar de economische gevolgen. Vranken bespreekt in het kader van de zaken Johanna en mevrouw Krüter de verzekerbaarheid. Een rechtswetenschappelijk empirisch onderzoek naar verzekerbaarheid zou kunnen bestaan in de ondervraging van medewerkers van de beleidsafdeling van verzekeringsmaatschappijen waar risicotaxaties worden opgesteld. Is wat de rechter, bij Johanna en mevrouw Krüter de Hoge Raad, veronderstelt over de verzekerbaarheid wel correct? Is er aanpassing van de risicotaxatie geweest met een daaraan verbonden premieverhoging? Vranken merkt overigens op dat verzekeringsmaatschappijen niet scheutig zijn met informatie over risicotaxaties. Derhalve misschien een lastig uit te voeren onderzoek. Ook de stelling of aansprakelijkstelling tot een vloedgolf aan claims uitlokt, kan nader onderzocht worden.
In de kern: Schuldpresumptie: binnen de strafrechtketen zijn alle “kenoperaties” (zoeken, zien, duiden, wegen) gericht op het vinden van een dader – en daarmee: het aantonen van de schuld van de verdachte. Hoe komt dit (waarom)? De politie, het OM en de rechter (“de strafrechtketen”) gebruiken allen cognitieve instincten, zgn. shortcuts, om tot een oordeel over de ware toedracht te komen. Deze instincten passen en zijn zelfs het onmiddellijke (evolutionaire) gevolg van de alledaagse vorm van waarheidsvinding, welke voornamelijk gericht is op overleven (evolutionair nut) – of in de strafrechtcontext: veroordelingen. Echter, voor de empirische waarheidsvinding, welke centraal zou moeten staan in het strafrecht, zijn deze cognitieve instincten een gevaar; zodra iemand verdacht is, is deze schuldig. In dit verband is met name de cognitieve geslotenheid en cognitieve blindheid (o.a. immunisering) van belang: zodra men een scenario heeft ontwikkeld en daarbij een verdachte heeft gevonden, houdt men dit voor waar. Zelfs indien bewijsmateriaal de betrouwbaarheid (waarschijnlijkheid) van het scenario tegenspreken.
Immunisering is “je scenario zo aanpassen dat het immuun is tegen weerlegging Het is door je eigen ingreep, en niet door het bewijsmateriaal, dat je scenario gered wordt.” P. 153 “dat een scenario zodanig van structuur kan zijn dat al het aanwezige bewijsmateriaal bij het scenario past omdat elke uitkomst van het onderzoek, welke dan ook, bij het scenario gepast zou hebben. Met andere woorden, het scenario is beveiligd tegen alle mogelijke weerleggingen.
Volgens Verburg en Verschoof is de benadering van het begrip procedurele rechtvaardigheid door Hol & Loth te beperkt. Door uitsluitend oog te hebben voor het (juridische) geschil en de juridische vaardigheden die bijdragen aan de kwaliteit van de beslechting daarvan (de uitspraak) hebben ze geen oog voor de ervaren procedurele rechtvaardigheid. Dit aspect, blijkt volgens hen, een veel grotere rol te spelen (als gronden van) aanvaardbaarheid van een uitspraak door procespartijen. Bovendien hebben deze aspecten betrekking op de concrete ervaringen die zij opdoen met de rechtspraak; d.w.z. door de individuele rechter(s) die over zijn/haar zaak beslist. De rechter dient dan ook zijn gezag te verdienen door zijn individuele kwaliteiten waarbij met name de communicatie met partijen centraal staat: respect, voice en due consideration. Het gezag dat de individuele rechter zo verdient, straalt, zo denken V&V, af op het instituut van de rechtspraak – maar niet andersom. V&V zijn het dus oneens met de stelling van H&L dat de aanvaardbaarheid van beslissingen kan rusten op het gezag van de persoon van de rechter.
Citaten: “(a) partijen hebben de wens om hun rol te kunnen spelen in de rechtszaak en (b) daarvoor is nodig dat hun in begrijpelijke taal wordt verteld hoe en waarom de rechter tot een bepaalde beslissing komt, …” “De elementen die van invloed zijn op ervaren procedurele rechtvaardigheid die een rol kunnen spelen bij zo’n dialoog tussen rechter en partijen over de toelaatbaarheid van een nieuw element zijn: respect, voice en due consideration.” 18 “Dit is een manier van gezagsuitoefening die in mijn ogen niet meer mythisch, topdown is, maar een manier die transparant en communicatief is.”19 “De rechter moet ter zitting een relatie aangaan met partijen om uit te leggen wat hij of zij doet, maar ook om aanvaard te worden in haar of zijn beslissing.”
Fabian M.
In de zaak Fabian M. wordt er een lijk van een man gevonden in een graf in het Veluwsche bos. Het graf is afgezet met boomstammetjes. De stropdas van de man zit recht, de knoopjes van zijn overhemd zijn zorgvuldig dichtgeknoopt en zijn arm is piëteitsvol over zijn gezicht gelegd. Het blijkt te gaan om het stoffelijk overschot van Pim Overzier (door Derksen aangeduid met Ron O.), die sinds enige tijd vermist wordt. Vrijwel meteen ontstaat bij de politie en het Openbaar Ministerie (OM) het vermoeden dat Overzier vermoord is. Fabian M. komt vervolgens als verdachte in beeld, omdat het slachtoffer kort voor zijn dood nog contact heeft gezocht met diens (ex-)vriendin. M. vertelt de meest fantastische verhalen over zijn mogelijke betrokkenheid bij de dood van Overzier, waar bijna niemand iets van gelooft. Uiteindelijk wordt hij dan ook door het Gerechtshof Arnhem veroordeeld voor de moord en gestraft met een gevangenisstraf van twintig jaar.
In De ware toedracht geeft Ton Derksen een voorbeeld van waarschijnlijkheidsargumentatie die geïnspireerd is op de zaak van Fabian M. (Lijk in het bos). Zie voor de casus het bij het tentamen gevoegde blad. Voorbeeld van waarschijnlijkheidsargumentatie: “Premisse: In 99 van de 100 gevallen dat een man in een graf in een Nederlands bos is aangetroffen, is hij vermoord. Feit: Er is een man in een graf in een Nederlands bos gevonden.
Clausule: We weten over deze man niets anders dat relevant is. (...) [Conclusie]: De (epistemische) waarschijnlijkheid dat de gevonden man vermoord is, is 0,99 (of 99%). (...)” Welk begrip van waarschijnlijkheid komt tot uitdrukking in de premisse in bovenstaand voorbeeld?
In De ware toedracht onderscheidt Derksen verschillende soorten van waarschijnlijkheidsargumentatie. Welk soort waarschijnlijkheidsargumentatie is herkenbaar in bovenstaand voorbeeld van waarschijnlijkheidsargumentatie? NB: Leg in uw antwoord ook uit wat die waarschijnlijkheidsargumentatie inhoudt en hoe deze herkend kan worden in het voorbeeld.
Wat is het belang van de clausule voor de conclusie in het voorbeeld hierboven? Betrek in uw antwoord op deze laatste vraag ook de informatie over de zaak Fabian M. (op het bij tentamen gevoegde blad).
Wat komt volgens Vranken niet aan bod doordat juristen casusgericht zijn en niet geneigd zijn te denken in termen van rechterlijke rechtsvorming?
In het Maring/Assuradeuren-arrest trad de Hoge Raad rechtsvormend op. J.B.M. Vranken bespreekt in Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel ***. Een vervolg het verschijnsel van rechterlijke rechtsvorming. Wat is Vrankens standpunt ten aanzien van de wenselijkheid van rechterlijke rechtsvorming?
De Arnhemse villamoord
In 1998 werd een 63-jarige vrouw in een Arnhemse villa met een vuurwapen door haar hoofd geschoten en zodoende gedood. Ze werd tevens beroofd van een portemonnee, een bankpas en een armband. Een tweede vrouw overleefde de roofoverval door.....read more
Algemeen Dagblad 28 september 2017
Robotrechter moet routinezaken gaan overnemen
Veel rechtszaken kunnen in de toekomst geautomatiseerd worden afgedaan. Dat betoogde voorzitter Frits Bakker van de Raad voor de Rechtspraak vandaag in ieder geval tijdens de afsluiting van de Dag voor de rechtspraak. Rechters kunnen de winst die computergestuurde rechters opleveren gebruiken om meer tijd te steken in zaken waarvoor ze nu tijd tekort komen. De techniek is volgens Bakker al bijna zover dat ze onderscheid kan maken tussen zaken die veel aandacht en menselijk contact nodig hebben en zaken waarvoor dat minder geldt.
In complexe zaken zoals problematische echtscheidingen komen rechters tijd tekort. Bakker: ‘Met alle negatieve maatschappelijke gevolgen van dien. Routinematige zaken kun je daarentegen geautomatiseerd afdoen. Door een robotrechter, laten we hem voor de grap zo noemen. Dat gaat snel, efficiënt en goedkoop.’
Bij welke opvatting over de bepaaldheid van het recht sluit het ideaal van de ‘robotrechter’ aan? Motiveer waarom de opvatting van deze visie op de bepaaldheid van het recht overeenstemt met het ideaal van de robotrechter. [3 punten]
Voorlopig kunnen nog niet alle rechtszaken door een robotrechter worden afgedaan. Mocht men toch een robotrechter willen invoeren, dan zal er een taakverdeling tussen ‘rechter van vlees en bloed’ en ‘robotrechter’ tot stand moeten komen.
Welk inzicht dat H.L.A. Harts visie op de bepaaldheid van het recht oplevert, kan behulpzaam zijn bij de toedeling van zaken aan de ‘robotrechter’ ten opzichte van de ‘rechter van vlees en bloed’? [3 punten]
Bespreek waarom in de visie op de bepaaldheid van het recht van Ronald Dworkin of Paul Scholten (u mag kiezen welke van deze visies u bespreekt; u bespreekt slechts één van beide visies) het ideaal van een robotrechter die alle rechtszaken beslist onwenselijk is. Ga in uw antwoord met nadruk in op de vraag waarom volgens de door u gekozen visie dit ideaal ongewenst is. [4 punten]
J.B.M. Vranken sluit hoofdstuk IV van Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel ***. Een vervolg af met een paragraaf getiteld ‘Een voorzichtige trendbreuk?’. In die paragraaf stelt Vranken dat er inmiddels onder juristen meer aandacht is voor de feitelijke grondslag en voor de maatschappelijke effecten van voorgenomen oplossingen en keuzen. Toch is Vranken nog niet helemaal tevreden; er is volgens hem onder juristen nog steeds te weinig aandacht voor de feitelijke grondslag en de maatschappelijke effecten van juridische beslissingen.
Wat is de belangrijkste verklaring die Vranken aandraagt voor het gebrek aan aandacht onder juristen voor de feitelijke grondslag en de maatschappelijke effecten van juridische beslissingen? [5 punten]
Zowel Vranken als Derksen pleit voor betere empirische scholing voor juristen. Leg uit waarom empirische scholing zowel volgens (I.) Vranken als (II.) Derksen van groot belang is voor.....read more
2e Oefententamen 2017/2018 bij het vak Algemene Rechtsleer - Universiteit Utrecht
Tijdens de parlementaire behandeling van de Algemene wet gelijke behandeling (Handelingen II 1992/93, 48, p. 3598-3599) stelde de regering bij monde van minister van Justitie Ernst Hirsch Ballin het volgende
over rechterlijke interpretatie (nummers voor de zinnen ‘[1]’,‘[2]’ en ‘[3]’ zijn toegevoegd waarnaar u in uw antwoord kunt verwijzen):
In thema I van het vak zijn de visies op bepaaldheid van het recht van het rechtsrealisme, H.L.A. Hart, Ronald Dworkin en Paul Scholten behandeld.
Breng elke zin in verband met één van de visies op de bepaaldheid van het recht die het beste op de betreffende zin aansluit. Licht steeds uw keuze voor de betreffende visie op bepaaldheid van het recht toe. [6 punten]
Bespreek een voorbeeld uit de jurisprudentie van de Hoge Raad of een andere rechter waarin de opvatting van de regering over rechterlijke interpretatie door de rechter tot uitdrukking wordt gebracht. [4 punten]
Paul Scholten schrijft in Mr. C. Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel, pagina 133:
‘En in ieder geval toont de noodzakelijkheid, ook het intuïtief gevondene niet met schijngronden, maar met gronden, die het kunnen dragen, die gezag hebben en aanvaard worden, te motiveren, de
sterke gebondenheid naar buiten bij rechtsvinding.’
Ook J.B.M. Vranken zet in Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel ***. Een vervolg uiteen dat ‘schijngronden’ in de rechterlijke motivering vermeden
moeten worden.
Welke term gebruikt Vranken voor wat Scholten een motivering op grond van ‘schijngronden’ noemt en leg in eigen woorden uit wat hij daarmee bedoelt. (II.) Illustreer aan de hand van een voorbeeld uit de jurisprudentie een geval waarin de Hoge Raad in zijn motivering ‘schijngronden’ hanteerde. [5 punten]
In thema I zijn de visies op bepaaldheid van het recht van het rechtsrealisme, H.L.A. Hart, Ronald Dworkin en Paul Scholten besproken. In het bijzonder bij één van die visies op bepaaldheid van het recht is fundamentele kritiek geformuleerd op de ‘schijngronden’ die in de motivering van de rechter aan te treffen zouden zijn.
Door welke visie op bepaaldheid van het recht werd in het bijzonder kritiek op rechterlijke
.....read moreG.J. Wiarda zet in Drie typen van rechtsvinding (behoort niet tot de voorgeschreven literatuur) zijn zogenaamde vergelijkingsmethode uiteen. Hij schrijft over de vergelijkingsmethode: ‘Zij [de vergelijkingsmethode] betekent dat ingeval de rechter voor zijn beslissing alleen op normen als redelijkheid en billijkheid e.d. is aangewezen, en hem voor het te berechten geval vooralsnog geen duidelijke toetsingsmaatstaf invalt, hij moet trachten zich naast het gegeven geval één of liefst meerdere gevarieerde, maar toch nog vergelijkbare gevallen voor de geest te stellen waarin de beslissing niet twijfelachtig, althans minder twijfelachtig zou zijn.’
In thema I zijn de visies op bepaaldheid van het recht van het rechtsrealisme, H.L.A. Hart, Ronald Dworkin en Paul Scholten behandeld.Bespreek op welke wijze bij twee van die visies op bepaaldheid van het recht het verschijnsel aan de orde komt dat door Wiarda ‘vergelijkingsmethode’ wordt genoemd. Gebruik in uw antwoord de terminologie die gehanteerd wordt in de stroming en/of auteur(s) die u gekozen hebt. [6 punten]
Stelling: “Wiarda’s vergelijkingsmethode en rechtsbeginselen hangen nauw met elkaar samen.” U beargumenteert waarom deze stelling te verdedigen is. Licht uw argumentatie voor deze stelling toe met behulp van argumenten ontleend aan één van de in thema I besproken visies op de bepaaldheid van het recht. [4 punten]
J.B.M. Vranken vraagt in Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel ***. Een vervolg aandacht voor het belang van de empirie in de rechtspraktijk.
Noem twee categorieën van gevallen waaruit het belang van de empirie in de rechtspraktijk blijkt. Licht in uw antwoord toe waaruit het belang van de empirie precies blijkt. [5 punten]
Ook in het rechtswetenschappelijk onderzoek is meer aandacht voor de empirie volgens J.B.M. Vranken en volgens aanhangers van de Civilologie gewenst. (I) Geef twee voorbeelden van rechtswetenschappelijk empirisch onderzoek en (II) breng die twee voorbeelden in verband met de onder vraag 2 a bedoelde categorieën. [5 punten]
Artikel 6, tweede lid, EVRM verwoordt de strafrechtelijke onschuldpresumptie: ‘Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.’
Toch stelt Ton Derksen in De ware toedracht dat er in de praktijk van het strafrecht geregeld sprake is van een schuldpresumptie. Waarom is er volgens Derksen in de strafrechtelijke praktijk regelmatig sprake van een schuldpresumptie in plaats van, zoals artikel 6, tweede lid, EVRM voorschrijft, een onschuldpresumptie? [5 punten]
Ton Derksen bespreekt in De ware toedracht een verschijnsel dat hij ‘immunisering’ noemt. (I) Wat is volgens Derksen ‘immunisering’ en (II) leg het verband tussen ‘immunisering’ en de onder vraag 3 a gevraagde oorzaak waarom in de strafrechtelijke praktijk regelmatig van een schuldpresumptie wordt uitgegaan. [5 punten]
Iris van Domselaar constateert in haar.....read more
Let op: bij een deel van de vragen wordt gevraagd naar de inzichten van Giesen. Dit is gebaseerd op de voorgeschreven literatuur uit voorgaande jaren. De vragen zijn echter nog steeds relevant. Bij de antwoordindicaties staan verwijzingen naar het hoofdstuk of artikel waar het antwoord te vinden is.
In 1983 treedt de 38-jarige Peter in dienst als persoonlijk verzorger van de 78-jarige weduwe Doortje, die over een aanzienlijk vermogen beschikt. Zij hebben een prettige verstandhouding, wat voor Doortje aanleiding is Peter, die zelf nauwelijks iets bezit, ten huwelijk te vragen. Omdat de weduwe haar kinderen niet van haar plannen op de hoogte wenst te stellen, vindt het huwelijk in september 1983 in alle stilte plaats. Er worden geen huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Op de avond van 4 november 1983 voelt Doortje zich onwel en gaat rond half tien ‘s avonds naar bed. Peter geeft haar rond half elf nog een kop soep, waarin hij een flinke scheut whisky heeft verwerkt. Wanneer hij om half twaalf bij haar gaat kijken, blijkt zij te zijn overleden.
Wanneer de kinderen van Doortje van de dood en het huwelijk van hun moeder op de hoogte raken, vinden de kinderen van Doortjes dood de situatie verdacht. Daarom schakelen zij de politie in.
Bij onderzoek naar het lichaam van de weduwe wordt een alcoholpromillage van 1,67 vastgesteld. Een dergelijk promillage is hoog, maar kan op zichzelf niet tot de dood leiden. De conclusie van de patholoog-anatoom acht het daarom onwaarschijnlijk, dat Doortje haar alcoholgebruik met haar dood verband houdt. Daarop schakelt het Openbaar Ministerie een vooraanstaande deskundige in, die na uitgebreid onderzoek oppert dat een hoog promillage in combinatie met bepaalde door Doortje gebruikte geneesmiddelen wel degelijk fataal kan zijn. Op grond van deze en enkele andere bevindingen concludeert het Amsterdamse hof dat Doortje op sinistere en geraffineerde wijze is omgebracht. Peter wordt wegens moord veroordeeld tot twaalf jaar cel.
Als verdachte omstandigheid wordt door het hof onder andere aangemerkt, dat Doortjes ziekte voor Peter geen aanleiding was een huisarts in te lichten. Wat is over die opvatting van het hof uw oordeel? Motiveer uw antwoord en benoem daarbij een specifiek, u door onder andere Derksen en Giesen aangereikt inzicht.
Het vandaag de dag zo gevreesde gevaar van ‘tunnelvisie’ bij strafrechtelijk onderzoek houdt sterk verband met wat door Derksen wordt omschreven als ‘geloofsvolharding’ en het vermijden van ‘cognitieve dissonantie’. Leg dit uit aan de hand van de casus. Licht elk van beide begrippen daarbij kort toe.
Als gevolg van de evolutie is het menselijk brein volgens Derksen sterk bevooroordeeld tot het zien van causale verbanden. Met welke psychologische term wordt dit verschijnsel door Derksen en Giesen nader aangeduid? En hoe wordt het door Derksen vanuit de evolutionaire ontwikkeling van het brein nader verklaard?
Wie geïnteresseerd is in de waarheid als.....read more
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution