Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2017/2018 (1)


Vragen

Vraag 1 [10 punten]

Algemeen Dagblad 28 september 2017

Robotrechter moet routinezaken gaan overnemen

Veel rechtszaken kunnen in de toekomst geautomatiseerd worden afgedaan. Dat betoogde voorzitter Frits Bakker van de Raad voor de Rechtspraak vandaag in ieder geval tijdens de afsluiting van de Dag voor de rechtspraak. Rechters kunnen de winst die computergestuurde rechters opleveren gebruiken om meer tijd te steken in zaken waarvoor ze nu tijd tekort komen. De techniek is volgens Bakker al bijna zover dat ze onderscheid kan maken tussen zaken die veel aandacht en menselijk contact nodig hebben en zaken waarvoor dat minder geldt.
In complexe zaken zoals problematische echtscheidingen komen rechters tijd tekort. Bakker: ‘Met alle negatieve maatschappelijke gevolgen van dien. Routinematige zaken kun je daarentegen geautomatiseerd afdoen. Door een robotrechter, laten we hem voor de grap zo noemen. Dat gaat snel, efficiënt en goedkoop.’

Vraag 1a

Bij welke opvatting over de bepaaldheid van het recht sluit het ideaal van de ‘robotrechter’ aan? Motiveer waarom de opvatting van deze visie op de bepaaldheid van het recht overeenstemt met het ideaal van de robotrechter. [3 punten]

Voorlopig kunnen nog niet alle rechtszaken door een robotrechter worden afgedaan. Mocht men toch een robotrechter willen invoeren, dan zal er een taakverdeling tussen ‘rechter van vlees en bloed’ en ‘robotrechter’ tot stand moeten komen.

Vraag 1b

Welk inzicht dat H.L.A. Harts visie op de bepaaldheid van het recht oplevert, kan behulpzaam zijn bij de toedeling van zaken aan de ‘robotrechter’ ten opzichte van de ‘rechter van vlees en bloed’? [3 punten]

Vraag 1c

Bespreek waarom in de visie op de bepaaldheid van het recht van Ronald Dworkin of Paul Scholten (u mag kiezen welke van deze visies u bespreekt; u bespreekt slechts één van beide visies) het ideaal van een robotrechter die alle rechtszaken beslist onwenselijk is. Ga in uw antwoord met nadruk in op de vraag waarom volgens de door u gekozen visie dit ideaal ongewenst is. [4 punten]

Vraag 2 [10 punten]

J.B.M. Vranken sluit hoofdstuk IV van Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel ***. Een vervolg af met een paragraaf getiteld ‘Een voorzichtige trendbreuk?’. In die paragraaf stelt Vranken dat er inmiddels onder juristen meer aandacht is voor de feitelijke grondslag en voor de maatschappelijke effecten van voorgenomen oplossingen en keuzen. Toch is Vranken nog niet helemaal tevreden; er is volgens hem onder juristen nog steeds te weinig aandacht voor de feitelijke grondslag en de maatschappelijke effecten van juridische beslissingen.

Vraag 2a

Wat is de belangrijkste verklaring die Vranken aandraagt voor het gebrek aan aandacht onder juristen voor de feitelijke grondslag en de maatschappelijke effecten van juridische beslissingen? [5 punten]

Vraag 2b

Zowel Vranken als Derksen pleit voor betere empirische scholing voor juristen. Leg uit waarom empirische scholing zowel volgens (I.) Vranken als (II.) Derksen van groot belang is voor de jurist. [5 punten]

Vraag 3 [10 punten]

In de De ware toedracht schrijft Ton Derksen over de zaak Lucia de B.: ‘Lucia heeft ondanks eindeloze druk gedurende meer dan twintig verhoren nooit bekend.
Maar – zo vertelde een gezaghebbende psychiater (...) – met zoveel moorden op haar geweten zegt dat niets: ze kón eenvoudigweg niet bekennen, ze móést haar afschuwelijke daden wel naar haar onderbewustzijn verdringen, alleen zo kon ze overleven.’

Vraag 3a

Wat is volgens Derksen de veronderstelling waar de psychiater van uitgaat bij zijn verklaring voor het feit dat Lucia nooit heeft bekend ondanks de druk die op haar werd uitgeoefend tijdens de vele verhoren? [3 punten]

Vraag 3b

Wat is Derksens kritiek op de verklaring die de psychiater geeft voor het feit dat Lucia nooit heeft bekend? [3 punten]

Vraag 3c

Hoe zou de veronderstelling waar de psychiater van uitgaat wetenschappelijk onderzocht kunnen worden? [4 punten]

Vraag 4 [10 punten]

Op pagina 28 van zijn oratie Waar gaat het over? schrijft R.J. Verschoof dat ‘[d]e civiele rechter een ultimum remedium [is] die het geschil beslecht. (...) Maar dit adagium is een keuze: de rechter uitsluitend als knopenhakker. Een keuze die ik niet prefereer. Een keuze die uiteindelijk niet goed is voor de relevantie van en het vertrouwen in rechtspraak’.

Vraag 4a

Leg uit waarom Verschoof de keuze voor de ‘rechter uitsluitend als knopenhakker’ niet prefereert. Welke taakopvatting zou de rechter volgens Verschoof moeten hebben? [5 punten]

Vraag 4b

Hoe verhoudt Verschoofs kritiek op de ‘rechter uitsluitend als knopenhakker’ zich tot de benadering van procedurele rechtvaardigheid die Iris van Domselaar in haar artikel ‘Moral Quality in Adjudication: On Judicial Virtues and Civic Friendship’ ontwikkelt? Licht in uw antwoord toe waarom Van Domselaar de rechter al dan niet uitsluitend als ‘knopenhakker’ beschouwt. [5 punten]

Antwoordindicatie

Vraag 1a

Een dergelijk ideaal van automatische rechtsregeltoepassing is toe te schrijven aan de visie op de bepaaldheid van het recht die H.L.A. Hart ‘mechanical jurisprudence’ noemt. Ook de term ‘formalisme’ wordt door Hart in hoofdstuk VII van The Concept of Law voor deze visie op de bepaaldheid van het recht gebruikt. Ook is deze visie toe te schrijven aan Montesquieus visie op de rechter als ‘bouche de la loi’ (spreekbuis der wet) en hetgeen Scholten in § 2. van Asser - Algemeen deel ‘rechtstoepassing’ noemt (de ‘rustige verzekerdheid van velen in de 19 de eeuw, dat rechtsvinding is wetstoepassing’).
Het ideaal van de robotrechter sluit aan bij een visie op de bepaaldheid van het recht waarin de uitkomst in een concreet geval volledig door de rechtsregels wordt bepaald. Het recht is in deze opvatting dus volledig bepaald; een robotrechter zal zijn uitspraken immers volledig op rechtsregels baseren. Van on(der)bepaaldheid in het recht is derhalve geen sprake.

Vraag 1b

Hart stelt dat het recht onderbepaald is. In de ‘plain cases’ is de uitkomst bepaald, d.w.z. de rechtsregels bepalen in het concrete geval de uitkomst. De ‘plain cases’ kunnen zonder problemen aan de robotrechter worden toebedeeld. (Onder onderdeel a is immers vastgesteld dat het ideaal van de robotrechter de volledige bepaaldheid van het recht veronderstelt.)
In de ‘borderline cases’, daarentegen, is de uitkomst niet (volledig) door de rechtsregels bepaald. In het geval van een ‘borderline case’ voldoet de robotrechter niet want de rechtsregels bepalen niet (volledig) de uitkomst. Essentieel in ‘borderline cases’ is dat volgens de theorie van Hart de rechterdiscretie heeft; er is een bepaalde mate aan ongebondenheid om een keuze te maken. Met die ongebondenheid kan de robotrechter niet omgaan; er zijn immers geen rechtsregels die hij in het geval van discretie kan toepassen. Dus vanwege de discretie in ‘borderline cases’ zullen deze zaken aan de rechter van vlees en bloed moeten worden toebedeeld.

Vraag 1c

Kritiek op het ideaal van de robotrechter vanuit de visie van Ronald Dworkin:

Op het eerste gezicht is er wellicht overeenstemming tussen de visie van Dworkin en de robotrechter. Dworkin gaat immers ook uit van de volledige bepaaldheid van het recht en vergelijkt de rechter met Hercules; ‘an imaginary judge of superhuman intellectual power and patience’. Ook een robotrechter beschikt over een bovenmenselijke kracht, namelijk een enorme rekenkracht; hij kan in luttele seconden een enorm aantal oplossingen voor een rechtsvraag genereren. Toch zal Dworkin het ideaal van de robotrechter die alle rechtszaken afwijzen.
De robotrechter betrekt bij zijn berekeningen alleen de gegeven rechtsregels in het recht. Dat is voor Dworkin onvoldoende voor een rechter die overeenkomstig ‘law as integrity’ recht spreekt. Dworkin onderscheidt de dimensies van ‘fit’ en ‘justification’. De dimensie van ‘fit’ houdt in dat de beslissing aansluit/past op het bestaande recht. Dit zou de robotrechter op zich kunnen; hij hanteert een op het verleden gerichte visie op recht (Dworkin noemt deze visie ‘conventionalism’ en schrijft deze visie aan Hart toe). De robotrechter zal in een nieuw geval alleen kunnen putten op wat er in zijn geheugen zit. De robotrecht kan echter niet – zoals Hercules – op een achterliggend thema voortbouwen en dat in zijn beslissing in het beste licht plaatsen. De keuze voor de enige juiste beslissing (‘the one right answer’) kan door de robotrechter niet gemaakt worden. Die juiste beslissing is de beste voortzetting van het recht waarin de conceptie van de politieke moraal in het beste licht wordt geplaatst en de beste rechtvaardiging voor het bestaande recht vormt.
Daartoe is morele evaluatie nodig en een robotrechter zal daartoe niet – in ieder geval naar de huidige stand van de techniek – in staat zijn. Hoe kan de robotrechter immers de politieke moraal kennen? Rechters van vlees en bloed kunnen die kennen omdat zij lid zijn van de politieke gemeenschap waarin zij kunnen waarnemen wat de opvatting in de samenleving over goed en kwaad is. Hoe kan een robotrechter dan tot morele evaluatie overgaan? De robotrechter kan dus nooit de coherentie van het recht vaststellen die uitgaande van ‘law as integrity’ geboden is. Oftewel, de robotrechter kan derhalve nooit tot een constructieve interpretatie ‘all things considered’ komen.

Kritiek op het ideaal van de robotrechter vanuit de visie van Paul Scholten:

Scholten stelt dat zijn visie op de bepaaldheid van het recht die hij rechtsvinding noemt uit twee aspecten bestaat. Het eerste aspect is het rationele gedeelte. In dit rationele gedeelte van de rechterlijke oordeelsvorming gaat het om het vaststellen van de betekenis van een wettelijk voorschrift aan de hand van de interpretatiemethoden en de reikwijdte van een wettelijk voorschrift aan de hand van redeneerwijzen. Een robotrechter zou het rationele gedeelte voor zijn rekening kunnen nemen; in het rationele gedeelte wordt logisch geredeneerd. Toch stuit je binnen het rationele gedeelte van de uitspraak ook al tegen een beperking van de robotrechter, namelijk de zedelijke tendensen die vooral bij de redeneerwijzen aan het licht komen waarin teruggegrepen moet worden naar het achterliggende beginsel. Het zoeken van het achter de rechtsregels liggende beginsel acht Scholten een taak voor de rechtswetenschap. Het is moeilijk in te zien hoe een robotrechter die taak goed zou kunnen vervullen zonder notie van zedelijkheid (morele evaluatie). Het rationele gedeelte van de uitspraak dient d.m.v. de motivering van de uitspraak aan de gemeenschap waar de rechter deel van uitmaakt verantwoord te worden.
In het irrationele gedeelte van de uitspraak zou de robotrechter in de ogen van Scholten volstrekt tekortschieten. Dit is het zedelijk-intuïtieve deel van de uitspraak. Uiteindelijk mag de rechter alleen die beslissing nemen waarvan hij tegenover zichzelf kan getuigen: ‘ik kàn niet anders’. Een robotrechter beschikt naar de huidige stand van techniek niet over een geweten dat de rechter bij de beslissing dient te raadplegen. Daarnaast is de gewetensbeslissing volgens Scholten niet willekeurig (overigens wel subjectief) omdat het geweten onderworpen is aan een hogere macht. Aan die hogere macht dient de rechter bij het irrationele gedeelte van zijn uitspraak verantwoording af te leggen. Echter, de robotrechter is een menselijke creatie. Hij is dus aan de mens onderwerpen en niet onderworpen aan een universele hogere macht die Scholten in zijn theorie op het oog heeft.

Vraag 2a

Vranken ziet als de belangrijkste verklaring het gebrek aan aandacht voor inter- en multidisciplinariteit in de opleiding van juristen. Integendeel, juristen worden casusgericht opgeleid: ze leren wat recht is in het individuele, concrete geval. Ze verzuimen daarbij te (leren) denken op macro-niveau.

Vraag 2b

Empirische scholing is nuttig volgens (I) Vranken om zo verhullend argumenteren, een ondeugdelijke feitelijke grondslag en/of de casusgerichtheid tegen te gaan. (incl. korte uitleg van het gekozen concept) Volgens (II) Derksen is empirische scholing nodig omdat juristen, meer in het bijzonder waarheidsvinders, zonder empirische opleiding ongemerkt de alledaagse praktijk van waarheidsvinding. Alledaagse waarheidsvinding maakt gebruik van cognitieve instincten en bevat methodologische valkuilen. Met empirische opleiding kan een jurist beter aan wetenschappelijke waarheidsvinding doen, wat bijv. inhoudt dat onbevooroordeeld te werk wordt gegaan.

Vraag 3a

De hypothese van schuld of het schuldscenario: dat Lucia moorden op haar geweten had, of dat zij afschuwelijke misdaden had gepleegd. (De hulphypothese is daarbij dat Lucia de herinnering aan die afschuwelijke daden heeft verdrongen naar haar onderbewustzijn.)
NB: De eigenbelangtheorie is onjuist als antwoord op deze vraag. De eigenbelangtheorie stelt namelijk dat een onschuldige nooit een valse bekentenis zal afleggen, omdat dit tegen zijn/haar eigen belang ingaat. Echter, in dit geval is er juist geen bekentenis afgelegd door Lucia. Daarover doet de eigenbelangtheorie geen uitspraak.
Eveneens onjuist als antwoord op deze vraag is de theorie van het magisch oog. Deze theorie zegt namelijk dat we aan iemands gedrag kunnen zien of hij/zij schuldig is. Daarvoor biedt de verklaring van de psychiater echter geen aanknopingspunten.

Vraag 3b

Hier is sprake van immunisatie: ‘Als Lucia had bekend, heeft ze het gedaan. Als ze niet bekent, is het nog triester: ze heeft het gedaan, maar kan dat tegenover zichzelf niet toegeven.’ (Derksen, p. 154.) In het antwoord moet uitgelegd worden wat immunisatie is; het scenario is beveiligd tegen alle mogelijke weerleggingen; het scenario (hier: het schuldscenario) krijgt altijd gelijk/heeft altijd succes. (Derksen, p. 72-73.)

Vraag 3c

Door uit te gaan van een alternatief scenario: het onschuldscenario, of door de hypothese van schuld te falsifiëren. Dan blijkt dat het feit dat Lucia nooit bekend heeft eerder een positief bewijs is voor het onschuldscenario of een negatief bewijs tegen het schuldscenario dan een positief bewijs voor het schuldscenario. Indien wordt uitgegaan van het onschuldscenario kan immers eenvoudig verklaard worden waarom Lucia niet heeft bekend, zonder een beroep te doen op de theorie van het ‘onderbewustzijn’.

Vraag 4a

Kernidee van Verschoof is dat de rechter zich moet inspannen in zijn gedragingen om de ervaren procedurele rechtvaardigheid te bevorderen, bijvoorbeeld in de zin van conflictsoplossing of mediation. Hierin spelen factoren zoals communicatie, transparantie, maar ook voice, due consideration, neutraliteit en respect. (3 punten) Heldere redenering. (2 punten)

Vraag 4b

Van Domselaar zou Verschoofs idee waarschijnlijk onderschrijven aangezien zij ook de ervaren procedurele rechtvaardigheid als cruciaal beschouwt. Hierin stelt Van Domselaar de deugden van de rechter centraal, judicial perception, justice, courage, moderation, independence, impartiality. Van Domselaar spreekt echter niet over de ervaren procedurele rechtvaardigheid als zodanig maar over het belang van de rechter als civic friend, die het beste met je voor heeft en hiermee eenzelfde soort effect van respect bewerkstelligt. Student dient de deugden te noemen met een korte uitleg en relevantie + het idee van civic friend, wat dit precies inhoudt. Ander mogelijke weg is dat de deugd van de rechtvaardigheid zelf wordt besproken in het licht van procedurele rechtvaardigheid en hoe deze wordt ervaren.

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamens

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2018/2019

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2018/2019

 

Vragen

Casus bij vragen 1-3

Fabian M.

In de zaak Fabian M. wordt er een lijk van een man gevonden in een graf in het Veluwsche bos. Het graf is afgezet met boomstammetjes. De stropdas van de man zit recht, de knoopjes van zijn overhemd zijn zorgvuldig dichtgeknoopt en zijn arm is piëteitsvol over zijn gezicht gelegd. Het blijkt te gaan om het stoffelijk overschot van Pim Overzier (door Derksen aangeduid met Ron O.), die sinds enige tijd vermist wordt. Vrijwel meteen ontstaat bij de politie en het Openbaar Ministerie (OM) het vermoeden dat Overzier vermoord is. Fabian M. komt vervolgens als verdachte in beeld, omdat het slachtoffer kort voor zijn dood nog contact heeft gezocht met diens (ex-)vriendin. M. vertelt de meest fantastische verhalen over zijn mogelijke betrokkenheid bij de dood van Overzier, waar bijna niemand iets van gelooft. Uiteindelijk wordt hij dan ook door het Gerechtshof Arnhem veroordeeld voor de moord en gestraft met een gevangenisstraf van twintig jaar.

Vraag 1

In De ware toedracht geeft Ton Derksen een voorbeeld van waarschijnlijkheidsargumentatie die geïnspireerd is op de zaak van Fabian M. (Lijk in het bos). Zie voor de casus het bij het tentamen gevoegde blad. Voorbeeld van waarschijnlijkheidsargumentatie: “Premisse: In 99 van de 100 gevallen dat een man in een graf in een Nederlands bos is aangetroffen, is hij vermoord. Feit: Er is een man in een graf in een Nederlands bos gevonden.

Clausule: We weten over deze man niets anders dat relevant is. (...) [Conclusie]: De (epistemische) waarschijnlijkheid dat de gevonden man vermoord is, is 0,99 (of 99%). (...)” Welk begrip van waarschijnlijkheid komt tot uitdrukking in de premisse in bovenstaand voorbeeld?

Vraag 2

In De ware toedracht onderscheidt Derksen verschillende soorten van waarschijnlijkheidsargumentatie. Welk soort waarschijnlijkheidsargumentatie is herkenbaar in bovenstaand voorbeeld van waarschijnlijkheidsargumentatie? NB: Leg in uw antwoord ook uit wat die waarschijnlijkheidsargumentatie inhoudt en hoe deze herkend kan worden in het voorbeeld.

Vraag 3

Wat is het belang van de clausule voor de conclusie in het voorbeeld hierboven? Betrek in uw antwoord op deze laatste vraag ook de informatie over de zaak Fabian M. (op het bij tentamen gevoegde blad).

Vraag 4

Wat komt volgens Vranken niet aan bod doordat juristen casusgericht zijn en niet geneigd zijn te denken in termen van rechterlijke rechtsvorming?

Vraag 5

In het Maring/Assuradeuren-arrest trad de Hoge Raad rechtsvormend op. J.B.M. Vranken bespreekt in Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel ***. Een vervolg het verschijnsel van rechterlijke rechtsvorming. Wat is Vrankens standpunt ten aanzien van de wenselijkheid van rechterlijke rechtsvorming?

Casus bij vragen 6-8

De Arnhemse villamoord

In 1998 werd een 63-jarige vrouw in een Arnhemse villa met een vuurwapen door haar hoofd geschoten en zodoende gedood. Ze werd tevens beroofd van een portemonnee, een bankpas.....read more

Access: 
Public
Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2017/2018 (1)

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2017/2018 (1)


Vragen

Vraag 1 [10 punten]

Algemeen Dagblad 28 september 2017

Robotrechter moet routinezaken gaan overnemen

Veel rechtszaken kunnen in de toekomst geautomatiseerd worden afgedaan. Dat betoogde voorzitter Frits Bakker van de Raad voor de Rechtspraak vandaag in ieder geval tijdens de afsluiting van de Dag voor de rechtspraak. Rechters kunnen de winst die computergestuurde rechters opleveren gebruiken om meer tijd te steken in zaken waarvoor ze nu tijd tekort komen. De techniek is volgens Bakker al bijna zover dat ze onderscheid kan maken tussen zaken die veel aandacht en menselijk contact nodig hebben en zaken waarvoor dat minder geldt.
In complexe zaken zoals problematische echtscheidingen komen rechters tijd tekort. Bakker: ‘Met alle negatieve maatschappelijke gevolgen van dien. Routinematige zaken kun je daarentegen geautomatiseerd afdoen. Door een robotrechter, laten we hem voor de grap zo noemen. Dat gaat snel, efficiënt en goedkoop.’

Vraag 1a

Bij welke opvatting over de bepaaldheid van het recht sluit het ideaal van de ‘robotrechter’ aan? Motiveer waarom de opvatting van deze visie op de bepaaldheid van het recht overeenstemt met het ideaal van de robotrechter. [3 punten]

Voorlopig kunnen nog niet alle rechtszaken door een robotrechter worden afgedaan. Mocht men toch een robotrechter willen invoeren, dan zal er een taakverdeling tussen ‘rechter van vlees en bloed’ en ‘robotrechter’ tot stand moeten komen.

Vraag 1b

Welk inzicht dat H.L.A. Harts visie op de bepaaldheid van het recht oplevert, kan behulpzaam zijn bij de toedeling van zaken aan de ‘robotrechter’ ten opzichte van de ‘rechter van vlees en bloed’? [3 punten]

Vraag 1c

Bespreek waarom in de visie op de bepaaldheid van het recht van Ronald Dworkin of Paul Scholten (u mag kiezen welke van deze visies u bespreekt; u bespreekt slechts één van beide visies) het ideaal van een robotrechter die alle rechtszaken beslist onwenselijk is. Ga in uw antwoord met nadruk in op de vraag waarom volgens de door u gekozen visie dit ideaal ongewenst is. [4 punten]

Vraag 2 [10 punten]

J.B.M. Vranken sluit hoofdstuk IV van Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel ***. Een vervolg af met een paragraaf getiteld ‘Een voorzichtige trendbreuk?’. In die paragraaf stelt Vranken dat er inmiddels onder juristen meer aandacht is voor de feitelijke grondslag en voor de maatschappelijke effecten van voorgenomen oplossingen en keuzen. Toch is Vranken nog niet helemaal tevreden; er is volgens hem onder juristen nog steeds te weinig aandacht voor de feitelijke grondslag en de maatschappelijke effecten van juridische beslissingen.

Vraag 2a

Wat is de belangrijkste verklaring die Vranken aandraagt voor het gebrek aan aandacht onder juristen voor de feitelijke grondslag en de maatschappelijke effecten van juridische beslissingen? [5 punten]

Vraag 2b

Zowel Vranken als Derksen pleit voor betere empirische scholing voor juristen. Leg uit waarom empirische scholing zowel volgens.....read more

Access: 
Public
Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2017/2018 (2)

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2017/2018 (2)

2e Oefententamen 2017/2018 bij het vak Algemene Rechtsleer - Universiteit Utrecht


Vragen

Vraag 1 (10 punten)

Tijdens de parlementaire behandeling van de Algemene wet gelijke behandeling (Handelingen II 1992/93, 48, p. 3598-3599) stelde de regering bij monde van minister van Justitie Ernst Hirsch Ballin het volgende
over rechterlijke interpretatie (nummers voor de zinnen ‘[1]’,‘[2]’ en ‘[3]’ zijn toegevoegd waarnaar u in uw antwoord kunt verwijzen):

  1. ‘Deze wet bouwt ook voort op de algemene beginselen van ons burgerlijk recht zoals wij die bij uitstek hebben neergelegd in het nieuwe Burgerlijk Wetboek, waarin in een veelheid van situaties een nadere afweging van belangen wordt gevraagd aan de rechter.
  2. Wij zien de rechters al lang niet meer als automaten die een geval onder een regel subsumeren en daarmee uit.
  3. De regel moet worden toegepast, jazeker, als regel, maar niet als wet van Meden en Perzen, niet als een rekenkundig voorschrift waarbij nadenken verder niet nodig zou zijn.

In thema I van het vak zijn de visies op bepaaldheid van het recht van het rechtsrealisme, H.L.A. Hart, Ronald Dworkin en Paul Scholten behandeld.

Vraag 1a

Breng elke zin in verband met één van de visies op de bepaaldheid van het recht die het beste op de betreffende zin aansluit. Licht steeds uw keuze voor de betreffende visie op bepaaldheid van het recht toe. [6 punten]

Vraag 1b

Bespreek een voorbeeld uit de jurisprudentie van de Hoge Raad of een andere rechter waarin de opvatting van de regering over rechterlijke interpretatie door de rechter tot uitdrukking wordt gebracht. [4 punten]

Vraag 2 (10 punten)

Paul Scholten schrijft in Mr. C. Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel, pagina 133:

‘En in ieder geval toont de noodzakelijkheid, ook het intuïtief gevondene niet met schijngronden, maar met gronden, die het kunnen dragen, die gezag hebben en aanvaard worden, te motiveren, de
sterke gebondenheid naar buiten bij rechtsvinding.’

Ook J.B.M. Vranken zet in Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel ***. Een vervolg uiteen dat ‘schijngronden’ in de rechterlijke motivering vermeden
moeten worden.

Vraag 2a

Welke term gebruikt Vranken voor wat Scholten een motivering op grond van ‘schijngronden’ noemt en leg in eigen woorden uit wat hij daarmee bedoelt. (II.) Illustreer aan de hand van een voorbeeld uit de jurisprudentie een geval waarin de Hoge Raad in zijn motivering ‘schijngronden’ hanteerde. [5 punten]

In thema I zijn de visies op bepaaldheid van het recht van het rechtsrealisme, H.L.A. Hart, Ronald Dworkin en Paul Scholten besproken. In het bijzonder bij één van die visies op bepaaldheid van het recht is fundamentele kritiek geformuleerd op de ‘schijngronden’ die in de motivering van de rechter aan te treffen zouden zijn.

Vraag 2b

Door welke visie op bepaaldheid

.....read more
Access: 
Public
Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2016/2017

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2016/2017


Vragen

Vraag 1 (10 punten)

G.J. Wiarda zet in Drie typen van rechtsvinding (behoort niet tot de voorgeschreven literatuur) zijn zogenaamde vergelijkingsmethode uiteen. Hij schrijft over de vergelijkingsmethode: ‘Zij [de vergelijkingsmethode] betekent dat ingeval de rechter voor zijn beslissing alleen op normen als redelijkheid en billijkheid e.d. is aangewezen, en hem voor het te berechten geval vooralsnog geen duidelijke toetsingsmaatstaf invalt, hij moet trachten zich naast het gegeven geval één of liefst meerdere gevarieerde, maar toch nog vergelijkbare gevallen voor de geest te stellen waarin de beslissing niet twijfelachtig, althans minder twijfelachtig zou zijn.’

Vraag 1a

In thema I zijn de visies op bepaaldheid van het recht van het rechtsrealisme, H.L.A. Hart, Ronald Dworkin en Paul Scholten behandeld.Bespreek op welke wijze bij twee van die visies op bepaaldheid van het recht het verschijnsel aan de orde komt dat door Wiarda ‘vergelijkingsmethode’ wordt genoemd. Gebruik in uw antwoord de terminologie die gehanteerd wordt in de stroming en/of auteur(s) die u gekozen hebt. [6 punten]

Vraag 1b

Stelling: “Wiarda’s vergelijkingsmethode en rechtsbeginselen hangen nauw met elkaar samen.” U beargumenteert waarom deze stelling te verdedigen is. Licht uw argumentatie voor deze stelling toe met behulp van argumenten ontleend aan één van de in thema I besproken visies op de bepaaldheid van het recht. [4 punten]

Vraag 2 (10 punten)

J.B.M. Vranken vraagt in Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. Algemeen Deel ***. Een vervolg aandacht voor het belang van de empirie in de rechtspraktijk.

Vraag 2a

Noem twee categorieën van gevallen waaruit het belang van de empirie in de rechtspraktijk blijkt. Licht in uw antwoord toe waaruit het belang van de empirie precies blijkt. [5 punten]

Vraag 2b

Ook in het rechtswetenschappelijk onderzoek is meer aandacht voor de empirie volgens J.B.M. Vranken en volgens aanhangers van de Civilologie gewenst. (I) Geef twee voorbeelden van rechtswetenschappelijk empirisch onderzoek en (II) breng die twee voorbeelden in verband met de onder vraag 2 a bedoelde categorieën. [5 punten]

Vraag 3 (10 punten)

Artikel 6, tweede lid, EVRM verwoordt de strafrechtelijke onschuldpresumptie: ‘Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.’

Vraag 3a

Toch stelt Ton Derksen in De ware toedracht dat er in de praktijk van het strafrecht geregeld sprake is van een schuldpresumptie. Waarom is er volgens Derksen in de strafrechtelijke praktijk regelmatig sprake van een schuldpresumptie in plaats van, zoals artikel 6, tweede lid, EVRM voorschrijft, een onschuldpresumptie? [5 punten]

Vraag 3b

Ton Derksen bespreekt in De ware toedracht een verschijnsel dat hij ‘immunisering’ noemt. (I) Wat is volgens Derksen ‘immunisering’ en (II) leg het verband tussen ‘immunisering’ en de onder vraag 3 a gevraagde oorzaak waarom in de strafrechtelijke praktijk regelmatig van een schuldpresumptie wordt uitgegaan. [5 punten].....read more

Access: 
Public
Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2015/2016

Algemene Rechtsleer - UU - Oefententamen 2015/2016


Vragen

Let op: bij een deel van de vragen wordt gevraagd naar de inzichten van Giesen. Dit is gebaseerd op de voorgeschreven literatuur uit voorgaande jaren. De vragen zijn echter nog steeds relevant. Bij de antwoordindicaties staan verwijzingen naar het hoofdstuk of artikel waar het antwoord te vinden is. 

Casus 1

In 1983 treedt de 38-jarige Peter in dienst als persoonlijk verzorger van de 78-jarige weduwe Doortje, die over een aanzienlijk vermogen beschikt. Zij hebben een prettige verstandhouding, wat voor Doortje aanleiding is Peter, die zelf nauwelijks iets bezit, ten huwelijk te vragen. Omdat de weduwe haar kinderen niet van haar plannen op de hoogte wenst te stellen, vindt het huwelijk in september 1983 in alle stilte plaats. Er worden geen huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Op de avond van 4 november 1983 voelt Doortje zich onwel en gaat rond half tien ‘s avonds naar bed. Peter geeft haar rond half elf nog een kop soep, waarin hij een flinke scheut whisky heeft verwerkt. Wanneer hij om half twaalf bij haar gaat kijken, blijkt zij te zijn overleden.

Wanneer de kinderen van Doortje van de dood en het huwelijk van hun moeder op de hoogte raken, vinden de kinderen van Doortjes dood de situatie verdacht. Daarom schakelen zij de politie in.

Bij onderzoek naar het lichaam van de weduwe wordt een alcoholpromillage van 1,67 vastgesteld. Een dergelijk promillage is hoog, maar kan op zichzelf niet tot de dood leiden. De conclusie van de patholoog-anatoom acht het daarom onwaarschijnlijk, dat Doortje haar alcoholgebruik met haar dood verband houdt. Daarop schakelt het Openbaar Ministerie een vooraanstaande deskundige in, die na uitgebreid onderzoek oppert dat een hoog promillage in combinatie met bepaalde door Doortje gebruikte geneesmiddelen wel degelijk fataal kan zijn. Op grond van deze en enkele andere bevindingen concludeert het Amsterdamse hof dat Doortje op sinistere en geraffineerde wijze is omgebracht. Peter wordt wegens moord veroordeeld tot twaalf jaar cel.

Vraag 1

Als verdachte omstandigheid wordt door het hof onder andere aangemerkt, dat Doortjes ziekte voor Peter geen aanleiding was een huisarts in te lichten. Wat is over die opvatting van het hof uw oordeel? Motiveer uw antwoord en benoem daarbij een specifiek, u door onder andere Derksen en Giesen aangereikt inzicht.

Vraag 2

Het vandaag de dag zo gevreesde gevaar van ‘tunnelvisie’ bij strafrechtelijk onderzoek houdt sterk verband met wat door Derksen wordt omschreven als ‘geloofsvolharding’ en het vermijden van ‘cognitieve dissonantie’. Leg dit uit aan de hand van de casus. Licht elk van beide begrippen daarbij kort toe.

Vraag 3

Als gevolg van de evolutie is het menselijk brein volgens Derksen sterk bevooroordeeld tot het zien van causale verbanden. Met welke psychologische term wordt dit verschijnsel door Derksen en Giesen nader aangeduid? En hoe wordt het door Derksen vanuit de evolutionaire ontwikkeling van het brein nader.....read more

Access: 
Public
Algemene Rechtsleer: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Algemene Rechtsleer: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Image
  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Algemene Rechtsleer voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 2 & 3, aan de Universiteit Utrecht.
  • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare artikel- en arrestsamenvattingen maak je gebruik van de zoekfunctie
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1441