Psychology and behavorial sciences - Theme
- 17953 reads
Vraag 1
Door welke drie fenomenen kan de sociaal-culturele factor niet meer worden genegeerd door psychologen?
Vraag 2
Hoe wordt cultuur onderzocht? Benoem hoe de culturele antropologie en psychologie dit doet.
Vraag 3
Benoem minstens drie kenmerken van het begrip ‘cultuur’
Vraag 1
Vraag 2
Vraag 3
Vraag 1
Wat bleek uit het experiment van Tse & Cavanagh (2000)?
Vraag 2
Welke vaardigheid ontbreekt bij mensen uit traditionele culturen op het gebied van logisch denken en waarom?
Vraag 3
Zijn psychologische (basis)functies algemeen voor alle culturen of bestaan er verschillen?
Vraag 1
Uit een experiment van Tse & Cavanagh (2000) blijkt dat bepaalde waarnemingen die bijzonder automatisch verlopen toch gebaseerd zijn op ervaring. De output van een moduul wordt overgeschreven door een op ervaring gebaseerd proces.
Vraag 2
Logisch denken is bij iedereen aanwezig. Alleen denken mensen in traditionele culturen niet altijd binnen de grenzen van een gesteld probleem. Dit lijkt een vaardigheid te zijn die op school wordt aangeleerd.
Vraag 3
Interpretatie (en dus cognitie) heeft biologische componenten en cultuur daarmee ook. Interpretatie is afhankelijk van de kennis in je geheugen. Informatie uit je geheugen organiseert wat je ziet tot een betekenisvol geheel. Dat noem je cognitie. Om te kunnen interpreteren heb je kennis nodig. Deze kennis komt ergens vandaan en is in de regel overgedragen.
Vraag 1
Benoem de drie postulaten uit het onderzoek van Kardiner naar de basispersoonlijkheid van een cultuur.
Vraag 2
Kardiner & DuBois deden onderzoek op een eiland bij Java. Wat namen zij waar met betrekking tot het opvoedingspatroon van de eilandbewoners?
Vraag 3
Wat stelt Rohner (2004) wat betreft ouderlijke warmte en latere persoonlijkheid?
Vraag 4
In de Six Culture Study (Whiting & Whiting, 1975) werd een keten gevonden van vier variabelen. Benoem dit keten.
Vraag 5
Welke waarden (5) en emoties (2) kenmerken het individualisme?
Vraag 6
Welke waarden (4) en emoties (3) kenmerken het collectivisme?
Vraag 1
Vraag 2
Een opvoedingspatroon van relatieve verwaarlozing leidt tot een basispersoonlijkheid die getypeerd wordt door labiliteit, cognitieve achterstand en onevenwichtige relaties met anderen.
Vraag 3
Maatschappijen die kinderen koel opvoeden creëren volwassenen met weinig emotionele reacties, een laag zelfbeeld en een instabiel karakter.
Vraag 4
Vraag 5
Vraag 6
Vraag 1
Wat zijn de twee theoretische perspectieven op de relatie tussen migratie en psychische problematiek?
Vraag 2
Welke twee conclusies kunnen er getrokken worden door het onderzoek in Nederland betreffende migratie en psychische problematiek onder jeugdigen?
Vraag 3
Wat zijn de 4 acculturatieoriëntaties van Berry?
Vraag 1
Vraag 2
Vraag 3
Vraag 1
Noem twee verklaringen voor de menselijke neiging tot sociale categorisatie.
Vraag 2
Definieer het begrip ‘ingroup bias’.
Vraag 3
Wat kan de negatieve consequentie zijn van een ingroup bias?
Vraag 4
Wanneer worden mensen zich bewust van hun culturele identiteit?
Vraag 5
Omschrijf de gedachte van de Terror Management Theory (Greenberg et al., 1990).
Vraag 1
Vraag 2
Het toeschrijven van meer positieve eigenschappen aan je eigen groep en je minder aangetrokken voelen tot leden van andere groepen.
Vraag 3
Negatieve denkbeelden ontwikkelen over andere groepen (ook wel ‘outgroup derogation’).
Vraag 4
Als ze in aanraking komen met een andere cultuur.
Vraag 5
Mensen realiseren zich dat het leven eindig is en dat veroorzaakt doodsangst. Een positieve zelfwaardering is een belangrijke buffer tegen die angst. Als mensen het idee hebben dat hun waarden worden bedreigd zijn ze sterker geneigd tot ingroup bias en outgroup derogation.
Vraag 1
Benoem de vijf dimensies die Hofstede onderscheidt ten aanzien van waarden op het werk.
Vraag 2
Noem vier voorbeelden van ‘surface level diversity’.
Vraag 3
Beschrijf het begrip ‘fault lines’.
Vraag 4
Wat is een ‘boundary spanner’?
Vraag 5
In de theorie van Tuckman & Jensen worden een aantal fasen onderscheiden. Zet ze in de goede volgorde.
Vraag 6
Definieer de term diversiteitsmanagement.
Vraag 1
Vraag 2
Vraag 3
Demografische verschillen tussen teamleden die potentieel tot een breuk of tot subgroepvorming kunnen leiden.
Vraag 4
Persoon die de grenzen tussen subgroepen binnen een groep oversteekt en zorgt voor betere communicatie tussen de subgroepen; een teamlid dat zich met verschillende subgroepen kan identificeren en vaak aan verschillende subgroepen deelneemt.
Vraag 5
Vraag 6
Het creëren van een positieve omgeving waarin verschillen binnen het personeel worden onderkend en gewaardeerd.
Vraag 1
Noem de vijf onderdelen van BRAVO.
Vraag 2
Noem drie van de vier potentiële stressoren voor migranten.
Vraag 3
Beschrijf de fasen in het ‘common sense-model’ van ziekte- en gezondheidsgedrag (Leventhal et al., 1984).
Vraag 4
Wat zijn de drie stappen in de methode van Pinto (1994)?
Vraag 5
Definieer het begrip ‘somatisatie’.
Vraag 1
Vraag 2
Vraag 3
De patiënt is een zelfregulerend systeem dat de ervaring van klachten of symptomen verwerkt in vier fasen:
Vraag 4
Stap 1: Leren kennen van eigen (cultuurgebonden) normen en waarden.
Stap 2: Leren kennen van (cultuurgebonden) normen en waarden van de ander.
Stap 3: Vaststellen van de wijze waarop men in de gegeven situatie met de verschillen in normen en waarden omgaat.
Vraag 5
Psychische klachten in de vorm van lichamelijke klachten presenteren; niet willen instemmen met een psychische duiding.
Vraag 1
Wat is de nieuwe term voor vrouwenbesnijdenis in Nederland?
Vraag 2
Definieer het begrip infibulatie.
Vraag 3
Wat zijn de mogelijke gevolgen van vrouwenbesnijdenis?
Vraag 4
Waaruit ontstaat minderheidsstress en wat is het gevolg ervan volgens het Minority Stress Model (Meyer, 2003)?
Vraag 5
Waarom kan homoseksualiteit beschouwd worden als een minderheidsfactor?
Vraag 1
Vrouwelijke genitale verminking (VGV)
Vraag 2
Verwijdering van de clitoris, meest invasieve vorm van vrouwenbesnijdenis.
Vraag 3
Vraag 4
Minderheidsstress is het gevolg van geïnternaliseerde negatieve attitudes, discriminatie en sociale afkeuring en uitsluiting. Depressie, hopeloosheid en suïcidale ideatie zijn het gevolg.
Vraag 5
Gezien sociale afkeuring van homoseksualiteit vanuit de normen van niet-westerse culturen en religies zoals de islam.
Vraag 1
Definieer het begrip ‘externe vertekening’ oftewel ‘external bias’.
Vraag 2
Definieer het begrip ‘interne vertekening’ oftewel ‘internal bias’, en noem de drie soorten interne vertekening.
Vraag 3
Noem twee andere woorden voor equivalentie.
Vraag 4
Wat doet de COTAN?
Vraag 5
Noem drie manieren van aanpak om de kwaliteit van multicultureel testen te verbeteren.
Vraag 1
De test voorspelt niet even goed voor autochtonen en allochtonen.
Vraag 2
Een item of test meet niet hetzelfde in verschillende culturele groepen.
Vraag 3
Vergelijkbaarheid, gelijkwaardigheid.
Vraag 4
Deze onderwerpt psychologische tests aan een kwaliteitsbeoordeling.
Vraag 5
Vraag 1
Wat is volgens het universalisme en het relativisme de relatie tussen cultuur en psychische problemen?
Vraag 2
Wat is somatisatie en hoe relateert het tot psychische problemen?
Vraag 1
Volgens het universalisme heeft cultuur geen invloed op de psychische problemen zelf, alleen op de symptomen er van. Volgens het relativisme moeten psychische problemen echter altijd in het licht van de patiënt zijn cultuur bekeken worden.
Vraag 2
Somatisatie is het benadrukken van lichamelijke klachten. Wellicht lijdt de migrant niet daadwerkelijk aan deze lichamelijke klachten, ze moeten worden gezien als een uiting van de nood van de migrant. Het is vaak een uiting van het onder woorden brengen van het zieke gevoel bij PTSS en het gevolg van langdurige stress.
Vraag 1
Waarom kunnen psychische problemen van allochtonen niet altijd worden behandeld met reguliere psychotherapie?
Vraag 2
Wat is ‘ethnic matching’?
Vraag 3
Leg uit waarom cultuursensitieve therapie effectiever kan zijn dan ‘ethnic matching’.
Vraag 1
In westerse landen zijn waarden zoals onafhankelijkheid, individuele vrijheid en autonomie van groot belang. Men verwacht in therapie vaak eigen verantwoordelijkheid voor de genezing. Allochtonen stellen zich toch vaker passiever op. Zij schamen zich vaker voor hun psychische problemen en hebben er moeite mee zich open te stellen tegenover de therapeut.
Vraag 2
Een koppeling tussen een cliënt en een therapeut met dezelfde etnische achtergrond.
Vraag 3
Uit onderzoek is gebleken dat het behandeleffect onafhankelijk is van de etnische achtergrond van de therapeut. Belangrijker is dat de therapeut zich bewust is van zijn eigen culturele achtergrond en de invloed daarvan op zijn hulpverlening. Tevens moet hij zich bewust zijn van de leef- en denkwereld van de cliënt. Het bewustzijn van de therapeut is belangrijker dan zijn etnische achtergrond.
Samenvattingen en studiehulp bij de 4e druk van Psychologie en de multiculturele samenleving van Knipscheer et al.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
741 |
Add new contribution