Aantekeningen Samenleven en de sociale mens week 6 - Universiteit Utrecht 23/24

3.2.1 Sociale categorisatie en sociale groepen (SP)

Sociale categorisatie

  • Sociale categorisatie is mensen in hokjes stoppen. Een label erop zetten, dit heeft gevolgen.
  • We zijn zo beter voorbereid op mensen die we nog niet goed kennen. Hokjesdenken maakt ons leven makkelijker.
  • Het kan ertoe leiden dat we dingen oversimplificeren.
  • De verschillen tussen groepen worden groter geschat.
  • De verschillen binnen groepen worden kleiner geschat.
  • We hebben een beperkte cognitieve capaciteit.

Welke categorieën gebruiken we?

  • Saillantie van de categorie:
    • sommige dingen kun je gewoon zien: man en huidskleur
    • Man tussen mannen dan is de categorie niet saillant
    • 1 man tussen vrouwen, dan is de categorie van geslacht wel een saillant detail.
  • Category fit:
    • toepasselijkheid van de categorie in de situatie. Bij  dansen gaan vaak man met vrouw dansen. Dan is de categorie geslacht, een category fit
  • Category accessibility: toegankelijkheid van de categorie voor de persoon:
    • Na 9/11 waren moslims een accessibility category. Dit is het turban effect.

Als je zoekt naar een relatie, zoek je eerder naar categorie sekse.

  • Overschatting van verschillen tussen categorieën en we onderschatten verschillen binnen de categorieën.
  • Out-groep ontstaat homogeniteit: leden van een out-group lijken op elkaar.
  • In-group leden zijn allemaal hun eigen identiteit, daar heb je veel meer heterogeniteit.
  • We hebben voorKeur voor een categorie die ervoor zorgt dat het verschil tussen onszelf en een typisch in-groepslid zo klein mogelijk is. Die categorieën gebruiken we het vaakst.

Categorisatie beïnvloedt ook ons gedrag.

  • Met categorisatie komen vaak stereotypen.
  • Stereotypen kan leiden tot self-fulfilling prophesies.
  • We hebben een voorkeur voor onze eigen in-groepsleden: In-group favoritism

Minimal group paradigma.

  • We hebben een voorkeur voor een zo groot mogelijk verschil met een andere groep. Die drang is meer dan zelf meer krijgen en die ander dan ook veel.
  • We willen een groot verschil met de out-group. We hebben een sterke voorkeur voor de in-group.

Positief aan hokjes denken: we kunnen beter voorspellen over mensen die we tegen komen. Het kost beperkte cognitieve capaciteit. Te veel categorisatie kan leiden tot negatieve effecten.

3.2.2 Samenwerking en conflict tussen groepen (SP)

Frustratie krijg je als jouw basisbehoeftes niet bevredigd worden. Alle frustratie leidt tot agressie. Dat is de frustratie-agressie hypothese.

  • De agressie kan zich ook verplaatsen op anderen, maar kan ook op de bron.
  • Deze hypothese loopt tegen een aantal problemen aan.

Er is ook de subjectieve ervaringen van het dwarsbomen van onze doelen. Het omvat ook cognitie.

  • Zelfs hitte en kou kunnen leiden tot agressie.
  • De theorie klopt niet helemaal.

Toen kwam de relatieve deprivatie theorie

  • Meer relatief gedepriveerd, hoe meer agressie.
  • Hoe sterker de identificatie met de in-groep, hoe sterker de effecten.

Rechtvaardigheid

  • Procedurele rechtvaardigheid is wij zijn het eens met sommige procedures, maar daardoor heeft mijn in-group minder. Dat is procedurele rechtvaardigheid.
  • Distributieve rechtvaardigheid gaat over verdeling.
  • Collectieve deprivatie heeft sterkere effecten dan individuele deprivatie.
  • Relatieve deprivatie is dus echt relatief, ongeacht of ik honger heb op dat moment.
  • Relatieve deprivatie-theorie kan zowel agressie als steun verklaren. Als het goed gaat in mijn groep: relatieve verzadiging, dan kan ik steun bieden. Mits de kosten niet te hoog zijn.
  • Dat ontwikkelt negatieve attitudes tussen groepen, maar ook tot agressie.
  • Het gaat om de identificatie met de in-groep, dat is relatieve deprivatie.
  • Een gezamenlijk doel kan voor toenadering zorgen tussen groepen.
  • Hoe meer je je identificeert met je eigen groep, hoe groter de in-groep favourism.

De Contact Hypothese van Allport.

  • Het probleem van generalisatie
  • Maar dan komen we in contact met een individuele Marokkaan. De contacthypothese werkt dus alleen maar als je het beeld van Rachid de individu, ook generaliseert naar de groep.

Veranderen van de saillantie van groepsidentiteit in contact-situaties:

  • Decategorisatie
    • Maak de situatie interpersoonlijk, het is een meeting tussen twee individuen
  • Categorisatie
    • Contact tussen groepsrepresentanten. Ik representeer mijn groep, Rachid zijn groep.
  • Hercategorisatie
    • Focus op een overkoepelende categorie. Zeg: we zijn allebei werkzaam bij de UU.

Common kin-group model:

  • Overkoepelende identiteit is beste manier voor contact tussen groepen.

Dual identity benadering:

  • Subgroep distinctiviteit binnen een sterke overkoepelende categorie
  • ‘Trots om Nederlander te zijn, maar ook trots op Limburger zijn.’
  • Out-groups worden sneller als negatief afgeschilderd, bij competitie wordt dat groter.
  • Bij gezamenlijke doelen wordt de out-group veel meer geaccepteerd.

Overkoepelend doel of overkoepelende identiteit, dat zijn de oplossingen tot samenwerken tussen groepen en tot een positieve attitude tussen de groepen.

3.2.3 Socialisatie invloeden (OP)

  • Kinderen geven de voorkeur voor anderen met dezelfde fysieke kenmerken
  • Kinderen voorkeur voor vrienden zonder buitenlands accent
  • Ze zijn prosocialer naar ingroup leden
  • Meer neiging om outgroup leden te dehumanizeren
  • Piek van vooroordelen tussen de 5 en 7 jaar.

Developmental intergroup theory:

  • ‘’Mensen categoriseren nou eenmaal, dat hoort erbij’’
  • Maar de omgeving heeft ook een grote rol over hoe ze dit doen.

Socialisatie invloeden

  • Ouders
  • Meningen van anderen
  • Intergroep contact
  • Intergroep educatie

Het negeren dat er verschil is: dan gaan kinderen gewoon zelf categoriseren, dat is vervelend.

  • Je moet met kinderen het gesprek aangaan over vooroordelen en discriminatie.
  • Expliciete overdracht: verbaal en vriendengroep
  • Impliciete overdracht: nonverbale communicatie als er iets op het nieuws is.

Er is ook invloed van mening van anderen (directe overdracht)

  • Er werd een verhaal verteld
  • Pietje is niet aardig (maar wel zwart)
  • Dan schatten kinderen ook Maria die ook zwart is, negatief in

Essentialisme

  • Boodschappen dat etniciteit erfelijk is en dat we verschillend zijn
  • Dan denken kinderen veel meer in zij/wij-denken

Maar je hebt ook indirecte overdracht

  • Meeluisteren via de telefoon als papa aan het bellen is
  • Als de kinderen ouder werden, werd dat effect sterker
  • Ze vonden het vreemde volk steeds minder leuk

Sociale contacten die kinderen zelf hebben is ook belangrijk

  • Contact met out-groups leidt tot minder vooroordelen van de out-group
  • Belangrijk dat kinderen vanaf de basisschool contacten hebben met verschillende etnische groepen

De kwaliteit van deze sociale contacten is ook belangrijk

  • Leuke activiteiten: dan krijg je minder intergroup biases

Invloed van intergroep educatie

  • Educatieprogramma’s om vooroordelen en discriminiatie te verminderen
  • Kinderen trainen om mensen uit hun sociale groep niet als homogeen te zien, maar als verschillende individuen te zien. Dus de heterogeniteit te benadrukken
  • Benadrukken van de gemeenschappelijke kenmerken, dus: we zijn allemaal mens
  • Mensen verhalen laten lezen over andere sociale groepen

Sociale Groepen 3.1.8 en 3.2.4 (KP)

  • Identiteit is gelaagdheid, niet vaststaand.
  • Genderidentiteit is je persoonlijke beleving. Hoe jij je voelt.
  • Cisgender is je voelen volgens je biologische geslacht.

Zijn de drie basisbehoeftes ook van toepassing voor de LHBTIQ+ en biculturele mensen? Ja.

  • Biculturele mensen: daar verschilt soms de autonomie. In NL moet je meer je grenzen aangeven, in andere collectivistische culturen wordt dat gezien als respectloos.
  • Dat heeft weer invloed op je competentie. Dan faal je in een cultuur misschien.
  • Binnen jezelf kan je dan gebrek aan verbondenheid voelen. Dan komt de verbondenheid echt in het geding.
  • Bij de LHBTIQ+ groep komt autonomie ook in het geding. Deze groep krijgt veel discriminatie en vooroordelen over zich heen.

Biculturele groepen ervaren meer emotieregulatie problematiek, stemmingsklachten, oververmoeidheid en burn-out, angstgerelateerde spanningsklachten en zelfvertrouwen en zelfbeeld.

  • Ze hebben het meeste last van stemmings- en angstklachten.
    • The immigrant paradox.
    • Pre-migratie: problemen voor de migratie
    • Migratie: de vlucht zelf
    • Post-migratie: settelen in het nieuwe land

De eerste generatie heeft evenveel klachten als de tweede en derde generatie migranten.

  • In sommige onderzoeken hebben de tweede en derde generatie migranten zelfs meer klachten.
  • De eerste generatie groep migranten heeft hun identiteit al gestoeld op het land van afkomst.
  • De tweede generatie heeft de kwetsbaarheid, die vaak gekoppeld is aan onzekerheid over je identiteit.
  • Tweede en derde generatie WIL integreren. Zij botsen dan heel erg tegen wie ben ik nou. Dus thuis is nog de cultuur van hun ouders, maar ze willen wel meer integratie.
  • De biculturele groep is kwetsbaarder dan de uniculturele groep.
  • Biculturele stress: ze moeten echt navigeren tussen de erfelijke cultuur en de host cultuur.
  • Intragroup rejection. Je hebt sws intergroup rejection: discriminatie, je voelt je niet welkom. Maar je hebt ook intragroup afwijzing.
  • Je heritage culture accepteert je niet meer, zij laten je heel erg weten dat je te erg afwijkt van hun norm. Je bent te verwesterd, krijgen ze te horen.

Meest voorkomende klachten bij de LHBTIQ+-groep:

  • Depressie / suïcide
  • Angst
  • Laag zelfbeeld

Dit zijn verhoogde cijfers vergeleken met de normale bevolking.

The Dutch paradox bij LHBTIQ+-groep

  • In een land als Nederland, dat erg vooruitstrevend in de boeken staat op het gebied van rechten
  • De mentale gezondheid bij de LHBTIQ-groep is hetzelfde tussen Nederlandse cijfers en mensen uit landen waar de doodstraf op homoseksualiteit nog is
  • Dat is gek

Minority stress model van Meyer:

  • Er is geïnternaliseerde homofobie
    • Dan betrekken homo’s de haat ook op zichzelf
  • Verwachting om afgewezen te worden

Internalized transphobia: ik haat stukken van mijzelf

  • Uiteindelijk kunnen vooroordelen van anderen of haat, leiden tot hoe je over jezelf gaat denken.
  • Na transitie verbetert de mentale gezondheid bij transpersonen heel sterk.
Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Studiehulp Samenleven en de Sociale mens - UU (2023-2024)

Aantekeningen Samenleven en de sociale mens week 1 - Universiteit Utrecht 23/24

Aantekeningen Samenleven en de sociale mens week 1 - Universiteit Utrecht 23/24

Kennisclip 1.1.1 De behoefte om erbij te horen in de vroege ontwikkeling

Waarom willen we erbij horen?

  • Behoefte erbij te komen hoort erbij, anders gaat een baby dood.
  • 1 tot 5 jaar gaan we naar kijken.
  • Eerste sociale lach vanaf 8 weken bij baby’s. Vanaf dan ook wederzijdse interactie met geluiden.
  • Als er niet gereageerd wordt op baby’s: dan zorgt dat voor stress bij kinderen.
  • Baby weet ook: Ik moet erbij horen om te overleven.
  • Baby’s krijgen al snel door bij wie ze willen horen en bij wie niet.

Imitatie

  • Vanaf 1 jaar imiteren ze vaker bekende mensen dan onbekende personen.
  • Pro-sociaal gedrag als uiting erbij willen horen.
  • Kids van 2 gaven eerder cadeautje aan iemand die dezelfde taal spreekt.
  • Kids kiezen ook eerder voor mensen van hun eigen groep: de in-group. Ze bewaarden vaker geheimen dan van iemand bij de out-group.
  • Hoe vaker kinderen de onderzoeker imiteren, hoe vaker zij de onderzoeker gingen helpen.

Vriendschap

  • Relatie tussen imitatie en prosociaal gedrag. Onderliggend motief: Sociale verbondenheid.
  • Zo min mogelijk gedrag om de vriendschap op het spel te zetten:
  • Kids delen eerder met een vriend. Ook meer pro-sociaal gedrag daar.
  • Conflicten tussen vrienden worden sneller en vriendelijker opgelost bij vrienden dan bij niet-vrienden.
  • Boosheid wordt minder vaak geuit bij vrienden dan bij ouders.
  • Behoefte om bij vrienden te horen staat sneller op het spel dan boosheid bij je ouders.

Nature

  • Ieder individu is van nature gemotiveerd om positieve sociale relaties aan te gaan en te behouden.
  • Anders overleven baby’s het niet.

Kennisclip 1.1.2 Zelfbewuste emoties

Zelfbewuste emoties

  • Zelfbewuste emoties: schaamte, schuld en trots.
  • Gebeurtenissen roepen alleen zelfbewuste emoties op als er reflectie op je is.
  • Blijdschap: bij loterij: het is toeval
  • Bij blijdschap voor tentamen kan je ook trots voelen.
  • Na 24 maanden ontstaan een beetje zelfbewuste emoties. Niet in staat van een beeld van zichzelf daarvoor.
  • Dieren die geen zelfbewustzijn hebben, ervaren geen zelfbewuste emoties.
  • Orang oetans vertonen bijvoorbeeld wel schaamte.

Nut

  • Zelfbewuste emoties hebben nut.
  • Zorgen voor goede relaties met anderen. Essentieel voor ons functioneren. Schuld → eerder vergeven.
  • Trots → verhogen van waardering bij anderen.
  • Schaamte → meer likeable.
  • Deze emoties zetten ons aan om dingen te vermijden, zodat we geen schaamte of schuld voelen.

Vereiste voor zelfbewuste emoties

  • 2 essentiële vaardigheden die nodig zijn voor zelfbewuste emoties
  • Kids moeten een beeld kunnen vormen van zichzelf: zelfbewustzijn
  • Basale kennis van verwachtingen, standaarden en normen.
  • Dit krijgen ze vaak na 24 maanden → eerste tekenen van schaamte, schuld en trots.

Aard van emotie verandert over tijd: 

  • Gevoel dat je niets waard bent, jij als persoon bent gefaald. Schaamte pas echt pijnlijk vanaf een jaar of 7. 
  • Frequentie van emotie verandert ook over tijd. Op school meer contacten met leeftijdgenoten.
  • Vanaf middelbare school meer: hoe word ik door anderen beoordeeld. Zelfbewuste emoties worden frequenter ervaren in de adolescentie. Meer rumineren over de emoties en de situaties die zijn gebeurd. Zelfbewuste emoties zijn vaak langduriger.
.....read more
Access: 
Public
Aantekeningen Samenleven en de sociale mens week 2 - Universiteit Utrecht 23/24

Aantekeningen Samenleven en de sociale mens week 2 - Universiteit Utrecht 23/24

1.2.1 Optionele distinctiviteit (SP)

Sociale mens

  • We hebben een need to belong, maar we willen ook uniek zijn.
  • Optimale distincitiviteitstheorie is deels erbij horen en deels uniek zijn.
  • Sociale identiteit is voorbij onszelf. Dus waar Ik tot Wij word.
  • Ik kan me dan gedragen als een groepslid en niet als een individu.

Assimilatie: we willen bij anderen horen

Differentiatie: we willen juist uniek zijn

Beide behoeftes van het zelf kunnen gemaakt worden door connecties met anderen.

1.2.2 Visual perspective taking, embodiment en mimicry (SP)

Sociale individuen hebben een need to belong.

Visual perspective taking: VPT task. 

  • Deze mensen zijn het eerder eens met een ander
  • Vinden de ander sympathieker
  • Vinden dat de ander meer op ze lijkt

Verschillende manieren om empathie op te wekken

  • Dus nadat je je in andermans schoenen hebt ingebeeld.
  • Embodiment → het gevoel dat een virtueel lichaam jouw lichaam is.
  • Ons letterlijk in een ander verplaatsen → dan kunnen we ons beter verplaatsen in een ander.
  • Enfacement illusie
    • Je ziet een video van iemand die in zijn gezicht wordt aangeraakt en op dat moment werd jezelf ook aangeraakt in je gezicht.
    • Meer gelijkenis
    • Meer overlap (closeness)
    • Meer aantrekkelijk vonden de mensen de mensen in de video
    • Meer conformatie naar de mening van anderen

Praktisch nut van dit in de praktijk: beperkt, we moeten steeds bewust ons verplaatsen in een ander. We doen dit al onbewust trouwens. We hoeven niet na te gaan of beren gevaarlijk zijn. Automatische neiging tot imitatie of mimicry. Dit bevordert overleving.

Mimicry heeft een sociale functie.

  • We doen na hoe iemand spreekt: hoe snel of hoe langzaam iemand spreekt. Hoeveel pauzes iemand inlast in zijn gesprek.

Mimicry fungeert als sociale lijm:

  • Interacties worden soepeler ervaren
  • Gesprekspartners worden aardiger gevonden
  • Door imitatie werd de onderzoeker aardiger gevonden.
  • Mimicry is geassocieerd met prosociaal gedrag en empathie:
  • Als we zelf imiteren, zijn we behulpzamer.
  • Als ik snel geïmiteerd ben, dan doneer ik sneller.

Maar ook als ik bewust een ander persoon imiteer, dan doneer ik ook sneller. Mimicry is meer voorgehouden bij leden van onze eigen groep. Die imiteren we eerder en sneller.

  • Er is minder automatische imitatie van outgroups.
  • Bewuste imitatie van een zwart persoon leidt tot minder racial bias.

De uitkomsten van perspective taking, embodiment en mimicry zijn vergelijkbaar.

  • Gevoel van meer overeenkomst
  • Aardiger 
  • Gedragen ons meer prosociaal
  • Meer conformatie naar de nader
  • Interacties lopen soepel

Er is dus een belang van het lichaam in de interactie met een ander. Bewust synchroniseren kan dus altijd.

1.2.3 Neurobiologie van emotie en empathie (CP)

Emoties worden ervaren als intens. Emoties worden ook sterk lichamelijk ervaren

Autonome zenuwstelsel (ANS)

  • Grotendeels automatisch aangestuurd vanuit de hersenstam
  • PS: rest and digest
  • S: Fight or flight
  • Stress en angst wordt vaak in je buik gevoeld. Balans tussen PS en S, slaat iets te ver door naar S. Je darmstelsel ligt dan stil.
  • Bewust uitzetten van ANS kan moeilijk zijn: dan
.....read more
Access: 
Public
Aantekeningen Samenleven en de sociale mens week 3 - Universiteit Utrecht 23/24

Aantekeningen Samenleven en de sociale mens week 3 - Universiteit Utrecht 23/24

2.1.1 Autonomie en verbondenheid in relaties (SP)

Als onze ouders ons troosten zorgt dat voor 2 dingen:

  • We kunnen anderen vertrouwen
  • We zijn het waard om liefde van anderen te ontvangen.

Hechtingspatronen:

  • Veilig, vermijdend en angstig ambivalent
  • Komt ook in volwassen relaties voor.
  • Veilige hechting is een belangrijke voorspeller voor kwaliteit van relaties.

Verbondenheid is belangrijk in een relatie

Dit zijn de drie basisbehoeften:

  • competence
  • autonomie
  • relatedness

Competentie

  • Het gevoel dat je in staat bent om dingen succesvol af te ronden

Autonomie

  • Autonomie is zelfbepaling

Verbondenheid

  • closeness

Kunnen die twee wel samen? --> Ja

  • Autonomie is niet hetzelfde als onafhankelijkheid.
  • Autonoom gedrag wordt bestuurd door de eigen wensen, maar je kan wel degelijk rekening houden met anderen.
  • Het gaat meer om authenticiteit: echt jezelf kunnen zijn.
  • Autonome partners schieten minder snel in de verdediging. Minder behoefte aan het beeld van anderen.
  • Verbondenheid en autonomie wel soms spanningen.

Relationele en persoonlijke behoefte dus, die botsen soms:

De eerste spanning is conflicten, wanneer de doelen, wensen of belangen van de één onverenigbaar zijn of interfereren met die van de ander.

  • Interpersoonlijk
  • Conflicthantering

De tweede spanning:

  • Balans tussen de behoefte om je te identificeren met je partner/relatie (wij) versus de behoefte om een eigen identiteit te hebben (mij).
  • Als ze te erg op elkaar lijken: dan differentiëren, distinctiveness.
  • Als ze heel erg verschillend zijn, trekken ze meer naar elkaar toe, affiliation.

inclusie vs differentiatie

  • We proberen als partners dus de balans te herstellen.

2.1.2 De huid als sociaal orgaan (CP)

Sociale aanraking vindt altijd plaats in een sociale relatie.

Waarom raken we elkaar in relaties aan?

  1. Kwaliteit relatie → oxytocine aangemaakt, zorgt voor verbondenheid gevoel
  2. Communicatie, je kan emoties en boodschappen meer kracht bijzetten
  3. Health benefits: aanraking binnen sociale relaties brengt gezondheidsvoordelen mee.

Twee routes

  • Feeling en sensing

Sensing

  • Staat voor waarnemen of voelen. Je voelt de regen op je hand vallen, je kunt je telefoon vasthouden.
  • De somatosensorische cortex is een snelle route. Deze route is gemyeliniseerd.

Feeling

  • Overbrengen van emoties zoals liefde: knuffel
  • Dit gaat via andere zenuwbanen. ct-fibers, deze gaan direct naar de insula. Deze zijn niet gemyeliniseerd
  • Dit type aanraking is affectieve aanraking
  • ct-fibers gaan alleen maar vuren als de aanraking tussen de 1-10cm/sec is. (3cm/sec) dat is de hoogste vuring
  • Dit is dus bij heel langzaam aaien

Wat is er zo speciaal aan affectieve aanraking?

  • Kan binnen een relatie een positief effect op mentaal en fysiek welbevinden hebben
  • Je ervaart minder pijn door affective touch.
  • Affectieve aanraking geeft een signaal naar de hersenen dat we in een veilige omgeving zijn, dat er support is om ons heen.
  • Wel belangrijk: wie je aanraakt en in welke context is belangrijk!
  • Voor de puberteit vinden kinderen een hand van de ouders een gevoel van veiligheid
  • Ouder worden, dan is precies dezelfde aanraking een andere impact. Dit komt door de band met
.....read more
Access: 
Public
Aantekeningen Samenleven en de sociale mens week 4 - Universiteit Utrecht 23/24

Aantekeningen Samenleven en de sociale mens week 4 - Universiteit Utrecht 23/24

2.2.1 Vergeving op het werk (SP)

We hebben een need to belong. We willen dus ook goede relaties op het werk. Vergeving is een proces. Impact → meaning → moving on

  • Impact, ik voel me rot, ik mocht niet meewerken
  • Meaning: wat betekent dat, waarom doet hij dat, betekenis eraan geven
  • Daarna kan je moving on, verder gaan.

Vergeving:

  • je hebt minder stress, je gaat minder piekeren. Je kan dus beter focussen op werk.
  • Vergeving helpt je relaties positief te beïnvloeden. Je hebt belangrijke werkrelaties.

Soorten vergeving

  • Trait forgiveness: sommige mensen zijn vanuit zichzelf vergevingsgezinder dan anderen.
  • State forgiveness: soms ben je meer vergevingsgezind dan andere keren. Roddelen is misschien minder erg dan contractbreuk door je baas.
  • Bij beide heb je minder negatieve werkuitkomsten.

Vergeving draagt bij aan minder negatieve uitkomsten. Dit zorgt weer voor minder stress en minder onproductiviteit. Dus betere werkuitkomsten.

Maar dit was een correlationeel verband. Misschien ben ik wel blij met mijn werk, dan vergeef ik makkelijker, dan ben ik meer tevreden. Is het ook een causaal verband?

  • Over tijd worden mensen meer vergevingsgezind.
  • Bewijs, causaal, dat vergeving leidt tot betere werkuitkomsten en niet vice versa.

Zorgt vergeving altijd voor betere werkuitkomsten? Er is een kanttekeningen.

  • Als je toch geen goede band met je collega hebt, dan heeft vergeving geen nut. Het levert je toch niets op.
  • Interpersoonlijke context moet meegenomen worden.
  • In welke context vindt vergeving plaats?

2.2.2 Verdeel en vertrouw (CP)

Menselijk gedrag is altijd gericht op winstgevendheid.

  • Zo veel mogelijk winst voor zichzelf.
  • We straffen en vertrouwen anderen ten koste van onszelf. Maar is dat emotioneel of strategisch?
  • Prospect theory van Kahneman.

Verlies doet meer pijn dan winst.

  • Mensen nemen makkelijker risico om een verlies te voorkomen dan een winst te maken.
  • We beschermen meer datgeen wat we hebben.
  • We kunnen niet goed tegen oneerlijkheid: inequity aversion.

Ultimatum game

  • De ander te straffen ten koste van jezelf. Voor toekomstige mensen, we hopen dat de proposer hiervan leert. Dit is een altruïstische component.
  • Nierdonateurs laten niet vaker altruistische punishment zien.
  • Wel gerelateerd aan self-reported altruïsme. Als je jezelf altruïstisch vindt, dan deed je meer aan rejection bij dit spel.
  • Het is dus niet gedreven door altruïstische motivatie.

Waarom rejecten we dan?

  • Mensen die zelf een oneerlijk offer krijgen reageren zelf heel erg aroused.
  • Maar ze laten die emotionele reactie niet zien als iemand anders dat offer krijgt.
  • In beide gevallen zal een oneerlijk offer gereject worden.
  • Dus het rejection gedrag zelf is niet afhankelijk van de emotionele reactie zelf als je een oneerlijk offer krijgt.

Dus prosociale mensen rejecten sneller.

  • Hoe sterker iemand het oneerlijk vindt, hoe eerder het offer afgewezen wordt.
  • Prosociale mensen verwachten ook dat anderen eerder prosociaal zijn en zijn dan meer verrast en rejecten eerder.
  • SVO is social value orientation.
  • Proself passen hun gedrag meer aan aan anderen. Zij zijn meer individualistisch.
  • Prosociale mensen blijven hun gedrag doen, ook als
.....read more
Access: 
Public
Aantekeningen Samenleven en de sociale mens week 5 - Universiteit Utrecht 23/24

Aantekeningen Samenleven en de sociale mens week 5 - Universiteit Utrecht 23/24

3.1.1 Sociale beïnvloeding (SP)

Het autokinetisch effect.

  • Uiteindelijk ontstaat er een soort groepsnorm.
  • In onzekere situaties doen we wat de meerderheid doet. Informele sociale beïnvloeding.
  • Soms zijn we niet onzeker, maar doen we toch wat anderen doen.

Asch deed het onderzoek van de lijnen die even lang zijn.

  • Dat is normatieve sociale beïnvloeding genoemd. Mensen conformeren zich aan het gedrag, niet omdat ze onzeker zijn, maar ze zijn bang buiten de groep te vallen: Need to belong.
  • Als de groepsgenoten zeggen: Ik doe hier niet aan mee, zjin we minder geneigd mee te doen. Bij het Milgram schokexperiment (wat gwn een bullshit onderzoek was vgm, maar dat zegt de docent er niet bij).
  • Na een bepaalde grootte doet de meerderheid er niet meer aan toe.

Derde vorm van sociale beïnvloeding:

  • Meer onzekerheid, meer conformisme aan de groep.
  • Maar conformisme gaat nooit helemaal weg. Dat komt omdat we als mens altijd bij een groep willen horen. We hechten belang aan een groepsidentiteit.
  • Referente sociale beïnvloeding heet dit. We hechten waarde aan de identiteit van een groep.

Typen sociale beïnvloeding in groepen

  • Informationele sociale beïnvloeding
  • Normatieve sociale beïnvloeding
  • Referente sociale beïnvloeding
    • De eerste is bij onzekerheid, de groep weet meer dan ik
    • Bij de tweede willen we niet buiten de groep vallen
    • De derde is onze referentiekader. Zoals sociaal psychologen, deze groep deelt onze identiteit.
    • Normen en waarden ontstaan door sociale beïnvloeding. Sociale beïnvloeding houdt dit ook in stand.

3.1.2 Groepsprestatie (SP)

Allport verwijderde het competitie-element, liet mensen beoordelen op cognitieve taken, in hun eentje of met een ander.

Het feit dat er anderen aanwezig zijn

  • je doet korter over makkelijke taken
  • Je doet langer over moeilijke taken
  • Waar we in geoefend zijn, dat is een dominante respons. Hardloper: die kan goed hardlopen, dan rent hij harder met publiek.
  • Sociale interferentie is juist inhibitie bij een non-dominante respons.
  • Kakkerlakken die toeschouwen leidt tot een snellere kakkerlak als hij vlucht voor het licht.

Hoe meer mensen in een groep, hoe meer productiviteitsverlies

  • Dit is het Ringelmann effect. Bij touwtje trekken bijvoorbeeld.
  • Hoe groter de groep, hoe zachter het juichen of klappen.
  • Waarom is dat zo? Latané et al. hebben dat onderzocht.

Latané: Sociale impact theorie:

  • individuele motivatie in groepen daalt
    • Mensen rijden mee op de effort van anderen

Steiner: groepsproductiviteit:

  • Groepswerk vereist coördinatie en dat is moeilijk
    • En dat leidt tot productiviteitsverlies
  • Free riding = meeliften
  • Sucker effect = we weigeren om andere misbruik van ons te laten maken. Hij kan het wel, maar hij stopt er te weinig moeite in.

Social labouring: twee factoren. Mensen gaan harder werken, mensen gaan compenseren voor de andere groepsgenoot of hechten veel waarde aan de taak.

  • Dus belang van de taak en de betekenis/significantie van de groep. We kunnen het beste uit elkaar halen, maar vaak is het ook dat we op individueel niveau het beste presteren

3.1.3

.....read more
Access: 
Public
Aantekeningen Samenleven en de sociale mens week 6 - Universiteit Utrecht 23/24

Aantekeningen Samenleven en de sociale mens week 6 - Universiteit Utrecht 23/24

3.2.1 Sociale categorisatie en sociale groepen (SP)

Sociale categorisatie

  • Sociale categorisatie is mensen in hokjes stoppen. Een label erop zetten, dit heeft gevolgen.
  • We zijn zo beter voorbereid op mensen die we nog niet goed kennen. Hokjesdenken maakt ons leven makkelijker.
  • Het kan ertoe leiden dat we dingen oversimplificeren.
  • De verschillen tussen groepen worden groter geschat.
  • De verschillen binnen groepen worden kleiner geschat.
  • We hebben een beperkte cognitieve capaciteit.

Welke categorieën gebruiken we?

  • Saillantie van de categorie:
    • sommige dingen kun je gewoon zien: man en huidskleur
    • Man tussen mannen dan is de categorie niet saillant
    • 1 man tussen vrouwen, dan is de categorie van geslacht wel een saillant detail.
  • Category fit:
    • toepasselijkheid van de categorie in de situatie. Bij  dansen gaan vaak man met vrouw dansen. Dan is de categorie geslacht, een category fit
  • Category accessibility: toegankelijkheid van de categorie voor de persoon:
    • Na 9/11 waren moslims een accessibility category. Dit is het turban effect.

Als je zoekt naar een relatie, zoek je eerder naar categorie sekse.

  • Overschatting van verschillen tussen categorieën en we onderschatten verschillen binnen de categorieën.
  • Out-groep ontstaat homogeniteit: leden van een out-group lijken op elkaar.
  • In-group leden zijn allemaal hun eigen identiteit, daar heb je veel meer heterogeniteit.
  • We hebben voorKeur voor een categorie die ervoor zorgt dat het verschil tussen onszelf en een typisch in-groepslid zo klein mogelijk is. Die categorieën gebruiken we het vaakst.

Categorisatie beïnvloedt ook ons gedrag.

  • Met categorisatie komen vaak stereotypen.
  • Stereotypen kan leiden tot self-fulfilling prophesies.
  • We hebben een voorkeur voor onze eigen in-groepsleden: In-group favoritism

Minimal group paradigma.

  • We hebben een voorkeur voor een zo groot mogelijk verschil met een andere groep. Die drang is meer dan zelf meer krijgen en die ander dan ook veel.
  • We willen een groot verschil met de out-group. We hebben een sterke voorkeur voor de in-group.

Positief aan hokjes denken: we kunnen beter voorspellen over mensen die we tegen komen. Het kost beperkte cognitieve capaciteit. Te veel categorisatie kan leiden tot negatieve effecten.

3.2.2 Samenwerking en conflict tussen groepen (SP)

Frustratie krijg je als jouw basisbehoeftes niet bevredigd worden. Alle frustratie leidt tot agressie. Dat is de frustratie-agressie hypothese.

  • De agressie kan zich ook verplaatsen op anderen, maar kan ook op de bron.
  • Deze hypothese loopt tegen een aantal problemen aan.

Er is ook de subjectieve ervaringen van het dwarsbomen van onze doelen. Het omvat ook cognitie.

  • Zelfs hitte en kou kunnen leiden tot agressie.
  • De theorie klopt niet helemaal.

Toen kwam de relatieve deprivatie theorie

  • Meer relatief gedepriveerd, hoe meer agressie.
  • Hoe sterker de identificatie met de in-groep, hoe sterker de effecten.

Rechtvaardigheid

  • Procedurele rechtvaardigheid is wij zijn het eens met sommige procedures, maar daardoor heeft mijn in-group minder. Dat is procedurele rechtvaardigheid.
  • Distributieve rechtvaardigheid gaat over verdeling.
  • Collectieve deprivatie heeft sterkere effecten dan individuele deprivatie.
  • Relatieve deprivatie is dus echt relatief, ongeacht of
.....read more
Access: 
Public
Follow the author: Hugo
More contributions of WorldSupporter author: Hugo:
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
979