Psychology and behavorial sciences - Theme
- 16252 reads
In dit experiment is onderzocht of meer macht leidt tot betere verwerking van abstracte informatie doordat meer macht gepaard gaat met meer psychologische afstand van anderen, aan de hand van de ‘construal level theory’. Dit, omdat men beter abstract kan denken, meer kan focussen op de stimuli, patronen kan ontdekken en stimuli kan categoriseren. In onderzoek werd dit bevestigd, ondanks dat men wel slechter presteerde. Veder bleek dat wanneer men werd geprimed met hogere macht tijdens abstract denken, men een hogere rechter hersenhelft activiteit vertoonde.
Macht verandert mensen, zowel positief als negatief. Wanneer men meer controle heeft over anderen, zichzelf en eigen uitkomsten, heeft dit ook invloed op hoe men de wereld ziet. Leiders moeten een visie hebben; de organisatie-eenheid bewaren en van een missie voorzien. De volgers voeren de details van dit grotere plan uit. Om deze reden is macht gelinkt aan abstract denken. Men moet namelijk een idee hebben van ‘het grote plaatje’ en stimuli aan elkaar kunnen verbinden wanneer nodig, ook al zijn de stimuli op eerste gezicht niet verbonden.
Men stelt dat er de afgelopen jaren twee theorieën zijn die zich bezig houden met de relatie tussen macht en cognitieve processen:
1. Het power-as-control (PAC) model (macht-als controle): dat stelt dat men de mensen onder hem stereotypeert. Dit kan via twee routes. (a) onbewust of per ongeluk via mindere aandacht aan stereotype-ontkrachtende informatie, of (b) via meer aandacht aan stereotype-bevestigende informatie. Stereotypering die per ongeluk plaats vind gebeurd onvoorwaardelijk, maar stereotypering by design gebeurd alleen wanneer de persoon met de macht denkt dat hij het recht heeft anderen te beoordelen. Dit gebeurt dus alleen onder bepaalde omstandigheden. De mensen met weinig macht zullen juist zoeken naar onderscheidende informatie over de gene boven hun zodat dat zij hun beter kunnen begrijpen en hun gedrag kunnen voorspellen.
2. De approach-inhibition theory (benadering-inhibitie): die stelt dat wanneer men meer macht heeft het behavioral approach system (BAS) geactiveerd wordt en dat bij mensen met minder macht het behavioral inhibitie systeem (BIS) geactiveerd wordt, dat gedrag reguleert als antwoord op dreiging en straf. Machtige mensen zouden dus meer positieve gevoelens hebben, minder inhibitie voelen en hun omgeving als minder dreigend beschouwen dan mensen met weinig macht. Verschillende theorieën linken positieve gevoelens aan meer automatische informatie verwerking. Men denkt dus minder complex waardoor men ook eerder vatbaar is voor stereotypering.
Samen bereiken ze dus de conclusie dat machtige mensen minder diepgaand over hun sociale wereld nadenken, minder uitgebreid, meer automatisch en gebruiken meer heuristieken. Dit is echter nooit getest. Dit automatische proces van informatie verwerking bestaat uit verminderde aandacht, bewustzijn, efficiency en controle. Echter, dit geld alleen voor de sociale verwerking van de mensen onder hun. Het is niet zo dat machtige mensen alles op een versimpelde manier waar nemen.
De schrijvers stellen dat mensen met veel macht niet informatie met minder moeite verwerkt, maar wel op een meer abstracte manier. Om machtig te worden en dit te behouden moet men namelijk ook het grotere plaatje kunnen zien, vooruit plannen en hogere doelen in de gaten houden. Macht kan deze manier van denken bewerkstellen omdat men sneller een psychologisch afstandelijk perspectief aan neemt van de situatie. Macht zorgt ervoor dat men verschillen ervaart in afhankelijkheid. Wanneer persoon A kan controleren wat er gebeurd met persoon B (straffen en belonen), meer dan dat persoon B dit bij persoon A kan doen, dan heeft persoon A meer macht over persoon B en is persoon A ook minder afhankelijk van persoon B om te krijgen wat hij wil. Dit houdt in dat degene met de meeste macht het meeste zichzelf kan zijn, en degene met de minste macht zich aan moet passen aan de heersende sociale normen en wat de ander wil. Hoe onafhankelijker men is, hoe meer men zich van anderen denkt te onderscheiden. Daarnaast zijn er veel meer mensen met weinig macht en heel weinig mensen met veel macht, vandaar dat ze zich ook eerder anders voelen en psychologisch afstandelijk van andere mensen. De sociale identiteitstheorie van leiderschap stelt dus dat naar mate van tijd de leider steeds meer afstand neemt van de groep.
Op basis van de construal level theory stelt men ook dat door de macht die men heeft en de psychologische afstand die dit met zich mee brengt, dat men ook eerder de beschikbare informatie abstract zal verwerken. Volgens de theorie zal namelijk elke factor die ervoor zorgt dat een persoon zich psychologisch afstandelijk voelt ten opzichte van een object, ook ervoor zorgen dat men meer abstracte representaties van dit object maakt. Dit effect kan zelfs optreden wanneer deze afstand indirect wordt gecreëerd. Abstract denken gaat vooral gepaard met het zoeken naar de kern van een boodschap. Hiermee komt men achter de achterliggende, diepere boodschap van een stimulus. Men gaat dus verder dan de exacte details. Abstract denken gaat dus over de structurele relaties onderliggend aan de stimulus. Stimuli die abstract worden gecategoriseerd zullen dus meer in een allesomvattend, superieur level gezet worden.
Abstract denken gaat dus top-down denken, waarbij het nier per se nodig is dat men al kennis over zaken heeft, het gaat om de relaties die bestaan tussen de delen van het geheel. Het verschil tussen abstract en concreet zit hem dus in wáár men hun aandacht op richt niet op wel niveau (van gedetailleerd tot heel groot). Vandaar dat de abstractie hypothese dus ook stelt dat abstract denken geen versimpelde manier is om naar de wereld te kijken of dat het minder moeite kost. De abstractie hypothese wordt ook ondersteund door verschillend onderzoek.
In het onderzoek is gebruikt gemaakt van priming om men macht te laten ervaren en zo bewustzijn en intentie uit te schakelen. Men zal cues voorgeschoteld krijgen die te maken hebben met veel macht of machteloosheid. Voorgaand onderzoek heeft laten zien dat het niet uit maakt of men daad werkelijk de machtsrol op zich krijgt of hiermee geprimed werd, er werden dezelfde resultaten gevonden. Dit ook, omdat door men te primen met macht men het natuurlijke verloop van de ene keer meer macht hebben en in de andere situatie minder macht ervaren kan nabootsen, zoals dit ook voorkomt in het dagelijkse leven. Men wilt kijken of het gevoel van veel macht ervoor zorgt dat men (a) de onderliggende kern van de boodschap kan vinden, op de centrale aspecten kan focussen, structuur kan ontdekken en (b) op een hoger niveau data kan categoriseren ten opzichte van mensen met weinig macht.
Om ervoor te zorgen dat er geen derde variabelen het verband tussen macht en abstract denken zou beïnvloeden werd voor de factor stemming gecontroleerd. Daarnaast werd ook in de meeste experimenten gebruik gemaakt van een controle groep om zo te kunnen kijken of het hebben van veel macht abstract denken doet verhogen en het hebben van weinig macht het verlaagd, of dat ze beide een effect hebben.
Experiment 1 (N = 73)
Er werd getest of verhoogde macht verband heeft met een vergrote breedte van categorisatie. De priming manipulatie was een schrijf opdracht over wanneer de persoon macht voelde. Er werd ook gebruik gemaakt van een controle groep. Men moest daarna aan geven of a-typische voorbeelden in een bepaalde categorie paste. Men ging ervan uit dat wanneer men meer macht voelde men ook meer voorbeelden in de categorie plaatsen. Omdat hoge en lage macht gelinkt is met positieve gevoelens (BAS) en negatieve gevoelens (BIS) moet er naar stemming gekeken worden als potentiële mediator en dus moest men ook hun stemming rapporteren.
Het bleek dat macht inderdaad goed werd gemeten, dit was betrouwbaar. Vervolgens bleek dat mensen met hoge macht inderdaad meer items categoriseerden, net als de controle groep, dan de mensen met lage macht. Verder zagen de mensen met hoge macht en de controle conditie de zwaktste items als meer prototypisch dan de mensen met minder macht. Tot slot bleken deze effecten niet gemedieerd door stemming.
Experiment 2 (N= 76)
Ook hier werd de relatie tussen macht en hoger niveau categorisatie getest. Echter werd nu gebruik gemaakt van een zinnen taak en moest men geen items maar gedrag categoriseren.
Het bleek dat de mensen met hoge macht inderdaad gedrag hoger categoriseerde dan mensen met lage macht of de controle groep. De controle groep en de lage macht groep verschilden echter niet. Hoewel mensen met hogere macht zich beter voelden na het onderzoek en de lage macht groep zich slechter, kan men toch stellen dat het effect niet veroorzaakt werd door stemming omdat het verband significant bleef nadat hiervoor gecontroleerd werd.
Experiment 3 (N= 53)
Men stelt dat men met een hoog gevoel van macht eerder in staat is verbanden/samenhang te zien. Samenhang valt uit een in een ‘guiding’ fase waarbij men de samenhang opmerkt en de ‘integrative’ fase waarbij de representatie van de samenhang bewust wordt. Door gebruik te maken van een test met woorden die gelinkt zijn aan een ander woord moest men kijken of dit inderdaad klopte.
Het bleek dat de hoge macht participanten beter in staat waren de onsamenhangende items op de sporen en te bestempelen als onsamenhangend. Dit effect was echter niet significant. Men zag dus niet in eens alles als meer samenhangend wanneer men geprimed werd door macht. Dit werd eigenlijk aan het begin van het onderzoek ook al gesteld.
Experiment 4 (N = 113)
Men kan stellen dat de vorige resultaten erop duiden dat meer macht leidt tot meer accuraatheid of motivatie om te presteren, en om de doelen te halen die nodig zijn moet men meer abstract denken. Men wil weten of men dus abstract denkt omdat men meer macht voelt of juist omdat men door het gevoel van macht meer wil presteren.
Om dit te testen wordt er gebruik gemaakt van een taak waarbij men door abstract te denken slechter presteert.
Wanneer men bij dit zo gehete false recognition paradigma de kern van de boodschap eruit wil halen, zal men meer false recognition rapporteren en dus slechter presteren. De test wordt dusdanig aangepast zodat men veel moeite moet doen om abstract te denken en op alleen bepaalde kritieke incidenten false recognition rapporteert.
Het bleek dat men met hoge macht inderdaad op de kritieke incidenten meer false recognition vertoonde dan mensen met lage macht. Dit gold ook voor de controle conditie. De priming van macht bleek geen effect te hebben op andere items, alleen wanneer de essentie van de woorden eruit gehaald moest worden. Het was niet duidelijk of dit ook meer moeite koste voor de mensen met hoge macht. Wel kan hierdoor gesteld worden dat meer macht gelinkt is aan abstract denken en niet wordt beïnvloed door de wil goed te presteren.
Experiment 5 (N = 140)
Bij dit experiment en het volgende zal men vooral de nadruk leggen op de perceptuele effecten. In dit experiment krijgt men delen van een plaatje te zien en moet dan de structuur hierachter rapporteren.
Uit het onderzoek bleek dat participanten met hoge macht even veel gokte als mensen met lage macht maar wel accuratere gokken maakten, die beter bij de data pasten. Net als de controle conditie. De gokken die de hogere macht participanten maakten waren ook nog eens op hoger niveau van categorisatie dan de lage macht participanten of de controle conditie. Stemming had geen invloed op deze resultaten. Men stelt dat het zou kunnen dat lage macht participanten meer creatief zijn en daardoor minder goede oplossingen maken, echter is dit niet logisch want abstract denken zou eerder tot creatief denken leiden en dus eerder hogere bij hogere macht participanten optreden. Het lijkt dus dat meer macht ervoor zorgt dan men meer structuur ziet in de omgeving. Hogere orde categorisatie helpt deze mensen bij het aanbrengen van deze structuur en het eerder juist interpreteren van de data.
Experiment 6 (N = 125)
Het is per situatie afhankelijk wat men primair belangrijk vind aan een object of idee en wat secundair komt. Omdat men met hogere macht in staat is de essentie van iets eruit te halen en dus meteen kijkt naar wat het belangrijkste is, zouden deze mensen het ook makkelijker moeten vinden om de hoofdzaken van bijzaken te onderscheiden. In de taak moet men in een groot figuur een kleiner figuur onderscheiden dat meer taak relevant is dan de rest van het patroon, en dus ook belangrijker is. Men stelt dat mensen met hoge macht hier beter in zijn.
Dit bleek inderdaad te kloppen; hoge macht participanten hadden meer correcte responsen dan lage macht participanten en de controle conditie. Deze twee laatste verschilden niet van elkaar. De mensen met hogere macht bleken de taak wel moeilijker te vinden dan de rest, echter beïnvloedde dit niet de prestatie op de taak. Dit werd dus niet beïnvloed door stemming, motivatie of moeite die men in de taak steekt. De hogere macht participanten kunnen dus inderdaad beter primaire en secundaire zaken van elkaar scheiden.
Experiment 7 (N= 97)
Abstract denken is geassocieerd met activiteit in de rechter hersenhelft. Deze helft houdt zich namelijk vooral bezig met globale verwerking van hiërarchische stimuli en is ook van belang bij creatief denken. Men stelt dus ook dat mensen met hogere macht grotere relatieve activiteit hebben in hun rechter hersenhelft. Om dit te testen maakt men gebruik van een test met centraal doorgesneden lijnen. Men moet aangeven of de lijn meer doorgesneden is naar rechts of naar links. Wanneer men kiest voor rechts, stelt men dus eigenlijk dat men vindt dat de linker kant langer is dan de rechter kant, wat duidt op rechter hersenhelft activiteit. Mensen met gevoel van hogere macht, zouden hier dus vaker voor kiezen.
Het bleek dat mensen met hogere macht inderdaad meer voor de rechter kant kozen dan mensen met lage macht en de controle conditie. Deze twee laatste verschilden niet van elkaar. Ook had dit effect niks te maken met links of rechtshandigheid. Stemming beïnvloedde de uitkomsten niet ondanks dat de lage macht groep zich minder negatief voelde na de taak. Mensen met meer macht hebben dus een relatief grotere rechter hersenhelft activiteit.
Er wordt gesteld dat groter onafhankelijkheid en een gevoel van afstand samen met macht ervoor zorgt dat men een meer afstandelijk perspectief op zaken heeft. Deze afstand zorgt er weer voor dat men meer abstract informatie verwerkt. De eerste 6 experimenten laten zien dat hoge macht ervoor zorgt dat men zich meer richt op de centrale aspecten, structuur ziet, de essentie uit dingen haalt en stimuli op een hoger level categoriseert dan mensen met lage macht.
Om alternatieve verklaringen weg te halen werd stemming meegenomen in het onderzoek. Maar vaak bleek stemming geen invloed te hebben en wanneer dit wel het geval was kon stemming als nog niet de effecten medieren. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat men meer motivatie heeft om de taak goed uit te voeren wanneer men meer macht ervaart. Op vragen over motivatie werd er echter niet anders geantwoord en bij taken waarbij er geen goede of foute uitkomst was, dacht men met meer macht toch meer abstract. Tot slot werd in experiment 4 hier ook rekening mee gehouden. Het bleek niet zo te zijn dat men meer motivatie vertoonde om te presteren, anders maakten ze niet meer fouten bij de worden die de essentie van de lijsten weergaven.
In de meesten experimenten (2,5,6,7) werd er een asymmetrisch effect gevonden waarbij de groep met macht verschilde van de groep met lage macht en de controle groep, maar de controle groep en de groep met lage macht niet van elkaar verschilden. Om dit te verklaren stelt men dat het kan zijn dat wanneer men een hoge behoefte heeft aan controle maar wanneer deze mensen dan geprimed worden met lage macht, denken ze dat dit anderen over komt. Men dissocieert lage macht dan van de ingroep en van zichzelf en priming van macht zou dan leiden tot een contrast effect (zich ten over gesteld hiervan gedragen). Wanneer dit effect echter niet sterk is treed er bijna altijd een null effect op. Echter, er waren ook experimenten waarbij de hoge macht groep en de controle groep niet van elkaar verschilden. Men kan dit verklaren door vroegere ervaringen van weinig of veel macht. Als men sterkere herinneringen heeft aan weinig macht en toch geprimed wordt met veel macht, zal dit moeilijker zijn of zal men eerder in staat zijn dit niet op zichzelf te betrekken. Ook hierdoor treedt een verminderd effect op.
De abstractie hypothese stelt niet dat mensen met meer macht ook perse meer of minder stereotyperen. Dit hangt heel sterk af van de situatie. Vandaar dat gesteld mag worden dat macht een fundamenteel psychologisch fenomeen is. Wanneer men dan een individu ziet, zal men eerder gebruik maken van abstracte denkbeelden en dus ook stereotypes, wanneer men geen andere informatie heeft over deze mensen. Wanneer deze informatie wel beschikbaar is, richt men zich op zowel de bevestigende informatie als de ontkrachtende informatie. Het is dan dus moeilijk te zeggen welke richting dit op zal gaan. Ook tussen verschillende groepen en tussen zelf en de groepen zal men meer gelijkheid zien, wat leidt tot verminderde stereotypering. Echter zullen ze, wanneer gefocust op enkel een andere groep, de leden van deze groep meer als een samenhangend geheel zien, in dit geval leidt dit dus ook tot meer stereotypering.
Doordat mensen met meer macht eerder zich op de hoofdzaken richten zal dit ook van invloed zijn bij het maken van besluiten. Acties kunnen geëvalueerd worden aan de hand van ‘desirability, wat de waarde van de uitkomst van de actie is en ‘feasibility’ wat aan geeft hoe makkelijk of moeilijk het was die eind staat te bereiken. Iemand met meer macht zal eerder voor desirability kiezen als uitkomst. Dit wil niet per se ook zeggen dat men daarom betere beslissingen maakt. Soms is het beter als men ook bepaalde details in ogen schouw neemt dan zich alleen te focussen op het grotere plaatje.
Tot slot stelt de abstractie hypothese dat macht zelfregulatie van een persoon beïnvloedt. Deze mensen zullen eerder geleid worden door hun primaire overkoepelende doelen en door deze normen worden beïnvloed. Wanneer men veel mensen met macht bij elkaar zet, zullen zij binnen de groep zich heel anders ten opzichte van elkaar gedragen. Zij vertonen meer heterogeen gedrag dan mensen met weinig macht. Dit wil niet zeggen dat mensen met macht altijd hun eigen pad volgen ongeacht de omstandigheden. Men houdt namelijk de essentie van de situatie in de gaten en stelt hun acties daarop af. Macht zou volgens het model namelijk leiden tot meer zelfcontrole, omdat zelf controle in houdt dat men korte termijn doelen nastreeft om zo langer termijn doelen te behalen. Mensen met macht stellen hun overkoepelende langer termijn doel als belangrijkste en zullen daar goed zijn in het halen van korte termijn doelen en zelfcontrole om dit te bereiken.
Macht heeft een unieke manier van beïnvloeding op het verwerken van informatie. Hoewel macht gelinkt is aan positieve stemming en motivatie hebben deze allemaal een onafhankelijk effect op het verwerken van informatie.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1556 | 1 |
Add new contribution