| |
Imperium Romanum | Het Romeinse rijk. |
Reichskammergericht | Een aan het einde van de 15e eeuw opgericht gerechtshof van het Duitse keizerrijk dat recht moesten spreken op basis van het geschreven en ongeschreven recht van die gebieden. Als het lokale recht geen oplossing bood, dan moest recht worden gesproken op basis van het Romeinse recht. |
Receptie | Het proces van geleidelijke invoering van het Romeinse recht in delen van Europa. |
Geleerd recht | Benaming voor het Romeinse recht vanwege het feit dat de receptie van het Romeinse recht samenhangt met het onderwijs aan de universiteiten. |
Dark Ages | Engelse benaming voor de periode van 500 tot 1000 waarin zich een duister tijdperk voltrok. |
Irnerius | Een belangrijke onderwijzer die omstreeks het jaar 1090 te Bologna het onderwijs is gaan verzorgen op basis van het wetboek van Justinianus. |
Universitas | Een vereniging van een groep studenten die de grondslag van de universiteit in Bologna vormde. |
Gemeen recht | Het geheel van Romeinsrechtelijke rechtsregels. |
Subsidiair recht | Het Romeinse recht diende in bepaalde landen als hulprecht, als de lokale regels geen oplossing boden dan werd het Romeinse recht gebruikt. |
Inheemse recht | Het lokale gewoonterecht en de lokale wetgeving. |
Corpus Iuris | Het door Justinianus gecodificeerde recht bestaande uit de Codex Justinianus, Digesten en Instituten. |
Usus modernus | De moderne uitleg van het verouderde wetboek. |
| |
Koningstijd | Periode van 753 tot en met 510 voor Christus waarin de koning voor het leven was gekozen door de vergadering van het Romeinse volk. |
Comitia | De vergadering van het Romeinse volk die gedurende de koningstijd de koning voor het leven koos. |
Imperium | Het gezag dat een Romeinse magistraat bezat. |
Edicta | Eenzijdig uitgevaardigde algemene regel door de koning of praetor. |
Lex | Een besluit van het volk op voorstel van een gezagsdrager. Een lex behoefde niet op schrift te worden gesteld om rechtskracht te bezitten. |
Consuetudo | Gewoonterecht. |
Republiek | Periode van 510 tot 27 voor Christus waarin de twee consuls het hoogste gezag vormden en de koning dus verdween. |
Consules | De zogeheten consuls waren gedurende de Republiek in het Romeinse rijk opperste gezagsdragers. |
Pebliscita | Het peblisciet was een besluit van de plebs dat bij de Hortensische wet in 286 voor Christus een algemeen verbindende werking verkreeg. |
Lex XII tabularum | De Wet van de Twaalf Tafelen is een lange tijd de enige codificatie in het Romeinse recht gebleven. Deze wet werd aangeduid als de bron van al het publiek- en privaatrecht. De publicatie van de Wet van de Twaalf Tafelen heeft rond het jaar 450 voor Christus plaatsgevonden. |
Praetor | Een belangrijke magistraat die edicten op grond van zijn imperium kon uitvaardigen. De praetor urbanus was bevoegd om recht te spreken in de stad. De praetor peregrinus sprak recht tussen de in Rome bevindende vreemdelingen. De praetor kon rechtsingang verlenen aan partijen. |
Senatus consultum | De senaatsbesluiten hadden gedurende de Republiek formeel gezien nog geen rechtskracht. Gedurende de Principaat kregen de senaatsbesluiten wel formele rechtskracht. De senaatsbesluiten dienden dus als rechtsbron. |
Ius praetorium | Het praetorische recht bestond uit rechtsregels die door andere praetors werden overgenomen en daardoor tot een vaste kern behoorden. |
Ius civile | Het ius civile bestaat uit het gewoonterecht en het recht dat in wetten is neergelegd. |
Ius gentium | Het recht dat door alle volkeren werd gehanteerd, ook wel recht der volkeren genoemd. |
Principaat | Periode van 27 voor Christus tot en met 305 na Christus waarin er sprake was van een keizerrijk. |
Ius publice respondendi | Het door keizer Augustus gegeven recht aan een aantal juristen om in het openbaar advies te mogen geven. |
Edictum tralatiuum | De vaste kern van edictsbepalingen die van de ene praetor op de andere overging. |
Edictum perpetuum | Het door Salvius Julianus samengestelde boekje met edicten van praetors. Dit boekje maakte een einde aan de rechtsvormende taak van de praetor. |
Epistula | Afzonderlijke brief van de keizer aan de indiener van een verzoekschrift. |
| |
Rescriptum | Een keizerlijk onderschrift dat buiten het paleis opgehangen werd. Het rescriptum werd als een onderdeel van de keizerlijke wetgeving gezien. |
Decreta | Vonnis dat gewezen werd door de keizer op grond van zijn volkstribunaire bevoegdheid. |
Mandata | Door de keizer verstrekte richtlijnen aan de provincies die onder keizerlijk gezag stonden gedurende het principaat. |
Constitutio principis | De wil van de keizer, vastgelegd in een keizerlijke verordening. |
Lex citandi | In de citeerwet werd bepaald dat men alleen een beroep mocht doen op het juristenrecht dat afkomstig was van Papinianus, Paulus, Ulpianus, Modestinus of Gaius. |
Codex Theodosianus | De codificatie van al het keizerrecht sinds de periode van keizer Constantijn. De voltooiing van dit project was in het jaar 438. |
Codex Justinianus | Codificatie van al het keizerrecht. Vastgelegd in twaalf boeken en gepubliceerd in 529. |
Digesten | Codificatie van al het juristenrecht door Justinianus. Gepubliceerd in 533. |
Elementa | De Justiniaanse Instituten. Diende ter vervanging van de verouderde Instituten van Gaius. De Instituten van Gaius dienden als elementair leerboek rond het jaar 160 na Christus. |
Repetitae praelectionis | De vernieuwde versie van de codex Justinianus. Gepubliceerd in 534. |
Novellae constitutiones | Gecodificeerde privéverzameling van wetten door, en voor, Justinianus. Behoort niet tot de codificatie van Justinianus. |
Corpus Iuris Civilis | Verzameling van wetten uit de Romeinse tijd. Het corpus iuris civilis bestaat uit de codex Justinianus, de Digesten en de Instituten. |
Add new contribution