Law and public administration - Theme
- 12629 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Het positieve recht omvat het geldende recht op dit moment in Nederland
Objectief recht en positief recht zijn synoniem aan elkaar.
Een subjectief recht wordt ontleend aan een objectief recht. Dat kan bijvoorbeeld het kopen van een computer zijn.
Er bestaan vier rechtsbronnen: de jurisprudentie, de gewoonte, de verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Nederland heeft een monistisch systeem: interstatelijke verdragen worden automatisch in het Nederlandse recht opgenomen zodra deze bekend zijn gemaakt.
Internationaal recht heeft voorrang op Nederlands recht en staat boven dus boven de Nederlandse wetgeving.
Er bestaat een onderscheid tussen materieel en formeel recht.
Materieel recht heft als inhoud rechten en plichten. Het kan objectief worden gezien.
Formeel recht heeft als inhoud de handhaving van het materieel recht.
Privaatrecht houdt de rechtsrelaties tussen burgers in. Het gaat om niet-exclusieve bevoegdheden.
Publiekrecht gaat over exclusieve bevoegdheden.
Er bestaan vijf rechtsgebeden: het staatsrecht, het bestuursrecht, het strafrecht, het burgerlijk recht en het arbeids- en sociaal zekerheidsrecht.
Staatsrecht gaat in op de functies en de bevoegdheden van de staat en haar organen.
Bestuursrecht gaat in op de bestuursfuncties van de overheid.
Strafrecht heeft als doel vergelding. Het gaat om leedtoevoeging aan de dader.
Burgerlijk recht heeft schadevergoeding als doel.
De Trias politica houdt de scheiding der machten in.
Er zijn drie machten: de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechtsprekende macht.
Legisme houdt in dat wetgeving uitsluitend door de wetgever wordt opgesteld en dat de rechter alleen recht kan spreken over deze wetgeving.
Bij wetgeving gaat het om het opstellen van voor iedereen geldende regels, algemeen verbindende voorschriften (AVV).
De regering bestaat uit het staatshoofd en de ministers.
De Staten-Generaal bestaan uit de Eerste en de Tweede Kamer.
De wetgevende macht produceert wetten. Het gaat hier om wetten in formele zin.
Bestuur is de toepassing van AVV’s in concrete gevallen. De uitvoerende macht regelt het bestuur.
De uitvoerende macht produceert besluiten, met als inhoud beschikking, onder de naam ‘Koninklijk Besluit’.
Ook de formele wetgever heeft bestuurlijke bevoegdheden.
Rechtspraak is de beslechting van geschillen door middel van toepassing van de AVV’s in concrete gevallen.
Er bestaat nog een andere indeling: de indeling naar decentralisatie. Dit is de verhouding tussen de centrale overheid en de lagere overheden.
Er bestaan twee vormen van decentralisatie: territoriale decentralisatie en functionele decentralisatie.
Territoriale decentralisatie houdt in dat gemeenten alleen bepaalde bevoegdheden hebben binnen hun eigen gemeente, die alleen uitoefenbaar zijn binnen eigen grondgebied.
Functionele decentralisatie houdt in dat aan publiekrechtelijke organen wetgevende en bestuurlijke functies worden toegekend met het oog op het verwezenlijken van bepaalde doelstellingen.
Parlementaire democratie gaat om volksvertegenwoordiging en het toepassen van de Grondwet. Daarnaast is het belangrijk dat er een parlementair stelsel is, wat inhoudt dat de volksvertegenwoordiging het laatste woord heeft in kwesties en deze het vertrouwen in een minister kan opzeggen waarna deze dient te vertrekken.
De wet is de voornaamste rechtsbron van de vier genoemde rechtsbronnen.
Wetten in materiële zin zijn algemeen verbindende voorschriften.
Een wet in formele zin is een wet afkomstig van de formele wetgever. Dit is de Staten-Generaal en de regering tezamen.
Een wet in formele zin kijkt puur naar de herkomst van een besluit, de inhoud maakt hier niet uit.
AVV’s kunnen ook afkomstig zijn van een andere dan de formele wetgever. Wanneer de regering een besluit neemt dat algemeen verbindend is, heet dit een ‘Koninklijk Besluit’ (KB).
Wanneer een minister een AVV maakt, heet dit een ministeriële regeling. Wanneer gemeenten of provincies AVV’s opstellen, dan zijn dit gemeentelijke of provinciale verordeningen.
De centrale overheid stelt materiële wetten op in de vorm van de Grondwet, de (andere) wetten in formele zin, de AMvB’s en de ministeriële regelingen.
In de Grondwet is op verschillende plaatsen de bevoegdheid gecreëerd voor de formele wetgever om bepaalde onderwerpen nadere invulling te geven door het maken van wetten in formele zin.
Voor een wijziging van de Grondwet moet dan ook ten minste tweederde van beide Kamers voor stemmen
Ministeriële regelingen kunnen door middel van delegatie van een formele wet aan een minister worden overgedragen. Net als een AMvB is een ministeriële regeling een wet in materiële zin.
Er zijn verschillende manieren waarop de bevoegdheid tot wetgeving gevormd wordt. Dit kan door middel van attributie, delegatie en subdelegatie. Attributie is het scheppen van de bevoegdheid tot wetgeving. Delegatie is het overdragen van de bevoegdheden verkregen door attributie. Delegatie is alleen mogelijk wanneer in een artikel de woorden ‘krachtens’, ‘regels’ (als zelfstandig naamwoord) of ‘regelen’ (als werkwoord) zijn opgenomen.
In Nederland bestaat er een hiërarchie qua wetgeving, ook wel de ‘Stufenbau’ genoemd.
De Romeinsrechtelijke regel ‘lex superior derogat legi inferiori’ geldt, oftewel: de hogere wet ontkracht de lagere wet. Als er een provinciale verordening wordt opgesteld die in strijd is met bijvoorbeeld een Koninklijk Besluit, dan geldt het KB en niet de verordening.
Een andere Romeinsrechtelijke voorrangsregel die ook in Nederlands recht van toepassing is, is: ‘lex posterior derogat legi priori’, oftewel: de latere wet ontkracht de eerdere.
In de Grondwet en in enkele verdragen zijn een aantal kenmerken opgenomen waaraan rechtspraak dient te voldoen. Het uitgangspunt hiervan is dat elk proces hierdoor eerlijk verloopt.
Een terechtzitting dient openbaar te zijn. Dit maakt de rechtspraak controleerbaar voor een ieder. De rechter moet onafhankelijk, onpartijdig en een beroepsrechter zijn.
De rechterlijke macht bestaat uit de zittende en staande magistratuur. De zittende magistratuur zijn de rechters en de staande magistratuur zijn de leden van het openbaar ministerie.
Het OM heeft een vervolgingsmonopolie in Nederland. Het is de enige instantie die bevoegd is tot vervolging van strafbare feiten. Bij de vijf gerechtshoven bestaat het OM uit een ressortsparket. Hier werken de advocaten-generaal, met aan de leiding een hoofdadvocaat-generaal.
In Nederland zijn er drie soorten gerechten: de rechtbank, het gerechtshof en de Hoge Raad. Binnen elk van de gerechten zijn er drie sectoren: de civiele sector, de strafsector en de bestuurssector.
In de civiele sector is de rechtbank bevoegd bij alle vorderingen die niet onder de bevoegdheid van de kantonrechter vallen.
de strafsector neemt de sector kanton alle overtredingen op zich, de rechtbank spreekt dus recht in alle misdrijven.
Er is nog een vierde sector, namelijk de sector kanton. De sector kanton behandelt de kleinere geschillen en is weer onderverdeeld in drie bevoegdheden: burgerlijke zaken, strafzaken en bestuursrechtelijke zaken.
De wet kent vier verschillende termen voor uitspraken van de rechters, namelijk vonnis, arrest, beschikking en uitspraak.
Bij burgerlijke zaken kan men in hoger beroep gaan als de vordering niet minder bedroeg dan € 1750. De hoofdregel bij hoger beroep bij bestuursrechtelijke zaken is dat dit plaatsvindt bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ten tweede worden geschillen inzake het ambtenarenrecht of het sociaal zekerheidsrecht bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ingesteld.
In Nederland is er één hoogste gerecht, namelijk de Hoge Raad.
Bij verzuim van vormen is er verzuim opgetreden in het procesrecht (formeel recht), zoals bij een motiveringsgebrek.
Bij het wijzen van arresten en vonnissen kunnen rechters gebruik maken van interpretatiemethoden om bepaalde zaken, die niet specifiek in rechtsbronnen zijn vermeld toch te kunnen beoordelen: grammaticale interpretatie, wethistorische interpretatie, rechtshistorische interpretatie, systematische interpretatie, teleologische interpretatie, anticiperende interpretatie.
De rechter kan nog twee redeneerwijzen toepassen: de redeneerwijze naar analogie en de redeneerwijze a-contrario.
Het materieel bestuursrecht valt onder te verdelen in een algemeen deel en een bijzonder deel. . Het algemene deel bestaat uit wettelijke bepalingen die betrekking hebben op de relatie tussen het bestuur en de burger in het algemeen. Het bijzondere deel heeft betrekking op de verschillende, specifieke deelterreinen van het bestuursrecht.
Een bestuursorgaan is ‘een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed’ en vallen onder de werking van de Awb voor zover zij openbaar gezag uitoefenen.
Bestuursorganen kunnen twee soorten handelingen verrichten: feitelijke handelingen en rechtshandelingen.
De Awb definieert in artikel 1:3 lid 3 Awb het begrip beschikking: ‘Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.’
Beschikkingen kunnen op twee manieren worden onderverdeeld. Begunstigende beschikkingen doen voor de burger een recht ontstaan (bijvoorbeeld een visvergunning), belastende beschikkingen leggen de burger juist een verplichting op (bijvoorbeeld een belastingaanslag).
Ten tweede kan een onderscheid worden gemaakt tussen vrije en gebonden beschikkingen. Gebonden beschikkingen zijn beschikkingen waarin precies is omschreven wie voor de beschikking in aanmerking komt. Bij vrije beschikkingen is dit wel mogelijk, bijvoorbeeld de subsidieverlening aan een theater.
Procedurevoorschriften in de Awb. De belangrijkste vier zijn: de hoorplicht, de beslistermijn, de motivering, de bekendmaking.
Beleidsregels zijn een soort richtlijnen/standaardprocedures die bestuursorganen gebruiken om uniformiteit te creëren.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur bestaan uit formele beginselen (betreffen de voorbereiding en inrichting van besluiten) en materiële beginselen (betreffen de inhoud van het besluit).
Bestuursorganen hebben een viertal bevoegdheden om handhaving af te dwingen: bestuursdwang, de dwangsom, de administratieve boete en het intrekken van een vergunning.
Bestuursdwang is de bevoegdheid van een bestuursorgaan, om hetgeen de burger doet in strijd met een gebod, ongedaan te maken, of, hetgeen de burger nalaat in strijd met een gebod, te laten doen, dit op kosten van de burger zelf (artikel 5:21 en 5:25 Awb.
De dwangsom is een bedrag in geld dat een bestuursorgaan kan opleggen aan een burger, aldus artikel 5:32 Awb.
De bestuurlijke boete kan worden opgelegd als de burger de verplichtingen van een bestuursorgaan niet nakomt.
Het Burgerlijk Wetboek bestaat tegenwoordig uit tien boeken: Personen- en familierecht, Rechtspersonen, Vermogensrecht in het algemeen, Erfrecht, Zakelijke rechten, Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Bijzondere overeenkomsten (twee delen), Verkeersmiddelen en vervoer, Internationaal privaatrecht.
Internationaal privaatrecht: absolute vermogensrechten en relatieve vermogensrechten.
Absolute vermogensrechten: de karakteristieke eigenschap van absolute vermogensrechten is dat er een rechtsrelatie ontstaat tussen een mens (of rechtspersoon) en een zaak.
Relatieve vermogensrechten (verbintenissen): de karakteristieke eigenschap van relatieve rechten is dat het gaat om de rechtsrelatie tussen mensen.
Een verbintenis (het leveren van een prestatie) kan voortkomen uit de volgende bronnen: meerzijdige rechtshandeling, eenzijdige rechtshandeling en de wet.
De natuurlijke verbintenis is een rechtens niet-afdwingbare verbintenis. Het is ‘een vorderingsrecht, zonder rechtsvordering’.
Het objectieve recht is het geheel van geldende rechtsregels die als inhoud rechten en plichten hebben. Rechten en plichten kunnen aan het objectieve recht worden ontleend.
Rechtssubjecten zijn dragers van rechten en plichten. Deze subjecten zijn onder te verdelen in twee soorten: natuurlijke personen en rechtspersonen.
Een rechtsfeit is een feit waaraan het recht gevolgen verbindt. Rechtsfeiten kunnen we indelen in twee groepen: blote rechtsfeiten en feitelijk (menselijk) handelen.
Handelingsbekwaamheid houdt volgens artikel 3:32 lid 1 BW in: ‘Iedere natuurlijke persoon is bekwaam tot het verrichten van rechtshandelingen, voor zover de wet niet anders bepaalt’.
Nietige rechtshandelingen zijn rechtshandelingen die in beginsel nooit geacht worden te hebben bestaan, omdat de wet ze verbiedt. Vernietigbare rechtshandelingen zijn rechtshandelingen die wel geacht worden tijdelijk te hebben bestaan, maar met terugwerkende kracht ongedaan kunnen worden gemaakt.
Een persoon kan handelingsonbekwaam zijn op twee manieren: door minderjarig te zijn en door onder curatele te staan.
Absolute rechten werken ten opzichte van iedereen.
Wat onder een zaak moet worden verstaan, staat vermeld in artikel 3:2 BW: ‘zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.’
Artikel 3:3 lid 1 en 2 BW geven vervolgens weer aan dat onderscheid gemaakt moet worden tussen onroerende en roerende zaken.
Een gebruiker staat vrij zijn zaak te gebruiken. Dit gebruikersrecht valt uiteen in een genotsrecht en een beschikkingsrecht. Het genotsrecht houdt in dat de gebruiker vrij is te doen met de zaak wat hij of zij maar wil. Met beschikkingsrecht bedoelen we dat de eigenaar de bevoegdheid heeft met zijn zaak rechtshandelingen te verrichten.
De wet kan echter ook beperkingen op zaken leggen. Dit is geregeld in artikel 14 GW welke stelt dat onteigening alleen kan plaatsvinden in naam van het algemeen belang, op basis van een wet in formele zin.
De bevoegdheid die men verkrijgt bij een zaak kan de eigenaar ook misbruiken. Dit is ‘strafbaar’ gesteld onder artikel 3:13 BW.
Het Burgerlijk Wetboek onderscheidt volledige en beperkte rechten. Van de volledige rechten zijn er drie: het eigendomsrecht, vorderingsrecht en recht op een voortbrengsel van de menselijke geest. De beperkte rechten zijn weer onder te verdelen in: beperkte rechten op goederen (dit kunnen zaken of rechten zijn) en beperkte rechten op zaken (de zakelijke rechten).
Vruchtgebruik (artikel 3:201 BW) is het verkrijgen van het recht om andermans goederen te gebruiken en de voordelen (vruchten) die hierbij vrijkomen mag men vervolgens zelf houden.
Erfdienstbaarheid (= servituut) is een last waarmee een onroerende zaak – het dienende erf – ten behoeve van een andere onroerende zaak – het heersende erf – is bezwaard (artikel 5:70 BW).
Als de erfdienstbaarheid al tien jaar ter goeder trouw wordt voltrokken, ontstaat er automatisch erfdienstbaarheid. Het ontstaan van erfdienstbaarheid via vestiging houdt in dat de erfdienstbaarheid officieel wordt vastgelegd in een notariële akte.
Wanneer het zover komt, hebben de crediteuren met een zekerheidsrecht voorrang op de andere crediteuren. Pas nadat de schuld aan deze crediteuren is afgelost, kunnen de overige crediteuren aanspraak maken op het resterende geld.
De pandhouder heeft bij faillissement het recht tot parate executie (artikel 57 Faillissementswet).
Men kan echter een hypotheek prefereren boven een pandrecht. Zo kan de hypotheekgever gewoon van zijn goed gebruik blijven maken.
Volledige en beperkte rechten zijn in beginsel overdraagbaar. Voor de overdracht van een goed wordt door vereist, 3:84 lid 1 BW: een levering, krachtens geldige titel, verricht door beschikkingsbevoegde.
Een obligatoire overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling, waarbij één of meer partijen jegens één of meer anderen een verbintenis aangaan.
Er zijn drie verschillende soorten obligatoire overeenkomsten: wederkerige en eenzijdige overeenkomsten; benoemde en onbenoemde overeenkomsten; consensuele en formele overeenkomsten.
Een overeenkomst is wederkerig, als er voor beide partijen verbintenissen (verplichtingen) voortvloeien. Een overeenkomst is eenzijdig, als er maar voor één partij een verbintenis wordt geschapen door de overeenkomst.
Benoemde overeenkomsten zijn overeenkomsten die door de wet nader worden uitgelegd, bijvoorbeeld koop, schenking, huur en de arbeidsovereenkomst. Onbenoemde overeenkomsten zijn niet nader in de wet uitgewerkt, zoals een leaseovereenkomst.
Consensuele overeenkomsten kunnen tot stand komen zonder dat aan een vormvereiste moet worden voldaan. Formele overeenkomsten moeten wel aan bepaalde vormvereisten voldoen.
Een overeenkomst berust op een aanbod en de aanvaarding van dat aanbod. Dit heet een wilsovereenstemming.
Het aanbod kan aanvaard worden doordat de rechtspersoon ten eerste de wil hiertoe heeft en ten tweede deze wil ook kenbaar maakt, door het bijvoorbeeld uit te spreken.
De vertrouwensleer (artikel 3:35 BW) bepaalt dat wanneer iemand in gerechtvaardigd vertrouwen is afgegaan op de verklaring van een ander, dan wordt hij onder een aantal voorwaarden beschermd als blijkt dat bij die ander de wil en verklaring niet met elkaar strookten.
Wanneer de wil gebrekkig tot stand komt is er sprake van wilsgebreken. Dit doet zich voor bij: bedrog,bedreiging, misbruik van de omstandigheden en dwaling.
Er kan op drie gronden een beroep op dwaling worden gedaan: de wederpartij gaf de verkeerde inlichting, de wederpartij zweeg ten onrechte of beide partijen hebben gedwaald.
Dat wat partijen hebben afgesproken in een overeenkomst heet de partijafspraak (art. 6:248 BW).
Uit de koopovereenkomst vloeien een aantal verplichtingen voort. De verkoper is verplicht de zaak in eigendom over te dragen en af te leveren, artikel 7:9 BW. De eis van conformiteit houdt in dat de verkochte zaak de eigenschappen bezit die de koper redelijkerwijs mocht verwachten, artikel 7:17 BW.
Er zijn twee soorten leasing: de financiële en de operationele leasing.
Bij verbintenissen uit de wet ontstaan er rechtsgevolgen op basis van feitelijk handelen, dus zonder dat iemands wil hierbij van belang is.
Onrechtmatige daad is de belangrijkste verbintenis uit de wet.
Zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking (alle drie ‘rechtmatige daden’) zijn andere verbintenissen uit de wet.
De definitie van de onrechtmatige daad is vastgelegd in artikel 6:162 lid 1 BW en luidt als volgt: ‘Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden ’.
. Er vallen twee gevallen buiten het bereik van de onrechtmatige daad. Dat is ten eerste wanneer iemand zelf schade aan zijn eigen zaak aanricht, bijvoorbeeld het laten vallen van de eigen televisie. Ten tweede wanneer het gaat om wanprestatie.
Aan de onrechtmatige daad kunnen vier criteria worden ontleend waaraan moet worden voldaan om een wettelijke verplichting tot schadevergoeding te doen ontstaan:
Er moet sprake zijn van onrechtmatigheid
Deze onrechtmatigheid moet toe te rekenen zijn aan de dader;
Er moet hierbij schade geleden zijn;
Er moet een causaal verband bestaan tussen de daad en de schade.
Op grond van artikel 6:162 lid 2 BW worden als onrechtmatige daad aangemerkt ‘een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.
In de meeste onrechtmatige daad zaken zal er door de Hoge Raad een belangenafweging tussen die van de pleger van de onrechtmatige daad tegenover die van de benadeelde moeten worden gemaakt.
Bij belangenafweging kan, naast bijvoorbeeld het uitlokken van concurrentie, ook sprake zijn van misbruik van bevoegdheid.
Het oordeel van de Hoge Raad komt erop neer dat wanneer iemand zijn eigendomsbevoegdheid uitoefent, hij zijn eigenbelang moet afwegen tegen het nadeel dat hij daarmee een ander toebrengt. Er is sprake van misbruik van het recht wanneer het nadeel dat de eigenaar toebrengt aan de derde, in vergelijking tot het belang van de eigenaar zó groot zou zijn dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de eigenaar in redelijkheid niet tot de uitoefening van zijn recht had kunnen komen.
De burgerlijke rechter heeft de bevoegdheid tot het berechten van geschillen over burgerlijke rechten en schuldvorderingen (art. 112 lid 1 Gw).
Partijautonomie houdt in dat partijen over veel dingen beslissen in een rechtszaak. Ieder mag in principe procederen, partijen beslissen over de omvang van de zaak en zijn vrij om een geding te beëindigen.
De rechter houdt zich buiten de rechtsstrijd tussen partijen. Hij is geen onderzoekende rechter en hoeft de waarheid niet te achterhalen. Hetgeen de ene partij stelt en wat de andere partij niet betwist staat voor de rechter vast, dit wordt de formele waarheid genoemd.
De rechter moet in bepaalde gevallen toch een actieve rol aannemen:
Hij moet de termijnen binnen de procedure bewaken. De procedure mag niet onredelijk vertraagd worden. Op verzoek van partijen of ambtshalve.
Hij moet de rechtsgronden aanvullen en verbeteren. Wanneer een partij iets aan de verkeerde rechtsgrond toewijst moet de rechter dat verbeteren want de rechter kent het recht: ‘ius curia novit’
Hij mag op eigen initiatief partijen laten verschijnen ter terechtzitting. Dit heet een comparitie
Partijen mogen in de procedure bij de burgerlijke rechter niet hun eigen proceshandelingen verrichten. Er zijn 3 redenen voor de verplichte procesvertegenwoordiging:
Doelmatigheid
Eerlijke procesvoering
De zaak wordt voor de rechter vereenvoudigd
Schriftelijke stukken die door partijen worden ingediend, worden samengevoegd in een zogeheten procesdossier.
De kosten voor het proces moeten geheel door de partijen betaald worden. Vaak veroordeelt de rechter de partij die niet in het gelijk is gesteld ook nog tot betaling van de proceskosten.
Door middel van een dagvaarding wordt de gedaagde opgeroepen om te verschijnen in de rechtbank. De advocaat van de eiser stelt de dagvaarding op.
In de dagvaarding is dus de voorgenoemde roldatum opgenomen. De rolrechter houdt op deze datum een rolzitting. Deze rolzitting vindt plaats bij een enkelvoudige kamer van de rechtbank.
Aan het vonnis worden de eisen gesteld dat het in het openbaar wordt uitgesproken.
Een andere naam voor de voorlopige voorziening is het kort geding. Wanneer er spoed is geboden bij het nemen van een beslissing vordert de eiser een onmiddellijke voorziening bij voorraad.
Dit rechtsmiddel stelt iemand in bij het gerechtshof met een termijn van 3 maanden na de uitspraak, art. 358 lid 2 Rv.
Cassatie bij de Hoge Raad geschiedt door een dagvaarding of een verzoekschrift.
Uitspraken worden tenuitvoergelegd door de deurwaarder. Men kan veroordeeld worden tot het betalen van een geldsom.
Onderneming: Elk in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin krachtens arbeidsovereenkomst of krachtens publiekrechtelijke aanstelling arbeid wordt verricht.
Er zijn twee soorten rechtssubjecten in het recht: natuurlijke personen en rechtspersonen.
Er bestaan ondernemingsvormen met en zonder rechtspersoonlijkheid. Zonder rechtssubjectiviteit: eenmanszaak, maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap.
Met rechtssubjectiviteit: NV, BV, vereniging, Coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij en stichting.
Voordelen van een eenmanszaak zijn dat deze makkelijk op te zetten is, de bedrijfsvoering overzichtelijk is en dat er geen juridische obstakels zijn. Het enige dat vereist is voor deze ondernemingsvorm, is dat de ondernemer deze inschrijft in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Definitie volgens art. 7A:1655 BW: een overeenkomst waarbij twee of meer personen zich verbinden om iets in gemeenschap te brengen, met het oogmerk om het daaruit behaalde voordeel met elkaar te delen.
Wanneer een maatschap naar buiten toe optreedt in de uitoefening van een bedrijf en wanneer zij dat doet onder één naam, is er sprake van een V.O.F.
De commanditaire vennootschap, art. 19 WvK, heeft een afgescheiden vermogen (in tegenstelling tot de eenmanszaak en de maatschap). De beherende vennoten zijn buiten dit afgescheiden vermogen ook hoofdelijk aansprakelijk voor schulden. De stille vennoten zijn vennoten omdat zij de c.v. geld hebben verschaft en zijn alleen aansprakelijk voor zover hun inbreng strekt.
De regels voor de NV en de BV zijn in Boek 2 respectievelijk in titel 4 en 5 geregeld. De BV kent alleen aandelen op naam. Aandelen bij een BV zijn niet vrij overdraagbaar. Aandelen van de NV zijn vrij overdraagbaar. De NV kan zowel aandelen op naam als aandelen aan toonder uitgeven en mag van beiden aandeelbewijzen uitgeven.
Binnen de NV en de BV zijn er een aantal organen. De belangrijkste drie zijn: de AVA, het bestuur en de Raad van commissarissen.
Regelingen die toezien op het voeren van een deugdelijk ondernemingsbeleid worden corporate governance genoemd.
Bedrijven die takken hebben in verschillende Europese landen kunnen een Europese vennootschap oprichten (Sociatas Europaea).
De vereniging is een rechtspersoon gericht op een bepaald doel, meestal het behartigen van belangen van de leden.
De onderlinge waarborgmaatschappij verschilt van de coöperatie dat zij een verzekeringsbedrijf uitoefent ten behoeve van haar leden.
Bronnen van de arbeidsovereenkomst zijn de mondelinge afspraak, regels van dwingend recht en de collectieve arbeidsovereenkomst. Door het aangaan van een arbeidsovereenkomst kan de werknemer gebruik maken van werknemersverzekeringen en wordt hij beschermd door het ontslagrecht.
Definitie arbeidsovereenkomst: De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
Wanneer een gezagsverhouding, waarbij de werknemer ondergeschikt is ontbreekt, is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst
Verplichtingen van de werkgever zijn geregeld in boek 7 en komen voort uit de jurisprudentie. Zo is het onder andere zo dat het de plicht is van de werkgever om de werknemer te horen voor hij een beslissing neemt.
De werknemer is verplicht zich als een goed werknemer te gedragen. Hij moet zelf het werk verrichten, onder de voorschriften van zijn werkgever. Art. 7:678 lid 2 BW ziet toe op de dingen die een werknemer moet nalaten.
De belangrijkste regels voor het einde van de overeenkomst zijn geregeld in art. 7:667 e.v. BW en in het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA) uit 1945.
Vormen van beëindiging van de arbeidsovereenkomst: einde van de arbeidsovereenkomst van rechtswege, einde van de arbeidsovereenkomst door wederzijds goedvinden, einde van de arbeidsovereenkomst door opzegging (ontslag) en einde van de arbeidsovereenkomst door rechterlijke ontbinding
De collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) regelt de arbeidsvoorwaarden werkgevers in acht moeten nemen bij het sluiten van een arbeidsovereenkomst. Men noemt de CAO ook een arbeidsvoorwaardenovereenkomst.
Volksverzekeringen gelden voor iedereen. Je hebt de AOW, de Zvw, AWBZ, AKW en Anw.
Werknemersverzekeringen gelen voor werknemers, omdat zij premies betalen. Dit zijn de WW, de ziektewet en de WIA.
Voor werkloosheid biedt de Werkloosheidswet een uitkomst. Om in aanmerking te komen voor een uitkering moet aan de volgende eisen voldaan zijn:
De werknemer moet werkloos zijn. Er moet sprake zijn van arbeidsurenverlies en loonverlies. Ook moet hij beschikbaar zijn om eventuele arbeid te aanvaarden.
Er moet voldaan zijn aan de referte-eis.
In het strafrecht wordt een onderscheid gemaakt tussen misdrijven en overtredingen. Overtredingen zijn kleinere delicten en misdrijven de grotere.
Of een strafbaar feit een overtreding of een misdrijf is kan op de volgende manieren worden nagegaan: in het Wetboek van Strafrecht zijn ze duidelijk geordend, bij wetten in formele zin en Feiten in AMvB’s, ministeriële regelingen en verordeningen van lagere overheden kunnen strafbaar worden gesteld door middel van een algemene regeling die de formele wetgever heeft getroffen in artikel 28 Invoeringswet Wetboek van Strafrecht.
Het onderscheid tussen een overtreding en een misdrijf is van belang omdat de rechtsgevolgen hiervan in het strafrecht en strafprocesrecht verdeeld zijn. Een overtreding wordt door de kantonrechter behandeld, terwijl misdrijven bij de rechtbank sector strafrecht terechtkomen.
Het legaliteitsbeginsel houdt in dat ‘geen feit strafbaar is dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke bepaling’ (artikel 16 GW en artikel 1 lid 1 Sr).
In het strafrecht kan pas worden gesproken van een strafbaar feit en een strafbare dader wanneer aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:
Alle bestanddelen van de delictsomschrijving moeten zijn vervuld;
De handeling moet wederrechtelijk zijn;
De dader moet een vorm van schuld hebben.
De delictsomschrijving bevat de omschrijving van wanneer een feit strafbaar is. Zo’n delictsomschrijving bestaat uit een opsomming van een aantal bestanddelen waaraan eerst moet worden voldaan, wil het feit strafbaar zijn. Ten tweede moet de gedraging wederrechtelijk zijn. De handeling van de dader moet in strijd zijn met een wettelijke regeling. Ten derde moet er een vorm van schuld zijn van de dader. Dit houdt in dat het delict toe te schrijven valt aan de dader.
Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer de dader niet doelbewust uit was op het plegen van het delict, maar het hem ook niets zou kunnen schelen als het delict zich toch verwezenlijkt.
De verhoging van straffen kan worden onderverdeeld in ‘poging en voorbereiding’ en ‘deelneming’, welke respectievelijk zijn neergelegd in titel IV en V van het wetboek van strafrecht.
Voordat poging tot een misdrijf kan worden bewezen moet voldaan zijn aan een aantal voorwaarden uit artikel 45 en 46 Sr.
De uitsluiting van strafbaarheid kan op twee gronden: op basis van rechtvaardigingsgronden en op basis van schulduitsluitingsgronden. Hierbij kan bewezen worden dat iemand een strafbaar delict heeft gepleegd, maar de dader kan zich dan beroepen op een uitsluitingsgrond waardoor hij niet veroordeeld wordt.
De rechtvaardigingsgronden doen het element ‘wederrechtelijkheid’ teniet. Dit geldt bij een overmacht als noodtoestand,noodweer, een wettelijk voorschrift of een ambtelijk bevel.
Een verschil tussen het burgerlijk procesrecht en het formeel strafrecht is dat het burgerlijk proces eerder een accusatoir karakter heeft, terwijl het strafprocesrecht eerder een inquisitoir karakter. Bij een accusatoir karakter is de rechter passief.
In Nederland kennen we het opportuniteitsbeginsel. Dit is het vervolgingsmonopolie dat rust op het Openbaar Ministerie (OM). Dit houdt in dat alleen het OM (rechts)personen bij de sector strafrecht voor het gerecht mag slepen.
De eerste stap nadat er aangifte is gedaan of nadat de politie zelf op de hoogte is gekomen van een (mogelijk) strafbare gedraging, is het starten van een opsporingsonderzoek.
De belangrijkste vrijheidsbenemende dwangmiddelen zijn: staande houden, aanhouding, inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis.
De officier van justitie kan besluiten niet tot vervolging over te gaan door een sepot, bijvoorbeeld door het ontbreken van voldoende bewijs. Wanneer hij toch over gaat tot strafvervolging heeft hij de keuze uit twee mogelijkheden: hij kan een strafbeschikking uitvaardigen of hij kan een dagvaarding sturen.
Een strafbeschikking (artikel 257a Sv) kan opgelegd worden bij overtreding / misdrijven waar maximaal 6 jaar gevangenisstraf op staat.
De dagvaarding (artikel 258 Sv) is de tweede mogelijkheid en moet vier zaken bevatten, namelijk: de omschrijving van het feit, de omstandigheden waaronder, waar en wanneer.
Tijdens de beraadslaging beantwoordt de rechter ten eerste de (vier) formele vragen ( artikel 348 Sv), en hierna de (vier) materiële vragen (artikel 350 Sv).
De politie heeft twee taken. Ten eerste de ordehandhaving. Het algemene toezicht van ordehandhaving valt onder de commissaris van de Koningin en die weer onder de Minister van Binnenlandse Zaken. De tweede taak is de opsporing van strafbare feiten, zoals het verhoor en het aanhouden van verdachten.
Wanneer schuld als bestanddeel in de delictsomschrijving is opgenomen, is er sprake van ‘culpa’ (of culpoos delict), dat wil zeggen: onvoorzichtigheid of nalatigheid in allerlei gradaties, die met elkaar gemeen hebben dat het om verwijtbaar, al of niet bewust onzorgvuldig handelen gaat.
Wanneer opzet als bestanddeel in de delictsomschrijving is opgenomen, is er sprake van ‘dolus’ (of doleus delict). Opzet is de zwaarste vorm van verwijtbaar strafrechtelijk handelen. Opzet varieert van ‘willens en wetens’ tot voorwaardelijke opzet.
De officier van justitie is in vijf gevallen niet ontvankelijk (waarop de zaak dus strandt).
Elk land kan in beginsel een verdrag sluiten met een ander land. Het staat landen vrij dit te doen. Een verdrag is echter bindend.
Ten eerste is de voorbereiding van de verdragstekst door de desbetreffende ministers van alle landen (artikel 90 GW). Wanneer deze het eens worden over de definitieve tekst, wordt het verdrag meestal door de Minister van Buitenlandse Zaken ondertekend.
Voor de onmiddellijke doorwerking van internationale verdragen tot het nationale recht zijn er twee te kiezen systemen voor staten: het incorporatiesysteem en het transformatiesysteem.
Bij verdrag kunnen ook internationale organisaties worden opgericht. Je hebt de intergouvernementele organisaties en de supranationale organisaties.
Intergouvernementele organisaties zijn organisaties die tussen de landen staan om de samenwerking te bevorderen. Hierbij wordt geen soevereiniteit overgedragen. Voorbeelden hiervan zijn de Verenigde Naties en de NAVO.
Supranationale organisaties staan boven de staten. Staten dragen hierbij (gedeeltelijk) soevereiniteit over aan de organisatie en krijgen dus zelf minder macht en invloed op bepaalde gebieden. Een voorbeeld hiervan is de Europese Unie.
Het doel van de Raad van Europa is het bevorderen van de gemeenschappelijke fundamentele waarden met betrekking tot de rechtsstaat, democratie en de rechten van de mens.
Het Europese Hof voor de rechten van de mens is het Hof dat bepalingen in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan interpreteren, uitleggen en hierover kan beslechten.
Het Europees Parlement oefent samen met de Raad de wetgevingstaak en de begrotingstaak uit. Het oefent onder andere politieke controle uit (op de Commissie) en adviserende taken uit en kiest de voorzitter van de Commissie.
De burgers zijn ‘degressief’ (het tegenovergestelde van progressief) evenredig vertegenwoordigd: een minimum van zes leden en een maximum van 96 per lidstaat.
De Europese Raad bepaalt de algemene politieke beleidslijnen, maar oefent geen wetgevingstaak uit. De Europese Raad bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten plus de (eigen) voorzitter en de voorzitter van de Commissie.
De Raad oefent naast de wetgevings- en de begrotingstaak samen met het Europees Parlement, zelf de beleidsbepalende en coördinerende taken uit.
BulletPoints bij de 16e druk van het boek Inleiding in het Nederlandse recht van Verheugt.
Samenvattingen en studiehulp bij het boek Inleiding tot het Nederlandse recht - Verheugt - 16e druk:
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2594 |
Add new contribution