Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

College-aantekeningen bij Cross-cultural Psychology of Health and Illness aan de Universiteit Leiden - 2012/2013

College 1: Culture, human development and socialization

Deel 1

In dit college zullen een drietal vragen beantwoord worden:

  1. Integreren geïmmigreerde adolescenten slecht?

  2. Is het welzijn van geïmmigreerde adolescenten slecht?

  3. Zorgt snel integreren voor een hoger welzijn bij deze adolescenten?

Multiculturalisme in Nederland
Nationalisten denken vaak dat immigranten vooral hun eigen cultuur willen behouden en niks met de Nederlandse cultuur te maken willen hebben. Er is matige politieke goedkeuring met betrekking tot de etnische diversiteit. De voorkeur van de immigranten gaat uit naar separatie (in geringe mate aanpassen aan de nieuwe omgeving en de eigen cultuur sterk behouden), terwijl de nationalisten het liefst assimilatie (goed aanpassen aan de nieuwe omgeving en de eigen cultuur in geringe mate behouden) willen. Ook ervaren nationalisten veel ongeduld met betrekking tot assimilatie: het proces moet volgens hen sneller gaan. Als gevolg denkt men ook snel dat immigranten niet voldoende hun best doen om te integreren. Ook is er relatief weinig steun aan het multiculturalisme tussen de nationalisten.

Oude theorieën kunnen de eerder gestelde vragen beantwoorden. Aronowitz stelde dat immigratie stressvol is en tot psychologische en gedragsproblemen bij adolescenten kan leiden. Gordon stelde dat alle immigranten uiteindelijk assimileren. Daarom zal assimilatie waarschijnlijk wel goed zijn voor het welzijn van immigranten. Echter zijn er nu nieuwe onderzoeken die een andere kijk op immigratie laten zien.

Acculturatie stress hypotheses
Acculturatie is erg moeilijk. Een conflict tussen een nieuwe omgeving en de eigen cultuur wordt acculturatie stress genoemd. Dit heeft psychologische problemen als gevolg. Volgens Gordon moet er gewoon gewacht worden. Na verloop van tijd zal er wel assimilatie plaatsvinden. In werkelijkheid assimileren immigranten nooit volledig. Uit onderzoek is gebleken dat integratie, en niet assimilatie, het beste is voor het welzijn van de immigranten.

Acculturatie strategieën (bi-dimensionaal model volgens Berry)
Volgens John Berry moeten er twee vragen gesteld worden om te begrijpen hoe immigranten integreren: 1) Wil de immigrant een lid van de hoofdsamenleving (host society) worden? En 2) Wil de immigrant ook zijn eigen cultuur behouden?

Er kunnen vier acculturatie strategieën worden onderscheiden: de separatie strategie, de integratie strategie, de marginalisatie strategie en de assimilatie strategie. Deze strategieën kunnen worden bekeken met behulp van een bi-dimensionaal model.

  • Separatie strategie: van een separatie strategie wordt gesproken wanneer iemand zich in geringe mate aanpast aan de nieuwe omgeving, en de eigen cultuur in sterke mate behoudt.

  • Integratie strategie: van een integratie strategie wordt gesproken wanneer iemand zich goed aanpast aan de nieuwe omgeving, maar ook de eigen cultuur behoudt.

  • Marginalisatie strategie: van een marginalisatie strategie wordt wanneer iemand zich in geringe mate aanpast aan de nieuwe omgeving, en ook de eigen cultuur in geringe mate behoudt.

  • Assimilatie strategie: van een assimilatie strategie wordt gesproken wanneer iemand de nieuwe cultuur geheel tot zich neemt en de eigen cultuur in geringe mate behoudt. Iemand die vanuit Turkije in Nederland is komen wonen, wil volgens de assimilatie strategie bijvoorbeeld liever ‘Nederlands’ zijn dan ‘Turks’.

Waar wel rekening mee moet gehouden worden is dat dit model niet volledig het acculturatie proces van immigranten kan verklaren. Critici vinden het bi-dimensionele model te simplistisch.

De meeste immigranten kiezen voor de integratie strategie. De separatie strategie staat op de tweede plek en marginalisatie op de derde plek. De minste immigranten kiezen voor de assimilatie strategie. Vooral als het gaat om het ‘publieke leven’, zoals vrijetijdsbesteding kiezen jongeren voor integreren. Maar als het gaat om het privé leven, zoals huwelijk geven ze de voorkeur aan separatie.

De assimilatie strategie blijkt gerelateerd te zijn aan het hebben van meer psychologische problemen en een slechter zelfbeeld. De marginalisatie strategie blijkt ook gerelateerd te zijn aan het hebben van meer psychologische problemen en een slechter zelfbeeld, maar ook aan het hebben van meer gedragsproblemen. De integratie- en separatie strategie blijken gerelateerd te zijn aan de beste aanpassingsuitkomsten. Alleen gaat separatie samen met een significant lagere SES (Sociaal Economische Status) dan nationaal niveau.

De meeste immigranten willen geen assimilatie, maar integratie.

De immigratie paradox
Immigranten leven vaak in kleinere huizen, hebben minder makkelijke toegang tot de gezondheidszorg en verdienen vaak minder dan de nationale bevolking. Ondanks de lagere sociaal economische status die geïmmigreerde adolescenten hebben, hebben zij minder gedrags-, psychologische- en gezondheidsproblemen dan de nationale bevolking. Dit wordt ook wel de immigratie paradox genoemd.

Kortom, ondanks alle problemen ontwikkelen kinderen van immigranten zich goed, soms zelfs beter dan nationale kinderen. De eerste generatie van immigranten doet het vaak goed in het nieuwe land, bij de tweede generatie immigranten is dit minder en bij de derde generatie immigranten is dit nog minder (Second generation decline).

Volgens de convergentie hypothese geldt dat hoe meer assimilatie er plaatsvindt, hoe slechter de gezondheid van immigranten is. Als immigranten zich bijvoorbeeld in sterke mate aanpassen aan de westerse cultuur, nemen zij ook gewoonten als ongezond eetgedrag over. Dit zijn de twee sleutelkenmerken van de paradox.

Deel 2

Generaties
De eerste generatie bestaat uit ouders die vanuit een ander land immigreren en naast hun oude cultuur een nieuwe cultuur aanleren. De tweede en derde generatie kinderen van deze ouders zijn bi-cultureel. Ze leren zowel de cultuur van de ouders als de cultuur van het land waarin ze wonen. Problemen bij deze biculturele kinderen en adolescenten ontstaan door verschillen in de culturele contexten, moeite met de taal, racisme en identiteitsproblemen. Doordat zij zich meer mengen in de nieuwe cultuur, lopen zij tegen meer tegenstrijdigheden van culturen aan en ervaren meer discriminatie. Daarnaast hebben deze kinderen en adolescenten ook te maken met ontwikkelingsmoeilijkheden waar andere kinderen van hun leeftijd ook mee te maken hebben.

De eerste generatie immigranten heeft een grotere mate van eigenwaarde dan de tweede generatie. De nationale bevolking heeft nog minder eigenwaarde dan zowel de eerste- als de tweede generatie immigranten.

Uit onderzoek blijkt dat meer acculturatie in Westerse samenlevingen is gerelateerd aan een hogere bloeddruk. Oorzaken hiervoor zouden een ongezond voedingspatroon of discriminatie kunnen zijn. Uit ander onderzoek blijkt dat Bosnische vluchtelingen minder depressie vertonen dan Sloveense vluchtelingen, ondanks dat zij een oorlogstrauma hebben meegemaakt.

Verklaringen
Er zijn verschillende verklaringen voor de immigratie paradox.

  • Ten eerste zou de immigratie paradox kunnen ontstaan door optimisme. De eerste generatie immigranten is vaak erg optimistisch, zij gaan een nieuwe start maken en willen alle ellende achter zich laten. Hoe optimistischer je bent, hoe meer eigenwaarde je hebt. De tweede generatie immigranten komt er achter dat niet alles in het nieuwe land perfect is. De eerste generatie immigranten vergelijkt zich met het land van herkomst, terwijl de tweede generatie zich vergelijkt met hun ouders (1e generatie). Hierdoor is de tweede generatie minder positief ingesteld.

  • Ten tweede kan het behouden van de eigen cultuur (segmented assimilation) een verklaring zijn.

  • Een andere verklaring voor de immigratie paradox is ‘othering’. Dit is een subtiele vorm van discriminatie. De 1e generatie heeft hier minder last van, omdat zij zich nog vooral tussen andere migranten bevinden en minder tussen de nationale bevolking. Ook zou het kunnen komen doordat de oude cultuur een bepaald element bevatte dat de migranten beschermde tegen problemen.

  • Een laatste verklaring voor de immigratie paradox is statistische artefact. Onderzoekers hebben de neiging om alleen resultaten te publiceren die de opgestelde hypotheses bevestigd. Ook zijn er legale manieren om data te manipuleren (het verwijderen van uitbijters). Effectgroottes voor de immigratie paradox zijn vaak klein. Toch zijn deze kleine effectgroottes opvallend. Een andere gerelateerde verklaring is de meting invariantie. Wordt er wel door de culturen heen hetzelfde construct gemeten?

Familieverplichtingen
Jeugdige immigranten verschillen op een aantal gebieden van de nationale bevolking. Zo hebben jeugdige immigranten een significant lagere SES, is er bij jeugdige immigranten in significant hogere mate sprake van familie verplichtingen en passen jeugdige immigranten zich significant beter aan op school dan de nationale bevolking.

Het zou kunnen zijn dat geïmmigreerde adolescenten zich in zo’n goede mate aanpassen vanwege de familieverplichtingen. Adolescenten kunnen zich verschuldigd voelen tegenover hun familie, die voor het welzijn van de kinderen is geëmigreerd. In niet-westerse culturen komen familieverplichtingen veel voor.

Familieverplichtingen zijn gerelateerd aan een beter welzijn en aanpassingsvermogen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat kinderen hun familie niet in verlegenheid willen brengen. Een andere verklaring is dat kinderen met meer familieverplichtingen een duidelijker doel hebben in hun leven. Ook zullen kinderen met meer familieproblemen vaker thuis zijn en dus niet op straat rondzwerven en problemen veroorzaken. Een andere verklaring is dat kinderen met meer familieverplichtingen vaak willen proberen hun familie in de toekomst bij te staan. Om dit te bereiken gaan zij naar school en zullen zij zich dus beter aanpassen aan de nieuwe omgeving. Hoe verder de generaties oplopen, hoe zwakker het gevoel van familieverplichtingen wordt. De tweede generatie voldoet bijvoorbeeld vaak al in mindere mate aan de familieverplichtingen. Dit komt omdat de tweede generatie niet is opgegroeid in een omgeving waarin familie verplichtingen voorop staan.

Segmented assimilation
De segmented assimilation hypothesis geeft ook een verklaring voor de immigratie paradox. Deze hypothese verondersteld dat je naar de context moet kijken waarin assimilatie gebeurt. De effecten van acculturatie is afhankelijk van de context. Komt een migrant in een rijke omgeving te wonen, dan is assimilatie goed. Maar meestal komen migranten in achterbuurten terecht, waar de omgeving niet altijd een goede invloed zal hebben op de personen. Dan is selectieve assimilatie beter, wat betekent dat de migrant de goede aspecten van de eigen cultuur behoudt en de goede aspecten van de nieuwe cultuur overneemt. Hiermee kan een optimale mix gecreëerd worden, die beschermd tegen problemen.

Discriminatie
Discriminatie heeft veel negatieve effecten op de (mentale) gezondheid. Zo kan discriminatie zorgen voor een verhoogde bloeddruk, hartproblemen, een laag geboortegewicht, depressie, somatisatie en het vertonen van risicovol gedrag.

Het is lastig om discriminatie te onderzoeken. Soms gebeurt discriminatie erg subtiel, zoals bij ‘othering’. Incidenten van discriminatie worden niet altijd herinnerd, en de effecten van discriminatie kunnen verminderd worden door coping en sociale steun. Veel immigranten ervaren discriminatie. De tweede generatie immigranten ervaart meer discriminatie dan de eerste generatie immigranten.

Conclusie

  • De vraag hoe immigranten integreren is complex. Afhankelijk van de context en de variabelen kunnen er verschillende antwoorden verkregen worden.

  • Jeugdige adolescenten bezitten niet per definitie een slechte aanpassingsvermogen.

  • Bepaalde aspecten van de etnische cultuur kan de adolescenten helpen om een gezond welzijn te behouden.

  • Discriminatie is een gezondheidsrisico.

 

College 2: Culture, Cognition (bias) and Intelligence

Cultuur bestaat uit een aantal impliciete (niet zichtbaar voor buitenstaanders) en expliciete richtlijnen voor individuen. Deze richtlijnen nemen mensen over van de maatschappij waarin zij leven. Het vertelt mensen hoe ze de wereld moeten zien en emotioneel moeten ervaren. De richtlijnen geven aan hoe mensen zich moeten gedragen in relatie met andere mensen, bovennatuurlijke krachten of goden en in hun natuurlijke omgeving. Daarnaast geeft cultuur mensen een manier om deze richtlijnen door te geven aan de volgende generatie (enculturation). Kort gezegd is cultuur een soort bril waardoor mensen naar de wereld kijken en het begrijpen. Zij ervaren de wereld door deze bril zonder dat ze zich daarvan bewust zijn.
Er zijn 3 niveaus van cultuur:

  • Tertiair niveau: Dit is een observeerbaar niveau van cultuur; in dit niveau manifesteert cultuur zich expliciet. De cultuur is zichtbaar voor buitenstaanders. Voorbeelden hiervan zijn sociale rituelen, traditionele kleding of feesten (Facade van een cultuur).

  • Secondair niveau: Onderliggende gedeelde overtuigingen en regels vormen het secundaire niveau van cultuur (sociale normen). Deze overtuigingen en regels zijn bekend bij mensen binnen de cultuur (insiders), maar zelden buiten de cultuur. Dit niveau van cultuur verloopt onbewust. Deze sociale normen kunnen bewust gemaakt worden door insiders, maar worden zelden met outsiders gedeeld.

  • Primair of diepste niveau: Regels binnen een cultuur die iedereen kent, maar die diep verstopt liggen. De regels (roots) zijn vaak moeilijk te veranderen, omdat ze impliciet zijn. Mensen zijn zich er dus over het algemeen niet bewust van dat zij zich naar deze regels gedragen. Roots zijn stabiel en kunnen verschillen per cultuur. Een regel die in de ene cultuur wordt goedgekeurd, kan in een andere cultuur juist als slecht beschouwd worden.

Traditionele versus niet-traditionele culturen
Een overzicht van de traditionele versus niet-traditionele culturen kan in de sheets teruggevonden worden. Er zijn verschillende perspectieven die dit proberen te verklaren:

  • Evolutionaire verklaring: ‘survival of the fittest’. Biologische verschillen zijn de basis voor verschillende culturele vlakken, zoals ongelijkheid tussen seksen. Samenwerking, agressie, intelligentie, moraliteit, vooroordelen en seksuele voorkeuren kunnen zo verklaard worden. Bijvoorbeeld waarom vrouwen zich altruïstisch opstellen, terwijl manen meer gebruikers zijn. In andere woorden: vrouwen zijn gericht op materiele support, terwijl mannen zelfopoffering van vrouwen nodig hebben.

  • Sociologische benadering: de samenleving levert stabiliteit en solidariteit tussen de leden en verwacht in ruil daar voor ondergeschiktheid en gehoorzaamheid. Dit systeem werkte perfect in traditionele samenlevingen. In moderne samenlevingen is er nog steeds de leidende cultuur en de ondergeschikte cultuur, met verschillende overtuigingen, waarden, normen en tradities. Mensen uit dezelfde klasse hebben meer overeenkomsten met elkaar dan mensen uit dezelfde etnische groepen.

  • Eco-culturele benadering: mensen doorstaan de omgeving, maar zitten ook in een dynamische interactie met de omgeving en proberen het te veranderen. Ecologische (voedselbeschikbaarheid, klimaat, bevolkingsdichtheid) en socio-politieke (mate waarin mensen deelnemen aan beslissingen, stabiliteit) settings beïnvloeden de overtuigingen.

  • Cross-culturele psychologische benadering: gedrag is het resultaat van de interactie van de persoon met de situatie. Culturele verschillen tussen landen bestaan, maar de huidige culturen in deze tijd veranderen continu.
     

Kelly’s personal construct theory
Mensen willen graag weten wat er om zich heen gebeurt en waarom dit gebeurt, zodat zij dingen kunnen begrijpen en er op kunnen anticiperen. Mensen zijn eigenlijk een soort wetenschappers, die de realiteit waarnemen, analyseren, begrijpen, voorspellen en onder controle houden. Als mensen geen verklaring kunnen vinden voor een gebeurtenis, leidt dit tot stress.

Een cultuur bepaalt hoe mensen de gebeurtenissen om hen heen verklaren. Het geeft regels over hoe mensen zich zouden moeten gedragen. Mensen gebruiken personal constructs (PC) om gebeurtenissen te interpreteren en te voorspellen. Het aantal PC dat we hebben is gelimiteerd en wordt beïnvloed door cultuur. Niemand heeft precies dezelfde personal constructs. Personal constructs zijn als een lens, waardoor ieder individu de wereld op een andere manier ziet en interpreteert. Lengte, vriendelijkheid en intelligentie kunnen dingen zijn waar je aandacht op gericht wordt wanneer je iemand voor het eerst ziet. Personal constructs zijn bipolair. Dit betekent dat tegenover het ene construct een andere staat (bijvoorbeeld dom-slim). Personal constructs leiden tot sociale categorisatie en mogelijk zelfs tot discriminatie. Wanneer je anderen bijvoorbeeld categoriseert op dom of slim, verdeel je de mensen in groepen. Het kan zo zijn dat je deze groepen anders gaat behandelen.

Mensen met vergelijkbare personal constructs kunnen het beter met elkaar vinden. Goede partners delen veel personal constructs met elkaar. Vooral aan het begin van een relatie zijn vergelijkbare personal constructs belangrijk: je ontdekt de constructen van de ander en kijkt of ze bij die van jou aansluiten.

Het kan ook zo zijn dat mensen doen alsof hun personal constructs overeen komen terwijl dat niet zo is, of verschillen verbergen. Verschillende culturen hebben ook verschillende personal constructs. Als mensen dingen niet begrijpen en dingen anders lopen dan verwacht, worden deze dingen onvoorspelbaar en oncontroleerbaar. Hierdoor worden mensen bang en gaan ze deze situatie of deze mensen ontwijken. Rigide personal constructs kunnen tot grote problemen leiden. Wanneer er bijvoorbeeld een conflict optreedt tussen partners, doordat hun personal constructs niet overeenkomen, is het van belang het personal construct aan te passen. Als dit niet lukt, kan dit conflict leiden tot onbegrip van de situatie en stress. Mensen met rigide personal constructs zijn minder geneigd hun mening bij te stellen.

De term cognitie verwijst naar bewustzijn en nadenken, maar ook specifieke processen zoals perceptie, aandacht, interpretatie, herinneren, geloven en anticiperen. Dus eigenlijk informatieverwerking: processen die sensorische input omzet in mentale representaties en de manipulatie van deze representaties. Mensen zijn geen computers. Informatie is bij mensen niet gecodeerd, opgeslagen en teruggehaald zonder dat het veranderd wordt. McGuire heeft een model ontworpen die precies illustreert wat er gebeurd tijdens het informatieverwerkingsproces in een sociale context. Dit model kan in de sheets op blackboard teruggevonden worden.

Voorbeelden van verschillen in culturen zijn

  • Perceptie. Dat onze zintuigen hetzelfde zijn, betekent niet dat we dezelfde dingen als hetzelfde waarnemen. Ondanks dat er grote overeenkomsten in kleurwaarneming tussen culturen bestaan er ook culturele associaties met specifieke kleuren. Blauw lijkt de meest universeel geaccepteerde kleur te zijn. Hetzelfde geldt voor de smaken. Mensen dicht bij de evenaar hebben een voorkeur voor kruidig voedsel, in tegenstelling tot mensen die in het noorden of in het zuiden leven. Ook is er verschil in perceptie van tijd en wat mooi is. Cultuur bepaalt wat mooi is en wat lelijk is.

  • Interpretatie betekent het toekennen van een betekenis aan een situatie gebaseerd op informatie uit de lange termijn geheugen en het zelfconcept.

Attributie bias
Om de wereld beter te begrijpen en te controleren maken mensen attributies (aannames) over zichzelf en over anderen. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen interne en externe attributies. Deze attributies hoeven echter niet juist te zijn.

Een fundamentele attributie fout (Miller) is de neiging om acties van anderen te verklaren vanuit interne factoren. Bij anderen worden situationele factoren genegeerd. Wanneer mensen zelf falen, denken zij bijvoorbeeld dat dit veroorzaakt wordt door de omgeving. Wanneer iemand anders faalt, wordt er gedacht dat diegene incompetent is.

De fundamentele attributie fout wordt beïnvloed door de culturele context. Mensen koppelen bepaald gedrag sneller aan een cultuur dan aan de context waarin het gedrag zich voordoet. Iedere cultuur onderscheidt sociale categorieën, zoals man-vrouw, jong-oud en normaal-abnormaal. Deze categorieën zijn relatief stabiel. Mensen kunnen wel van de ene categorie naar de andere verschoven worden. Binnen een cultuur zijn subculturen met verschillende normen en verwachtingen. Een voorbeeld van een subcultuur zijn immigranten. Immigranten zijn bi-cultureel.

Context van een cultuur
Cultuur bepaalt voor een deel wat mensen denken, voelen en doen. Maar ook andere determinanten spelen een rol, zoals door individuele, educationele, omgevings- en sociaal economische factoren.

De term cultuur wordt vaak verkeerd gebruikt. Om het gedrag, de emoties en overtuigingen van mensen te verklaren, wordt er vaak gegeneraliseerd. Culturen zijn echter nooit homogeen. Variabelen, die bij een cultuur horen, zijn continu, niet dichotoom Contextuele factoren zorgen ervoor dat mensen binnen een cultuur niet dezelfde overtuigingen, emoties en overtuigingen hebben. Het verkeerd gebruiken van de term cultuur kan leiden tot stereotypering en discriminatie. Dit staat bekend als het Barnum-effect. Hierbij wordt aangenomen dat een kenmerk van één persoon uit de cultuur, meteen een kenmerk is voor de hele cultuur. Mensen hebben de neiging om kenmerken te generaliseren naar alle leden van de culturele groep (bijvoorbeeld: Marokkanen zijn agressieve autobestuurders, Italianen denken alleen maar aan eten en seks). Cultuur kan beïnvloeden hoe iemand zou moeten denken, voelen of doen. Het beïnvloedt echter niet hoe mensen daadwerkelijk denken, voelen of wat ze doen. De context heeft dus een grote invloed. Naast context zijn er ook nog andere determinanten die bepalen hoe we denken, voelen of doen: individuele aspecten (geslacht, leeftijd, verschijning, intelligentie), educationele aspecten (formele, informele, religieuze en professionele educatie), socio economische aspecten (armoede, sociale klasse, beroep, discriminatie of racisme, sociale steun) en omgevingsaspecten (weer, bevolkingsdichtheid, huis, straten, gezondheidsinstellingen). Door al deze contextuele factoren, zijn culturen dus nooit homogeen en zou generalisatie vermeden moeten worden bij het verklaren van de overtuigingen, emoties en gedrag van mensen. Het leidt alleen maar naar stereotypes en discriminatie.

Een vooroordeel (predjudice) is een culturele eigenschap (‘trait’) die een groep mensen of een land bij elkaar brengt. Een vooroordeel kan ook een korte beschrijving zijn van het karakter van een individu. Daarnaast is een vooroordeel gevormd zonder echte kennis. Het is dus een irrationele, onredelijke mening.

Schema’s
Schema’s zijn algemene verwachtingen die mensen hebben over tal van zaken om ons heen. Stereotypen zijn bijvoorbeeld schema’s. Het voordeel van interpretatie via een schema is dat informatie snel verwerkt en geïntegreerd kan worden. Echter kunnen dan ook snel fouten gemaakt worden. Wanneer mensen geconfronteerd worden met informatie die niet strookt met hun schema, kunnen ze twee dingen doen (Piaget):

  • Accommodatie: het schema wordt aangepast zodat de nieuwe informatie wel strookt

  • Assimilatie: de informatie wordt vervormd zodat die in het schema past. Dit is makkelijker dan accommodatie. Soms wordt informatie zelfs genegeerd. Een voorbeeld is wanneer het schema is: ‘vrouwen zijn slechte autobestuurders’. Wanneer een vrouw dan een autowedstrijd wint, betekent dit voor de persoon dat ze puur geluk had.

Schema’s bestaan al bij kinderen, maar verkeren dan in een rudimentaire fase. Daarna worden

ze uitgebreid door nieuwe ervaringen.

  • Availability bias (beschikbaarheidsfout): Fouten die snel naar voren gehaald kunnen worden vanuit het geheugen, zorgen dat iemand overschat hoe vaak iets voorkomt.

  • Self-fulfilling prophecy (zelf vervullende profetie): Verwachtingen kunnen gedrag beïnvloeden. Wanneer een minderheid denkt dat de politie tegen hen is, zullen zij woede voelen en eerder de politie aanvallen, waardoor de politie zich ook daadwerkelijk tegen hen keert en hen bestraft. Dat twee gebeurtenissen samen voorkomen, betekent niet dat er gelijk sprake is van causaliteit.

  • Believe-perseverance effect: Mensen hechten zich aan hun overtuigingen, zelfs zoveel dat het een deel van hun identiteit wordt. Wanneer de overtuigingen bekritiseerd worden zullen mensen zich aangevallen voelen en de neiging hebben zich te verdedigen uit gevoel van zelfverdediging. Daardoor houden mensen nog steviger vast aan hun overtuigingen.

Acceptatie: het belang van persoonlijke doelen
Mensen hebben meningen en overtuigingen, die het gevolg zijn van hun persoonlijke levensdoelen over wat ze wel leuk vinden of niet leuk vinden, en over wat ze wel willen bereiken en wat niet. Doelen zijn leeftijd en cultuurspecifiek. Doelen representeren wat mensen willen en verwachten.

Little kwam met de term personal projects, Deze term verwijst naar belangrijke taken en activiteiten die kenmerkend zijn voor mensen, zoals afvallen, tuinieren, vrienden bezoeken, sporten. Welzijn en kwaliteit van leven zijn afhankelijk van de controle over de personal projects wanneer ze niet naar stress verwijzen en wanneer ze leiden naar het verwachtte resultaat: hoge controle, weinig stress en veel optimisme. Wat belangrijk is wordt door zowel de cultuur als het individu bepaald. Mastery orientation (Dweck) verwijst naar dat mensen opgeven wanneer ze moeilijkheden ervaren. Stabiele (intelligentie is onveranderbaar) of dynamische (intelligentie kan verhoogd worden) meningen over intelligentie zijn de basis voor de mastery orientation. De eerste groep kiest redelijk simpele taken, maar de tweede groep kiest moeilijkere taken. Ook ouders pushen hun kinderen in deze rollen. Dit is een voorbeeld naar dat het cultureel bepaald is. Hoog opgeleide ouders zijn geneigd om vaker hun kinderen richting de moeilijkere taken te pushen, dan de minder hoog opgeleide ouders.

Intelligentie is de capaciteit om je aan verschillende omstandigheden aan te passen (door gedrag aan te passen in een situatie, zoals het aantrekken van een jas wanneer het koud is). Gardner definieerde intelligentie als het toepassen van cognitieve vaardigheden en kennis om problemen op te lossen, om te leren of om doelen te behalen die belangrijk zijn voor die persoon en de bijbehorende cultuur. Mensen kunnen dus erg succesvol zijn in een bepaalde cultuur, maar niet in en ander cultuur.

Er is verschil tussen algemene (G-factor) en specifieke (S-factor) intelligentie. Sommige culturen moedigen bepaalde specifieke factoren meer aan. Het probleem met intelligentie toetsen, is dat ze alleen van toepassing zijn op een specifieke populatie. Kinderen met Marokkaanse of Turkse ouders zullen een lagere score op de WISC-toets hebben. Dat heeft echter niets te maken met hun intelligentie, maar eerder met de WISC

Intelligent gedrag wordt ook beïnvloedt door motivatie. Sommige etnische minderheden zijn niet gemotiveerd om bepaalde intelligentietoetsen uit te voeren, omdat ze niet naar een bepaalde opleidingsinstellingen willen. Dit wordt het low effort syndrome genoemd. Anderen zijn weer extra gemotiveerd.

Emotionele intelligentie heeft betrekking op de sensitiviteit voor gevoelens en lichamelijke sensaties. Het gaat om de vaardigheid om eigen emoties te herkennen en onderscheiden, de vaardigheid om negatieve emoties te reguleren, de controle over impulsen (afleiding vermijden), de vaardigheid om sociale en emotionele uitdrukkingen van anderen te decoderen en empathie te vertonen, leiderschap en de vaardigheid om anderen te beïnvloeden en te sturen om hun samenwerking te verkrijgen en interpersoonlijke problemen op te lossen.

Cultuur en gezondheid ongelijkheid
In westerse landen zijn grote verschillen tussen gezondheid. Ziektes en een hogere mortaliteit komen vaker voor bij etnische en culturele minderheidsgroepen. Dit komt door sociaal-economische factoren, cultuurverschillen, discriminatie en te weinig flexibiliteit in de gezondheidszorg. Ook in Nederland is er een verschil in cultuur en gezondheid.
De belangrijkste oorzaak in ongelijkheid in de gezondheid van mensen zijn sociaaleconomische factoren. Een lage sociaaleconomische status veroorzaakt armoede. Arme mensen hebben over het algemeen een slechtere voeding, worden vaker blootgesteld aan gevaren in huis en op het werk, krijgen vaker te maken met fysiek- of psychisch geweld en lijden vaker aan drugs- of alcoholmisbruik.

Gezondheid is een positief concept bestaande uit meerdere aspecten. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen somatische-, psychologische- en sociale aspecten. In het Engels worden verschillende woorden voor ziekte gebruikt. In het Nederlands is dit niet het geval.

  • ‘Disease’ is een objectieve medische term.

  • ‘Illness’ is de individuele perceptie van disease (psychologisch). De waarneming en ervaring van een disease verschilt per cultuur als gevolg van verschillende culturele normen.

  • ‘Sickness’ is de sociale perceptie van disease. Iemand neemt een ‘zieke rol’ aan.

Sickness is hoog gecorreleerd met cultuur. Iemand kan bijvoorbeeld last van rugpijn hebben, terwijl diegene geen ‘disease’ heeft. De dokter heeft geen medische verklaring kunnen vinden. Toch is er sprake van ‘illness’: de persoon ervaart wel degelijk rugpijn. Ook hoeft er geen sprake te zijn van ‘sickness’: de omgeving denkt bijvoorbeeld dat de persoon zich aanstelt.

De incongruentie tussen de verschillende termen voor ziekte kunnen voor problemen zorgen. Volgens de westerse wereld is de oorzaak van een ziekte onpersoonlijk en mechanistisch. Ziektes kunnen begrepen en verholpen worden door de toepassing van wetenschappelijke methoden. In andere culturen wordt de oorzaak beschreven met persoonlijke verklaringen. Volgens een persoonlijke verklaring wordt de ziekte veroorzaakt door andere mensen of bovennatuurlijke krachten. Ziekte kan een straf zijn.

Uit een studie naar pessimisme, optimisme en cultuur bleek dat Japan hoog scoorde op pessimisme en Amerika hoog op optimisme. Amerikanen schrijven positieve gebeurtenissen eerder aan zichzelf toe, in tegenstelling tot Japanners. Amerikanen geven aan dat anderen meer negatieve gebeurtenissen meemaken dan zijzelf, in tegenstelling tot Japanners.

College 3: Personaliteit en Cultuur

Deel 1
Hofstede en de ‘Big Five’
Er worden drie niveaus onderscheiden, namelijk (van hoog naar laag): persoonlijkheid, cultuur en human nature. Gedrag, vaardigheden en kennis vallen onder competenties en kunnen ontwikkeld worden. Natuurlijke talent en persoonlijke kenmerken zitten in de persoon zelf en zijn moeilijk zelf te veranderen. Persoonlijkheid is specifiek aan het individu. Het kan geërfd zijn, maar ook geleerd worden. Cultuur is specifiek aan een groep of categorie, en wordt daar dus ook mee gedeeld. Cultuur bestaat vaak uit regels en wordt vaak geleerd. De menselijke aard is universeel en geërfd. Het model laat zien dat er delen van onze identiteit aangepast of veranderd kunnen worden. Onze kennis, vaardigheden en gedrag valt hier onder. De rest van de zelf (identiteit) is een hardnekkige laag. Dit is erg moeilijk te veranderen.

Er zijn universele persoonlijkheidsfactoren. Deze factoren worden beschreven in de Big Five. Je kunt hoog of laag scoren op de facetten van de Big Five. Sommige karaktereigenschappen worden makkelijker ontwikkeld in de ene cultuur dan in de andere. De Big Five bestaat uit:

  • Neuroticisme: de neiging om negatieve emoties te ervaren. Wordt ook wel emotionele instabiliteit genoemd.

  • Extraversie: gekarakteriseerd door positieve emoties en de neiging om stimulatie te zoeken bij anderen en in de buurt te zijn van anderen.

  • Openheid: een algemene waardering voor kunst, emoties, avontuur, ongewone ideeën, fantasie, nieuwsgierigheid en een verscheidenheid aan ervaringen.

  • Consciëntieusheid: de neiging om zelfdiscipline te tonen, zich gehoorzaam te gedragen en het doel hebben om iets te bereiken.

  • Vriendelijkheid: de neiging om meelevend een meewerkend te zijn in tegenstelling tot wantrouwende- en antagonistische houding tegenover anderen aan te nemen.

Hofstede onderscheidt vijf dimensies binnen een cultuur, die bepalen hoe een cultuur er uit ziet:

  • Identiteit: individualisme versus collectivisme. De mate waarin individuen geïntegreerd zijn in een groep. Is het ieder voor zich of beschermd de groep elkaar in ruil voor loyaliteit? Westerse landen zijn meestal individualistisch en oosterse landen collectivistisch.

  • Hiërarchie: grote machtsverschillen versus kleine machtsverschillen. De mate waarin degenen die minder macht hebben accepteren dat de macht oneerlijk verdeeld is. In het oosten van Europa, Azië en Afrika zijn grote machtsverschillen (‘power distance’). Bij een dictatuur is er bijvoorbeeld sprake van grote machtsverschillen. Dit in tegenstelling tot het westen waar kleinere machtsverschillen zijn.

  • Geslacht: feminiteit versus masculiniteit. Verdeling van de rol van het geslacht. Een vrouwelijke stijl wijst bijvoorbeeld op een meer zorgzame cultuur. Een mannelijke stijl uit zich door assertiviteit. Mannelijkheid is hoog in landen als Japan, Duitsland, Italië en Mexico. In een mannelijke cultuur kan bijvoorbeeld de gedachte heersen dat vrouwen alleen nodig zijn om kinderen te baren.

  • Waarheid: sterke vermijding van onzekerheid versus zwakke vermijding van onzekerheid. Dit onderscheid wordt wel beschreven als de mate waarin een cultuur tolerant is voor ambiguïteit (‘onze cultuur is de enige ware’ versus ‘tolerantie voor andere culturen’). Culturen die een zwakke vermijding van onzekerheid hebben zijn meer liberaal. Een sterkere vermijding van onzekerheid leidt tot strikte regels. Onzekerheid wordt vooral vermeden in Latijnse landen, Duitsland en Japan. Het wordt minder vermeden in Engelstalige landen.

  • Deugd: korte termijn oriëntatie versus lange termijn oriëntatie. Is een cultuur gericht op directe consequenties, of meer op het lange termijn aspect? Aziatische culturen kennen meestal een lange termijn oriëntatie. Ze richten zich dus meer op consequenties voor de toekomst in plaats van op het heden. Korte termijn oriëntatie wordt gevonden in Amerika en Groot-Brittannië.

In een individualistische cultuur scoren individuen vaak hoger op ‘extraversie’. In een cultuur met grote machtsverschillen, scoren individuen hoger op consciëntieusheid. In sommige culturen komen bepaalde persoonlijkheidstrekken dus meer voor dan in andere culturen.

Grote machtsverschillen komen in Oost-Europa, Latijn-Azië en in Afrikaanse landen voor, en kleine machtsverschillen komen vooral in het westen voor. Sterke vermijding van onzekerheid komt vaker voor in Latijnse landen, Duitsland en Japan. Zwakke vermijding van onzekerheid komt vaker in Engelssprekende landen en landen in het Noorden voor. Individualisme komt vaker in Westerse landen voor, terwijl collectivisme vaker in het Oosten voorkomt. Masculiniteit komt vaker in Japan, Duitsland, Italië en Mexico voor, en minder in landen in het Noorden (Scandinavië bijvoorbeeld). Lange termijn oriëntatie komt vaker in Aziatische landen als China, Japan en Korea voor, terwijl korte termijn oriëntatie vaker in Amerika en Groot Brittannië voorkomt.

Er is nog twijfel over een nieuwe dimensie, namelijk optimisme versus pessimisme. Uit onderzoek is gebleken dat Amerikanen vaker rapporteren dat positieve gebeurtenissen bij hun voorkomen, dan bij anderen (optimisme). Dit in tegenstelling tot de Japanners, die het tegenovergestelde rapporteren (pessimisme). Wat betreft de negatieve gebeurtenissen rapporteren Amerikanen dat die minder vaak bij zichzelf voorkomt dan bij de anderen (optimisme), en ook hier geldt weer het tegenovergestelde voor de Japanners (Pessimisme).

Deel 2
Motivatie
Motivatie is een interne, actieve conditie, dat zorgt voor het instaan, beginnen en vasthouden van een doelgericht handelen. Motivatie wordt meestal ingegeven door een ‘behoefte’, bijvoorbeeld eten zoeken om honger te stillen. Deze behoefte is vaak universeel (honger, dorst, seksueel verlangen) en wordt minder beïnvloedt door cultuur. Maar het kan ook om psychologische, sociale en omgevingsbehoeften gaan. Bij psychologische behoeften kan het gaan om persoonlijke ontwikkeling. Bij sociale behoeften kan het gaan om het vaststellen en behouden van relaties. Omgevingsbehoeften, zoals armoede of onderdrukking, veroorzaakt tegenstrijdigheid. Het dwingt mensen om te vechten tegen de vijanden (slechteriken), het bidden of juist het ontwikkelen van professionele vaardigheden. De drive- en arousal theorieën stellen vast dat mensen op zoek zijn naar optimale niveaus van arousal door hun blootstelling aan stimuli die arousal opwekken. Deze theorieën kennen een zwak punt, namelijk dat ze cultuur als een externe factor zien, onafhankelijk van de menselijke activiteit. Dit terwijl mensen actieve architecten en ontwerpers van hun eigen cultuur zijn. Er zijn hier verschillende theorieën over behoeftes ontwikkeld:

  • Psychodynamische theorie (psychoanalyse): deze gaat er vanuit dat de mens twee instincten heeft: levensinstinct (liefhebben, zorgen) en doodinstinct (agressie, dood). Deze twee instincten zijn gedeeltelijk onbewust. Mensen handelen vanuit deze instincten.

  • Humanistische theorie: hieronder valt de theorie van Maslow. Hij heeft een piramide ontwikkeld die de behoeften van de mens weergeven. Onderaan zitten de fysiologische behoeften zoals eten, water en slapen. Daarboven veiligheid, vervolgens liefde, daarna waardering en als laatste zelfactualisatie (waarheid, heelheid, goedheid). Hier kan men aan beginnen als alle andere niveaus vervuld zijn. Wanneer een individu het hoogste niveau bereikt heeft, dan wordt het een kwalitatief ander persoon dan diegenen die streven voor de basisbehoeften. Zelfactualisatie is in Oosterse culturen (zoals Japan of China) niet erg belangrijk. Daar hecht men meer waarde aan connectie met de groep en het helpen van de groep.

  • Leertheorie: gaat er vanuit dat mensen bewust zijn van hun gedachten en controle hebben over hun motivatie. Ze leren door beloning en bestraffing. Er wordt onderscheid gemaakt tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie. Bij intrinsieke motivatie gaat het niet om een beloning, maar om de tevredenheid en voldoening zelf die uit de activiteit gehaald wordt.

De psychodynamische theorie en de humanistische theorie zijn westerse theorieën. De psychodynamische theorie is gebaseerd op mensen met problemen, terwijl Maslow zijn theorie vooral gebaseerd heeft op de gezondheid en succes van mensen.

Biologische behoeften zijn universeel, maar ook het resultaat van onderwijs. Wanneer een kind bijvoorbeeld pittige eten toegediend krijgt (India), dan zullen ze Scandinavische eten als smaakloos ervaren. Cultuur bepaald wat smaakvol is en wat niet. Ook bepaalt cultuur sommige taboes voor voedsel (halal), welke voedsel op welke gelegenheid geserveerd zal worden (vis op vrijdag, kalkoen met kerstmis) en wanneer mensen zichzelf moeten uithongeren. Een voorbeeld hiervan is eetstoornissen. Deze komen vaker in het westen voor. Wanneer mensen naar het westen emigreren, dan passen ze zich ook aan de westerse waarden aan. Culturele normen van dun zijn, aantrekkelijke modellen, mode trends en leeftijdsgenoten druk kan een bijdrage leveren aan het beeld die iemand van zichzelf heeft, dus dik, overgewicht en onaantrekkelijk. Dit leidt tot uithongering, met als gevolg anorexia.

Dit is opmerkelijk, aangezien in andere culturen de voorkeur vaker uitgaat naar ronde figuren. Dit wordt geassocieerd met een gezond en vruchtbaar beeld.

Achievement motivation (AM)
Prestatiemotivatie is een sociale behoefte die de mens stuurt. Prestatiemotivatie is een verlangen in de mens om te streven naar het bouwen, mooier maken, beter maken etc. Vaak omdat de mens verlangt naar meer succes, invloed en waardering. Vooral in competitief-ingestelde landen, is er een sterke prestatiemotivatie. Maar het hoeft niet per se individualistisch zijn. In collectivistische landen gaat het bijvoorbeeld meer om de bijdrage die het aan de groep levert. Individualistische motivatie (motivatie om persoonlijke doelen te vervullen) is het tegenovergestelde van collectivische-succes motivatie. Hierbij is het belangijker om relaties met andere mensen aan te gaan. De bijdrage van het individu is belangrijk voor de groep of samenleving, en levert voordelen op. Beide motivaties (individualistische motivatie en Collectivistische-succes motivatie) kunnen tot AM leiden. Prestatiemotivatie is dus niet per definitie individualistisch.

Agressieve motivatie
Dit is het verlangen om schade aan te richten bij anderen. Geweld komt in elke cultuur voor, maar het verschilt wel per cultuur hoe men er tegenover staat. Bijvoorbeeld, soms worden agressieve daden goedgekeurd omdat het in naam van God is gedaan. Agressie kan vele oorzaken hebben, zoals: discriminatie, opvoeding (bijv. nadoen van de ouder), gebrek aan educatie, attitudes tegenover autoriteit. Volgens de frustratie-agressie hypothese is het heel belangrijk hoe ouders op agressie van hun kind reageren. Straffen en strikte maatregelen werken juist meer agressie in de hand, terwijl ouderlijke affectie agressie tegengaat. Deze hypothese stelt agressie voor als een dominante reactie op frustratie. Onder frustratie wordt hier verstaan: armoede, gebroken families, migratie, vervreemding, werkloosheid en discriminatie. De reactie van de ouders op de frustratie is belangrijk. Agressie en criminaliteit komt meer voor in lagere sociaal-economische groepen. Het is het gevolg van machteloosheid, dat frustratie en agressie veroorzaakt ook een grote afstand tussen de familie en kind, en een hechte band tussen gangs en het kind kan de agressie voeden. Maar wanneer gecorrigeerd wordt voor de sociaal-economische factoren, zijn ze niet anders dan de rest van de samenleving. Ouders die leven in een hoog-gewelddadige omgeving moedigen hun kinderen vaak aan om agressief te reageren. Agressief gedrag komt vaker voor in families waarbij de ouders hun kinderen negeren, afwijzen, niet liefhebben en/of mishandelen. Agressie heeft een bi-directionaal effect. De ouders moedigen hun kinderen aan om agressie als zelfverdedigingsmiddel te gebruiken. Dit creëert een sociaal klimaat die agressieve handelingen toestaat.

Mensen met een laag zelfvertrouwen vertonen vaker agressief gedrag. Het gebrek aan sociale vaardigheden om met conflicten om te gaan of controle over emoties te verkrijgen is belangrijk. Bandura gaf aan dat agressie ook geleerd kon worden door het een ander eerst te zien doen. Het kan dus het gevolg van imitatie zijn. Sommige samenlevingen zijn agressiever dan de ander. Er zijn echter geen samenlevingen waar agressie nooit voorkomt. Minderheden leveren ook en grotere bijdrage aan agressie. Jongens zijn vaak agressiever dan meisjes.

College 4: Cultuur, emotie, migratie en stress

Deel 1

Emoties en cultuur
Emotie is eigenlijk een bepaalde arousal in het lichaam dat gelabeld is. Emoties zijn veranderingen in ons zenuwstelsel. Deze veranderingen veroorzaken weer veranderingen in de ademhaling, hartslag, spiersamentrekkingen, bloedverdeling, gezichts- en lichaamsuitdrukkingen. Emoties worden geassocieerd met action tendencies. Een voorbeeld is angst. Angst is een subjectief gevoel van stress, verwarring en paniek. Het hart gaat sneller kloppen, bloed stroomt sneller en er kan maagpijn ontstaan. Er gaat meer bloed naar de armen en benen. Dit zijn allemaal reacties die een mens voorbereidt op het vechten of vluchten. De voorbereiding wordt de action tendencies genoemd.

Volgens Darwin zijn emoties universeel. Maar er bestaan ook individuele verschillen. Emotionele staten zijn anders dan trekken (traits). Emotionele staten zijn situatieafhankelijk. Iemand is bijvoorbeeld boos omdat diegene een laag cijfer heeft gehaald. Persoonlijkheidstrekken zijn stabiel. Ze zijn kenmerkend voor een persoon. Een voorbeeld is een man die agressief is, of een vrouw die angstig is. Door Ekman en Friesen zijn er zes basisemoties vastgesteld, namelijk: boosheid, walging, angst, geluk, verdriet en verassing.

Volgens William James is gelukkig zijn een relatie tussen wat iemand bereikt heeft en wat iemand wil bereiken. Wanneer men het gelukkig zijn wil laten toenemen, moet diegene meer bereiken of de verwachtingen aanpassen. Gelukkige mensen bezitten meer sociale vaardigheden, zijn creatiever, vergeven sneller, hebben meer zelfvertrouwen en werken ook graag samen. Ook hebben ze betere relaties, leven ze langer, hebben ze een hoger zelfwaarde (self-esteem) en zijn ze tevredener met hun werk. Wel is er sprake van een wederzijdse relatie (reciprocal relationship). Gelukkig zijn leidt namelijk tot succes, maar ook succes leidt tot gelukkig zijn. Uit onderzoek is gebleken dat geslacht, leeftijd, etniciteit en inkomen geen relatie hebben met het gelukkig zijn. Toch is er ook gebleken dat er nationale verschillen zijn. Scandinaviërs zijn bijvoorbeeld het gelukkigst, terwijl chinezen en russen meer ongelukkig zijn. In landen met armoede, landen waar er gebrek is aan de persoonlijke vrijheid van mensen en landen waar geen mensenrechten zijn, zijn de mensen ongelukkiger. De mensen die wel gelukkig zijn, blijven vaak ook gelukkig: het is een deel van de persoonlijkheid.

Volgens McCrae en Costa bezitten mensen die hoog op extraversie scoren meer positieve emoties, en mensen die hoog op neuroticisme scoren meer negatieve emoties. Extraversie en neuroticisme bepalen het gelukkig zijn. Levensgebeurtenissen- en omstandigheden spelen een rol, maar de extraverte mensen bekrachtigen wel het effect van de positieve gebeurtenissen, terwijl de neurotische mensen het effect van negatieve gebeurtenissen bekrachtigen.

Ondanks dat emoties universeel zijn, bepalen de culturele normen de evaluatie van emoties. Sommige emoties worden namelijk als ongeschikt gezien, terwijl andere emoties meer acceptabel zijn volgens de cultuur. In sommige landen is het bijvoorbeeld niet toegestaan om woede te tonen, terwijl het in andere landen juist wel toegestaan is, en het niet toegestaan is om verdriet te tonen. Emoties zijn vaak bipolair. Ze kunnen als plezier of onplezierig gezien worden, maar ook als verwacht of onverwacht, disfunctioneel of functioneel, gebrek aan controle of juist in controle, positief voor de zelfwaarde of negatief voor de zelfwaarde.

Gebeurtenissen die invloed hebben op de familie of groep zijn belangrijk in collectivistische culturen, terwijl in individualistische culturen gebeurtenissen die de zelfwaarde en materiele succes belangrijker zijn. Emoties hebben een functioneel signaal, maar ze kunnen ook een probleem vormen, namelijk stress.

Deel 2

Stress en pijn
Er zijn verschillende factoren die gezondheid beïnvloeden. Zo is levensstijl en gedrag van invloed op morbiditeit en mortaliteit. Andere factoren die de gezondheid kunnen beïnvloeden zijn stressoren. Je kunt hierbij zowel denken aan grote als aan dagelijkse stressoren. Ook de manier waarop mensen symptomen interpreteren en hun coping stijl kunnen van invloed zijn op de gezondheid. De relatie die een patiënt met professionals heeft kan ook een factor zijn die de gezondheid beïnvloedt.

Cultuur beïnvloedt de interne ervaring van stress. In de ene cultuur wordt een stressor bijvoorbeeld heftiger ervaren dan in een andere cultuur. Ook beïnvloedt cultuur hoe je op andere mensen overkomt met betrekking tot stress. In de ene cultuur wordt bepaald gedrag bijvoorbeeld sneller als ‘gestrest’ gezien dan in de andere cultuur.

Stressmodellen
Er kan onderscheid worden gemaakt tussen omgeving stressmodellen, psychologische stressmodellen en biologische stressmodellen.

  1. Omgeving stressmodel: een stressor van buitenaf zorgt ervoor dat mensen stress ervaren. Stress kan beschreven worden in de grootte en de duur van de stressor.

  2. Psychologische stressmodel: dit model kijkt vooral naar het individu. De manier waarop mensen stress interpreteren verschilt per persoon. De manier waarop een stressor wordt geïnterpreteerd, bepaald of het als stressvol wordt ervaren. De waarneming van de stressor is belangrijker dan de directe invloed van de stressor.

  3. Biologische stressmodel: als mensen geconfronteerd worden met een stressor komen ze eerst in de alarmfase. Vervolgens gaan mensen weerstand bieden tegen de stressor. Het bieden van weerstand kost veel energie. Hierdoor raken mensen uitgeput. Onderzoek met ratten in een laboratorium heeft aangetoond dat langdurige blootstelling aan stress de dood tot gevolg kan hebben.

Selye introduceerde het General Adaptation Syndrome (GAS). Dit is een biologisch stressmodel. Hij maakte in zijn stressmodel onderscheid tussen drie fasen als reactie op een stress. Dit zijn de alarmfase, de weerstandsfase en de uitputtingsfase. In eerste instantie probeer je tegen een stressor te vechten, maar wanneer dat niet meer lukt, treedt de uitputtingsfase op.

Lazarus Stressmodel
Lazarus maakte in zijn psychologische stressmodel onderscheid tussen de stressor, inschatting/evaluatie (‘appraisal’), copingstijl (‘coping’) en de consequentie van de stressor. Volgens Lazarus leidt een stressor nooit direct tot consequenties. De manier waarop de stressor wordt geschat, wat de consequenties van de stressor zijn en hoe er met de stressor wordt omgegaan speelt een belangrijke rol.

Appraisal is onder te verdelen in:

  • Primaire appraisal: het beoordelen van een stressor. Wat is het gevolg van een stressor? Wat voor een soort stressor is het (goed, slecht of neutraal)? Het gaat hier vooral om het welzijn. Heeft het positieve, negatieve of neutrale emotionele gevolgen?

  • Secondaire appraisal: bedenken hoe je het beste met het stressor om kunt gaan.

Copingstijl kan probleem- of emotiegericht zijn. Probleemgerichte coping houdt in dat er een oplossing voor het probleem wordt gezocht (‘fight’). Bij emotiegerichte coping worden de negatieve consequenties van stress vermeden (‘flight’). De consequenties van een copingstijl kunnen zich bevinden op sociaal-, psychologisch- of fysiek gebied.

Migranten
Migratie is een stressor op zich. Migratie kan ook veroorzaakt worden door andere stressoren, zoals misbruik, oorlog of armoede. Ook kunnen er stressoren optreden als consequentie van migratie, zoals een negatief beeld, racisme, vooroordelen, discriminatie en werkeloosheid.

Bij migratie kunnen acculturatie problemen optreden (‘acculturation problems’). Dit is een conflict tussen hoe iemand dingen in het land van herkomst heeft geleerd en hoe deze dingen in het ‘nieuwe’ land worden toegepast. Hierbij kan iemand gevoelens van verlies en conflict ervaren. Een voorbeeld is het verschil tussen ‘seksuele normen’ en ‘vrijheid’. Acculturatie problemen kunnen gevoelens van onrechtvaardigheid, angst, bedroefdheid en boosheid tot gevolg hebben.

Een bepaalde copingstijl kan in de ene cultuur wel werken, terwijl hij in de andere cultuur niet werkt. Culturele verschillen leiden tot verschillen in perceptie en geeft dus ook een verschil in appraisal. Hier is vooral sprake van wanneer een situatie nieuw is en de bestaande copingsstijlen ineffectief zijn. Immigranten hebben verschillende manieren van coping. Niet-westerse immigranten hebben bijvoorbeeld een vermijdende en emotioneel gerichte manier van coping. Ze gaan vooral negatieve emoties uit de weg en proberen problemen te vermijden. Dit is gunstig voor het beschermen van de well-being, maar wanneer er iets aan de situatie veranderd zou kunnen worden, is dat een meer adequate reactie. Ze hebben dus een fatalistische manier om met stress om te gaan. Westerse mensen zijn eerder geneigd een probleemoplossende strategie te gebruiken om met stress om te gaan. Niet-westerse migranten verwachten meer sociale steun in stressvolle situaties. Ook al krijgen zij in feite evenveel sociale steun als Nederlandse mensen. Verder mogen de biologische verschillen niet vergeten worden in het stressverhaal. Mensen uit andere culturen, kunnen andere genetische predisposities hebben, ondervoed zijn geweest of een virus als malaria of HIV opgelopen hebben.

Er kunnen verschillende redenen zijn om te immigreren. Zo kan het te maken hebben met werk, familie of het aanvragen van asiel. Migratie van Oost-Europeanen neemt toe. Dit is niet alleen in Nederland het geval, maar in heel Europa. In Nederland gaan er meer mensen weg dan dat er komen; er is meer emigratie dan immigratie. Maar in het geheel neemt zowel emigratie als immigratie toe. De laatste jaren emigreren meer Turken en Marokkanen terug naar hun vaderland, terwijl immigratie van die groep afneemt. Het grootste aantal immigranten is in Groot-Brittannië, Italië en Spanje. Nederland komt niet voor in de wereld top 10 met de meeste internationale immigranten en top 10 met immigranten die in het land blijven wonen. De meeste immigranten in Europa zijn afkomstig uit andere Europese landen, Midden en West-Afrika.

Voordelen en gezondheidsrisico’s
Migratie heeft een aantal voordelen. Zo kan migratie de familiebanden versterken en kan het zorgen voor veiligheid en vermijding van vervolging of fysiek gevaar. Daarnaast kan migratie vrijheid met zich meebrengen. Deze vrijheid kan ook op sociaal gebied zijn. Andere voordelen van migratie zijn een verbeterde economische positie, betere educatie en persoonlijke ontwikkeling en betere sociale veiligheid. Tevens kunnen migranten hun familie in het vaderland financieel ondersteunen.

Echter, migratie brengt ook een aantal gezondheidsrisico’s met zich mee. Migratie kan traumatisch zijn en er kan een verlies van de identiteit optreden. Vluchtelingen kunnen hun autonomie verliezen, bijvoorbeeld wanneer zij in kampen terechtkomen. Migratie leidt tot een verhoogde kans op cardiovasculaire ziekten, zoals hypertensie, diabetes, astma en kanker. Ook kan er ‘verwestering’ optreden. Migranten kunnen gezondheidsrisico’s van het nieuwe land overnemen, zoals obesitas, middelenmisbruik, scheiding, huiselijk geweld, tienerzwangerschap en seksueel misbruik.

Migratie kan niet worden gezien als de oorzaak van het ontwikkelen van een mentale stoornis. Wel kunnen de consequenties van migratie zorgen voor een verhoogde kans op een mentale stoornis. Depressie, suïcidepogingen, middelenmisbruik, huiselijk geweld en antisociaal gedrag zijn voorbeelden van problemen die kunnen ontstaan door de consequenties van migratie.

Integratietabel
Berry heeft uitgezocht wat de beste manier is om te integreren in een land wanneer het gaat om de mate waarin een immigrant zich identificeert met zijn/haar eigen cultuur en met de cultuur van het nieuwe land. Het blijkt wanneer de persoon zich sterk identificeert met de eigen cultuur én sterk identificeert met de cultuur van het nieuwe land, diegene het best zal integreren. Er wordt dan flexibel en afwisselend gebruik gemaakt van de regels, normen en gewoonten van elke cultuur.

Symptomen van acculturatie stress zijn: een angstig gevoel, verdriet, verstoorde humeur, toename van onrust en irritatie, insomnia, obsessieve gedachten over werk en school, het gevoel van eenzaamheid en isolatie, heimwee, verminderde zelfwaarde, slechte werkprestatie, concentratieproblemen, bezig gehouden worden door het gedachten om naar huis te gaan, angst over mensen, voedsel, water etc., en toename van kritiek op de lokale bevolking.

Verklaringen
Problemen bij migranten kunnen op verschillende manieren worden verklaard. Er worden zes verklaringen onderscheiden, namelijk: multi-migratie, push-pull, selectie-stress, host versus migrant, psychosociale veranderingen en culturele verlies (bereavement).

Volgens het idee van multi-migratie vinden er meerdere vormen van migratie tegelijkertijd plaats, zoals een ander klimaat, taal, leefomgeving etc.
Volgens de push-pull hypothese kan migratie vrijwillig (‘pull’) of onvrijwillig (‘push’) zijn. Ook kan er een combinatie van vrijwillige en onvrijwillige migratie zijn, bijvoorbeeld wanneer iemand moet vertrekken vanwege armoede maar in het nieuwe land ook weer nieuwe mogelijkheden ziet. Mensen die vrijwillig emigreren hebben een kans om teleurgesteld te worden in het nieuwe land. Migranten die onvrijwillig emigreren hebben een kans op aanpassingsproblemen.
Volgens de selection-stress hypothese zorgen bepaalde mentale problemen ervoor dat mensen willen migreren. Het proces van migratie neemt ook weer mentale stress met zich mee. Omdat deze mensen al een gevoeligheid voor stress hebben, kunnen deze nieuwe stress sneller leiden tot een mentale stoornis.
Ook de manier waarop migranten in het nieuwe land worden ontvangen speelt een rol bij het ontstaan van problemen (‘Host versus migrant attitude’). Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat immigranten worden gediscrimineerd en dat er geen banen voor hen beschikbaar zijn. In de praktijk blijkt dat, welk beleid een land ook voert, er altijd sprake is van racisme en een afwijzende houding, wat een grote emotionele impact heeft.
Ook psychosociale veranderingen kunnen een rol spelen bij het ontstaan van problemen. Migratie is vooral traumatisch wanneer iemand bijvoorbeeld belangrijke personen of materiële bezittingen verliest en wanneer de bekende woon- en werkomgeving veranderd. Vooral bij vluchtelingen is dit een probleem.

Door migratie kan rouw optreden. Dit kan jaren duren en zich uiten door depressie, middelenmisbruik, psychosomatische stoornissen en antisociaal gedrag. Er zijn echter een hoop protectieve factoren waardoor migranten minder problemen ondervinden, zoals: familie of vrienden in het land, ondernemende ambities, vloeiend de nieuwe taal spreken en houvast van een religie.

College 5 - vervallen.

College 6: Sociale perceptie, interactie en cultuur

Sociale perceptie gaat over het interpreteren, onthouden en gebruiken van informatie om mensen te begrijpen. Het bepaalt ons denken over de wereld. Attitudes en waarden spelen een belangrijke rol hierbij. Waarden zijn meer stabiel en sterker dan attitudes. Zowel waarden als attitudes verschillen per cultuur. Denk bij waarden bijvoorbeeld aan de 5 dimensies van Hofstede. Ook Schwartz heeft verschillende dimensies om waarden in te delen. Hij gaat er van uit dat de individuele waarden afhangen van hoe de groep met sociale problemen omgaan. Zijn dimensies zijn:

  • Conservatief versus autonomie. Conservatief betekent dat er volgens tradities en vaste gewoontes geleefd wordt. Autonomie geeft aan dat de individu de vrijheid heeft om te kiezen wat hij/zij wil.

  • Hiërarchie versus egalitarisme. Culturen met een hiërarchische waarden moedigen verschillen in macht aan. Egalitarisme streeft naar gelijkheid tussen individuen.

  • Meesterschap versus harmonie. Meesterschapswaarden moedigen mensen aan om zichzelf te blijven ontwikkelen. Vergelijkbaar met de ‘self-actualization’-fase van Maslow. Harmonie wil alles laten zoals het is en niet verder exploiteren.

Hoe verkrijgen mensen waarden?

Hierover zijn verschillende theorieën ontwikkeld.

Cognitieve balans theorie (Heider): gaat er vanuit dat mensen consistentie willen in hun attitudes. Ze willen een balans (cognitieve consistentie), wat betekent dat de ander, die belangrijk voor hun is, dezelfde mening aanhangt als zijzelf. Culturen verschillen wel erg in de mate van tolerantie tegenover inconsistentie. Bijvoorbeeld in communistische landen, worden andere ideeën niet getolereerd.

Cognitieve dissonantie theorie: er kan een congruentie, tegenstrijdigheid, ontstaan tussen gedachten, gedragingen of gedachten en gedrag, wat voor een persoon niet fijn aanvoelt. Om deze congruentie op te lossen kunnen 3 dingen gedaan worden:

  1. Verbeteren van de evaluatie over het gekozen alternatief. Bijvoorbeeld zeggen dat de jurk, die je gekocht hebt, veel mooier was dan de andere.

  2. Omlaaghalen van het niet gekozen alternatief. (de ander jurk zat toch niet mooi)

  3. Niet meer over hebben, negeren van de beslissing. (ik heb het nu al gekocht, dus nu is het klaar)

Deze drie reacties zijn universeel zichtbaar. Maar de waarden zijn voor elke cultuur weer anders.

Psychologisch dogmatisme: een dogma is een vaststaand idee, waar niet snel iets aan veranderd kan worden. Sommige culturen zijn meer dogmatisch dan andere

Sociale attributie

Mensen die tot jouw groep horen, worden positiever geëvalueerd dan mensen die niet bij jouw groep horen. Dit wordt bepaald door uiterlijk, kleding of zelfs accent. Dit leidt al snel tot discriminatie en stereotypering. Maar sociale attributie wordt gedaan om een idee van controle te krijgen. Vooral in westerse landen wordt interne attributie aangemoedigd. Dit betekent dat gebeurtenissen te sturen zijn door de persoon zelf. Terwijl externe attributie, gebeurtenissen gebeuren door oncontroleerbare gebeurtenissen van buitenaf, worden ontmoedigd. Dit leidt vaak tot de self-centered bias. Daarmee worden successen toegeschreven aan de individu, terwijl fouten worden toegeschreven aan externe factoren.

In Japan en andere Aziatische landen geldt het omgekeerde. Daar worden successen aan externe factoren toegeschreven en fouten aan interne factoren.

Zelf-perceptie

De manier waarop iemand naar zichzelf kijkt is erg bepalend voor hoe diegene zich gedraagt. De tendenties van zelf-perceptie komen over de hele wereld aardig overeen. Zo hebben mannen de neiging hun IQ veel hoger in te schatten dan daadwerkelijk het geval is. In collectivistische culturen ziet men zich niet als een individu, maar als een deel van de groep. Maar wanneer mensen emigreren kan dit veranderen.

Sociale normen beïnvloeden de lichaamspercepties. Mensen in rijke landen willen graag dunner zijn. In onderontwikkelde landen zijn de dunne mensen vaak armer.

Moraliteit

Er zijn ruwweg 2 verschillende manieren om naar moraliteit te kijken:

  1. Op rechtvaardigheid gebaseerde standpunt: autonomie en persoonlijke rechten zijn voor iedereen hetzelfde. Dit is vooral in individuele culturen het geval.

  2. Plichtsstandpunt: verplichtingen naar anderen toe zijn de basis voor moraliteit. Dit wordt in collectivistische culturen aangehangen.

Sociale interactie en cultuur

Mensen willen graag bij een groep horen, dit geeft namelijk een bepaalde status en veiligheid. Mensen uit andere groepen worden niet snel geaccepteerd. Wisselen van groep (group mobility) is in sommige landen niet eens toegestaan. Zoals bij het kastensyteem in India. De groep wil echter dat een lid zich wel aan bepaalde normen en rollen houdt. Een norm is een regel over hoe iemand zich hoort te gedragen. Een sociale rol is de functie die iemand vervuld binnen de groep. Houdt iemand zich hier niet aan, dan treden er sancties op, bijvoorbeeld uit de groep gezet worden. Dit willen mensen voorkomen en dat doen ze met bepaalde strategieën:

Conformiteit: het gedrag wordt aangepast om in overeenstemming te komen met de groep of de sociale norm. Het is per cultuur verschillend hoe belangrijk conformiteit is en hoe belangrijk individualiteit is.

Bevelen opvolgen: dit is een vorm van conformiteit, gebaseerd op het idee dat degene die de bevelen geeft daartoe gerechtigd is. Dit komt dus vaker voor in landen waarbij een ongelijke verdeling van macht getolereerd wordt. Het experiment van Milgram is een bekend voorbeeld van het opvolgen van bevelen. Hierbij moest een persoon schokken toedienen aan een andere persoon wanneer diegene een fout maakte.

Migranten verkeren vaker in een lagere sociale macht.

Verder zijn er andere aspecten in de sociale interactie, die per cultuur verschillen, zoals coöperatieve of competitieve instelling, leiderschap en social loafing. Social loafing is het fenomeen waarbij mensen in een groep de neiging hebben minder te doen dan wanneer ze alleen werken. Dit is typisch iets voor individualistische culturen. Bij collectivistische culturen heeft werken in een groep juist een faciliterende werking.

Leiderschap wordt beschreven op basis van twee dimensies:

  • Presentatie: taak gerelateerde handelingen

  • Behouden: de steun van de leider aan de ondergeschikten.

Deze twee dimensies zijn cultureel universeel. De effectieve leider wordt bepaald aan de hand van de persoonskwaliteiten en situaties. Transformationele of charismatische leiderschap is ook belangrijk. Mensen voelen zich namelijk aangetrokken tot de kwaliteiten van de leider. Traditionele psychologen maken een onderscheid tussen een autoritaire, democratische en laissez-faire leiderschapsstijl. Bij een autoritaire leiderschapsstijl neemt de leider alle belangrijke beslissingen. Bij de democratische leiderschapsstijl neemt de leider de belangrijkste beslissingen, maar alleen na overlegd te hebben met de groepsleden. Bij de laissez-faire leiderschapsstijl probeert de leider geen controle over de groep uit te oefenen. Hij geeft alleen maar advies. Het is afhankelijk van de situatie en samenleving wat effectief is.

College 7 Cultuur, lichaamsbeeld, levensstijl en gezondheid

Wanneer we iemand zien, kijken we niet objectief. Elk kenmerk van iemand roept associaties, stereotypen, gevoelens etc. op. Deze sociale en psychologische aspecten over structuur en functie van het lichaam (lichaamsbeeld) worden beïnvloed door de cultuur.

Iedere cultuur heeft dus een eigen idee over het menselijk lichaam. Wanneer iemand gaat leven in een andere cultuur kan zijn/haar idee over het menselijk lichaam veranderen. Dingen die eerst goed of mooi waren, kunnen ineens lelijk of slecht worden.

Mensen die immigreren van een niet-westers land naar een westers land nemen bepaalde normen en waarden van het nieuwe land over. Ze proberen zich aan te passen aan de ideeën en idealen van de nieuwe cultuur, die soms erg afwijken van de eigen, traditionele cultuur. Verwestering is niet altijd positief. Zo kan verwestering ervoor zorgen dat etnische minderheden en immigranten westerse lichaamsbeelden overnemen. Hierdoor komen anorexia en boulimia steeds vaker voor.

Cultuur bepaalt wat als ‘mooi’ wordt gezien. Om aan dit ideaalbeeld te voldoen, gaan mensen soms erg ver. In Westerse samenlevingen nemen sommige vrouwen bijvoorbeeld borstimplantaten, doen aan liposuctie of nemen een piercing. Er heerst de opvatting dat het uiterlijk maakbaar is. In andere culturen vindt bijvoorbeeld restoratie van de hymen plaats.

Ook kleding is een onderdeel van het lichaamsbeeld. Kleding kan verwijzen naar een sociale rang, naar een bepaald beroep, naar rijkdom, naar lidmaatschap van een bepaalde groep, naar sociaal functioneren en naar openheid voor ontmoetingen.

Body Mass Index (BMI) van immigranten

Opvattingen over welk BMI mooi of gezond is, verschilt per cultuur. Sommige culturen vinden dun mooi, andere culturen zien dun juist weer als een teken van ziekte of zwakte en prefereren daarom overgewicht.
De BMI van Turkse en Marokkaanse kinderen in Nederland is hoger dan de BMI van Nederlandse kinderen. 16 procent van de Turkse en Marokkaanse kinderen in Nederland heeft last van overgewicht, tegenover 8% van de Nederlandse kinderen. Bij dit verschil in BMI zou sociaal-economische status een rol kunnen spelen. Ernstig overgewicht (obesitas) komt voor bij meer dan 25% van de Turkse en Nederlandse moeders en bij meer dan 50% van de Marokkaanse moeders. 10 tot 25% meer Turkse en Marokkaanse mannen dan Nederlandse mannen heeft overgewicht. Er zijn 40% meer Turkse en Marokkaanse vrouwen dan Nederlandse vrouwen met overgewicht.

Grenzen van het lichaam
Mensen houden een bepaalde afstand tot elkaar wanneer zij communiceren. In de Verenigde Staten (maar ook in veel Europese landen) kan er onderscheid gemaakt worden tussen verschillende afstanden. De intieme afstand (0-45 cm) is alleen bedoeld voor intimi. De persoonlijke afstand (45-120 cm) wordt aangehouden wanneer men communiceert met minder intieme contacten. De persoonlijke afstand bevindt zich echter nog steeds in de persoonlijke ruimte. De sociale afstand (1,2-3,6 m) is bedoeld voor onpersoonlijke-, zakelijke- en vluchtige contacten. De publieke afstand (3,6-7,5 m) wordt aangehouden wanneer er geen sociale interactie plaatsvindt.

Per cultuur kan de afstand die mensen van elkaar houden verschillen. In sommige culturen is het bijvoorbeeld heel normaal om weinig afstand te bewaren tot vrienden en familie. In andere culturen kan juist het tegenovergestelde gelden. In Japan moet de ander bijvoorbeeld altijd dieper buigen dan dat jijzelf doet.

Evenwicht
Gezondheid kan worden gezien als een evenwicht, waarbij twee of meer krachten/elementen het lichaam beïnvloeden. Bij ziekte zijn de krachten/elementen uit evenwicht. Welke krachten/elementen voor deze balans zorgen, verschilt per cultuur. Volgens Hippocrates zijn er bijvoorbeeld vier soorten lichaamsvocht. Deze lichaamsvochten moeten in balans zijn. Wanneer er een tekort of overschot van een bepaald lichaamsvocht is, kun je ziek worden.

Volgens de heet-koud theorie (‘hot-cold theory’) is gezondheid een balans tussen heet en koud op het lichaam. Heet en koud verwijzen niet alleen naar temperatuur, maar kunnen bijvoorbeeld ook voedsel, kruiden en medicijnen zijn. Bepaalde ziektes worden gezien als heet, andere ziektes als koud. Een ziekte die heet is kan behandeld worden met iets kouds en andersom.

Handicap

Er bestaan twee termen voor handicap: impairment en disability. Het eerste betekent dat er objectief een gebrek waarneembaar is. Bijvoorbeeld dat iemand een been mist. Disability wordt door de maatschappij beoordeeld. Dan gaat het om het oordeel wat de mensen over deze handicap vellen. Bijvoorbeeld blindheid, kan in de ene cultuur een andere betekenis hebben dan in de andere cultuur. Ook kan het in de ene cultuur anders gedefinieerd worden dan in de andere cultuur. In Ethiopië wordt blindheid bijvoorbeeld gezien als een straf. Sommige handicaps zullen in de ene cultuur leiden tot een stigma, maar in de andere cultuur niet.

Dieet en voeding
Een longitudinale studie in Amerika naar de gevolgen van bepaalde gedragingen op gezondheid (de Alameda-county study) toont aan dat er een belangrijk verband is tussen levensstijl en ziektes of mortaliteit. Er zijn zeven gedragingen aan te wijzen die van invloed zijn: roken, alcohol, ontbijten, bewegen, hoeveelheid slaap, snacken tussen maaltijden en de hoogte van het BMI. Als je bovenop een slechte levensstijl ook een slecht sociaal netwerk hebt, heb je een grotere kans op ziektes of mortaliteit.

De macronutriënten-inname (koolhydraten, vetten en eiwitten) van Surinaamse, Turkse en Marokkaanse vrouwen en kinderen is meer in overeenstemming met de Nederlandse richtlijnen voor een gezonde voeding dan het conventionele Nederlandse dieet. Het Surinaamse, Turkse en Marokkaanse voedsel bevat minder vet (vooral verzadigd vet), meer koolhydraten en de verhouding tussen polysachariden en mono-/disachariden is gunstiger. Surinaamse, Turkse en Marokkaanse mensen nemen echter wel minder vitaminen en mineralen in (vooral calcium, ijzer en vitamine B). Als gevolg van hun dieet, is het cholesterolgehalte van Turkse en Marokkaanse vrouwen lager dan dat van Nederlandse vrouwen (Brussaard, 2001, NKV, 2010).

Voeding kan in verschillende categorieën ingedeeld worden:

  • Voedsel versus geen voedsel
    Of iets als eetbaar wordt aangemerkt verschilt per cultuur. In Nederland eten we bijvoorbeeld geen honden en katten, maar wel koe. In India eet men geen koe. Snacks zijn een westerse uitvinding. Het is belangrijk om te weten wat in een specifieke cultuur gezien wordt als voedsel en wat niet.

  • Heilig versus verboden voedsel
    In sommige culturen worden bepaalde substanties als heilig gezien en weer ander voedsel als onrein. Vasten is gerelateerd aan geloof. Vasten komt voor in de Katholieke, Hindoestaanse en Moslimse religie.

  • Parallelle voedselclassificatie
    Warm en koud eten is te vergelijken met yin en yang voedsel.

  • Voedsel als medicijn versus voedsel als vergif
    Koud voedsel wordt gegeven als medicijn voor een hete ziekte. Andersom geldt dit ook. Voedselveiligheid wordt belangrijk wanneer chemische stoffen aan het eten worden toegevoegd. In veel westers voedsel worden tegenwoordig chemische stoffen toegevoegd, die slecht kunnen zijn voor de gezondheid. Junkfood en fastfood kunnen het best vermeden worden, vanwege de hoge niveaus zout, suiker en vet die ze bevatten.

  • Speciaal voedsel
    Sommige soorten voedsel worden gezien als ritueel of sociaal. In de meeste landen is er een verschil in het voedsel dat verschillende sociale klassen eten.

Slechte voeding
Cultuur kan een risico zijn voor slechte voeding wanneer veel van de benodigde ingrediënten gezien worden als niet eetbaar, vergif, vreemd, voedsel voor een lagere klasse of koud en heet voedsel. Daarnaast kan een cultuur mensen overtuigen voedsel te consumeren dat beschouwd wordt als heilig, als een geneesmiddel of als een teken van identiteit. Deze overtuigingen binnen een cultuur over wat goed en wat fout voedsel is, kunnen er voor zorgen dat mensen zich slecht voeden en dat is schadelijk voor de gezondheid. Slechte voeding (‘malnutrition’) kan twee vormen aannemen. Er kan sprake zijn van ondervoeding of van gebrek aan vitaminen, eiwitten en energie. Ook kan er sprake zijn van teveel voeding, met als gevolg overgewicht.

Voedseldeprivatie wordt vaak veroorzaakt door:

  • Armoede en een gebrek aan bronnen

  • Natuurrampen

  • Oorlogen en andere vormen van sociaal geweld

  • Een slechte oogst, bijvoorbeeld door insecten of parasieten

  • Internationale politieke economie van voedselproductie en consumptie. In westerse landen komt het voedsel vaak uit andere landen, waardoor de lokale bevolking niet kan profiteren van het voedsel dat zij verbouwen.

Cultuur en levensstijl

Onderzoek van het RIVM naar de levensstijl van adolescenten toont aan dat slechts 50% van de allochtone jongeren tussen de 12 en 17 jaar voldoet aan de norm van fysieke activiteit. Dit is in contrast met autochtone jongeren, waarvan 74% aan de norm voldoet. Deze groep allochtonen drinkt veel minder alcohol dan de autochtone groep jongeren. Er is echter geen verschil te ontdekken in overmatig drinken (‘binge drinking’). Bij seksueel contact, roken en het gebruik van cannabis wordt ook geen verschil gevonden. Wel vertonen Surinaamse, Antilliaanse en Marokkaanse adolescenten meer risicovol seksueel gedrag.

Roken
Een Nederlandse studie heeft aangetoond dat mannen van Turkse afkomst (60%) meer roken dan Nederlandse mannen (31%). Vrouwen van Turkse afkomst roken net zoveel als Nederlandse vrouwen (30%). Vrouwen beginnen steeds jonger met roken. Mannen en vrouwen van Marokkaanse afkomst roken minder frequent (minder dan 10%). Het aantal Surinamers en Antilianen dat rookt is vergelijkbaar met de Nederlandse populatie (Van Leest, 2002). Verschillende culturen hebben verschillende beelden over roken.

Alcohol en drugs
Er zijn verschillende modellen die alcoholisme verklaren. Volgens morele en religieuze modellen is alcoholgebruik slecht en moet het vermeden worden. Mensen die wel alcohol gebruiken, moeten volgens dit model gestraft worden. Volgens medische modellen is alcoholisme een ziekte. Sommige mensen zijn genetisch kwetsbaar voor deze ziekte. Alcoholisme moet behandeld worden met medicijnen (bijvoorbeeld diazepam). Volgens psychologische modellen is alcoholisme een mentale ziekte. Het is een manier om om te gaan met stress, als gevolg van sociaal aangeleerd gedrag of klassieke conditionering. Volgens socioculturele modellen laten de regels binnen een maatschappij weten wat wel en wat niet toegestaan is. Deze regels geven aan door wie, wanneer en hoeveel er gedronken mag worden. Volgens familiemodellen is alcoholisme afhankelijk van het wel of niet drinken van de omgeving.

De functie van alcohol verschilt per cultuur. Over het algemeen geldt dat in landen die een permissive of overpermissive beleid ten aanzien van alcohol voeren, er gemiddeld minder alcohol gedronken wordt door de mensen, ten opzichte van landen die een afwijzend of ambivalent beleid hebben.

Alcoholproblemen komen vaker voor in de Nederlandse populatie, terwijl problemen met drugs vaker voorkomen bij migranten.

HIV, condoomgebruik en de pil
Volgens onderzoek is in Den Haag 0,6% van de Antilliaanse, 0,7% van de Surinaamse en 1,8% van de Ghanese populatie besmet met HIV. Bij Nederlandse vrouwen is dat 0,2%. Onvoldoende condoom- en pilgebruik leiden ertoe dat het abortuscijfer bij niet-Nederlandse vrouwen 3 tot 12 keer hoger is dan bij Nederlandse vrouwen. 60% van de abortussen in Nederland worden uitgevoerd bij niet-Nederlandse vrouwen. Abortus worden vooral uitgevoerd bij Turkse, Marokkaanse, Antilliaanse en Surinaamse vrouwen van de eerste generatie. Seksueel overdraagbare aandoeningen komen ook vaker voor bij migranten.

Een levensstijl is aangeleerd en moeilijk te veranderen omdat het een gewoonte is. Daarnaast is het een deel van de identiteit. Levensstijlen worden versterkt door een cultuur en groep. Het is een manier om om te gaan met problemen en om te zorgen voor tevredenheid en welzijn. Levensstijlen hebben een functie met onderliggende mechanismen. Gedragsverandering is realistischer als er rekening wordt gehouden met deze mechanismen. Onderliggende mechanismen van levensstijlen zijn: sociale controle, emotionele stresscontrole, symptoomcontrole en cognitieve controle.

Bron

Deze aantekeningen zijn gebaseerd op hoorcolleges uit het collegejaar 2012-2013.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
WorldSupporter and development goals:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2869