Emotion and Cognition - UL - Artikelsamenvattingen (NL) (2013-2014)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Telling more than we can know: verbal reports on mental processes. Nisbett & Wilson, 1977.

De mens geeft regelmatig antwoord op vragen over de cognitieve processen die ten grondslag liggen aan keuzes, evaluaties, gedrag en uitspraken. Veel sociaal psychologen hebben experimenten gedaan met proefpersonen en hen gevraagd waarom ze zich gedragen, kiezen en evalueren zoals ze doen. Andere sociaal psychologen zijn van mening dat aan proefpersonen moet worden gevraagd hoe hun cognitieve processen mogelijk zouden werken als ze met een bepaalde stimulus worden geconfronteerd. Recentelijk hebben wetenschappers voorgesteld dat we mogelijk geen toegang hebben tot de hogere mentale processen (zoals probleem oplossen). Waarschijnlijk komen alleen de producten van de mentale activiteiten in het bewustzijn. Er zijn echter geen data die deze veronderstellingen ondersteunen. Daarnaast is er veel onderzoek gedaan naar meer basis processen, zoals perceptie en geheugen. Onderzoek heeft uitgewezen dat er geen bewust bewustzijn is van perceptie en geheugen. Zolang er nog geen bewijs is dat mensen niet correct kunnen vertellen over hun cognitieve processen, blijven wetenschappers proefpersonen vragen stellen over hun cognitieve processen. Daarnaast vraagt men zich af wat de afkomst is van de antwoorden van proefpersonen op zulke vragen als er geen introspectieve toegang is. Tenslotte bestaat er bij de anti-introspectieve kijk geen mogelijkheid dat de antwoorden van proefpersonen altijd goed kunnen zijn. Er volgt nu een overzicht van het bewijs over de accuraatheid van de subjectieve verslagen over hogere mentale processen.

De volgende drie conclusies zullen aan bod komen: (1) mensen kunnen vaak geen verslag doen van het bestaan van de reactie die werd geproduceerd door manipulaties, (2) mensen geven vaak niet aan dat er sprake was van een change process, oftewel dat de reactie onderhevig was aan veranderingen, en (3) mensen kunnen niet de stimuli identificeren die hun respons heeft uitgelokt.

Bewustwording van het bestaan van een respons
Mensen willen graag de oorzaken weten van hun attitudinale, emotionele en gedragsmatige responses. Dit is ook het centrale idee van de attributie theorie. De studie van Vallins en Ray (1967) is hierop gebaseerd. Mensen met een fobische angst voor slangen moesten naar plaatjes kijken met slangen terwijl ze af en toe een shock kregen toegediend. De participanten werden ook bedraad zodat het geloofwaardig was dat het ritmische patroon dat ze hoorden hun hartslag was. Na het plaatje met het woord 'shock' kregen de participanten een shock. Dit werd later ook vergezeld met een verhoogd hartritme. De plaatjes met de slangen waren nooit gecombineerd met een verhoogd hartritme. Vervolgens werd de participanten gevraagd of ze een boa constrictor wilden aanraken. Participanten die het verhoogde hartritme hoorden bij het plaatje van de 'shock' naderden de slang dichterbij dan de participanten die dachten dat de hartritme geluiden van 'buitenaf' waren. Participanten in de hartritme groep leerden dus dat hun hartslag omhoog ging door het krijgen van de shock en niet door het zien van een slang. Blijkbaar waren ze niet zo bang als ze dachten en durfden ze de slang dichterbij te benaderen. Uit deze en andere studies werd de volgende gevolgtrekking gemaakt; stimuli beïnvloeden cognitieve processen die zorgen voor een evaluatieve en motivationele verandering, die vervolgens zorgen voor een gedragsverandering. Onderzoekers veronderstelden dat cognitieve processen voor een groot deel verbaal en bewust zijn. Drie generalisaties kunnen worden gemaakt over een aantal attributie en dissonantie studies:

- In het overgrote deel van de studies werden er geen significante verbale gerapporteerde verschillen gevonden
- In andere studies was het gedragsmatige effect sterker dan de verbale gerapporteerde effecten
- In de twee studies waar er een correlatie was genoteerd tussen verbaal verslag over een motivationale staat en gedragsmatige metingen van motivationale staat, was de correlatie nihil.

Bewustwording van het bestaan van een change process
Goethals en Reckman (1973) laten met hun studie zien dat participanten niet rapporteren over een verandering in hun evaluaties ten gevolge van manipulaties. Studenten van de middelbare school werden gevraagd naar hun mening over sociale problemen, waaronder met de bus naar school gaan. Ongeveer twee weken later werden de studenten gevraagd deel te nemen aan een groepsdiscussie over met de bus naar school gaan. Elke groep bestond uit studenten die aangegeven hadden voor of tegen dit onderwerp te zijn. Elke groep bestond dus uit studenten met allemaal dezelfde mening en één student die door middel van overtuigende argumenten de rest moest overtuigen van zijn (tegenovergestelde) mening. De studenten die van mening waren veranderd gaven achteraf aan meer voor of meer tegen te zijn geweest dan dat daadwerkelijk was.

Rapporteren over cognitieve processen
Uit de literatuur lijkt het soms dat onderzoekers niet de moeite nemen om hun participanten te ondervragen over hun gedachte processen. Er zijn een aantal studies beschikbaar die dit wel hebben gedaan. De resultaten van deze studies wijzen erop dat participanten nooit bewust hebben nagedacht over hun attributie(proces). Een voorbeeld is de studie van Storms en Nisbett (1970) over insomnia symptomen (verhoogde hartslag, alertheid, warmte en onregelmatig ademhalen). Er waren twee groepen; een relaxatie groep en een opwindingsgroep. De participanten moesten voor het naar bed gaan een pil innemen, voor beide groepen waren de bijwerkingen van de pil anders. In de opwindingsgroep zou het symptomen veroorzaken zoals bij imsomnia. In de relaxatie groep zou de pil bijwerkingen als een verlaagde hartslag, verminderde alertheid, lagere lichaamstemperatuur etc. De participanten in de opwindingsgroep sliepen sneller dan de participanten in de relaxatie groep. Tijdens het interview achteraf schreven de participanten het sneller slapen toe aan dingen als examens die voorbij waren of een opgeloste ruzie. Toen de onderzoeker de hypothese uitlegde, waren ze niet van mening dat ze door zo'n proces waren gegaan.

Ander onderzoek naar verbale verslagen van cognitieve processen
Subliminale perceptie.
Mensen kunnen op een stimulus reageren bij de afwezigheid van het vermogen om verbaal te reageren op het bestaan hiervan. De redenen hiervoor rusten op technieken als signaal detectie, dichotisch luisteren en selectieve aandacht. Wilson (1975) liet tonenreeksen horen in het niet aandachtige auditorische kanaal en een stem in het aandachtige auditorische kanaal. De participanten gaven aan de tonenreeksen niet gehoord te hebben. Vervolgens kregen ze een nieuwe tonenreeks en de 'bekende' tonenreeks te horen. De participanten konden deze niet van elkaar onderscheiden. Desondanks gaven de participanten de voorkeur aan de 'bekende' toon boven de nieuwe toon. Wilson (1975) geeft aan dat affectieve processen worden getriggerd door informatie dat te zwak is om verbale herkenning te vormen. Bepaalde stimuli hebben effect op mentale processen zonder dat dit wordt geregistreerd in het korte termijn geheugen. Als deze resultaten kloppen kunnen mensen dus niet altijd correct verslag doen van het bestaan het invloedrijke stimuli.

Probleemoplossende processen
Veel creatieve mensen geven aan dat invloedrijke stimuli vrijwel onduidelijk zijn, het individu weet niet welke factoren tot de oplossing hebben geleid. Soms weet een individu helemaal niet dat er een proces gaande is totdat er een oplossing in het bewustzijn komt.

De effecten van de aanwezigheid van anderen op helpgedrag
Uit onderzoek is gebleken dat hulpgedrag afneemt zodra er meer mensen aanwezig zijn in de ruimte. Latané en Darley (1970) hebben hier onderzoek naar gedaan en mensen op verschillende manieren gevraagd of hun helpgedrag werd beïnvloed door de hoeveelheid aanwezige mensen. Participanten gaven altijd aan dat dit niet het geval was en waren ook van mening dat dat bij anderen ook niet zou gebeuren. Mensen zijn weer niet in staat om accuraat verslag te doen over de invloed van stimuli op hun responsen.

Demonstraties
Het skepticisme waarmee de onderzoekers in de literatuur zich uiten over het gebruik van introspectie  is niet helemaal gerechtvaardigd. Er is maar beperkt ondersteunend bewijs. De laboratoriumsetting is bijvoorbeeld niet vergelijkbaar met situaties in het dagelijks leven of de methodieken onderzoeken maar één soort respons. Hierdoor zijn er een klein aantal studies gedaan om de tekortkomingen op te vullen. De participanten bleken echter nooit accuraat te zijn in hun verslagen.  Ze dachten dat een stimulus een invloed had, terwijl de stimulus geen invloed had en andersom.

Mislukkingen
Participanten moesten woordparen leren met een paar woordparen die mogelijk een bepaald woord zouden oproepen op een associatietaak. Na de taak werden de participanten gevraagd waarom ze voor bepaalde woorden hadden gekozen. Terwijl alle participanten bijna alle woordparen konden opnoemen, noemden niemand het woordpaar een cue voor hun respons op de associatietaak. Na doorvragen dacht een derde van de groep dat het woordpaar mogelijk de cue was geweest, maar er is hier twijfel of dit het ware bewustzijn aangeeft.

Twee studies hebben uitgewezen dat de positie van een goed effect heeft op de evaluatie van een reeks consumptiegoederen. Participanten moesten aangeven welk van de vier goederen van de beste kwaliteit was. Zodra de keuze was gemaakt moesten de participanten aangeven waarom ze deze keuze hadden gemaakt. Er was een duidelijk links-naar-rechts positie effect, waarbij het rechterartikel het meest werd gekozen. Bij de ondervraging achteraf gaan geen enkele participant spontaan aan dat dit mogelijk aan de positie ligt van de goederen. Bij doorvragen ontkenden de participanten dit ook.

In een andere studie moesten participanten gokken wat voor gedrag iemand zou uitvoeren in drie situaties. In sommige groepen werd er een 'anker' gegeven (een bepaalde waarde of bepaalde kennis die mogelijk aangeeft waar je aan zou kunnen denken). De voorspelling was dat de paricipanten die het meest levendige 'anker' hadden gekregen het grootste 'verankering effect' zouden vertonen. Helaas heeft de studie dit resultaat niet gevonden. Bij ondervraging achteraf zei de helft beïnvloed te zijn door het 'anker' waar het niet was gebruikt en bij de groep waar het anker heel veel was gebruikt.

Een andere studie waar participanten foutief verslag doen is een studie waar het 'halo effect' wordt getest. Dit is het verschijnsel waarbij de aanwezigheid van een bepaalde kwaliteit suggereert dat andere kwaliteiten ook aanwezig zijn. Andere studies bekeken het effect van emotionele impact, de reacties bij films en waarschuwingssignalen bij het krijgen van elektrische schokken. Uit al deze studies is gebleken de accuraatheid van participanten over hogere mentale processen vrij laag is. Hierbij moeten natuurlijk methodologische en interpretatie probleem mee worden genomen.

De oorsprong van verbale verslagen over cognitieve processen
De zojuist aangehaalde onderzoeken laten het volgende zien: we sometimes tell more than we can know. Mensen doen beweringen over mentale activiteiten waar mogelijk geen toegang naar is. Hierdoor is het misschien misleidend om participanten te vragen naar de invloed die stimuli heeft gehad op hun evaluaties, keuzes en gedrag. De foutieve beweringen van mensen over hun cognitieve processen zijn niet wispelturig of toevallig, maar ze zijn systematisch. Daarnaast verschillen de beweringen van participanten en observeerders (doen niet mee aan het onderzoek, maar doen beweringen over wat mensen zouden zeggen/kiezen) niet van elkaar. Blijkbaar komen de beweringen uit dezelfde bron, wat zou deze bron kunnen zijn?

A priori causale theorieën
Als mensen wordt gevraagd hoe een bepaalde stimulus een bepaalde respons heeft uitgelokt genereren ze of passen ze causale theorieën toe. Mogelijk hebben deze theorieën één van de volgende herkomst: (1) de cultuur of subcultuur heeft expliciete regels over de relatie tussen een stimulus en een respons (2) de cultuur of subcultuur heeft impliciete theorieën over causale relaties (3) een individu heeft een bepaalde theorie  op basis van empirische observatie of covariatie tussen stimuli en de respons (4) bij afwezigheid van de bovengenoemde dingen, genereren individuen causale hypotheses.

Accuraatheid van beweringen van participanten en voorspellingen van waarnemers
Participanten wordt gevraagd twee verschillende oordelen te doen, eentje waar de invloedrijke factoren plausibel zijn en bij a priori causale theorieën horen, en een andere die wordt beïnvloed door niet plausibele factoren. Bij het eerste oordeel, participanten en waarnemers zullen accuraat zijn en bij het tweede oordeel zal niemand accuraat zijn.

Accuraatheid en inaccuraatheid in verbale uitleg
De representativiteitsheuristiek (representativeness) en de aanwezigheidsheuristiek (availability) zijn verbonden met het beoordelen van oorzaak en gevolg relaties. Als een bepaalde stimulus niet aanwezig is, zal het niet worden gebruikt in de uitleg van een bepaald effect. Andersom kan een stimulus aanwezig zijn, omdat het representatief is voor het effect wat moet worden uitgelegd. Bij verslaggeving daalt de accuraatheid door een scheiding tussen het doen van verslag en de werkelijke gebeurtenis. Er zijn ook een aantal invloedrijke factoren waar we ‘blind’ voor zijn, ook wel mechanics of judgment genoemd. Hierbij moet worden gedacht aan positie effecten, contrast effecten of anker effecten. Daarnaast zijn we ook vaak blind voor de factoren van de context. Als ons gevraagd wordt waarom we een bepaalde keuzen maken, is de invloed van de context vaak niet duidelijk voor ons. Dit kan ook andersom werken, wanneer we denken dat de context (bijvoorbeeld geluid) invloedrijk was maar dit niet het geval was. Veel oordelen en evaluaties zijn gebaseerd op het niet voorkomen van bepaald gedrag, maar deze zijn vaak minder beschikbaar of in het oog springend. Een groot deel van de communicatie is non verbaal, maar deze signalen zijn minder beschikbaar dan verbale signalen. Hierdoor worden non verbale signalen minder snel gezien en gebruikt in oordelen dan verbale signalen. Veel oordelen en evaluaties over oorzaak en gevolg relaties zijn gebaseerd op het passen van de oorzaak en gevolg magnitudes. Groteoorzaken veroorzaken grote effecten en kleine oorzaken veroorzaken kleine effecten. Kleine oorzaken die grote effecten veroorzaken worden vaak over het hoofd gezien.

De verslaggeving is accuraat wanneer de invloedrijke stimuli aanwezig zijn, aannemelijke oorzaken zijn voor de respons en wanneer er geen of weinig aannemelijke maar niet invloedrijke factoren zijn. In de literatuur is dit onderzocht bij leren zonder bewustzijn en leren met bewustzijn.
 

 

The somatic marker hypothesis and the possible functions of the prefrontal cortex. Damasio (1996).

The somatic marker hypothesis (somatische marker hypothese) houdt zich bezig met de mogelijke rol van bepaalde gebieden in de prefrontale cortex bij processen als het nemen van besluiten en redeneren. Patiënten met schade aan de prefrontale cortex, met name in de ventrale en mediale delen, tonen enorme beperkingen in persoonlijke- en sociale besluiten nemen. Vaak zijn er ook problemen met plannen. Intelligentie, geheugen en kennis blijven intact. Patiënten met ventromediale (prefrontale) schade tonen naast abnormaal besluiten nemen ook afwijkingen in emotie en gevoel.

Achtergrond kennis
Besluitvorming en redeneren is afhankelijk van verschillende niveaus van neurobiologische operaties, die plaatsvinden in de geest of daarbuiten. Het werkgeheugen en aandacht zorgen ervoor dat er mentale handelingen (mind operations) kunnen plaatsvinden. Kennis over situaties, mensen, opties voor actie en uitkomsten zijn nodig voor besluitvorming en redeneren. Deze kennis is dispositioneel, wat betekent dat het impliciete kennis is. Deze kennis wordt expliciete kennis door motorische reacties of beelden.

Structuren in de ventromediale prefrontale cortex vormen verbanden tussen de feiten van een bepaalde situatie en het type bioregulerende staat (inclusief emotionele staat). Deze verbanden zijn echter dispositioneel, wat betekent dat ze een bij een bepaalde situatie een emotie kunnen activeren door terug te vallen op de juiste subcorticale en corticale structuren. Er wordt in feite een soort herinnering gevormd tussen deze twee situaties.

Het proces (feitelijke-emotionele set) kan openlijk of verkapt zijn. Wanneer het proces openlijk is, dan heeft de somatische staat een alarm functie (prikkelend/aansturend). De resultaten verschijnen op een openlijk cognitief niveau.  Daarentegen heeft de somatische staat een vertekenend signaal (biasing signal) wanneer het proces verkapt is. Het resultaat is vaak niet bewust, omdat er wordt gewerkt met neurotransmitter systemen.

Wanneer de somatische marker afwezig is, worden de opties en uitkomsten bepaald door logische operaties. Dit proces is echter langzamer en neemt de vorige ervaring niet mee in het besluitvormingsproces.

Neuraal netwerk voor somatische markers
De ventrale en mediale prefrontale cortex ontvangen direct of indirect projecties van alle sensorische modaliteiten. Deze gebieden hebben projecties met autonomische controle structuren en ze hebben bidirectionele connecties met de hippocampus en amygdala.

De aard van de marker
In processen als besluitvorming en redeneren is het somatische signaal belangrijk, omdat in deze processen vaak verbonden zijn met beloning en straf, ook wel plezier en pijn. In bepaalde situaties zijn er dus hogere orde herinneringen nodig die feiten en bijbehorende lichaamsstaten weergeven.

Testen van de hypothese
- Emotioneel geladen stimuli: het idee in dit experiment was dat patiënten met bilaterale schade aan de ventromediale prefrontale cortex geen somatische staat genereren in reactie op emotioneel geladen stimuli. Drie groepen proefpersonen (controle groep, mensen met schade buiten de prefrontale cortex en mensen met bilaterale schade aan de ventromediale prefrontale cortex) bekeken neutrale emotionele afbeeldingen en emotioneel geladen afbeeldingen terwijl hun huidgeleiding reactie werd gemeten. Proefpersonen met de ventromediale prefrontale schade toonden geen reactie op de emotioneel geladen afbeeldingen, terwijl de controle groep en de niet frontale hersenbeschadiging groep een normale reactie hierop vertoonden.
- Gokken: in dit experiment worden proefpersonen blootgesteld aan een kaartspelletje, waarin ze gradueel leren hoe dit spelletje te spelen door beloningen en boetes. Er zijn vier stapels kaarten waarvan kaarten mogen worden getrokken. Elke stapel geeft andere geldbedragen en verschillen in de frequentie en hoogte van de boetes. Er kunnen geen exacte calculaties worden gemaakt, maar de proefpersonen moeten aanvoelen welke stapel(s) het meest winstgevend is/zijn. Normale proefpersonen en patiënten zonder frontale schade nemen kaarten van elke stapel en gaan uiteindelijk over tot de meest winstgevende stapels. Daarentegen nemen ventromediale prefrontale patiënten kaarten van de slechte stapels en verliezen uiteindelijk al hun geld. Mogelijkheden waarom deze mensen zo slecht zijn in het kaartspelletje zijn: ze kiezen voor directe beloning en negeren de latere ernstige boete, ze zijn niet gevoelig voor straf en ze zijn niet gevoelig voor de consequenties in de toekomst (positief en negatief). Dit is mogelijk te wijten aan het falen van reactieremming. Vorige ervaringen met leren in een soortgelijke situatie hadden dit mogelijk kunnen onderdrukken.

De psychofysiologische dimensie van gokken
Het bovenstaande experiment werd nogmaals gedaan terwijl de huidgeleiding van de proefpersonen werd gemeten. De normale proefpersonen reageren met een hoge amplitude huidgeleidingsreacties wanneer ze een kaart trekken van de slechte stapels (bij goede stapels is hier geen reactie in huidgeleiding). Daarentegen vertonen ventromediale prefrontale proefpersonen geen reactie in huidgeleiding wanneer zij kaarten trekken van een slechte stapel. Mogelijk is de huidgeleidingsreactie een vroeg alarm signaal van de ventromediale prefrontale cortex. Dit signaal heeft effect op de verdere verwerking van de feitelijke kennis verbonden met de situatie (en leidt bijvoorbeeld tot een negatieve bias).

 

Mind, brain, and behavior. Gazzaniga & Heatherton (2003).

Prefrontale cortex
Frontale kwabben, voornamelijk de prefrontale cortex, zijn belangrijk voor het integreren van informatie vanuit de zintuigen, geheugensysteem, en beloningssysteem door middel van de connecties met de thalamus en de limbische structuren. De prefrontale cortex is ook geassocieerd met het formuleren van doelen, het plannen, en de strategieën. Daarnaast is er een significante activatie van de prefrontale cortex gevonden tijdens moeilijke taken, en niet tijdens makkelijke taken. Schade aan de prefrontale cortex kan leiden tot moeilijkheden in het maken van plannen en het uitvoeren van gedrag om bepaalde doelen te bereiken. Volgens onderzoekers hebben mensen met een schade aan de prefrontale cortex moeilijkheden om zich te richten op bepaalde taken, omdat ze te snel worden afgeleid door andere stimuli in de omgeving.

Dorsolaterale prefrontale cortex
De dorsolaterale prefrontale cortex is geassocieerd met het selecteren en initiëren van acties. Ook speelt de dorsolaterale prefrontale cortex een belangrijke rol in het werkgeheugen, omdat men huidige prestaties kan vergelijken met de standaarden van vroeger en het doel in de toekomst. Denk hierbij aan het koken van een maaltijd aan de hand van een recept. Hierbij moeten dingen in een bepaalde volgorde worden gedaan, het is heel moeilijk om deze planning te volgen.

Orbitofrontale cortex
De orbitofrontale cortex is gerelateerd met het plannen en het coördineren van gedrag om bepaalde doelen te bereiken. Schade aan dit gebied leidt tot een verminderde motivatie en een verminderde verwerking van emotionele informatie. Ook is de orbitofrontale cortex belangrijk voor het verwerken van mogelijke beloningen van verschillende gedragsuitkomsten. Volgens andere onderzoekers activeert dit de orbitofrontale cortex zich wanneer men hunkert naar drugs.

Anterior cingulate
De anterior cingulate is gerelateerd met het aandacht geven aan bepaalde doelen. De anterior cingulate is ook geactiveerd wanneer er nieuwe taken, moeilijke taken, gedeelde aandacht taken, en taken waarin men persoonlijke keuzes moet maken. Ofwel: hoe veeleisender de taak, hoe meer activatie van de anterior cingulate.

Relatie tussen motivatie en emoties
Emoties motiveren bepaalde gedragspatronen. De connecties tussen voornamelijk de amygdala en de orbitofrontale cortex zorgen er voor dat de emotionele reacties worden aangepast in verschillende situaties, om vervolgens het gewenste gedrag te vertonen. Volgens Damasio wordt ons redeneren en besluitvorming geleid door emotionele evaluaties van bepaalde gevolgen van gedrag. Deze lichamelijke reacties of gevolgen worden de zogenaamde ‘’somatische markers’’ genoemd door Damasio.

Op deze manier ontstond de ‘’somatische markers theorie’’ van Damasio. Mensen die een beschadigde orbitofrontale cortex hebben, zijn niet in staat om bepaald gedrag aan te passen aan de hand van de gevolgen van eerdere acties. Kortom de resultaten uit het verleden worden niet gebruikt om gedrag in de toekomst te reguleren.

Veelvoorkomende fouten
Echter, mensen maken ook fouten als ze bepaalde emoties proberen te reguleren. De eerste fout is: het onderdrukken van gedachtes. Wanneer men een gedachte probeert te onderdrukken, mislukt dit juist vaak. Men gaat juist meer aan de gedachte denken. Dit wordt het zogenaamde ‘’rebound-effect’’ genoemd. De tweede fout die veel mensen maken is: piekeren. Wanneer men zich richt op de ongelukkige of ongewenste gedachtes en gevoelens, beïnvloedt dit juist je emotionele staat voor een aanhoudende periode. Afleiding is uiteindelijke de beste manier om problemen met onderdrukte gedachtes en piekeren te voorkomen. Er moet wel voor een goede afleiding worden gekozen, want het is bijvoorbeeld niet de bedoeling om aan andere problemen te gaan denken om dat ene probleem te vergeten.

Fysiologie en emoties
Specifieke emoties activeren bepaalde hersengebieden. Afschuw, verdriet en geluk activeren bijvoorbeeld de thalamus en de prefrontale cortex. Daarnaast zijn deze hersengebieden geassocieerd met meerdere emoties of emotionele ervaringen. Mensen met bepaalde emoties laten verschillende hartslag en bloeddruk patronen zien. Toch is er veel overlap tussen de verschillende emoties wat betreft de autonome activaties.

Dat er een associatie is tussen emotionele staten en de activatie van het ‘’autonome zenuwen systeem’’ is, legt de basis voor leugendetectors. Leugendetectors blijken echter niet heel betrouwbaar te zijn. Op neutrale vragen kan iemand zijn opwinding verhogen, waardoor het verschil met de belangrijke vragen niet duidelijk meer is.

Amygdala
De amygdala is belangrijk voor emoties. De amygdala verwerkt de emotionele stimuli en produceert meteen de emotionele en gedragsreacties. Volgens LeDoux is de amygdala het belangrijkste voor het emotioneel leren, zoals de ontwikkelingen van klassieke conditioneringen voor angstreacties. Echter, beschadiging in de amygdala zorgt ervoor dat men gebreken toont in het verwerken en reageren van emotionele cues. En nog belangrijker: er ontstaan beperkingen in de klassieke conditionering van angstreacties. Men weet dat iets eng is of pijn gaat doen bij bepaalde stimuli, maar laat geen angstreactie zien wanneer zij weer voor deze pijn staan. Informatie bereikt de amygdala via twee gescheiden wegen. De eerste weg is de snelle weg: sensorische informatie reist snel via de thalamus naar de amygdala. De tweede weg is de langzame weg: sensorische informatie gaat via de thalamus naar de sensorische cortex, om uiteindelijk na een diepe verwerking naar de amygdala te reizen. De amygdala is ook geassocieerd met de emotionele verwerking wanneer men sociale informatie ontvangt, zoals de betekenis van gezichtsuitdrukkingen. Dus: schade aan de amygdala leidt tot sociale beperkingen.

Orbitofrontale cortex
Dit gebied is geassocieerd met het verwerken van emotionele cues die vooral te maken hebben met interpersoonlijke interacties. Mensen die schade hebben aan dit gebied zijn vooral ongevoelig voor emotionele uitdrukkingen van andere mensen. Damasio vond dat mensen die schade hebben aan dit gebied geen somatische markers ontvangen.

Lateralisatie
Cerebrale asymmetrie is een patroon dat laat zien dat er een associatie is tussen de ongelijke activatie van de linker en rechter kwabben en specifieke emotionele staten. Wanneer de rechter prefrontale cortex is geactiveerd, laat men voornamelijk negatieve affecties zien. Wanneer de linker prefrontale cortex is geactiveerd, laat men voornamelijk positieve affecties zien. De cerebrale asymmetrie is geassocieerd met motivatie. Activatie van de linker hemisfeer is geassocieerd met stijgende zelfverzekerdheid en moeite om doelen te bereiken. Activatie van de rechterhemisfeer is geassocieerd met het gebrek aan motivatie.

Zo ook: activatie van de rechterhemisfeer is groter in de interpretatie van emotionele materialen dan de activatie van de linker hemisfeer. Dit kan men zien wanneer men kijkt naar een gezichtsuitdrukking van een ander persoon. De rechterhemisfeer is meer gericht op de emotionele expressie, zoals de emotionele toon van spreken, zowel verbaal als non-verbaal. Terwijl de linker hemisfeer meer gericht is op de betekenis van de content. Ofwel: men herkent andermans emotionele staat wanneer men ‘’kijkt’’ met zijn rechterhemisfeer.

 

 

A theory of unconscious thought. Dijksterhuis & Nordgren (2006).

Er zijn verschillende opties als men een beslissing moet maken; je kan een muntje opgooien, er hard over gaan nadenken, een nachtje over gaan slapen et cetera. In een experiment werd er getest wat de kwaliteit was van de keuze bij verschillende vormen van besluitvorming. Er waren vier appartementen met verschillende kwaliteiten die allemaal beoordeeld moesten worden. Twee van de vier appartementen waren neutraal en de twee andere waren de meest leuke en de minst leuke. Er waren drie groepen; groep 1 moest direct een keuze maken na het lezen van de informatie, groep 2 mocht 3 minuten bewust nadenken over de informatie en groep 3 werd afgeleid met een quiz en moest daarna een keuze maken (onbewust nadenken). Alleen de proefpersonen in de onbewuste nadenk groep had een voorkeur voor het meest leuke appartement.

De unconscious thought theory (UTT; onbewust nadenken theorie)
Er zijn twee vormen van gedachten: onbewust en bewust. Aandacht maakt het verschil tussen onbewust en bewust nadenken. Bewust denken en denken met aandacht en bij onbewust nadenken is er geen aandacht voor of de aandacht is op iets anders gericht.

Bewust nadenken wordt beperkt door de lage capaciteit van het bewustzijn. Het onbewuste heeft een hogere capaciteit, dus heeft deze beperking niet. Bij bewust nadenken wordt er vaak maar een deel van de informatie in beschouwing genomen. Het bewustzijn kan ongeveer 7 items tegelijkertijd kwijt. Deze lage capaciteit kan leiden tot slechte keuzes en beslissingen.

Het onbewustzijn werkt via het bottom-up principe, terwijl het bewustzijn via het top-down principe werkt. Onderzoek heeft uitgewezen dat een gelimiteerde verwerkingscapaciteit tijdens het coderen van informatie leidt tot meer gebruik van schema's. Wetenschappers denken dat een gelimiteerde verwerkingscapaciteit na het coderen ook tot meer schema gebruik leidt. Hieruit kwam de hypothese dat mensen tijdens impressievorming meer stereotyperingen gebruiken als ze bewust denken dan als ze onbewust denken. Deze hypothese is bevestigd door meerdere onderzoeken. De bottum-up en top-down principes worden ook goed belicht als we kijken naar predecisional distortion (vervorming voor de besluitvorming). Bij het doornemen van een stuk informatie vormen mensen vaak alvast een oordeel, die werkt als een verwachting, en de te lezen informatie een vertekend beeld geeft. Mensen maken ook deze fout als ze een waarschuwing krijgen geen vooroordeel te maken.

In veel onderzoeken is de onbewust nadenken groep vaak een groep die wordt afgeleid, waardoor gedacht wordt dat ze onbewust gaan nadenken. Misschien zijn deze mensen alleen maar afgeleid, en denken ze niet eens na. Deze veronderstelling verklaart echter niet waarom de onbewuste nadenk groep betere beslissingen maakt dan mensen die niet nadenken. Andere experimenten hebben uitgewezen dat een langere tijd voor onbewust nadenken tot betere beslissingen leidt dan een kortere tijd en onbewust nadenken zorgt voor een betere organisatie van de informatie in het geheugen.

Bewust nadenken leidt tot een minder goed 'afweging proces' (weighting principle), omdat het natuurlijke proces wordt verstoord. Daarnaast is het proces van afwegen niet consistent. In de rule principle komt het naar voren dat het beter is om bewust na te denken. Bewuste gedachten kunnen strakke regels volgen en in nauwkeurig, terwijl onbewuste gedachten ruwe schattingen geven. Het antwoord op 13x14 kan niet beantwoord worden door onbewust nadenken, omdat het geen regels volgt. Er is wel een verschil in op het opvolgen van regels en het actief gebruiken van regels (zoals bij rekenen). Onbewust denken kan wel grove (maar accurate) schattingen geven op basis van nummers.

Het convergentie-versus-divergentie principe is vooral toe te passen bij creativiteit. Onbewuste gedachten zijn vooral divergent en bewuste gedachten convergent. Vaak wordt het principe van incubatie genoemd die tot creatieve uitingen en ontdekkingen heeft geleid. Als de bewuste aandacht op iets anders is gericht gaat de onbewuste activiteit door. Experimenten hebben uitgewezen dat na een periode van afleiding vaak de oplossing op een probleem wordt gevonden. Het lijkt er meer op dat er een verandering plaats vindt in de mentale set dan dat er echt wordt nagedacht in het onbewuste. Onbewuste gedachten zijn divergent, waardoor de mogelijkheid er is dat er ongewone en creatieve ideeën ontstaan.

De overweging zonder aandacht effect (the deliberaion-without-attention effect)
Op basis van voorgaande principes worden er (overweging zonder aandacht) hypotheses gevormd, zoals bewuste gedachten zijn goed zolang de dingen simpel zijn, maar wordt slechter als de complexiteit van het probleem toeneemt. Een andere hypothese is dat kwaliteit van onbewuste keuzes altijd vrij goed is. Deze hypotheses worden bevestigd door meerdere onderzoeken. Het blijkt ook dat mensen meer bewust nadenken als een probleem complex is. Dit lijkt logisch, maar eigenlijk zouden de mensen dit juist dus niet moeten doen.

Kenmerken van de theorie
Rond 1990 werd het duale proces model gelanceerd die een vrijheid van keuze weergeeft. Er zijn twee routes om tot een bepaalde attitude te komen, een inspannende route en een minder inspannende route. Dit is te vergelijken met de unconscious thought theory, waar men de keuze heeft tussen bewust en onbewust nadenken. Echter in een hoop modellen leidt de inspannende route tot meer gewenste uitkomsten, terwijl bij de UTT het omgekeerde wordt laten zien. Veel modellen gaan ervan uit dat er twee gescheiden systemen zijn, terwijl de UTT een beschrijving geeft van twee processen.

UTT en beslissing strategieën
Onderzoekers hebben uitgewezen dat mensen verschillende beslissingsstrategieën gebruiken onder verschillende omstandigheden. De weighted adding strategy (WADD) is een complexe strategie waarbij men eerst de belangrijkheid van bepaalde elementen bepaalt en vervolgens kijkt of deze elementen deze waarde bevatten. Het is niet realistisch dat mensen deze strategie vaak zullen gebruiken. Het bewustzijn kan niet goed omgaan met complexe problemen en is niet goed in het afwegen van verschillende elementen. Het onbewuste kan niet de regels volgen die zijn voorgeschreven bij de WADD, maar als men deze strategie echt wil gebruiken wordt het onbewustzijn verkozen boven het bewustzijn.

De lexicographic strategy (LEX) schrijft voor dat het alternatief met de beste score op de belangrijkste dimensie moet worden gekozen. Als het bewustzijn de belangrijkste dimensie kan ontdekken, wordt deze manier van denken aangeraden (het gaat maar om het volgen van één regel).

Satisficing (SAT) is een proces waarbij alternatieven één voor één worden bekeken en worden vergeleken met een vooraf bepaalde standaard. Als een alternatief alle standaarden heeft, is dit het beste alternatief. De eis van het één voor één bekijken van de alternatieven kan worden behaald door bewust nadenken. Bekijken of iets een bepaalde standaard heeft is meer weggelegd voor het bewustzijn dan voor het onbewuste.

UTT en intuïtie
Beslissingen op basis van intuïtie worden vaak niet geaccepteerd, omdat mensen argumenten willen en willen weten waar de keuze vandaan komt. Intuïties zijn vaak het resultaat van uitgebreide onbewuste gedachten. Intuïtie is nuttig en vooral als het aan de volgende twee punten voldoet: (1) hoe omvangrijk waren de onbewuste gedachten, en (2) had het onbewuste toegang tot alle informatie.

 

How do emotion and motivation direct executive control? Pessoa, L. (2009).

Perceptuele en uitvoerende concurrentie
In dit artikel wordt er een model besproken die probeert te beschrijven hoe emotie en motivatie op elkaar inwerken met executieve controle om gedragsuitkomsten te bepalen. Het wordt ook wel het 'dual-competition' model genoemd, omdat het suggereert dat affectieve betekenis (affective significance; dit zijn items die een negatieve of positieve waarde voor het organisme hebben) de competitie op perceptuele en uitvoerende niveaus beïnvloed. Daarnaast wordt de impact ook veroorzaakt door emotie en motivatie.

De executieve controle bestaat uit een aantal functies die waarschijnlijk afhankelijk zijn van de frontale cortex. Het komt met name in actie als er niet routinematige gedragingen in het spel zijn. Er is een debat gaande of er een samenhang is tussen de verschillende functies van de executieve controle. Inhibitie, verschuiving en updaten zijn waarschijnlijk de functies die de executieve controle sowieso bezit.

Stimulus gedreven effecten
Affectieve betekenis heeft invloed op perceptuele competitie en executieve controle. Emotionele inhoud vergroot de zintuiglijke representaties van emotionele items in de visuele cortex (perceptuele competitie). Deze verbetering in zintuiglijke representaties is grotendeels te danken aan de amygdala die naar meerdere niveaus van de visuele cortex projecteert. Executieve controle wordt beïnvloed door emotionele inhoud, omdat verbeterde zintuiglijke representaties de prioriteit krijgen. Daarnaast gaat affectieve informatie meteen naar de controle structuren in het brein. Een taak irrelevant emotioneel item zal de prestatie verslechteren, omdat de bronnen niet meer op de hoofdtaak zijn gericht. Hoe uiteindelijk het gedrag wordt beïnvloed door de emotioneel geladen stimulus is  afhankelijk van het effect op de stroom van executieve functies. In een situatie waar de dreiging laag is krijgen emotionele items prioriteit, maar de invloed op het gedrag is bescheiden. Wanneer de dreiging hoog is worden alle bronnen ingezet op de verwerking van het item. Hierdoor kan het ook zijn dat de prestatie verzwakt, omdat alle aandacht alleen daar naar toe gaat. De effecten op het gedrag zijn duidelijk zichtbaar. Alle functies van de executieve  controle werken samen om een zo groot mogelijk effect te bereiken.

De verwerking van een hoge dreiging gebruikt de belangrijke knooppunten in het aandacht systeem. Er zijn duidelijke contrasten te vinden in hersengebieden bij het doen van taken die een verschillend aandacht niveau eisen (in frontale pariëtale gebieden; ook wel geassocieerd met het aandacht systeem). De interactie tussen de verwerking van een hoge dreiging en executieve functies vindt plaats door middel van minstens drie neurale mechanismen: de ACC (integreren van input uit verschillende bronnen), verschillende prefrontale gebieden die specifieke executieve functies hebben en executieve functies.

Staat afhankelijk effect
De manier waarop motivatie brein regio’s beïnvloed die bijdragen aan een verbeterde prestatie heeft weinig aandacht ontvangen. Motivatie heeft twee grote effecten op executieve functie. Een verscherping van executieve functies wordt veroorzaakt door beloning. Een verhoogde motivatie leidt tot een betere werking van het oriënteren en reoriënteren van aandacht. Daarnaast houdt motivatie zich bezig met het herschikken van de verwerkingsbronnen om beloning te kunnen maximaliseren. Motivatie heeft interacties met executieve functies via de ACC en het induceren van staat veranderingen.

 

 

Human feelings: why are some more aware than others? Craig, D. B. (2004).

Interoceptieve gevoelens
De James-Lange theorie veronderstelt dat we ons bang voelen omdat we merken dat ons hart tekeer gaat en onze pupillen verwijden. Studies laten grote variabiliteit zien in de resultaten van subjectief bewustzijn van innerlijke gevoelens, ook wel interoceptie genoemd. De hartslag timing taak van Critchley is een vrij betrouwbare test van interoceptie. Hier moeten proefpersonen aangeven of een aangebracht signaal samengaat met hun hartslag of niet. Voorheen werd het concept van interoceptie alleen gebruikt bij viscerale sensaties (betrekking tot de ingewanden), maar tegenwoordig omvat het begrip alle organen van het lichaam. Gevoelens van het innerlijke zelf gaan samen met de somatische marker hypothese van Damasio (die stelt dat emotie gerelateerde signalen van het lichaam (zweten, versnelde hartslag) onbewust beslissingsprocessen kunnen beïnvloeden).

Experimenteel onderzoek
Onderzoek met hartritme heeft uitgewezen dat een netwerk van onderling verbonden voorhersen structuren betrokken zijn bij interoceptieve aandacht en emotionele gevoelens. Met statistische analyses kwamen ze erachter dat de activatie en de grootte van de rechter anterieure insula (rAI) correleert met het subjectief bewustzijn van interne gevoelens van mensen.

De rol van rAI in het bewustzijn
Tijdens een hoop emoties en muziek wordt de rAI geactiveerd. Daarnaast wijzen er studies uit dat schade aan de rAI leidt tot een verlies van subjectieve gevoelens. Timing verschillen tussen multimodale stimuli kan ook voor een activatie van de rAI zorgen. Andere studies associeren de rAI, orbitofrontale cortex en de anterieure cingulate cortex met het menselijke waarnemingsvermogen. De recent ontdekte, spindle cell, wordt alleen in hierboven genoemde regio’s van het brein gevonden. Deze cel wordt het meest gevonden bij oudere mensen en het minst bij jonge mensen, wat mogelijk samenhangt met de resultaten van de spiegel test van zelfbewustzijn.

Evoluerend bewustzijn
Individuele verschillen in subjectief interoceptief bewustzijn (en emotionele diepte en complexiteit) worden mogelijk uitgedrukt door de mate van expansie van rAI en de grenzende orbitofrontale cortex. De snelle ontwikkeling van de rAI op een korte tijdschaal suggereert dat interoceptieve representaties direct kunnen worden gerelateerd aan de voordelen van geavanceerde sociale interactie.

 

Psychopathy and instrumental aggression: Evolutionary, neurobiological, and legal perspectives. Glenn & Raine (2009).

Psychopathie is een stoornis die zich kenmerkt door een afwezigheid van schuld, medelijden en empathie. Ze zijn niet gevoelig voor straf en zijn niet vang voor de negatieve consequenties van risicovol- of crimineel gedrag. Ze laten vaak ernstige agressie zien en er is een hoge criminele recidive.

Psychopathie en instrumentele agressie
Instrumentale agressie is gecontroleerd, doelbewust en wordt gebruikt om een gewild extern doel te behalen (geld of drugs). Naast het doel is schade aan anderen meestal secundair. Het wordt gedaan met voorbedachten rade en wordt niet vooraf gegaan met een sterke emotionele reactie, in tegenstelling tot reactieve agressie die deze elementen we heeft. Onderzoek heeft uitgewezen dat psychopathische criminelen meer aan instrumentale agressie doen en niet psychopathische criminelen aan reactieve agressie. Dit geldt vooral voor de wat zwaardere delicten (bijvoorbeeld aanranding). Psychopaten in vergelijking met niet psychopaten voelen geen emotionele opwinding tijdens hun misdaden. Uit een aantal studies is gebleken dat instrumentale agressie aanwezig is bij jongeren met psychopathische trekken, en resulteert mogelijk uit factoren van vroeg in het leven. Psychopathie kan worden verdeeld in twee kenmerken: het interpersoonlijke en affectieve deel en het impulsieve en antisociale deel. Het is ook mogelijk om deze weer op te delen in de volgende vier kenmerken: interpersoonlijk, affectief, impulsieve leefstijl en antisociaal. Er worden sterke relaties gevonden tussen interpersoonlijk/affectief en psychopathie. Reactieve agressie heeft vaak meer raakvlakken met impulsieve/antisociale kenmerken. Het uiteindelijke doel bij psychopaten is persoonlijk gewin.

Psychopathie als een evolutionaire strategie<%2

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activities abroad, study fields and working areas:
Institutions, jobs and organizations:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1948 1
Search a summary, study help or student organization