Fundamentals of Human Neuropsychology - Kolb, Wishaw - BulletPoint samenvatting (6e druk)

Hoofdstuk 1: De ontwikkeling van de neuropsychologie

  • Het brein bestaat uit twee hemisferen met de cerebrale cortex als buitenste laag. Deze bestaat uit vier delen: temporaal kwab, frontaal kwab, parietaal kwab en occipitaal kwab. De corpus callosum verbindt beide hemisferen.

  • Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg) en het perifeer zenuwstelsel, bestaand uit het somatische (parasympatisch en sympathisch) en autonome zenuwstelsel.

  • Het dualisme houdt in dat lichaam en geest gescheiden zijn. Bij het monisme zijn deze één geheel. Het materialisme zegt dat het gedrag alleen door het centrale zenuwstelsel te verklaren is en niet door de geest.

  • Frenologie maakt gebruik van hersenknobbels in het lokaliseren van functies. Cranioscopie bepaalt intelligentie aan de hand van de omvang van het hoofd.

  • Broca’s en Wernicke’s gebied zijn belangrijk voor taal. Wanneer ze beschadigd zijn is er sprake van Broca’s afasie (wel begrip, niet praten of articuleren) of Wernicke’s afasie (betekenisloze spraak, niets verstaan of herhalen).

  • Alexie is onmogelijkheid tot lezen en apraxie is onvermogen tot uitvoeren van complexe bewegingen. Visuele vorm agnosie is het onvermogen de vorm van objecten te zien en optische ataxie het niet kunnen handelen naar de vorm, zoals optillen.

  • Neuronen zijn los van elkaar en communiceren met chemische signalen via synapsen.

Hoofdstuk 2: De herkomst van hersenen en gedrag

  • Belangrijk voor neurologisch onderzoek is het begrip van de werking van de hersenen, het gebruik van diermodellen bij menselijke neurologische aandoeningen en evolutionair onderzoek bij zoogdieren.

  • Met het genoom kan worden bepaald welke gen mutaties hebben geleid tot de evolutie van de moderne mens.

  • De vier stappen van aap tot mens zijn 1) het rechtop lopen, 2) het uitgebreid gebruiken van voorwerpen, 3) een rondtrekkende leefstijl en 4) een rijkere cultuur.

  • De encephalisatie quotient is de ratio van de grootte van de hersenen en de verwachtte grootte van de hersenen. Deze ratio is het grootst bij de moderne mens. De groei van de hersenen is voornamelijk in de cortex, die als laatste ontwikkelt, waardoor er meer corticale cellen worden aangemaakt. Door het evolutionaire systeem neotenie wordt de ontwikkeling vertraagd, waardoor het brein groter kan worden.

  • De grootte van de hersenen en intelligentie zijn niet gerelateerd. Hersengrootte kan het gedrag tussen soorten wel verklaren, maar niet binnen soorten. Daarnaast is een IQ-test eenzijdig, omdat het alleen de functies van de linker hemisfeer meet.

Hoofdstuk 3: Het zenuwstelsel

  • De hersenen en het ruggenmerg worden beschermd door de schedel en wervels; drie membranen; cerebrospinale vloeistof; en de bloed-brein barrière. De hersenen bestaan uit drie delen: prosencefalon, mesencefalon en rhombencefalon.

  • De ventrale wortel brengt motorische informatie van de hersenen naar het lichaam. De dorsale wortel brengt sensorische informatie van het lichaam naar de hersenen.

  • Reflexen zijn specifieke bewegingen, ontstaan door specifieke sensorische stimulatie en zijn alleen afhankelijk van het ruggenmerg.

  • De hersenstam reageert op externe sensorische prikkels en reguleert vitale lichaamsfuncties. Het bestaat uit drie delen: achterhersenen (hindbrain), middenhersenen (midbrain) en tussenhersenen (diencephalon)

  • In de achterhersenen bevindt zich het cerebellum, belangrijk voor coördinatie, postuur, balans en aangeleerde motorische vaardigheden; en de reticulaire formatie, die het slaap- en waaksysteem controleert.

  • De middenhersenen bevatten het tectum, bestaand uit de superior colliculi en de inferior colliculi; en het tegmentum, bestaand uit de rode nucleus en substantia nigra.

  • De tussenhersenen bevatten de thalamus, die alle informatie die naar de cortex gaat ontvangt; de hypothalamus, belangrijk voor de hormoonhuishouding en gemotiveerd gedrag; en de epithalamus.

  • De voorhersenen bevatten de basale ganglia en het limbisch systeem. De basale ganglia bestaan uit de putamen, de globus pallidus en de caudate nucleus en zijn verantwoordelijk voor beweging en leren. Het limbisch systeem bevat het septum; de cingulate cortex,; de hippocampus, belangrijk voor geheugen en ruimtelijke oriëntatie; en de amygdala, belangrijk in emotionele en soort-specifieke gedragingen.

  • De longitudinaal fissura scheidt de twee hemisferen. De centrale sulcus scheidt de frontaal kwab van de parietaal kwab en de laterale fissura scheidt de frontaal en parietaal kwab van de temporaal kwab.

  • Primaire gebieden ontvangen informatie van sensorische systemen of sturen informatie naar motorische systemen. Secundaire gebieden zijn er voor de interpretatie van percepties. Tertiaire gebieden coördineren en leggen relaties tussen informatie uit de secundaire gebieden.

  • De gebieden in de neocortex communiceren door verbindingen tussen kwabben, verbindingen binnen kwabben, interhemisferische verbindingen en verbindingen via de thalamus. De twee hersenhelften zijn verbonden door het corpus callosum en het anterior commissuur.

Hoofdstuk 4: Neuronen

  • Een neuron bestaat uit dendrieten, een cellichaam en een axon. Dendrieten vormen verbindingen met andere neuronen. De ruimte tussen neuronen heet een synapsspleet. Dendrieten ontvangen informatie en axonen versturen informatie in de vorm van neurotransmitters.

  • Het celmembraan zorgt dat de cel zijn vorm behoudt en bevat eiwitpoorten. De nucleus bevat DNA en reproduceert eiwitten en slaat deze, samen met het endoplasmatisch reticulum, op. Eiwitten worden vervoerd door het Golgi-apparaat met bemiddeling van microtubules. De energie hiervoor komt van mitochondrieën. Lyosomen verwijderen afvalstoffen.

  • DNA bevindt zich in chromosomen en bevat meerdere genen. Het codeert de synthese voor een bepaald eiwit, dat opgebouwd wordt uit aminozuren.

  • Als een gen loskomt van het DNA wordt de basenvolgorde gekopieerd (transcriptie). Deze mRNA streng gaat naar ribosomen in het endoplasmatisch reticulum, die de genetische code vertalen naar een bepaald aminozuur. Aminozuren vormen uiteindelijk een polypeptideketting.

  • Bij verschillen in concentratiegradiënt gaan substanties door diffusie van een hoge concentratie naar een lage concentratie. Bij verschillen in voltagegradiënt bewegen ionen zich van een gebied met hoge lading naar een gebied met lage lading.

  • De intracellulaire vloeistof heeft een rustpotentiaal van -70mV door negatief geladen eiwit anionen en kalium ionen. De extracellulaire vloeistof bevat natrium en chloride.

  • Bij hyperpolarisatie wordt de elektrische lading negatiever. Bij depolarisatie wordt de elektrische lading positiever. Wanneer de elektrische lading -50 mV wordt door een actiepotentiaal gaan voltagegevoelige kanalen open, waardoor natrium de cel in en kalium de cel uitstroomt.

  • Om de cellen wordt myeline gevormd met knopen van Ranvier er tussen. Een impuls wordt doorgegeven van knoop naar knoop. Dit heet saltatory conduction.

Hoofdstuk 5: De communicatie van neuronen

  • Neuronen worden vernoemd naar het type neurotransmitter dat ze afgeven.

  • Neurotransmissie werkt in vier stappen: 1) synthese, oftewel de aanmaak van neurotransmitters; 2) vrijlating van neurotransmitters in de synapsspleet door de instroom van calcium; 3) activatie doordat neurotransmitters aan receptoren op het postsynaptisch membraan binden; en 4) deactivatie van de neurotransmitter

  • Er zijn vele soorten synapsen, die een exciterende of inhiberende boodschap versturen

  • Neurotransmitters zijn geproduceerd door een neuron, worden vrijgelaten als het neuron actief is en veroorzaken een reactie in de doelcel, die steeds hetzelfde is. Daarnaast wordt een neurotransmitter altijd weer gedeactiveerd.

  • Er zijn drie soorten neurotransmitters: 1) kleine moleculen transmitters, zoals acetylcholine en dopamine; 2) peptide transmitters, oftewel aminozuren in peptideverbindingen die receptoren activeren; en 3) transmittergassen, zoals koolstofmonoxide en stikstofoxide

  • Er zijn twee typen receptoren: ionotrope en metabotrope receptoren. Ionotrope receptoren laten beweging toe na flucaties van lading van het celmembraan. Metabotrope receptoren zijn proteïnen die het celmembraan omvatten.

  • Dopamine is belangrijk bij het coördineren van beweging, noradrenaline bij leren en plannen, serotonine bij bewustzijn en choline bij slaap en waakritme en geheugen.

Hoofdstuk 6: Het zichtbaar maken van hersenactiviteit

  • Het brein kan zichtbaar gemaakt worden door elektrische opnames, breinstimulatie, röntgenstraling en dynamische methoden om gedrag te verbinden aan bepaalde hersengebieden

  • Het registreren van activiteiten van een enkele cel kan door middel van elektroden op neuronen

  • Een EEG geeft informatie over de elektrische hersenactiviteit door elektroden op de hoofdhuid.

  • Een ERP is een gebeurtenis-gerelateerde potentiaal dat herkend wordt als een korte verandering in het EEG-ritme. Het wordt gebruikt om te ontdekken welke hersengebieden actief worden na de stimulus en in welke volgorde.

  • Een MEG maakt een representatie van de magnetische velden van de hersenen.

  • Intracraniale hersenstimulatie is hersenstimulatie van binnenuit om functies in kaart te brengen of als behandeling voor epilepsie of hersentrauma. Transcraniale hersenstimulatie is van buitenaf.

  • Bij een CT-scan worden er röntgenstralen geproduceerd. De mate waarop deze stralen geabsorbeerd worden hangt af van de weefseldichtheid en wordt weergegeven op een computerscherm. Hierdoor kan letsel gelokaliseerd worden.

  • Bij een PET-scan wordt er een radioactieve stof ingespoten. Als deze vervalt worden er positronen uitgescheiden, welke samen met een elektron een fotoon vormen. Hersengebieden met een hogere bloedstroom scheiden meer fotonen uit, waardoor men in beeld krijgt welke hersengebieden actief.

  • MRI-scans maken gebruik van magnetische velden. Hierdoor veranderen protonen van positie. Als het magnetisch veld wordt uitgezet, keren de protonen naar hun oude positie. De dichtheid van weefsel wordt in beeld gebracht doordat protonen op verschillende snelheden terugkeren en door de verschillende aantallen protonen per soort weefsel.

  • Een fMRI scan geeft weer wanneer hersengebieden actief zijn, door de bloedtoevoer met zuurstof in kaart te brengen.

Hoofdstuk 7: De effecten van drugs op het gedrag

  • Drugs moeten hun weg vinden naar het zenuwstelsel en dit kan alleen via de bloed-brein barrière. Kleine moleculen, zoals zuurstof, zonder ionen, passeren vrij de barrière. Andere moleculen gaan via een actief transport systeem. Drugs kunnen niet gemakkelijk door het netwerk van endothieelcellen.

  • Drugs kunnen de effectiviteit van neurotransmitters vergroten (agonisten) of verminderen (antagonisten).

  • Sedatie-hypnotische en anti-angst drugs worden gebruikt om angst te reduceren, maar de dosering moet niet te hoog zijn. Voorbeelden zijn alcohol, barbituraten en benzodiazepines.

  • Antipsychotica wordt gebruik bij neuropsychologische aandoeningen, zoals schizofrenie. Het verminder motorische activiteit en blokkeert de werking van de dopamine receptor D2.

  • Er zijn drie typen antidepressiva: monoamine oxidase inhibitoren, tricyclische antidepressiva en tweede generatie antidepressiva. Ze bevorderen de werking van serotonine.

  • Mood stabilizers, zoals lithium, worden gebruikt bij een bipolaire stoornis

  • Narcotica, zoals codeïne en morfine, bevordert slaap en verlicht pijn.

  • Stimulantia verhogen neuronale activiteit. Zo zorgt cocaïne ervoor dat er meer dopamine aanwezig is in de synapsspleet en cafeïne verhoogt de metabolische activiteiten van cellen.

  • Er zijn vier soorten psychedelica en hallucinogenen: acetylcholine psychedelica, norepinefrine psychedelica, tetrahydro cannabinol en serotonine psychedelica.

  • Bij metabolische tolerantie worden enzymen sneller aangemaakt, waardoor de drug sneller wordt afgebroken. Drugs worden minder effectief door activiteiten van hersencellen, wat cellulaire tolerantie heet. Bij aangeleerde tolerantie leren mensen om te gaan met de effecten van drugs tijdens hun dagelijkse activiteiten.

  • Verslaving ontstaat door het willen voorkomen van afkickverschijnselen, de plezierige sensatie, conditioneel leren en de activatie van dopamine neuronen.

  • Hormonen bestaan in drie groepen: homeostase behouden, geslachtshormonen en glucocorticoïden.

Hoofdstuk 8: Sensorische systemen

  • Sensorische receptoren zetten sensorische energie om in neurale activiteit.

  • Sensorische informatie wordt altijd omgezet in actiepotentialen. Licht wordt in retina receptoren omgezet, geluidsgolven in het oor, gevoel via mechanoreceptoren, smaak via de tong en pijn via de pijnvezels.

  • Exteroceptieve receptoren reageren op stimuli uit de omgeving. Interoceptieve receptoren reageren op stimuli geproduceerd door organen en spieren in het lichaam.

  • Verschillende sensaties worden in verschillende hersengebieden verwerkt en door ervaring kunnen we ze onderscheiden. Sensaties veroorzaken een bepaalde reactie. Sensorische systemen werken vaak samen.

  • Staafjes zijn gevoelig voor dimlicht en worden vooral gebruikt in het donker. Kegeltjes zijn gevoelig voor helder licht en worden overdag gebruikt. In de fovea bevinden zich de meeste kegeltjes, maar geen staafjes. Deze liggen verspreid over de retina.

  • De oorschelp vangt geluidsgolven op, die doorgegeven worden aan het trommelvlies. De hamer, het aambeeld en de stijgbeugel geven de vibraties door aan haarcellen in de cochlea, waarna actiepotentialen ontstaan.

  • Nocioceptie is het voelen van pijn en temperatuur. Hapsis de perceptie van objecten met druk en voel receptoren. Proprioceptie het bewust zijn van je eigen lichaam. Evenwicht is geregeld in het binnenoor, waarbij de otoiletorganen de statische positie van het hoofd registreren en halfcirkelvormige kanalen de bewegingen van het hoofd.

  • Smaakpapillen bevinden zich op de tong en registreren vier componenten van voedsel: zuur, zoet, zout en bitter.

  • Reukreceptoren zitten op het reukepitheel in de neusholte.

Hoofdstuk 9: Het motorisch systeem

  • Vier hersengebieden zijn belangrijk in beweging. De prefrontale cortex plant gedrag of beweging; de premotorische cortex en de supplementaire motorische cortex beïnvloeden de organisatie en sequentie van een beweging; en de primaire motorische cortex produceert specifieke bewegingen.

  • Een homonculus is een topografische weergave van de motorische cortex, waarbij de verschillende lichaamsdelen buiten proportie zijn met de feitelijke lichaamsdelen.

  • De motorische cortex wordt geactiveerd bij het specificeren van een bewegingsrichting (primaire motorische cortex), het plannen van gedrag, het geven van richting aan gedrag en bij abstracte doelen van gedrag (premotorische cortex)

  • De parietale cortex en de primaire motorische cortex zijn verbonden en sturen eenvoudige bewegingen aan. Sensorische systemen sturen ook informatie naar de prefrontale cortex voor het plannen van complex gedrag.

  • De hersenstam controleert bewegingen, behoudt de lichaamshouding en coördineert de ledematen die in beweging zijn.

  • De basale ganglia ontvangen informatie uit de motorische cortex, neocortex en limbische cortex en sturen informatie naar de motorische cortex en substantia nigra. Stoornissen die kunnen ontstaan bij schade aan de basale ganglia: Gilles de la Tourette, Huntington, hypokinetische symptomen en Parkinson.

  • Het cerebellum controleert gedrag, verbetert motorische vaardigheden en speelt een rol bij het aanleren van complex gedrag.

  • Het pad vanuit de motorische cortex naar de hersenstam heet de corticobulbaire tractus. Het pad vanuit de hersenstam naar het ruggenmerg heet de corticospinale tractus.

Hoofdstuk 10: De corticale functie

  • Het ruggenmerg zorgt voor reflexen.

  • Het metencefalon is verantwoordelijk voor lopen en emoties tonen. Bij een verbroken verbinding met de rest van de hersenen (‘lage decerebratie’) kunnen de sensorische prikkels niet naar de bovenliggende hersendelen, wat leidt tot problemen in het bewustzijn.

  • Bij ‘hoge decerebratie’ is het diencefalon gescheiden van het mesencefalon. Deze verbindingen zorgen voor het coördineren van het zicht en gehoor.

  • Het diencefalon is belangrijk in reukzin, homeostase, motivatie en gevoel.

  • Bij decorticatie zijn de basale ganglia en hersenstam intact, maar de cortex niet. Hierdoor is er geen samenwerking meer tussen automatisch en willekeurig gedrag.

  • De cortex zorgt voor plannen en bewegingen combineren tot complex gedrag. Het bestaat uit de primaire sensorische, primaire motorische en associatie cortex.

  • De multimodale cortex zorgt voor het herkennen en verwerken van informatie en het koppelen van een beweging aan informatie en houdt zich bezig met geheugen processen, object perceptie en emotie.

  • Er zijn drie mogelijke verklaringen voor het bindingsprobleem: 1) een corticaal centrum vormt alle input tot één geheel; 2) alle corticale gebieden zijn verbonden, waardoor alle informatie gedeeld wordt; en 3) er is een intracorticaal netwerk

  • De theorie van Luria gaat er vanuit dat de hersenen informatie verwerken volgens een stappenplan in een bepaalde hiërarchie. De perceptie van de wereld is een eenheid van de verzamelde entiteiten.

Hoofdstuk 11: Cerebrale asymmetrie

  • Lateraliteit geeft aan dat de twee hemisferen verschillende functies hebben. De linker hemisfeer is belangrijk in productie en begrip van taal en controleert bewegingen van de rechterkant van het lichaam. De rechter hemisfeer is belangrijk in waarneming en productie van non-verbale informatie en controleert bewegingen van de linkerkant van het lichaam.

  • Er zijn vele verschillen tussen de hemisferen. Zo is de planum temporale groter in de linker hemisfeer en de primaire auditieve cortex groter in de rechter hemisfeer.

  • Neuronpatronen en gen-uiting is ook verschillend in de twee hemisferen.

  • Bij split brains kunnen beide hemisferen apart van elkaar onderzocht worden, doordat de corpus callosum is doorgesneden.

  • De visuele paden zijn gekruist: het linker visuele veld wordt door de rechter hemisfeer geregistreerd en het rechter visuele veld door de linker hemisfeer.

  • Het oor heeft projecties naar beide hemisferen, maar meer contralaterale dan ipsilaterale projecties.

  • Het primaire somatosensorische systeem is bijna geheel gekruist.

  • Er zijn verschillende theorieën over lateralisatie: één hemisfeer faciliteert één bepaald psychologisch proces; of de twee hemisferen verwerken informatie op een verschillende manier; werken tegelijk aan andere aspecten; onderdrukken elkaars activiteit; of hebben een voorkeur voor of besteden aandacht aan bepaalde informatie

  • Individuele gedragsverschillen komt door verschillende organisatie van hemisferen, lateralisatie van functies, voorkeur cognitieve modus en cognitieve set.

Hoofdstuk 12: Variaties in cerebrale asymmetrie

  • Verklaringen van cerebrale asymmetrie kunnen liggen in hand voorkeur, spraakrepresentatie, gen-uiting of verbindingen tussen de twee hemisferen.

  • Vrouwen zijn beter in taal, fijne motorische controle, ingewikkelde handbewegingen, ruimtelijk geheugen, verbale vlotheid en verbaal geheugen. Ze zijn ook gevoeliger voor sensorische stimulatie.

  • Mannen zijn beter in ruimtelijk inzicht, gooien en onderscheppen van objecten, mentaal roteren van objecten, ruimtelijke navigatie, wiskundig beredeneren en het tekenen van mechanische objecten. Verder zijn ze agressiever dan vrouwen.

  • Vrouwen hebben meer grijze massa in de planum temporale en meer dichtbevolkte neuronen en neuropil. De cortex is ook dikker in parietaal en posterior temporaal regio’s.

  • Mannen hebben een grotere mediale frontale en cingulate regio, een groter amygdala en hypothalamus, meer witte massa, grotere cerebrale ventrikels en meer neuronen.

  • Unilaterale corticale laesies hebben verschillende effecten op mannelijke en vrouwelijke hersenen.

  • Geslachtsverschillen kunnen wellicht verklaard worden door geslachtshormonen, genetische factoren, verschillen in cerebrale rijping en omgevingsinvloeden

  • Omgevingseffecten die invloed kunnen hebben op cerebrale asymmetrie zijn cultuur, onderwijs, aangeboren doofheid, omgevingsdeprivatie en veranderingen in gen uiting door de omgeving.

  • Bij verwijdering van de linker hemisfeer neocortex gaat taal achteruit, evenals ruimtelijk inzicht bij verwijdering van de linker hemisfeer.

  • De linker hemisfeer is beter in morfologie en fonologie en de rechter hemisfeer in logografie.

  • Er is een hiërarchische verdeling in cognitieve functies die ontstaat gedurende de ontwikkeling.

Hoofdstuk 13: De occipitaal kwabben

  • De occipitaal cortex bestaat uit negen visuele gebieden. Gebied 1 heet de ‘striate cortex’ en ontvangt en projecteert informatie. Gebied 2 projecteert ook informatie. Gebied 3 is gespecialiseerd in vormen in beweging. Gebied 4 ontvangt informatie over kleur en vorm. Gebied 5 is gespecialiseerd in het detecteren van beweging.

  • De pariëtale visuele gebieden sturen de oogbewegingen aan. Ook belangrijk in het visuele systeem is het zelf aansturen van een actie, het herkennen van objecten door de temporaal kwab en visuele aandacht richten.

  • De egocentrische ruimte wordt gebruikt om de eigen acties te controleren en de allo centrische ruimte om ruimtelijke locaties te onthouden. Hiervoor zijn de pariëtale en temporale visuele gebieden belangrijk.

  • Informatie gaat via het pariëtale pad of de dorsale stroom (visueel begeleiden van bewegingen), het inferieur temporale pad of de ventrale stroom (waarnemen objecten en kleur) en het superior temporale sulcus pad of het samenkomen van de ventrale en dorsale stroom (visueel ruimtelijke functies).

  • Het linkerdeel van de retina stuurt informatie naar de rechterkant van de hersenen. Het rechterdeel naar de linkerkant. Gebied 1 ontvangt informatie van beide ogen.

  • Bij monoculaire blindheid heeft één oog geen zicht meer. Bitemporale hemianopsie is het verlies of een stoornis van de laterale visus. Nasale hemianopsie zorgt voor verlies van het nasale gezichtsveld. Halve delen van het visuele veld zijn niet meer zichtbaar bij homonieme hemianopsie. Bij verlies van een kwart van het visuele veld van beide ogen of de helft van de fovea is er sprake van macular sparing. Blinde vlekken in het visuele veld zijn scotomen.

  • Apperceptieve agnosie is het niet herkennen van objecten, maar het blijven bestaat van basis visuele functies, zoals kleur, beweging en scherpheid. Associatieve agnosie is het niet herkennen van objecten, ondanks een heldere perceptie van het object.

  • Bij prosopagnosie kunnen mensen gezichten niet herkennen. Bij alexie kunnen mensen niet lezen. Bij visueel-ruimtelijke agnosie kan men zich niet oriënteren of de weg vinden.

Hoofdstuk 14: De pariëtaal kwabben

  • De pariëtaal kwab verwerkt en integreert somatosensorische en visuele informatie om bewegingen te controleren.

  • Gebied PE begeleidt bewegingen. Gebied PF ontvangt somatosensorische input van gebied PE en input van de motorische en premotorische cortex via gebied PG. Gebied PG controleert ruimtelijk gedrag met visuele informatie en tastzin. De verbinding tussen parietalis posterior en prefrontale cortex stuurt ruimtelijk gedrag.

  • Het anterior pariëtaal gebied verwerkt somatische prikkels en percepties. Het posterior pariëtaal gebied verwerkt sensorische input van somatische en visuele gebieden.

  • Het posterior pariëtaal gebied is belangrijk bij het controleren van bewegingen. De neuronen ontvangen sensorische en motorische input met een bepaalde motivatie en vuren signalen af bij beweging.

  • De pariëtaal kwab is belangrijk in het verwerken van complexe informatie, zoals links en rechts onderscheiden en het mentaal roteren van stimuli. Wellicht speelt het ook een rol in wiskunde, taalvaardigheden en bewegingssequenties.

  • Astereognosie is het onvermogen om een object door aanraking te herkennen. Bij simultane uitdoving is het moeilijk de aandacht te richten op één stimulus in een reeks stimuli.

  • Bij het syndroom van Balint kan men zijn ogen niet fixeren, zijn aandacht maar op één stimulus richten, moeilijk iets oppakken en objecten niet herkennen vanuit een onbekend gezichtspunt.

  • Bij schade aan de rechter pariëtaal kwab negeren mensen het linker lichaams- en werelddeel, kunnen ze geen figuren vormen met blokken en hebben ze nauwelijks topografische vermogens. Het gaat vaak samen met ontkenning van de beperkingen.

  • Linker pariëtaal schade kan leiden tot taalverstoring, apraxie, dyscalculi, verstoring bij herinneren en bij onderscheid tussen links en rechts en rechter hemianopdie.

  • Ideomotorische apraxie is het niet kunnen nadoen van bewegingen of gebaren kunnen maken. Bij constructieve agnosie is de ruimtelijke organisatie verstoord.

Hoofdstuk 15: De temporaal kwabben

  • De temporaal kwabben bevatten de limbische cortex, de amygdala en de hippocampus. Ze ontvangen sensorische informatie en sturen informatie naar de pariëtaal en frontaal kwab, het limbisch systeem en de basale ganglia. De kwabben zijn verbonden door de corpus callosum.

  • Er zijn vijf corticale verbindingen: het hiërarchische-sensorische pad, het dorsaal auditieve pad, het polymodale pad, de mediaal temporaal projectie en de frontaal kwab projectie.

  • De temporaal kwab is belangrijk in sensorische informatieverwerking, herkenning van objecten, via het ventrale visuele pad, en opslag van sensorische informatie.

  • De amygdala verbindt stimuli aan emoties.

  • De hippocampus zorgt voor bewegingen in de ruimte en geheugen voor de locatie.

  • Theory of mind is het vormen van hypotheses over andermans bedoelingen en vindt plaats in de superior temporale sulcus.

  • Beschadiging van de linker temporaal kwab leidt tot verstoring van het verbale geheugen en kan leiden tot moeilijkheden in het onderscheiden van spraakklanken. Beschadiging van de rechter temporaal kwab tot verstoring van het non-verbale geheugen, waardoor gezichten en uitdrukkingen niet herkend kunnen worden.

  • In muziek richt de linker hemisfeer zich op snelheid en de rechter hemisfeer op frequentieverschillen.

  • Symptomen die kunnen ontstaan bij schade aan de temporaal kwab zijn: verstoringen in ontvangst van auditieve en visuele informatie, in muziekwaarneming, in visuele perceptie, in de selectie van visuele en auditieve input, in het categoriseren van sensorische input en in gebruik van contextuele informatie. Daarnaast geheugenproblemen en verandering in persoonlijkheid, gedrag en seksueel gedrag.

Hoofdstuk 16: De frontaal kwabben

  • De frontaal kwab bestaat uit motorische, premotorische en prefrontale gebieden. De motorische cortex voert bewegingen uit. De premotorische cortex selecteert passende bewegingen. De prefrontale cortex speelt een rol in het reguleren van emoties.

  • Het temporeel geheugen, ook wel kortermijn- of werkgeheugen, bevat herinneringen aan eerdere gebeurtenissen in een bepaalde volgorde. Als het beschadigd is moeten externe omgevingsfactoren gedrag sturen, in plaats van interne stimuli.

  • De frontaal kwab is belangrijk in het kiezen van passend gedrag. De amygdala speelt een rol in de affectieve context. De frontaal kwab is ook belangrijk in zelfbewustzijn.

  • De linker frontaalkwab is betrokken bij taal gerelateerde functies. De rechter frontaalkwab non-verbaal gedrag. Wellicht speelt de linker kwab een rol bij het inprenten van informatie in het geheugen en de rechterkwab bij het ophalen van informatie.

  • Schade aan de primaire motor cortex leidt tot een verlies van fijne motoriek, snelheid en kracht. Schade aan de frontaal kwab leidt tot moeite met focussen op relevante stimuli. Schade aan het Broca’s gebied leidt tot onvermogen werkwoorden te vervoegen. Als het supplementaire gebied ook beschadigd is verliest men spraak.

  • Het IQ blijft gelijk na frontaal kwab laesies. Wel gaat het gepaard met verlies van spontane taal, geheugenproblemen, concentratieproblemen, verlies van spontaan gedrag, moeite met structuur aanbrengen en weinig gezichtsuitdrukkingen tonen.

  • De frontaal kwab speelt een rol in het plannen van gedrag en omgaan met moeilijke situaties. Schade aan de frontaal kwab zorgt voor minder flexibiliteit, stoornissen in zelfregulatie en associatieve vermogens en verlies van temporeel geheugen.

  • Schade aan de orbitale gebieden kan leiden tot pseudopsychopathie of pseudodepressie. Orbitofrontale laesies zorgen voor abnormaal seksueel gedrag en dorsolaterale laesies nemen seksuele interesse weg.

  • Het syndroom van Korsakov, schizofrenie, Parkinson en drugs hebben invloed op de frontaal kwab.

Hoofdstuk 17: Disconnectie syndromen

  • Disconnectie is het verbreken van cerebrale verbindingen en leidt tot disconnectie syndromen.

  • De neocortex wordt verbonden door associatievezels, projectievezels en commissurale vezels.

  • Door disconnectie ontstaat apraxie, oftewel het niet kunnen uitvoeren van bepaalde bewegingen. Daarnaast kan afasie, alexie, agnosie, agrafie en acopie ontstaan.

  • Het doorsnijden van de corpus callosum heet commissurotomie en wordt soms gedaan als behandeling voor epilepsie. Andere mensen worden geboren zonder corpus callosum. Dit heet ‘callosale agenesis’.

  • Bij disconnectie is geur nog intact, omdat het reuksysteem niet gekruist is. Het visuele en somatosensorische systeem zijn echter wel compleet gekruist, waardoor na disconnectie geen verbale informatie kan worden waargenomen door het linker visuele veld.

  • Het auditieve systeem is zowel gekruist als niet-gekruist en het motorische systeem is grotendeels gekruist, waardoor de linkerhand niet reageert op verbaal materiaal.

  • Het posterior deel van de corpus callosum is belangrijk voor visuele overdracht. Het anterior deel is belangrijk voor overdracht van motorische informatie.

  • Volgens Geschwind ontstaat apraxie doordat een laesie in de linker hemisfeer de motorische cortex scheidt van de spraakzone. Agnosie en alexie ontstaat door afkoppeling van het posterior spraakgebied van de visuele associatie cortex.

  • Bilaterale laesies in gebieden V1, V2 of TE leiden tot een verstoord of verdwenen vermogen om visuele discriminatie problemen op te lossen. Unilaterale laesies hebben dit effect niet.

  • Het niet goed waarnemen van visuele stimuli, waardoor bijvoorbeeld oneetbare dingen in de mond gestopt worden, komt volgens Geschwind door afkoppeling van de amygala van het visuele systeem.

Hoofdstuk 18: Geheugen

  • Amnesie is het gedeeltelijk of totaal verlies van het geheugen. Het ontstaat door laesies in de temporaal kwabben.

  • Bij infantiele amnesie kunnen volwassenen niet meer herinneren wat ze in de kindertijd beleefd hebben.

  • Fugue state is een vlaag van geheugenverlies. Voorbijgaande globale amnesie is een acute vorm van amnesie, die van korte duur is. Het leidt tot verlies van oude herinneringen en een onvermogen om nieuwe herinneringen te vormen.

  • Bij anterograde amnesie kunnen geen nieuwe herinneringen meer worden aangemaakt. Bij retrograde zijn allerlei herinneringen van voor de hersenbeschadiging verdwenen. De ernst van de hersenbeschadiging bepaalt hoe ver de amnesie terug in de tijd gaat.

  • Volgens de consolidatie theorie worden herinneringen permanent na consolidatie door de hippocampus. Volgens de multiple trace theorie zijn het autobiografisch, feitelijk semantisch en algemeen semantisch geheugen ergens anders in het brein gelokaliseerd. Volgens de reconsolidatie theorie worden herinneringen bij hergebruik opnieuw geconsolideerd, waardoor er verschillende sporen ontstaan.

  • Het impliciete geheugen onthoudt automatisch en onbewust gedrag en werkt met ‘bottom-up’ verwerking. Het expliciete geheugen bevat bewuste, spontane herinneringen en bestaat uit semantisch geheugen (feiten) en episodisch geheugen (autobiografische herinneringen). Het werkt ‘top-down’.

  • Het cerebellum is belangrijk bij klassiek conditioneren en overlevingsgedrag.

  • Er zijn vier theorieën over de hippocampus: 1) het is een opslagruimte voor geheugen, 2) het versterkt nieuwe herinneringen, 3) het is een bibliothecaris van het geheugen of 4) het labelt herinneringen op basis van de context

  • Bij de ziekte van Alzheimer ontwikkelt eerst anterograde amnesie, door beschadiging aan de mediaal temporaal cortex, en daarna retrograde amnesie, door beschadiging aan de andere temporale associaties en frontale corticale gebieden.

  • Het syndroom van Korsakov leidt tot anterograde en retrograde amnesie, confabuleren, weinig inhoudelijke gesprekken, geen inzicht en apathie.

  • De amygdala is belangrijk bij emotionele gebeurtenissen en angstconditionering.

  • Het kortetermijngeheugen heet ook wel werkgeheugen en is voor getallen, woorden, namen voor een korte periode.

Hoofdstuk 19: Taal

  • Taal bestaat uit fonemen (klankeenheden), morfemen (combinatie van fonemen), syntax (grammaticale regels), lexicon (alle woorden van een taal), semantiek (betekenis), prosodie (ritme) en dialoog (verhaal).

  • Taal is alles wat met het communiceren van gedachten te maken heeft. Spraak is de wijze waarop taal hoorbaar is.

  • Gebarentaal en spreektaal gebruiken dezelfde neurale systemen en hersengebieden.

  • Voor de productie van taal is categoriseren, labelen van categorieën, uitvoeren van sequentieel gedrag en imiteren nodig.

  • Belangrijk in taal is het gebied van Broca, dat zich in de inferior frontaal gyrus bevindt, en het gebied van Wernicke, dat zich in de superior temporaal gyrus bevindt. Wernicke’s gebied kent betekenis aan de woorden toe. Broca’s gebied zorgt voor woordvorming en articulatie.

  • Afasie is een taalstoornis, agrafie een stoornis van schrijven en alexie een stoornis van lezen. Parafasie zorgt voor correcte articulatie, maar het uitgesproken woord correleert niet met het gewenste woord.

  • Vloeiende afasie zorgt voor moeilijkheden in taalbegrip. Bij het isolatiesyndroom kan men woorden wel herhalen en begrijpen, maar niet spontaan praten of woorden begrijpen. Bij conductieafasie kunnen mensen spontaan praten en spraak begrijpen, maar kunnen zij geen woorden herhalen. Bij amnestische of anomische afasi heeft men moeite met het vinden van woorden.

  • Niet-vloeiende afasie is expressieve afasie. Taalbegrip is in orde, maar de uitspraak van taal is lastig. Onder pure afasie valt alexie, agrafie en woorddoofheid.

  • De rechter hemisfeer zorgt voor het auditief begrijpen van taal, maar kan grammatica en zinsconstructies niet begrijpen.

  • Letterblindheid is het niet kunnen benoemen van letters, woordblindheid is het niet kunnen lezen van woorden en hiernaast kan het ook zijn dat zinnen niet gelezen kunnen worden.

  • Bij aandachtsdyslexie is het moeizaam letters te benoemen bij meerdere letters. Bij fonologische dyslexie is het oplezen van niet-woorden moeilijk.

Hoofdstuk 20: De herkomst van emotie

  • Er zijn vier gedragscomponenten gerelateerd aan emotie: activiteiten van het centraal en autonoom zenuwstelsel, motorische veranderingen, uitdrukking van gedachten en onbewuste cognitieve processen.

  • Bij verwijdering van het bilaterale anterior temporaal gebied ontstaat verlies van angst en tamheid, een willekeurige voedselvoorkeur, verhoogd willekeurig seksueel gedrag, een verhoogde alertheid en reactievermogen, objectverkenning met de mond en visuele agnosie.

  • Gezichtsuitdrukkingen spelen zich vooral af in de linker gezichtshelft. De rechter hemisfeer is belangrijk in het tonen en waarnemen van emoties.

  • Het linkeroor identificeert de emotionele toon van zinnen. Het rechteroor is belangrijk bij het beantwoorden van vragen over de zin inhoud.

  • Belangrijk in emotionele ervaringen en gedrag zijn de amygdala en de prefrontale cortex. De amygdala is gevoelig voor bedreiging en gevaar.

  • Beschadiging van de orbitaal frontale cortex leidt tot veranderingen in sociaal gedrag. Beschadiging van de paralimbische cortex leidt tot minder sociale interacties. Het verwijderen van de amygdala leidt tot angstverlies.

  • De theorie van Damasio stelt dat de waarneming van externe stimuli leidt tot lichamelijke veranderingen. De perceptie en lichaamsveranderingen beïnvloeden cognitieve processen en leiden tot emotie, belangrijk voor overleving.

  • De theorie van Le Doux stelt dat de amygdala belangrijk is in angstconditionering, het koppelen van een neutrale stimulus aan een onplezierige stimulus. De amygdala activeert hormonen, het autonome zenuwstelsel en de cortex, wat tot emotie leidt.

  • Volgens Gainotti houdt de rechter hemisfeer zich bezig met de automatische componenten van emoties en de linker hemisfeer met de cognitieve controle van emoties.

  • Aprosodie zorgt voor taal zonder emotie expressie of toonhoogte. Beschadiging van het rechter Broca gebied leidt tot motorische aprosodie, waardoor emotionele taalcomponenten niet geproduceerd kunnen worden. Beschadiging van het rechter Wernicke gebied leidt tot sensorische aprosodie, waardoor emotionele taalcomponenten niet geïnterpreteerd kunnen worden.

Hoofdstuk 21: Ruimtelijk gedrag

  • Ruimtelijk gedrag zijn alle gedragingen waarmee wij onze lichaamsdelen aansturen in de ruimte. Het topografisch geheugen zorgt dat we ons door de ruimte kunnen bewegen in relatie tot andere ruimtelijke objecten. Onze mentale representaties van de ruimte heten cognitieve mappen.

  • Topografische disoriëntatie is het onvermogen de weg te weten. Er zijn twee vormen: topografische agnosie is het niet kunnen identificeren van mijlpalen en topografische amnesie is onvermogen om topografische relaties te leggen tussen mijlpalen

  • Het niet kunnen navigeren in bekende omgevingen heet retrograde ruimtelijke amnesie. Het niet kunnen navigeren in nieuwe omgevingen heet anterograde ruimtelijke amnesie.

  • Egocentrische desoriëntatie is het moeite hebben met de relatieve locatie van objecten waar te nemen in verhouding tot jezelf. Bij heading desoriëntatie is men niet in staat een route te plannen.

  • Mijlpaal agnosie is het onvermogen duidelijke omgevingseigenschappen als oriëntatiepunten te gebruiken bij sturing van bewegingen. Bij anterograde desoriëntatie is het moeilijk de weg te vinden in nieuwe omgevingen.

  • De dorsale stroom medieert acties naar objecten toe en van objecten af en is belangrijk bij het volgen van routes. De ventrale stroom stuurt complexe acties aan en medieert allocentrisch ruimtelijk gedrag.

  • De hippocampale formatie is het centrum van de ruimtelijke mappen. De hippocampus is belangrijk voor het ruimtelijk geheugen.

  • Er zijn drie typen ruimtelijke cellen: plaatscellen (afhankelijk van locatie), hoofdrichtingscellen (afhankelijk van richting) en roostercellen.

  • De pariëtaal cortex biedt een gecoördineerd visueel ruimtelijk systeem en lokaliseert objecten in deze ruimte. De principale sulcus in de frontaal kwab is belangrijk in het sturen van responsen op opgeslagen informatie in afwezigheid van externe signalen.

Hoofdstuk 22: Aandacht, mentale beelden en bewustzijn

  • Automatische processen hebben geen intentie nodig en zijn onbewust. Het zijn bottom-up processen, dus data gedreven en afhankelijk van omgevingsstimuli.

  • Bij bewuste processen moet aandacht gefocust worden. Het zijn top-down processen, dus concept gedreven en afhankelijk van geheugeninformatie en verwachtingen.

  • We kunnen beperkte hoeveelheid informatie verwerken, waardoor de mentale capaciteit gericht moet zijn op bepaalde activiteiten. Bij een routine taak is weinig aandacht vereist. Bij complexere taken is er meer aandacht nodig.

  • Wanneer meerdere objecten zich in de aandachtspotlight bevinden is er sprake van een bindingsprobleem, omdat de visuele elementen tot objecten gevormd moeten worden, maar de verschillende objecten wel gescheiden items moeten blijven.

  • De pariëtaal cortex is actief bij aandacht voor locatie. De occipitaal-temporaal cortex is actief bij aandacht voor kenmerken. De anterior cingulate en prefrontale gebieden zijn actief bij beide visuele taken.

  • Er zijn twee aandachtsystemen: posterior pariëtaal systeem om aandacht te richten en anterior pariëtaal systeem om alle informatie vast te houden voor mentale operaties

  • Bij ‘inattentional blindness’ ziet een persoon een gebeurtenis niet die voorkomt gedurende de uitvoer van een andere taak. ‘Change blindness’ is het niet zien van veranderingen in de aanwezigheid, identiteit of locatie van objecten. . ‘Attentional blink’ is het falen om een tweede visueel target op te merken als het minder dan 500 ms verwijderd is van de eerste target.

  • Mentale beelden zouden dezelfde hersenstructuren kunnen activeren als de daadwerkelijke actie, of een gedeelte van deze hersenstructuren activeren.

  • Interne of motorische inbeelding is het proces waarbij je probeert in te beelden hoe je zelf een bepaalde beweging maakt. Bij externe inbeelding of inbeelding van objecten beeldt je in dat je iemand de beweging ziet maken. Waarschijnlijk zijn er andere hersengebieden bij betrokken.

  • De werking van het bewustzijn blijft mysterieus. Het zorgt voor adaptatie. Het omvat in elk geval opwekking, perceptie, aandacht en werkgeheugen. Wellicht is het verbonden met emotionele verwerking.

Hoofdstuk 23: De ontwikkeling van de hersenen

  • Bij de ontwikkeling van de hersenen hebben de cellen al voordat ze bewegen een vast doel en een vaste functie. De hersenen beginnen met een overvloed aan cellen en verbindingen, waarvan een deel later afsterft.

  • De hersenen ontwikkelen zich vanuit de neurale buis, die bestaat uit neurale stamcellen. Deze cellen vernieuwen zichzelf. De stamcellen ontwikkelen progenitore cellen, die later neuroblasten en glioblasten vormen. Dit zijn de voorlopers van gliacellen en neuronen.

  • Na vier maanden stopt de algemene neurogenese, waardoor de hersenen extra kwetsbaar zijn. Hierna differentiëren en migreren de cellen.

  • Dendrieten groeien door arborisatie en de groei van een dendritische ‘ruggengraat’.

  • In de eerste twee fasen is er een lage dichtheid van synapsen. De groei van synapsen gaat in de derde fase erg snel. Tijdens fase vier worden vele synapsen verwijderd. Synapsen worden tijdens fase drie en vier gevormd door ervaringsafhankelijke en ervaringsverwachtende mechanismen. In fase vijf vermindert de synapsdichtheid.

  • De groei van gliacellen begint nadat de meeste neuronen aanwezig zijn en gaat door gedurende het leven. Het myelineren is compleet wanneer de hersenen volgroeid zijn.

  • Stadium 1 van de cognitieve ontwikkeling is volgens Piaget de sensorimotorische periode om onderscheid te maken tussen zelf en de wereld. In stadium 2 worden interne representaties gevormd, in stadium 3 concrete operationalisaties en in stadium 4 formele operationalisaties.

  • De hersenen zijn plastisch. De hersenstructuur verandert door ervaring en omgeving.

  • Hersenletsel voor het eerste levensjaar heeft een veel groter effect dan wanneer hersenletsel zich op een latere leeftijd voordoet. Bij hersenletsel tussen de 1 en 5 jaar oud vindt reorganisatie plaats en blijven taalvaardigheden gespaard.

  • Wanneer de hele linker hemisfeer beschadigd is, vindt er maar een gedeeltelijke verschuiving van taal naar de rechter hemisfeer plaats.

  • Beschadiging is te herstellen gedurende de neurogenese fase, maar niet tijdens differentiatie en migratie. Na de kritische periode kunnen hersenen wel weer gedeeltelijk herstellen.

  • Plasticiteit is mogelijk door reorganisatie, ontwikkeling van een nieuw circuit of ontwikkeling van nieuwe neuronen en gliacellen.

Hoofdstuk 24: Stoornissen bij kinderen

  • Ontwikkelingsdyslexie is voor de geboorte al aanwezig. Verworven dyslexie ontstaat door hersenschade

  • Fonologisch lezen is het analyseren van groepen letters en deze omzetten in klanken. Dit wordt in het begin vaak toegepast. Later wordt lexicaal lezen toegepast: het woord in het geheel onthouden.

  • Leesproblemen kunnen ontstaan door ongevoeligheid voor ritme en alliteratie, beperking in aandacht of moeite met signaleren van sensorische gebeurtenissen die elkaar snel opvolgen.

  • Een bijkomend probleem van dyslexie is het niet kunnen omschakelen van aandacht.

  • Bij ADHD heeft een kind overmatige motorische onrust, concentratieproblemen en impulsief gedrag. Het duur tenminste één jaar. Hyperactiviteit kan ontstaan door hersenletsel, erfelijkheid, voedselallergieën, een hoge lood concentratie of een bepaalde thuis- of schoolsituatie.

  • Bij cerebrale verlamming is een kind gehandicapt door hersenschade, waarbij verschillende motorische stoornissen ontstaan.

  • Bij een hydrocefalus houdt het ventrikelsysteem abnormaal veel hersenvocht vast. De ventrikels vergroten door inkrimping of atrofie van het omliggende hersenweefsel.

  • Bij autisme hebben kinderen moeite sociale interacties aan te gaan en houden ze zich sterk vast aan hun dag structuur. Ze tonen vaak herhaalde bewegingen. Het kan genetisch zijn of ontstaan na blootstelling aan een virus of toxische stoffen.

  • Het fragiele X syndroom kenmerkt zich door verstandelijke handicap en gezichtsmisvormingen. Soms ook gedragsproblemen, angst, wisselende emoties en autistisch gedrag. Het ontstaand oor een abnormaliteit van het FMR1 gen op het X-chromosoom.

  • Het foetaal alcohol syndroom ontstaat doordat de moeder alcohol gebruikte tijdens de zwangerschap en uit zich in fysieke misvormingen en een verstandelijke handicap. De ernst is afhankelijk van hoe vaak, wanneer en hoeveel alcohol gebruikt werd.

  • Leerstoornissen kunnen ontstaan door giftige stoffen, hormonale effecten, vertraagde cerebrale lateralisatie, de maturational lag, slechte opvoedingsomgeving, het verjaardag effect en genetische factoren.

Hoofdstuk 25: Herstel na hersenletsel

  • Doordat de hersenen plastisch zijn veranderen de cellen van het zenuwstelsel bij het opnemen van informatie. Het stimuleren van hersengebieden door oefening zou wellicht tot herstel van een beschadigd hersengebied kunnen leiden. Motorische oefeningen vergroten bijvoorbeeld de motorische hersengebieden.

  • Door hersenbeschadiging kan de celstructuur veranderen. Volledig herstel is vaak niet mogelijk. Het doel van rehabilitatie is dan ook het ontdekken van manieren om de hersen te stimuleren, zodat veranderingen het functie verlies compenseren.

  • Herstel van hemiplegie, verlamming aan één kant van het lichaam, komt in verschillende fases. Eerst komen de reflexen terug, dan de stijfheid van de spieren, vastpakken lukt weer en daarna het vrijwillig vastpakken.

  • Anomische afasie brengt minder ernstige problemen mee dan globale afasie. Herstel vindt vooral in de eerste drie tot zes maanden plaats. Bij jongere patiënten is herstel het best.

  • Na een herseninfarct is er gedeeltelijk functieherstel als de primaire sensorisch-motorische cortex intact blijft. Reorganisatie van de hersenen vindt bilateraal plaats. Het vermogen tot reorganisatie wordt minder als de ernst van het infarct toeneemt. Er zijn echter vele individuele verschillen.

  • De kans op herstel is groter bij jongere patiënten, vrouwen, linkshandigen, intelligente patiënten en optimistische en extraverte mensen.

  • Twee goede therapieën bij revalidatie na hersenbeschadigingen zijn logopedie en fysiotherapie. Beweging therapieën kunnen ook helpen. Daarnaast moet er ook sprake zijn van cognitieve rehabilitatie.

Hoofdstuk 26: Neurologische aandoeningen

  • Een stoornis in de cerebrale circulatie heet een cerebrovasculair accident (CVA), ook wel beroerte. Vaak wordt het veroorzaakt door een ischemische doorbloedingsstoornis van de hersenen, ofwel herseninfarct.

  • Bij atherosclerose vormt een vettig laagje op de binnenwand van een bloedvat. Doordat het hierna vetten opneemt ontstaat een vermindering van de bloedstroom. Trombose ontstaat bij beschadigingen in de bloedvatwand. Hierdoor ontstaat een verstopping in het bloedvat waardoor het gebied erachter geen bloed meer ontvangt. Een embolie is een stukje van de trombus dat elders in een bloedvat een afsluitend propje vormt.

  • Een hersenbloeding is een spontane bloeding in het hersenweefsel.

  • Hoofdletsel kan leiden tot verstoringen in de bloedtoevoer, bloedingen, verhoogde intracraniale druk, zwellingen en epileptische aanvallen.

  • Epilepsie gaat gepaard met herhaaldelijke aanvallen. Symptomatische aanvallen hebben een bepaalde oorzaak. Idiopatische aanvallen hebben geen oorzaak. Partiële aanvallen worden veroorzaakt door een plaatselijke stoornis in een hersenhelft. Complex partiële aanvallen ontstaan door een litteken of een afwijking in het temporaal gebied. Gegeneraliseerde aanvallen leiden tot bewusteloosheid.

  • Er zijn verschillende symptomen bij epilepsie: een aura of waarschuwing voor een aanval, bewusteloosheid of beweging.

  • Een tumor is weefselmassa dat doorgroeit ook al wordt het omringd door structuren. Goedaardige tumoren komen na operatief verwijderen niet meer terug, kwaadaardige tumoren wel.

  • Migraine wordt gekenmerkt door terugkomende hoofdpijnaanvallen, vaak samen met misselijkheid en overgeven. Er zijn verschillende vormen: klassieke migraine, gewone migraine, cluster hoofdpijn en hemiplegic en opthalmogic migraine.

  • Een herseninfectie ontstaat door het binnendringen van virussen, bacteriën, fungi of parasieten. Ze stoppen bloedtoevoer naar cellen, verstoren het glucose metabolisme, veranderen elektrische eigenschappen van neuronen of produceren pus.

  • Bij myasthenia gravis is de motorische prikkeloverdracht verstoord, waardoor de spieren zwak zijn. Poliomyelitis ontstaat door een virus en leidt tot verlamming. Bij multipele sclerose kunnen er stoornissen in oogbewegingen en spreken voorkomen, maar ook ataxie en oververmoeidheid.

  • Narcolepsie is een ziekte waarbij een persoon plotseling een slaapaanval krijgt overdag. Bij cataplexie ontstaat een verslapping van de spiertonus. Insomnia is slapeloosheid. Slaapapneu zijn onderbrekingen in de ademhaling.

Hoofdstuk 27: Psychiatrische stoornissen

  • Schizofrenie kent vijf symptomen: wanen, hallucinaties, incoherente spraak, incoherent of opgewonden gedrag en afgestompte emoties of verlies van interesse en energie

  • Schizofrenie patiënten hebben kleinere hersenen, grotere ventrikels, abnormale dopamine- en glutamaat activiteiten.

  • Type 1 schizofrenie kenmerkt zich door positieve symptomen; type 2 door negatieve symptomen.

  • Bij depressie ontstaat hopeloosheid en schuld. Bij een bipolaire stoornis is er ook een euforische fase. Depressie ontstaat wellicht door een vermindering in monoaminen. Antidepressiva verminderen de amygdala activiteiten en verhogen de niveaus van monoaminen.

  • Psychochirurgie is het kapot maken van hersendelen om ernstige of onvindbare psychische stoornissen te verhelpen. Neurochirurgie is het herstellen van beschadigde gedeeltes.

  • De ziekte van Huntington is een progessieve erfelijke aandoening. Het leidt tot onwillekeurige, redelijk snelle bewegingen (chorea), persoonlijkheidsverandering, gedragsproblemen, coördinatieproblemen en problemen met uitvoerend handelen. Soms verlies van geheugen, denkvermogen en concentratie.

  • Bij Gilles de la Tourette ontstaan er tics. Later komen hier woorden bij en echolalia (nazeggen) en coprolalia (schelden).

  • De ziekte van Parkinson leidt tot hypokinesie (bewegingstraagheid), tremoren en vegetatieve verschijnselen. Bij idiopathische Parkinson is de oorzaak onbekend. Postencefalitische Parkinson ontstaat vanuit een slaapziekte. Daarnaast kunnen Parkinson symptomen ontstaan door bepaalde drugs.

  • Dementie is geheugenverlies en moeite met sociaal functioneren. Het kan degeneratief en non-degeneratief zijn.

  • De ziekte van Alzheimer start met verstoorde inprenting en taalstoornissen. Later een verstoring van het langetermijngeheugen. Woordenschat vermindert en er ontstaat afasie en perseveratie. Vaak ook verstoring in de ruimtelijke oriëntatie.

Hoofdstuk 28: Neuropsychologisch onderzoek

  • De rol van een neuropsycholoog is het stellen van een diagnose en het participeren in de rehabilitatie van patiënten.

  • De keuze van tests hangt af van de type klacht van de patiënt.

  • Testafname moet afhankelijk zijn van het advies voor behandeling, niet onnodig veel zijn, tijd- en kostenbesparend zijn en toegepast worden tijdens de behandeling.

  • Doelen van neuropsychologisch onderzoek zijn het diagnosticeren van corticale beschadiging of disfunctie; zorg en rehabilitatie van de patiënt bevorderen; nagaan of er opmerkelijke hersenstructuren aanwezig zijn; en het meten van de mate van herstel en de effectiviteit van een behandeling.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2254 1