Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
College 1
Gezondheidspsychologie
Gezondheidspsychologie heeft veel te maken met preventie. Er zijn verschillende soorten preventie. Primaire preventie richt zich op de preventie van het probleem, de ziekte of de causaliteit. Primaire preventie richt zich op een gezonde populatie, dus op mensen zonder ziekte of hoge risico’s op ziekten. Secundaire preventie richt zich op mensen met een verhoogd risico op bepaalde ziekten. Door middel van secundaire preventie kan in een vroege fase worden ineengegrepen. Hierdoor wordt voorkomen dat de ziekte daadwerkelijk tot uiting zal komen. Tertiaire preventie richt zich op mensen die al ziek zijn. Met tertiaire preventie wordt geprobeerd om door optimale zorg complicaties en verergering van de symptomen tegen te gaan. Daarnaast richt tertiaire preventie zich erop mensen beter om te leren gaan met hun ziekte, en op revalidatie.
Gezondheidspsychologen richten zich niet op de ziekte of op het disfunctioneren, maar op positief gedrag. Zij vragen zich af wat gezond gedrag is. Daarnaast doen zij doen onderzoek, doen zij aan gezondheidspromotie en werken zij in gezondheidszorg.
Geschiedenis
De ideeën over wat ‘gezond’ gedrag is veranderen in de loop der jaren. In de oudheid dacht men dat geesten invloed hadden op de mens en op de natuur. Ziekte werd gezien als een disbalans in het lichaam. Deze disbalans zou worden veroorzaakt door kwade geesten. In de tijd van de Grieken stond de conditie van het lichaam centraal bij de ontwikkeling van een ziekte. Volgens Hippocrates werd een ziekte veroorzaakt door natuurlijke oorzaken. Het lichaam zou uit zichzelf kunnen herstellen. De behandeling moet zich daarom richten op de hele patiënt en niet alleen op de ziekte. Volgens de Grieken zijn er vier verschillende vloeistoffen die in balans moeten zijn voor een goede gezondheid. Dit zijn bloed, slijm, zwarte gal en gele gal. Wanneer er te veel of te weinig van een bepaalde vloeistof aanwezig is in het lichaam, zal er een ziekte ontstaan. In de Middeleeuwen werd de ziekte gezien als een straf van God. De priester werd gezien als een genezer. In de Renaissance was er sprake van een meer wetenschappelijke benadering, het dualisme. Het lichaam en de ziel werden gezien als twee aparte systemen. De ziel kan worden behandeld door priesters, filosofen en theologen. Het lichaam kan alleen worden behandeld door dokters. Alleen lichamelijke symptomen vormen de basis voor het stellen van een diagnose en het geven van een behandeling. Tot nu toe werd ziekte als iets ‘mechanisch’ gezien. Men dacht dat je een ziekte kon behandelen door je te richten op het lichaam. Er was geen sprake van interactie tussen het lichaam en de ziel.
Freud dacht hier anders over. In de 20e eeuw ontwikkelde hij de psychoanalyse. Freud dacht dat het lichaam en de ziel verbonden waren via het onderbewuste. Wanneer onbewuste conflicten worden onderdrukt kan dit leiden tot ziekten. Mensen zijn dan bijvoorbeeld niet meer in staat te praten of te zien. Deze ziekten worden veroorzaakt door het centrale zenuwstelsel. Er is geen organische oorzaak te vinden.
Biopsychosociaal model
Volgens het biopsychosociale model zijn er verschillende factoren van invloed op gezondheid en ziekte. Onder biologische factoren worden genen en ziekteverwekkers verstaan. Emotie, cognitie en gedrag zijn van invloed op de psychologische factoren. Onder sociale factoren worden normen en de sociaal culturele achtergrond verstaan. Deze factoren hebben invloed op je gezondheid. Gedragsfactoren bepalen bijvoorbeeld voor 40% je gezondheid. Daarnaast zijn de factoren ook van invloed op elkaar.
Gezondheidsgedrag
Volgens Matarazzo kan er onderscheid worden gemaakt tussen ‘pathogeen’ gedrag en ‘immunogeen’ gedrag. Pathogeen gedrag is niet goed voor de gezondheid. Voorbeelden zijn roken, alcoholgebruik, drugsgebruik, het hebben van verschillende sekspartners en onveilige seks. Immunogeen gedrag is bevorderend voor de gezondheid. Voorbeelden van immunogeen gedrag zijn fysieke activiteit, gezonde voeding, bescherming tegen de zon, vaccinaties en medicatie.
Er zijn vijf redenen waarom gezondheidspsychologen gezondheidsgedrag willen beïnvloeden. De eerste reden is dat gezondheidsgedrag is gerelateerd aan mortaliteit. Veel soorten kanker worden bijvoorbeeld veroorzaakt door ongezond gedrag, zoals roken, alcoholgebruik en een ongezonde voeding. In 1900 stonden er vooral infecties in de top 10 voor oorzaken van mortaliteit. In 2000 stonden er vooral chronische ziekten in de top 10 voor mortaliteit. Deze chronische ziekten worden voor een groot deel veroorzaakt door het ongezonde menselijk gedrag. De tweede reden om invloed uit te oefenen op gezondheidsgedrag is de relatie tussen gezondheidsgedrag en morbiditeit. De derde reden is dat socio-demografische verschillen in gezondheidsgedrag zorgen voor grotere sociaal economische verschillen. Verschillen in gezondheidsgedrag tussen groepen met een verschillende sociaal economische status (SES) zorgen voor een grotere sociale ongelijkheid. Volgens het CBS hebben ouderen die vroeger een hoog inkomen hadden bijvoorbeeld een betere gezondheid. De vierde reden om gezondheidsgedrag te beïnvloeden is dat ongezond gedrag veel voorkomt. Mensen met een lager opleidingsniveau vertonen over het algemeen vaker ongezond gedrag. De vijfde reden om invloed uit te oefenen op gezondheidsgedrag is dat mensen niet altijd genoeg afweten van wat gezond is en wat niet (informed choice). Mensen denken dat ze vrij zijn om te doen wat ze zelf willen, maar de omgeving heeft een grote invloed op ons gedrag, bijvoorbeeld door middel van reclames.
Het beïnvloeden van gezondheidsgedrag kan ook averechts werken. Zo kunnen de sociaal-economische verschillen tussen mensen nog sterker worden benadrukt. Immers, mensen met een hoge sociaal-economische status zullen meer aan preventie hebben, want zij pikken het sneller op. Ook kan het beïnvloeden van gezondheidsgedrag leiden tot hardening. Mensen kunnen juist star worden door de preventie. Zij nemen het advies niet zomaar aan en willen zelf bepalen wat zij wel of niet doen. Door gezondheidsgedrag te beïnvloeden kan ook stigmatisering optreden.
Alameda seven
Belloc en Breslow hebben een longitudinaal epidemiologisch onderzoek gedaan naar gezondheidsgedrag. Zij stelden zeven gezonde gedragingen op. Deze gedragingen zijn: 7-8 uur slapen per nacht, niet roken, gemiddelde fysieke activiteit, niet meer dan twee glazen alcohol per dag drinken, geen tussendoortjes eten, ontbijten en niet meer dan 10% overgewicht hebben. Deze gedragingen hadden een cumulatief effect. Hoe meer van deze gedragingen iemand vertoont, des te langer hij of zij leeft. Na elf jaar bleek de gemiddelde levensverwachting van iemand van 45 jaar oud die 0-3 van deze gezondheidsgedragingen vertoont 67 jaar te zijn. Wanneer deze zelfde persoon 6-7 van de gezondheidsgedragingen zou vertonen, zou de levensverwachting 78 jaar zijn. Wanneer de persoon een slecht sociaal netwerk heeft, wordt het verschil in levensverwachting met drie jaar vergroot.
Gezondheidspsychologische modellen
Er worden in dit college vier modellen besproken.
Health Belief Model (Becker, 1974)
In deze theorie wordt gebruik gemaakt van angst. Angst zou de belangrijkste motivatie zijn om gedrag te veranderen. Er wordt verwacht dat angst alleen veranderingen in gedrag teweegbrengt wanneer de persoon ervan overtuigd is dat het beangstigende object daadwerkelijk zal gebeuren (perceived susceptibility) en als hij of zij verwacht dat het gebeuren van het beangstigende object leidt tot negatieve consequenties (value). Ook schenkt het model aandacht aan de verwachte voordelen en verwachte nadelen die mensen kunnen hebben bij bepaalde gedragingen. De actiecues zijn interne en externe cues die bepaald gedrag kunnen triggeren, omdat de link tussen de cue en de actie eerder opgeslagen is in het geheugen.
Self-efficacy (Bandura, 1977)
Volgens Bandura hangt gedrag af van iemands self-efficacy, het geloof van iemand in het feit dat hij of zij de gedraging kan uitvoeren. De mate van self-efficacy hangt volgens dit model onder andere af van sociale overtuigingen, bijvoorbeeld coaching en feedback van anderen.Ook spelen eerdere ervaringen en observaties van van anderen een rol.
Protectie Motivatie Theorie
Volgens dit model is de intentie om preventief gedrag te vertonen het grootst wanneer de dreiging die het ongezonde gedrag met zich meebrengt groot is, de persoon zichzelf onderhevig acht aan deze dreiging, het ongezonde gedrag slechts enkele voordelen heeft, de kosten van het ‘aangepaste’ gedrag laag zijn, de adaptieve respons effectief blijkt te zijn en de persoon zichzelf in staat acht deze adaptieve respons uit te voeren.
Interventie principes
Mensen zullen hun gedrag sneller aanpassen wanneer zij een risico hebben op het ontwikkelen van bepaalde ziektes. Wanneer de ziekte grote consequenties met zich meebrengt, zullen mensen hun gedrag ook sneller aanpassen. Wanneer mensen geloven dat het aanpassen van hun gezondheidsgedrag leidt tot vermindering van de kans op het ontwikkelen van de ziekte en dat het aantal consequenties zal afnemen, zullen zij hun gedrag sneller aanpassen. Ook wanneer de voordelen groter zijn dan de kosten en wanneer mensen zichzelf in staat achten hun gedrag aan te passen, zullen zij dit sneller doen.
Theory of Planned Behavior
Deze theorie was een toevoeging op de Theory of Reasoned Action. Het bestaat uit de volgende componenten:
- Attitude: de waargenomen kansen dat het gedrag zal leiden tot bepaalde uitkomsten en de individuele evaluatie van deze uitkomsten.
- Subjectieve norm (SN): de overtuigingen van het individu dat zijn of haar gedrag geaccepteerd of niet geaccepteerd zullen worden door anderen (referents) en de motivatie van het individu om zich volgens deze normatieve overtuigingen te gedragen.
- Waargenomen gedragscontrole: de overtuigingen van een persoon over hoe gemakkelijk het gedrag zal plaatsvinden. Waargenomen gedragscontrole beïnvloedt de kans dat het gedrag zal gebeuren door zijn invloed op intentie.
College 2
Theorieën
Het is van belang gedrag te kunnen begrijpen, verklaren en voorspellen. In vroege theorieën werd dit gedaan op basis van angst. Angst werd gezien als motivatie voor gedrag. In latere theorieën werd meer de nadruk gelegd op controle en vaardigheden. Hiervoor moet je weten wat je moet doen, maar ook in staat zijn om deze kennis toe te passen.
Overtuiging
Het is van belang mensen ervan te overtuigen dat zij hun gezondheidsgedrag moeten aanpassen. Deze overtuiging is afhankelijk van de karakteristieken van de bron. Er moet bijvoorbeeld sprake zijn van expertise en geloofwaardigheid. Ook moet de bron aantrekkelijk zijn. Daarnaast is de overtuiging afhankelijk van de karakteristieken van het bericht. De argumenten moeten bijvoorbeeld niet te complex zijn en het is van belang dat er een relatie is met het gezichtspunt van de ontvanger. De overtuiging is ook afhankelijk van de karakteristieken van het informatiekanaal. Het is bijvoorbeeld van belang dat de boodschap wordt herhaald. Daarnaast is de overtuiging afhankelijk van de karakteristieken van de ontvanger. Hier worden bijvoorbeeld de intelligentie en kennis van de ontvanger en zijn of haar interesse onder verstaan.
Er is een aantal principes om mensen te overtuigen.
- Argumenten moeten relevant zijn voor de persoon. Je moet informatie zo presenteren dat het acceptabel is voor de lezer. Wanneer je iemand wilt laten stoppen met roken, is het bijvoorbeeld belangrijk te benoemen dat je begrijpt dat het erg moeilijk is om te stoppen met roken, maar dat het toch nuttig is.
- Argumenten moeten gebaseerd zijn op perifere en sterke argumenten. Ook kun je het best gebruik maken van nieuwe argumenten, wanneer je iemand wilt overtuigen. Nieuwe argumenten werken vaak beter dan argumenten die algemeen bekend zijn.
- Argumenten moeten aantrekkelijk zijn, bijvoorbeeld door gebruik te maken van experts en mensen waar toehoorders zich mee kunnen identificeren.
- Argumenten moeten kort en duidelijk zijn, niet te extreem zijn, geloofwaardig zijn en vaak worden herhaald. Een argument wordt bijvoorbeeld geloofwaardig wanneer niet alleen de voordelen, maar ook de nadelen worden besproken.
- De boodschap moet in het begin of aan het eind van het bericht aan bod komen.
Perceptie van risico’s
De perceptie van risico’s is moeilijk te beïnvloeden. Mensen denken bijvoorbeeld vaak dat de boodschap over gezond gedrag niet voor hen geldt. Zij denken dat zij niet een zodanige grote kans hebben op de risico’s. Daarnaast nemen veel mensen hun persoonlijke gezondheidsrisico’s niet zo serieus. Ook kan er sprake zijn van counter-arguing van de informatie over gezondheidsrisico’s. Bij het zien van een reclame om zwangere vrouwen te laten stoppen met roken, zegt iemand bijvoorbeeld dat hij of zij iemand kent die tijdens de zwangerschap heeft gerookt en die wel een gezond kind heeft gekregen. Een ander argument kan zijn dat iemand veel stress ervaart wanneer hij stopt met roken, dat kan ook niet goed zijn voor het kind. Mensen herinneren zich vaak informatie waaruit blijkt dat zij gezond zijn. Zij vergeten de informatie die dit tegenspreekt.
Parallel process model
Dit model onderscheidt ‘bedreiging’ en ‘effectiviteit’. Onder bedreiging wordt verstaan of iemand denkt dat hij risico heeft op een bepaalde negatieve gebeurtenis. Onder effectiviteit wordt verstaan of iemand denkt dat hij in staat is de dreiging te vermijden. Wanneer de bedreiging en de effectiviteit beiden laag zijn, zal er geen reactie zijn op de boodschap. Mensen vinden de bedreiging in dat geval niet realistisch of relevant. Wanneer de bedreiging en de effectiviteit beiden hoog zijn, zullen mensen controle zoeken over de bedreiging om zichzelf te beschermen. Wanneer de bedreiging hoog is, maar de effectiviteit laag, zullen mensen hun angst proberen te controleren. Zij zullen de bedreigende boodschap ontkennen. Wanneer de bedreiging laag is en de effectiviteit hoog, zullen mensen actie ondernemen, maar niet echt gemotiveerd zijn.
Zelfregulatie
Onder zelfregulatie worden mentale en gedragsprocessen verstaan, waarbij mensen hun opvattingen aanpassen, hun gedrag herzien, of de omgeving veranderen om uitkomsten overeen te laten komen met hun percepties en persoonlijke doelen. Volgens zelfregulatie is gedrag gericht op een doel. Iedere persoon heeft een aantal doelen. Het verschilt per persoon wat men wil bereiken. Mensen zoeken doelen die passen bij het beeld wat zij van zichzelf hebben. Doelen leiden tot bepaalde acties en geven betekenis aan het leven.
Zelfregulatie vindt plaats in verschillende fasen. De eerste fase is ‘vooruitdenken’. In deze fase selecteer je een doel. Je vraagt je in deze fase bijvoorbeeld af of je een bepaalde actie wel of niet zult uitvoeren. Je plant het doel en bereidt het doel voor. In de uitvoeringsfase heb je een doel gekozen en ga je je gedrag veranderen. Daarna volgt de evaluatiefase. In deze fase vraag je jezelf af of de verandering succesvol was en waar je dit succes aan toe kunt schrijven. In de laatste fase vraag je jezelf af of je door gaat het met nieuwe gedrag. Je kunt het gedrag of het doel in deze fase ook bijstellen.
Besluitvaardigheidstheorie (self determination theory)
De besluitvaardigheidstheorie bestaat uit drie behoeften: competentie (competence), verwantschap (relatedness) en onafhankelijkheid (autonomy). Onder onafhankelijkheid wordt verstaan dat je iets doet omdat je het zelf wilt en niet omdat anderen willen dat jij het doet.
Er kan onderscheid worden gemaakt tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie. Iemand is intrinsiek gemotiveerd als diegene het doel vanuit zichzelf wil bereiken. Iemand is extrinsiek gemotiveerd wanneer diegene het doel wil bereiken omdat hij of zij dan bijvoorbeeld een beloning krijgt. Als een doel echt bij je hoort, is de intrinsieke motivatie hoog en dan is het makkelijker om het nieuwe gedrag vol te houden.
Multipele doelen perspectief
Volgens dit perspectief kan een doel via verschillende andere doelen worden bereikt. Het behalen van het ene doel kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat andere doelen ook makkelijker worden bereikt. De vraag is welk doel je wilt proberen te bereiken, je moet je afvragen aan welk doel je prioriteit wilt geven. Dit kan een doelenconflict opleveren. Hierbij weeg je af welk doel het makkelijkst haalbaar is. Wanneer je doel bijvoorbeeld is om gezond en aantrekkelijk te worden, zijn er verschillende manieren om dit te bereiken. Je kunt bijvoorbeeld afvallen door gezonder te eten en door meer te bewegen. Echter, er is niet altijd tijd om meer te bewegen. Gezond eten is niet altijd gezellig. De vraag is welke manier je kiest om je doel te bereiken.
College 3
Gezondheidsprogramma’s
Algemene gezondheidsprogramma’s richten zich op de veiligheid en kwaliteit van producten. In eerste instantie waren de programma’s dus niet ontwikkeld voor de werknemers. Daarnaast richten algemene gezondheidsprogramma’s zich op top management, medische risicofactoren, gezondheidsgedrag en op het welzijn op het werk (health-wellness).
Gezondheidsprogramma’s gerelateerd aan het werk zijn nuttig, omdat er een verband is tussen levensstijl en mortaliteit. Daarnaast is er een verband gevonden tussen levensstijl en absentie, kosten voor de gezondheidszorg en productie. Het is belangrijk dat gezondheidsprogramma’s zich niet alleen op fysieke aspecten richten, maar ook op welzijn (health-wellness). Immers, als je niet lekker in je vel zit, heb je meer kans om ziek te worden.
Uit onderzoek is gebleken dat er een verband is tussen ‘levensstijl’ en ‘absentie op het werk’. Eerst werd het gezondheidsrisico van de deelnemers bepaald. Dit werd gedaan op basis van vijf factoren die invloed hebben op de gezondheid. Deze factoren zijn: gewicht, stress, fitheid, voeding en roken. Ook blijkt uit onderzoek dat gezondheidsprogramma’s die zich richten op het werk financieel gezien voordelig zijn. Voor elke dollar die wordt geïnvesteerd in gezondheidsprogramma’s op het werk, krijg je meer geld terug. Een ongezonde levensstijl neemt bijvoorbeeld hoge ziektekosten met zich mee.
Er zijn verschillende redenen om gezondheidsprogramma’s aan te bieden op het werk. Zo is er vanuit het management vaak een grote interesse in het gezondheidsgedrag. Daarnaast zijn de gezondheidsprogramma’s vaak op aanvraag van de werknemers en zorgen gezondheidsprogramma’s voor een positief imago. Ook zorgen gezondheidsprogramma’s ervoor dat personeel geworven en behouden kan worden en zullen gezondheidsprogramma’s de tevredenheid van de werknemers vergroten.
Op het werk
Het live for life-programma is ontwikkeld voor een bedrijf, om te zorgen dat de werknemers een gezondere levensstijl zouden aannemen. Dit zou uiteindelijk leiden tot kostenbesparing. Eerst werden alle medewerkers gescreend. Per werknemer werd er bekeken wat de gezondheidsrisico’s waren en op basis hiervan werd een profiel gemaakt. Er werd een seminar en cursussen over levensstijl aangeboden. Ook was er sprake van een beloningssysteem en kregen de deelnemers feedback. Het gezondheidsgedrag werd gesteund door de omgeving. Zo werd roken niet langer toegestaan op de werkvloer en werd er gezond eten toegevoegd aan het aanbod in de kantine.
Om effectief te zijn moeten gezondheidsprogramma’s die zich richten op het werk voldoen aan een aantal factoren. Zo moeten zij zich richten op verschillende componenten van gezondheidsgedrag (multi-component), is het van belang dat de werknemer individuele feedback krijgt over zijn gezondheidsgedrag en persoonlijke risico’s en is het van belang dat er intensieve en langdurige interventies worden aangeboden. Daarnaast is het van belang dat werknemers die een hoog risico hebben deelnemen aan de interventies. Werknemers met een hoog risico doen in eerste instantie vaak niet vrijwillig mee aan de interventies, zij zijn lastig te bereiken. Andere factoren die gezondheidsprogramma’s op het werk effectief maken zijn support van het management, werknemers helpen bij het plannen van de interventies en wanneer gezondheidsprogramma’s zich richten op het veranderen van risicogedrag dat betrekking heeft op de werknemers. Ook is het van belang dat het gezondheidsprogramma overeenkomt met de wensen van de werknemers. Je zou werknemers bijvoorbeeld kunnen vragen aan welke gezondheidsprogramma’s zij zelf graag mee zouden willen doen.
Job demand-control model
Het job demand-control model bekijkt twee factoren: de eisen die aan een werknemer worden gesteld (job demands), en de mate van controle die de werknemer heeft (job control). De eisen die aan de werknemer worden gesteld zijn bijvoorbeeld afhankelijk van de tijdsdruk en de hoeveelheid werk en van de mate van inconsistentie van de taken. Wanneer een taak inconsistent is, is het niet duidelijk wat de werknemer moet doen. De controle die een werknemer heeft zijn afhankelijk van de autoriteit die een werknemer heeft om zijn of haar eigen beslissingen te nemen, bijvoorbeeld over de methode. Ook is de controle van een werknemer afhankelijk van de variatie van taken en van het gebruik van bestaande vaardigheden en de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden. Werknemers waar weinig van wordt verwacht en die weinig controle hebben zullen zich passief opstellen. Zij zullen waarschijnlijk geen motivatie hebben om nieuwe patronen van gedrag aan te nemen. Werknemers waar veel van wordt verwacht en die veel controle hebben zullen zich actief opstellen. Zij zullen wel motivatie hebben om nieuwe patronen van gedrag aan te nemen. Werknemers waar weinig van wordt verwacht op het werk en die veel controle hebben, hebben een laag risico op psychologische- en fysieke problemen. Werknemers waar veel van wordt verwacht en die weinig controle hebben, hebben een hoog risico op het ontwikkelen van psychologische- en fysieke problemen.
College 4
Stress
Dieren ervaren enkele fysieke stressoren. Een zebra raakt bijvoorbeeld fysiek gestrest wanneer hij een leeuw ziet. Mensen hebben meer last van psychosociale stressoren, zoals een scheiding of een examen. Mensen hebben cognitieve capaciteiten waardoor zij kunnen anticiperen en piekeren (ruminate). Zo kunnen mensen al gestrest zijn lang voordat een bepaalde gebeurtenis plaatsvindt (geanticipeerde stress). Ook hebben stressoren bij mensen een langer effect dat bij dieren. Mensen blijven bijvoorbeeld over een bepaalde gebeurtenis nadenken of piekeren.
Stress is een subjectieve ervaring van spanning. Stress wordt ervaren wanneer er een disbalans is tussen verwachtingen en de mate van controle of coping strategieën waarover iemand beschikt. Wanneer deze disbalans wordt benoemd als arousal, spreekt men van een emotie. Nieuwe situaties leveren stress op. Je weet dan namelijk niet of de verwachtingen die anderen van je hebben in balans zijn met jouw mate van controle of coping strategieën.
Lazarus stressmodel
In het Lazarus stressmodel wordt onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire evaluatie (appraisal). Primaire appraisal gaat heel snel. We beoordelen bijvoorbeeld of een situatie negatief of positief is. Als er bijvoorbeeld een leeuw binnen komt, hoef je niet eerst na te denken, maar je hebt al snel door dat dit een bedreigende situatie is. De secundaire appraisal is gericht op ‘coping’. Je bedenkt een actieplan. Als er bijvoorbeeld een leeuw binnenkomt, zul je hard wegrennen. Het coping gedrag heeft psychologische, sociale- en fysieke consequenties.
Emoties blokkeren de cognitieve capaciteit. Als de emoties toenemen, heb je minder cognitieve capaciteit beschikbaar. Als je bijvoorbeeld geconcentreerd aan het studeren bent, zul je minder last hebben van angstgevoelens. Om stress te reduceren is het dus van belang niet alleen de stressor aan te pakken, maar ook de emoties die de stressor met zich meebrengt.
Chronische ziekten
Het aantal mensen dat aan een chronische ziekte lijdt neemt toe. Mensen worden steeds ouder, maar hebben hierdoor ook vaker chronische ziekten. Ongeveer ¾ van de mensen van 65 jaar en ouder lijdt aan twee chronische ziekten. 40% van de bevolking ouder dan 65 jaar lijdt aan drie of meer chronische ziekten.
Met behulp van de chronische ziekte management piramide kunnen mensen worden ingedeeld in vier niveaus.
4. Het vierde niveau bestaat uit mensen die geen ziekte hebben, maar wel een risico hebben op het ontwikkelen van een ziekte. Dit risico is gerelateerd aan levensstijl, zoals roken. Deze groep mensen kan benaderd worden door middel van secundaire preventie.
3. Mensen uit het derde niveau van de piramide vertonen vroege tekenen en symptomen van een ziekte. In dit niveau kunnen chronische ziekten ontstaan.
2. Het tweede niveau bestaat uit mensen die al symptomen vertonen. Het is mogelijk dat mensen uit deze groep al meerdere chronische ziekten hebben. Zij hebben complexe zorgbehoeften en er moet ook rekening worden gehouden met psychosociale factoren. De kwaliteit van leven kan bij deze mensen ook beïnvloed worden.
1. Mensen uit het eerste niveau vertonen duidelijke symptomen. Het is mogelijk dat mensen uit deze groep meerdere chronische ziekten hebben. Ook deze groep heeft complexe zorgbehoeften en er moet rekening worden gehouden met psychosociale gevolgen. De kwaliteit van leven wordt bij deze groep significant beïnvloed.
Morse en Johnson
Morse en Johnson hebben vier fasen ontwikkeld die iemand met een ziekte doorloopt.
1. De eerste fase is die van onzekerheid. In deze fase vraagt iemand zich af wat de symptomen betekenen en hoe erg deze symptomen zijn.
2. De tweede fase is de fase van verstoring (stage of disruption). Wanneer de symptomen duidelijk maken dat iemand aan een ziekte lijdt, of wanneer er daadwerkelijk een diagnose is gesteld, zal er crisis ontstaan. De patiënt zal heftige emoties en stress ervaren. Vaak stellen patiënten zich in deze fase afhankelijk van anderen op, bijvoorbeeld van de familie.
3. De derde fase, de fase van aanpassing (stage of adaptation), wordt gekenmerkt door het herstellen van het zelfconcept. Bij deze fase spelen twee factoren een rol, coping en sociale steun. De patiënt probeert om te gaan met de externe stressor, met behulp van de steun van anderen.
4. In de laatste fase wordt het welzijn van de patiënt weer hersteld. Met behulp van coping en sociale steun heeft de patiënt een nieuw evenwicht (equilibrium) gevonden. De patiënt heeft de ziekte geaccepteerd.
Wanneer mensen hun prioriteiten in het leven aanpassen, wordt gesproken van een response shift. Iemand met een chronische ziekte accepteert bijvoorbeeld dat hij bepaalde dingen niet meer kan en legt de nadruk op wat hij nog wel kan. Voordat iemand ziek was had het werk bijvoorbeeld de eerste prioriteit, maar nu is dat bijvoorbeeld het gezin geworden.
Stress bij kanker
Mensen met kanker hebben veel somatische symptomen. De mate van stress die deze symptomen met zich meebrengen hangt af van hoe de patiënt met de ziekte omgaat (coping). Niet alleen kanker zelf veroorzaakt stress, maar ook de consequenties van kanker veroorzaken stress. Je bent bijvoorbeeld erg moe, en daardoor kun je minder dingen ondernemen. Dit brengt stress met zich mee.
Volgens het quality of life model bestaan er verschillende vormen van welzijn. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen fysiek welzijn en symptomen, psychologisch welzijn, sociaal welzijn en spiritueel welzijn. Deze vormen van welzijn kunnen worden aangetast door kanker. Ook kunnen deze vormen elkaar beïnvloeden.
Chronische ziekten bij kinderen
Kinderen met een chronische ziekte zijn vaak angstig, hebben last van depressie en zijn minder actief. Ook kunnen zij gedragsproblemen hebben. Zij kunnen last hebben van paniek stoornissen, compulsieve stoornissen of agressie.
Ouders geven vaak meer problemen aan in het gedrag, zij vinden hun kind bijvoorbeeld agressiever. Kinderen geven meer problemen aan met betrekking tot emoties. Zij zijn bijvoorbeeld angstig of depressief. Er is geen overeenkomst tussen de stress van ouders en kinderen. Als je aan ouders vraagt of hun kind gestrest is, bevestigen zij dit vaak. Het kind zelf vindt meestal van niet. De ouders kunnen hun eigen stress op het kind schuiven. Stress bij de ouders veroorzaakt stress bij hun kinderen.
Stress-coping model
Het stress-coping model is een pro-actief model. Dit model houdt ook rekening met persoonlijke doelen, want niet al ons gedrag kan worden toegeschreven aan gebeurtenissen. In het Lazarus stressmodel werd alleen gekeken naar coping gedrag. In het stress-coping model spelen externe- en interne bronnen ook een rol. Onder externe bronnen kan bijvoorbeeld sociale steun worden verstaan. Wanneer een kind wordt gepest, maar zelf te klein is om iets terug te doen, helpt zijn grote broer hem bijvoorbeeld. Als jij zelf niet kunt copen, maar jouw omgeving wel, is het verloop van de ziekte minder ernstig. Een ander verschil met het Lazarus stress model is dat er in het stress-coping model rekening wordt gehouden met intelligentie.
Coping
Coping is de manier waarop iemand met een stressor omgaat. Coping kan actief zijn door het probleem aan te pakken, of passief door het probleem uit de weg te gaan. Coping kan gericht zijn op het probleem of op de emoties. Welke vorm van coping wordt toegepast is afhankelijk van de soort stressor, maar ook van de persoon. Het doel van coping is om de schade van een stressor te verminderen, je aan te passen aan een negatieve ervaring, het zelfvertrouwen te behouden, stress te verminderen en een goede relatie met anderen te behouden.
College 5
Definitie van pijn
Voor de definitie van pijn bestaat geen objectieve definitie, de definitie is voor iedereen anders en daardoor zeer subjectief. Volgens de IASP (1989) is pijn het volgende:
“an unpleasent sensory and emotional experience associated with actual or potential tissue damage or described in terms of such damage”
Pijn heeft dus een sensorische en een emotionele component en er hoeft niet per se sprake te zijn van schade van lichamelijk weefsel. Aangezien pijn een subjectieve ervaring is hangt de hevigheid van de pijn die ervaren wordt af van de interactie van psychologische, sociale en gedragsfactoren en psychopathologie. Pijn is dus gebaseerd op een subjectieve interpretatie van fysische gevoelens.
De twee meest gerapporteerde soorten pijn zijn pijn in de onderrug en hoofdpijn. In het geval van hoofdpijn kan er vaak geen duidelijke fysische oorzaak gevonden worden en in 85% van de patiënten met rugpijn is er slechts sprake van een kleine pathologie. Het zou dus kunnen dat deze pijn door psychologische factoren veroorzaakt wordt (psychogene pijn). Toch is het niet verstandig om een kunstmatig onderscheid te maken tussen lichamelijke en psychogene pijn, omdat er altijd sprake is van interactie tussen deze twee.
Classificatie van pijn
Pijn kan op twee manieren geclassificeerd worden, namelijk naar de oorzaak van de pijn en naar de duur van de pijn.
Classificatie naar de oorzaak
Er zijn vier soorten pijn wanneer geclassificieerd wordt naar de oorzaak.
1. Nociceptive pain. Hierbij is er sprake van schade aan weefsels van spieren, botten of ledematen. De pijn wordt daarom ook wel musculosketal genoemd.
2. Neuropathic pain. Hierbij wordt de pijn veroorzaakt door schade aan het centrale of perifere zenuwstelsel. Vaak is er sprake van deze pijn na een amputatie of MS. De veranderingen van het zenuwstelsel blijven permanent. Voorbeelden van neuropathic pain zijn allodynia (hierbij wordt pijn ervaren als een consequentie van een stimulus die normaal geen pijn veroorzaak) en hyperalgesia (de pijn die wordt ervaren is disproportioneel aan de pijnstimulus).
3. Mixed pain. Hierbij is er zowel sprake van nociceptive pain als neuropathic pain. Een voorbeeld hiervan is een herniated disc.
4. Idiopathic pain. Pijn waarvoor geen duidelijke organische oorzaak gevonden kan worden. Een voorbeeld is fibromyalgia. Dit is een pijn die gevoeld wordt door het hele lichaam (in alle vier de kwadranten: boven-onder-links en rechts). Er is sprake van een grote comorbiditeit met het Chornisch Vermoeidheidssyndroom.
Classificatie van pijn naar de duur van de pijn
Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen acute pijn en chronische pijn. Volgens de traditionele definitie is er sprake van actue pijn wanneer de pijn minder dan zes maanden aanwezig is en chronische pijn wanneer de pijn langer dan zes maanden aanwezig is. Echter, dit is een arbitrait onderscheid aangezien er geen rekening wordt gehouden met de herstelperiode. Vandaar dat het onderscheid tegenwoordig gemaakt wordt op basis van de verwachte herstelperiode voor een specifieke lesie. Er is volgens deze definitie sprake van acute pijn wanneer de pijn verdwijnt na de verwachte herstelperiode en van chronische pijn wanneer de pijn aanhoudt na de verwachte herstelperiode.
Acute pijn
De kenmerken van acute pijn zijn:
- het is een consequentie van een lesie of weefselschade
- het heeft een waarschuwende functie (het waarschuwt het lichaam voor potentiële schade) en is daardoor adaptief
Chronische pijn
De kenmerken van chronische pijn zijn:
- het is niet duidelijk gerelateerd aan een lesie of weefselschade
- heeft geen waarschuwende functie en is daardoor niet adaptief
- het leidt tot vermijdingsgedrag (vermijding van activiteit), gebruik van gezondheidszorg etc.
De consequenties van chronische pijn zijn:
- economische consequenties (dokterbezoeken, medische onderzoeken, medische behandelingen);
- psychologische consequenties (depressie, angst, frustratie en slaapproblemen);
- sociale consequenties (consequenties voor de relatie met de partner/kinderen en gevolgen voor het sociale netwerk).
Verklaringsmodellen
Een voorbeeld van een verklaringsmodel is het uimodel (onion model) van Loeser (1980). Volgens dit model bestaat het proces van pijn uit vier lagen:
a. Nocicepsis: de pijnstimulus die leidt tot de activatie van de pijnrespons, deze is onvoldoende om tot pijnklachten te leiden.
b. Pijngewaarwording : de bewuste ervaring van pijn (de pijnstimulus is gesignaleerd door het brein). Dit is afhankelijk van de intensiteit van de prikkel, aandachtsprocessen, cognities en emoties.
c. Pijnlijden: negatieve emoties (bijvoorbeeld angst) die veroorzaakt zijn door de pijngewaarwording.
d. Pijngedrag: de uitdrukking van pijn, distress en lijden als een gevolg van pijn en de gedragingen die de patiënt uitvoert om de pijn te verminderen (bijvoorbeeld naar de dokter gaan, medicijnen nemen).
Pijnbehandelingen vanuit psychologisch perspectief zijn gericht op de binnenste drie lagen van het model (b t/m d).
De gate-control theory suggereert dat het ruggenmerg een gating mechanisme heeft dat de transmissie van pijnstimuli naar de hersenen kan inhiberen of faciliteren. Pijnperceptie resulteert dus van een interactie van verschillende neurale routes. Dit verklaart waarom psychologische variabelen de pijnperceptie kunnen beïnvloeden.
Psychologische theorieën van pijn
Er zijn drie psychologische theorieën van pijn, namelijk de psychodynamische theorieën, de leertheorie en de cognitieve-gedragstheorie.
Psychodynamische theorie
Deze theorieën leggen de nadruk op onbewuste processen. Er bestaat volgens deze theorie een pain prone personality dat bepaalde personen kwetsbaar maaktv voor het ervaren van aanhoudende pijn. Kenmerken van deze persoonlijkheid zijn ontkenning van emotionele en interpersoonlijke problemen en het onvermogen om om te gaan met woede. Er is echter geen empirische evidentie voor deze theorie.
Leertheorie
Deze theorie is gebaseerd op twee principes:
1. Law of effect (Thorndike): wanneer een specifieke respons gevolgd wordt door een beloning, zal de kans op het gebeuren van deze respons in de toekomst vergroot worden.
2. Operante Conditionering (Skinner): het leerproces dat plaatsvindt door beloningen, het elimineren van negatieve consequenties, het elimineren van beloningen of straffen.
Volgens de leertheorie blijft pijn bestaan wanneer mensen aandacht van anderen verkrijgen (een vorm van positieve reinforcement). Het gebruik van medicatie en het vermijden van activiteit zijn voorbeelden van negatieve reinforcement.
De focus van de leertheorie ligt volledig op gedrag. De cognitieve-gedragstheorie legt echter ook de focus op cognities en emoties.
Cognitieve-gedragstheorie
Volgens deze theorie zijn drie factoren van belang, namelijk cognities, gedrag en emoties. Voorbeelden van cognitieve factoren zijn aandacht, overtuigingen en verwachtingen. Deze cognitieve factoren kunnen leiden tot bepaald gedrag en tot bepaalde emoties (angst, depressie, frustratie…). De gedragingen, cognities en emoties staan in constante interactie met elkaar.
Pijn meten
Het is belangrijk om pijn te meten om een compleet beeld te krijgen van het pijnprobleem. De magnitude van het probleem kan gemeten worden en ook de evaluatie van het effect van de behandeling. Aangezien pijn een subjectieve ervaring is kan het niet direct geobserveerd worden. Daarom wordt er vaak gebruik gemaakt van self-report metingen. Er wordt gebruik gemaakt van observatie wanneer individuen niet hun pijn verbaal kunnen uitdrukken. Omdat pijn een complex fenomeen is, zijn multidimensionale metingen erg belangrijk.
Bij de pijnperceptie worden de pijnintensiteit, de duur, de frequentie en het type pijn gemeten. Een voorbeeld van een vragenlijst die de pijnperceptie meet is de McGill Pain Questionnaire. De vier dingen die hiermee gemeten worden zijn waar de pijn zich bevindt, hoe de pijn voelt, hoe de pijn verandert over de tijd en hoe sterk de pijn is.
In de psychologische dimensie worden emoties en cognities gemeten. Voorbeelden van vragenlijsten zijn de SCL-90R, de HADS (die angst en depressie meet) en de PCS (die rumination, magnification en helplessness meet).
Tenslotte is er een gedragsdimensie waarbij het pijngedrag en de functionele limitaties gemeten worden.
Behandeling van pijn
Hierbij is er sprake van medische behandeling en psychologische behandeling.
Medische behandelingen
Voorbeelden zijn chrirurgische interventies en neurofysiologische interventies. Vaak zijn de effecten van deze twee behandelingen echter alleen merkmaar op de korte termijn, op de lange termijn komt de pijn helaas terug. Ook zijn er diverse medicijnen die de pijn kunnen verminderen.
Psychologische behandelingen
Psychologische behandelingen zijn bruikbaar bij kinderen met kanker die pijnlijke en ingrijpende procedures ondergaan hebben. Er wordt dan gebruik gemaakt van afleiding en relaxatie. Om dit te bewerkstelligen wordt er steeds meer gebruik gemaakt van virtual reality, bijvoorbeeld Spiderworld. Het effect van virtual reality kan verklaard worden door de gate control theory. Bewuste aandacht is noodzakelijk om pijn te ervaren en bij het creeëren van een virtual reality wordt de aandacht van de patiënt juist afgeleid. De aandacht wordt niet meer gericht op het lichaam, maar op de virtuele wereld.
Bij psychologische behandelingen is een actieve deelname van de patiënt benodigd. Echter, veel patiënten zijn niet erg gemotiveerd om deel te nemen aan psychologische behandelingen, omdat zij bang zijn dat zij niet serieus genomen zijn door hun arts. Aan de patiënt moet dan worden uitgelegd dat de psychologische behandeling zich zal richten op instandhoudende factoren van de pijn.
Er zijn verschillende technieken die gebruikt kunnen worden bij psychologische behandelingen:
- relaxatie: beïnvloedt de pijn direct door spieren te laten ontspannen en indirect door mensen minder gestresst te laten worden. Er zijn verschillende soorten relaxatie. Progressieve relaxatie houdt in dat de patiënt door herhaaldelijk aanspannen en ontspannen van bepaalde spiergroepen het verschil tussen gevoelens van relaxatie en spanning leert. Autogenic training houdt in dat de patiënt geleerd wordt om te focussen op de suggesties van rsut op een passieve manier.
- biofeedback: hierbij ontvangt de patiënt informatie over zijn of haar biologische processen waardoor hij of zij zijn of haar biologische processen kan beïnvloeden
- meditation: hierbij wordt vaak gebruik gemaakt van mindfulness: het observeren – zonder te beoordelen – van gedachten, emoties, gevoelens en percepties die op bepaalde momenten naar boven komen. De hypothese is dat meditatie een effect heeft op het omgaan met pijn, maar niet op de pijn zelf.
- hypnose: dit helpt omdat de basis een diepe relaxatie heeft, het de pijn verzacht door suggestie, de patienten de instructie krijgen ergens anders aan te denken dan aan de pijn (wat leidt tot een herïnterpretatie van pijn) en omdat hypnose voor afleiding zorgt.
Operante technieken vergroten gezond gedrag en verminderen ongezond gedrag door gezond gedrag te versterken en geen aandacht te schenken aan het ongezonde gedrag. Het is van belang om de partner van de patiënt bij de behandeling te betrekken, aangezien hij of zij ook in de thuissituatie de patiënt kan helpen te letten op het gezonde gedrag.
Het doel van cognitieve gedragstherapie is om irrationele overtuigingen, pijn gerelateerd aan angst en vermijdingsgedrag te verminderen. Het blijkt een effectieve vorm van therapie te zijn voor chronische pijn. Er zijn verschillende soorten, namelijk individuele therapie, groepstherapie en zelf-hulpprogramma’s.
RET is Rational Emotive Therapy. Deze behandeling richt zich op het uitdagen van automatische disfunctionele gedachten door het ABC schema. Dit ABC schema bestaat uit:
- A = Actuele situatie
- B = Irrationele Beliefs
- C = Consequenties (emotioneel en gedrags)
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1009 |
Add new contribution