Infectie & Immuniteit (afweer) - Geneeskunde - Bundel
- 2806 reads
Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.
Indeling luchtweginfecties | bovenste/onderste type plaats verwekkers |
bovenste luchtweginfecties | rhinitis rhinosinusitis laryngitis pharyngitis tonsillitis otitis media verkoudheid |
onderste luchtweginfecties | bronchitis (acuut en chronisch) bronchiolitis pneumonie |
pneumonie | cap = community acquired pneumonia verwekkers: pneumokok, h. influenzae, mycoplasma pneumoniae, legionella pneumofila hap = hospital acquired pneumonia pneumonie 3 dagen na opname verwekkers: niet zo virulent, wel resistant gram negatieve bacteriën (e.coli), s. aureus |
vaccinatieprogramma | Difterie (b), kinkhoest (b), tetanus (b), polio (v), bof (v), mazelen (v), rode hond (v), meningokok (b), haemofilus influenza b (gekapselde b), pneumokok (b), HPV (v) (b) = bacterie (v) = virus |
afweer | effectief, specifiek, adaptief, geheugen |
diversiteit van pathogenen | grootte, opbouw, samenstelling, manier van invaseren, manier van koloniseren, manier van verspreiden |
fysiologische barrière tegen pathogenen | mechanisch, chemisch, flora, stroming (kan ook in combinatie) oog, trachea, bronchi, maag, darm, huid, urinair systeem, vagina |
aspecifieke afweer | mechanisch (bijvoorbeeld in luchtwegen) fagocytose ontsteking (vaso-actieve en chemotactische stoffen, verhoogde permeabiliteit) moleculair (complement) (lysis, opsonisatie, chemotaxis) |
specifieke afweer | B- en T-lymfocyten |
B-lymfocyten | herkenning > proliferatie tot geheugen of effector cellen > productie antistoffen |
antistoffen | immunoglobulines bestaan uit constant en variabel deel 5 klassen: IgG, IgA, IgM, IgE, IgD |
T-lymfocyten | herkenning APC > differentiëren in cytotoxische (CD8) of helper (CD4) cellen |
rijken indeling | domein, rijk, stam, klasse orde, familie, genus (geslacht), species (soort) |
bouw bacteriën | |
celwand bacterien | gram positief: dikke peptidoglycaanlaag gram negatief: dunne peptidoflycaanlaag, periplasmatische ruimte, buiten membraan |
fimbriae en pilli | aan oppervlak te zien hechting en uitwisseling van genetisch materiaal
|
flagella | “staart” motortje in celwand 4 typen: monotrichous polar, amphitrichos, lophotrichous, peritrichous |
impetigo | verschijnselen: papel uitgroeiend tot een blaasje, rode hof, rode natte uitslag en korstvorming oppervlakkige infectie verwekker: GAS (groep A streptokokken) of S. Aureus behandeling: lokaal zalf > fusidine of mupirocine systemisch: flucloxacilline |
furunkel | = steenpuist verschijnselen: diepe plaatselijke acute ontsteking van de huid in een haarfollikel, lokaal huidabsces, ophoping van granulocyten en necrotisch weefsel behandeling: rijping of ontlasten |
karbunkel | = negenoog conglomeraat van furunkels |
erysipelas | = belroos, wondroos verschijnselen: roodheid en zwelling (oedeem) verwekker: S. Aureus of GAS behandeling: systemisch > flucloxacilline (of penicilline in geval van GAS) |
cellulitis | lijkt op erysipelas maar is minder goed begrensd ontsteking van huid en subcutaan weefsel |
(peri-)orbitale cellulitis | onderscheid moet gemaakt worden vanwege ernstige complicaties: oogbewegingen gestoord, wordt de oogbol naar buiten gedrukt, visusvermindering? meestal ten gevolge van bovenste luchtweginfectie behandeling: chirurgische drainage of antibioticum geschikt voor de verwekker |
acute lymfadenitis colli | ontsteking van een lymfeklier ten gevolge van een bovenste luchtweginfectie viraal of bacterieel behandeling: afwachtend, amoxicilline/clavulaanzuur, chirurgische drainage |
staphylococcus skalded skin syndrome | verschijnselen: diffuse pijnlijke roodheid van top tot teen, dunwandige blaren die makkelijk kapot gaan, grote loshangende vellen exotoxine veroorzaakt blaarvorming meestal ten gevolge van milde infectie |
classificatie van antimicrobiële middelen | aangrijpingspunt, spectrum, bactericide/bacteriostatisch |
hoofdgroepen antimicrobiële middelen | beta lactam, glycopeptiden, macroliden/clindamycine, aminoglycosiden, tetracyclinen, oxazolidinonen, quinolonen, sulfonamiden/trimethroprim |
werking antimicrobiële middelen | aangrijpend op/remmen van celwand: beta lactam, glycopeptides eiwitsynthese: macroliden, tetracyclines, aminoglycosides nucleinezuursynthese: quinolonen (fluoroquinolonen), sulfenamiden/trimethroprim celmembraan: antischimmel |
verschillende spectra waartegen antimicrobiële middelen werkzaam kunnen zijn | grampositieve kok, grampositieve basil, gramnegatieve kok, gramnegatieve entero kok, gramnegatieve overige, chlamydia, mycoplasma, spirochetes, overige |
resistentie (ontwikkeling) | intrinsiek (al geen aangrijpingspunt) extrinsiek (verworven): enzymatische inactivatie, target modification, verminderde permeabiliteit, verhoogde efflux |
oorzaken resistentie(ontwikkeling) | veelvuldig gebruik patiëntenpopulaties reisgedrag |
penicillines | remmen celwandsynthese smal spectrum: (benzyl)penicilline breed spectrum: ampicilline, amoxicilline, augmentin anti-stafyloccen: flucloxacilline anti-pseudomonas: piperacilline |
cefalosporines | eerste generatie: grampositieve kok (goed), bv cefazoline tweede generatie: grampositieve kok (goed) gramnegatieve kok (redelijk), bv cefuroxim derde generatie: zowel grampositief als –negatief (goed), bv cefotaxim, ceftriaxon, ceftazidim |
tetracyclines | remmen eiwitsynthese gevoelig: grampositiev, -negatief en staafvormige proteus en pseudomonas zijnresistent veel voor UWI en LWI (ook wel eens SOA) geringe bloed-liquor permeabiliteit infecties van oog en prostaat (lipofiliteit) bv. Doxycycline, minocycline, tetracycline bijwerkingen: tanden en kiezen (kinderen!) |
quinolonen | remmen DNA synthese door remming bacteriele DNA gyrase (winding van DNA ketens om RNA kern) breed spectrum, snel , bactericide goede opname uit darm geringe toxiteit bv ciprofloxacin bijwerkingen: beïnvloeden kraakbeenvorming (kinderen en zwangeren!) |
macroliden | remt eiwitsynthese veel gebruikt bij luchtweginfecties bv erytromycine (eerste macrolide), clarithromycine, azithromycine |
aminoglycosiden | remmen eiwitsynthese, mRNA wordt uit verkeerde peptides opgebouwd snel, bactericide, breeed spectrum (zowel g+ als g-) synergie met beta-lactams trage resistentie ontwikkeling alleen IV toe te dienen, snel toxisch, nauwelijks metabolisme, uitscheiding via nier bv gentamicine, tobramycine |
tuberculose middelen | isoniazide, pyrazinamide (afhankelijk van concentratie bactericide of bacteriostatisch), rifampicine (bactericide), aminoglycosiden en ethambutol (remming RNA synthese en fosfaatmetabolisme) algemene doel: elimineren bacteripool en doden intracellulaire bacteriën |
sulfonamiden/trimetgroprim | verhinderen bacteriële synthese van dihydrofoliumzuur synergisme, verkleinde kans op resistentieontwikkeling |
lepra | verwekker: mycobacterium leprae besmetting: via druppelinfecties oaycibacilliaire of tuberculoide lepra (gelokaliseerd), multibacullaire of lepromateuze lepra (gegeneraliseerd) behandeling: bactericide> rifampicine en clofazimine, bacteriostatisch> dapson (veel secundaire resistentie) |
gevoeligheidsbepaling | sensitive, resistent, intermediate (SRI) disk diffusion method minimum inhibitory concentration (MIC) |
antigeen | roept immuunrespons op eiwitten, glycoproteinen, glycolipiden |
IgG | monomeer meestvoorkomende immunoglobuline in serum halfwaardetijd 23 dagen kan via placenta doorgegeven worden (passieve immuniteit) complement activatie via klassieke weg inductie fagocytose door binden aan Fc-receptor neutralisatie virussen |
IgM | membraangebonden monomeer of vrije pentameer membraangebonden is de BCR vrije voorkomt binding van micro-organismen aan epitheel primaire immuunrespons complement activatie via klassieke weg neutralisatie virussen |
IgA | dimeer secretoire vorm veelvoorkomend kan via moedermelk voor passieve immunisatie zorgen bescherming van de slijmvliezen tegen kolonisatie en invasie van ziekteverwekkers |
IgE | voornamelijk betrokken bij overgevoeligheidsreacties en parasitaire infecties |
immunoglobulines | zware keten bepaalt welke Ig het is parallelle synthese mogelijk door alternatief RNA splicing klasse switch van IgM naar IgG is mogelijk door deletie van genetisch materiaal |
het fagocytose proces | 1 - chemotaxis 2 - binding aan celoppervlak en daarmee inductie van fagocytose 3 - fagosoom vorming 4 - fusie met lysosomen 5 - degradatie |
typen leukocyten | eosinofiele granulocyt, basofiele granulocyt, neutrofiele granulocyt, lymfocyt, monocyt |
neutrofiele granulocyt | in staat in korte tijd veel bacteriën te fagocyteren |
linksverschuiving in granulocytenbeeld | houdt in dat er een toename van ongerijpte neutrofielen plaatsvindt, dit komt doordat: rijpe neutrofielen sterven bij bacteriële ontsteking (karakteristieke pus) en het beenmerg wordt gestimuleerd tot uitstoting van nog meer ongerijpte neutrofielen |
patiënten zonder fagocyten | treden sneller ernstige, langdurende en levensbedreigende infecties op die normaal niet gevaarlijk zijn behandeling: profylaxe met antibiotica |
strangurie | langzame, pijnlijke urinelozing, meestal tgv kramp van blaas en of urethra |
pollakisurie | frequenter urinelozing (met onveranderde totale lozing op een dag, maw, minder vaker plassen) |
APFM-syndroom | acute pijnlijke frequentie mictie syndroom combinatie van strangurie en pollakisurie |
oorzaken APFM | lage urineweginfectie, cystitis, chlamydia urethritis, gonorroe, subklinische pyelonefritis, vulvovaginitis, herpes genitalis, niet-infectueuze aandoeningen, spasme van het trigonum van de urethra/interstitiële cystitis |
extra vatbaar voor een urineweginfectie | DM patiënten, nierinsufficiëntie, na niertransplantatie, immunosuppresiva gebruik, prostaat vergroot, stenen in urinewegen, tumor in urinewegen, vreemde lichamen (katheters, stents) |
beleid bij eerste urineweginfectie | meestal geen kweek, diagnostiek met dipstick of microscopisch onderzoek |
beleid bij terugkeer klachten na eerste urineweginfectie | kweek bepalen of het gaat om reinfectie of relaps (antibiogram of genotypering) is er een bron? (bv niersteen) |
behandeling ongecompliceerde urineweginfectie | drie dagen antibioticum dosis afhankelijk van halveringstijd van het middel |
uricult test | beoordeling van het aantal bacteriën in de urine Cled plaat (groen): groei van zowel gram positieve als negatieve bacteriën MacConkey plaat (paars): alleen groei gram negatieve bacteriën |
combur test | hoeveelheid leukocyten (esterase activiteit), nitriet (reactie volgens Griess) en glucose vals positief: aanwezigheid van formaldehyde, imipenem, meropenem en clavulaanzuur. Versterkte uitslag: billirubine, nitrofurantoine. Zwakkere uitslag: eiwit > 5g/l, glucose > 20g/l |
ongevoelilg | bacteriestam waarbij men een remmingszone kleiner dan de ongevoeligheidsgrens waarneemt |
MRC | miniman resistance concentration |
meest voorkomende verwekkers otitis media en acute sinusitis | streptococcus pneumoniae, haemofilus influeanzae chronisch: enterobacteriaceae |
meest voorkomende verwekkers pharyngitis | streptococcus pyogenes (beta hemolytische van groep A) uit zich bij voorkeur als tonsillitis complicaties: hartafwijking, acute reuma, glomerulonefritis |
difterie | verwekker: corynebacterium diphtheriae diagnostiek: keelkweek |
kinkhoest | verwekker: bordetella pertussis diagnostiek: kweken van swab van larynxachterwand, antilichamen bepalen in serum of PCR |
factoren intracellulaire werkzaamheid van antimicrobiële middelen | binding,zuurgraad, compartimentalisatie |
voor en nadelen combineren van antimicrobiële middelen | verbreding werkingsspectrum, verminderde kans op resistentieontwikkekling, synergisme, combinatie van bijwerkingen, antagonisme |
klassen pathogene micro-organismen | virussen, bacteriën, fungi (schimmels en gisten) en parasieten |
micro-organismen | zijn ubiquitair en vormen het grootste deel van de biomassa op aarde |
prionen | bijzondere eiwitstructuren die geen nucleïnezuur bevatten en worden gevonden in de hersenen van mensen en dieren die lijden aan een bijzondere vorm van degeneratie van het hersenweefsel |
endosymbiogenese | een permanente relatie met een andere levensvorm aangaan (voorbeeld: mitochondrien waren bacteriën die dit hebben gedaan) |
plasmiden | kleine circulaire gesloten stukjes DNA die voorkomen in bacteriën en zelfstandig zich in het cytoplasma handhaven en repliceren |
substitutie | vervangen van een nucleotide door een ander |
(micro) deletie | verlies van een of meer nucleotiden van de gensequentie |
(micro) insertie | toevoeging van een of meer nucleotiden aan de gensequentie |
silent mutations | mutaties die geen gevolgen hebben voor de samenstelling of het functioneren van de door het gen gecodeerde eiwit |
infectieziekten | ziekten die ontstaan door interactie tussen mens en micro-organisme, waarbij deze interactie schadelijk is voor de mens |
bacteriën | eencellige prokaryoten circulair dubbelstrengs DNA molecuul strak om nucleoid plasmiden, sporenmembraan, laag peptidoglycaan, mantel indeling: afhankelijk van celwand en ligging van de bacteriën ten opzichte van elkaar |
peptidoglycaan | netwerk van een groot molecuul van lange ketens aminosuikers met kort peptidezijketens, dat de bacterie vorm geeft en sterkte door het te omspannen |
exotoxinen | aan de bacteriële cel gebonden toxinen (bv. LPS en peptidoglycaan kunnen uitgescheiden worden veroorzaken lysis, celdood, onderbreking van de eiwitsynthese, verhogen cellulair cAMP, onderbreken de zenuwgeleiding |
fototrofe bacterien | halen hun energie uit licht |
chemotrofe bacteriën | halen hun energie uit chemische verbindngen |
mycobacterien | zeer kleine bacteriën, groeien intra- of extracellulair, geen celwand, groeien met hulp van sterolen |
virussen | RNA of DNA capside soms lipidenhoudende envelop voor replicatie afhankelijk van gastheercellen |
virion | complete viruspartikel |
fungi | eukaryoot, chemo-heterotroof, aeroob unicellulaire gisten of schimmels, vaak ook dimorf (zowel schimmelvorm als gist) |
parasitisme | nauwe samenleving van organismen van twee verschillende soorten, waarbij de parasiet ten koste van de gasheer leeft |
parasiet | ectoparasieten, endoparasieten definitieve of eindgastheer, eventueel tussengastheren |
transformatie | opnemen van genetisch materiaal in de bacterie en inbouwing in het chromosoom (recombinatie) |
uitwisseling van genetisch materiaal door bacterien | conjugatie: uitwisseling door direct contact tussen de cellen met conjugatiebruggen transductie: bacterie genoom wordt per ongeluk ingebouwd in een bacteriofaag (gastheerspecifiek, dus binnen zelfde soort) die een andere bacterie infecteert en de genetische informatie daar inbouwt |
integronen | plaatsen op het chromosoom waar gencasettes ingevoegd kunnen worden integrasen, receptorplaats en promotor gencasettes repliceren niet zelfstandig |
kolonisatie | wanneer een micro-organisme zich kan handhaven en vermenigvuldigen op een gastheer |
postulaten van Koch | verwekker moet wel bij zieke, niet bij gezonde mensen aanwezig zijn, verwekker moet geïsoleerd kunnen worden uit materiaal van de patiënt en buiten het lichaam gekweekt kunnen worden, verwekker moet bij een gevoelige diersoort de ziekteverschijnselen veroorzaken |
primair pathogene micro-organismen | veroorzaken ziekte bij een deel van de gevoelige, gezonde gastheren |
opportunistische pathogene micro-organismen | veroorzaken alleen ziekteverschijnselen bij mensen met een verlaagde weerstand of een onderliggende ziekte |
virulentie | geeft aan in welke mate en hoe waarschijnlijk een bepaald micro-organisme bij de gastheer ziekte kan veroorzaken, infectiedosis (ID) aantal micro-organismen dat de helft van de dieren ziek maakt, letale dosis (LD) aantal micro-organismen dat de helft van de dieren doet micro-organismen overlijden |
anamnese bij infectieziekten | voorgeschiedenis, ontsteking, contact met pathogene micro-organismen algemene toestand inspectie, palpatie, ausculatie |
identificatie verwekker van een (infectie)ziekte | immuunrespons, respons op antimicrobiële middelen, effect van preventieve maatregelen en epidemiologische gegevens |
klinische waarde van laboratoriumdiagnostiek | afhankelijk van snelheid en juiste interpretatie (gevoeligheid van de test en de prevalentie van de ziekte) |
cytopathisch effect | effect van virusreplicatie op de gastheercellijnen (CPE) |
latentie | het langer inactief aanwezig zijn van virale genomen (dan provirus genaamd) in gastheercellen geen productie van in tacte virionen, geen lysis |
pathogenese van infectieziekten | besmetting, kolonisatie, lokale invasie of verspreiding, ontstekingsreactie en ontwikkeling van een immuunreactie tegen het micro-organismen en resolutie van ziekteverschijnselen of een letaal verloop |
horizontale transmissie | direct contact of aerosolen |
verticale transmissie | transplacentair, perinataal, ingekruiste retrovirussen via de kiemlijn van moeder op kind |
adherentie | het proces waarmee micro-organismen zich hechten aan een oppervlak, nodig voor invasie en kolonisatie |
klassieke verschijnselen van ontsteking | tumor, rubor, calor, dolor en verlies van functie |
epidemiologie | onderzoek van het voorkomen en de verspreiding van ziektes in populatie, waarbij men probeert de determinanten te vinden met behulp van kwantitatieve gegevens |
secondary attack rate | verspreiding vinnen een gezin of gesloten gemeenschap als percentage van de aan een besmettelijk persoon blootgestelde mensen die ziek worden |
basic productive rate | het gemiddeld aantal secundaire ziektegevallen in een groep gevoelige individuen, veroorzaakt door een primaire casus |
groepsimmuniteit | wanneer bijna iedereen immuun is, zijn ook de gevoelige individuen beschermd, omdat de ziekte op dat moment bijna niet voor kan komen |
bestrijding van infectieziekten | elimineren van bronnen van infectie, onderbreken van transmissieroutes van pathogene micro-organismen en verminderen van het aantal gevoelige individuen |
primaire preventie van infectieziekten | RVP, veilig voedsel en water, een gesloten rioleringssysteem, afvalverwijdering, vermijden van crowding |
secundaire preventie | het voorkómen van ziektelast en sterfte door een infectie |
therapeutische breedte van een medicijn | verschil tussen de werkzame en toxische dosis |
desinfectie | een chemisch of fysisch proces om het besmettingsrisico te elimineren, niet alle micro-organismen worden bij dit proces verwijderd of gedood, wering hangt af van initiële besmettingsniveau, pH, aanwezigheid van stoffen die werking tegen kunnen gaan en de concentratie en inwerktijd van het middel |
desinfectantia | schadelijk voor zowel gastheer als ziekteverwekker |
sterilisatie | proces waarbij alle micro-organismen gedood worden |
BAL | bronchoalveolaire lavage spoeling van de longen met vloeistof |
symptomen van pneumonie | koorts, hoesten, pijn op de borst, pijn bij het ademhalen, verkorte percussietoon bij het infiltraat, crepitaties bij inspiratie, roestbruin en purulent sputum |
pneumokokken | catalase0neagtief, grampositief, duplo of korte ketens, kapsel als virulentiefactor (andere: hemolysine, neuraminidase, oppervlakteproteine A en IgA-protease), bacteriemie met complicaties, vaccinatie, behandeling met penicilline |
atypische pneumonie | geleidelijk ontstaan, lange temperatuurverhoging, geleidelijk herstel. Verwekker: legionella pneumofilia (gramnegatief), aantoonbaar in urine mycoplasma pneumoniae (jonge mensen) |
bronchiolitis | symptomen van een onderste luchtweginfectie verwekker: respiratoir cytieel virus (RSV), mindere mate ook: para-influenza virsu, influenzavirus en adenovirus RSV: G eiwit voor adhesie, F eiwit voor entree en verspreiding over de cellen besmetting: aerosolen en hand-slijmvliescontact diagnostiek: kweek, sneltest, PCR |
pertussis | verwekker: bordetella pertussis (of bordetella parapertussis) leukocytose met een absolute lymfocytose kolonisatie van trilhaardragende slijmvlies>toxinen beschadigen mucosa, remmen afweer en stimuleren neuronen >hoest drie fasen: catarrale fase, paroxismale fase (hoest), reconvalescentiefase (herstel) |
primair complex bij tuberculose | ontsteking in onderste longkwab en regionale lymfekliervergroting |
tuberculose | verwekker: mycobacterium tuberculosis (of mycobacterium bovis) overleven in de fagocyt: veel vetten in celwand en penetratie via complement receptor (geen stimulatie zuurstofafhankelijke dodende mechanismen) cellulaire immuniteit
|
militaire tuberculose | Wanneer een ernstige complicatie met hematogene uitzaaiing van tuberculose, waarbij tuberkelcellen in diverse organen terechtkomen, leidt tot acute ziekte met ernstig ziek zijn en multipele haardvormige afwijkingen diagnostiek: mantoux, trachea spoeling, BAL |
immuunrespons: herkenningsfase | antigeen wordt herkend, cel met specifieke receptor koppelt, wordt geactiveerd en prolifereert |
immuunrespons: activatie fase | klonering van cellen met receptoren specifiek voor het antigeen |
immuunrespons: effector fase | antilichamen helpen het antigeen op te ruimen |
immunogenen | roepen altijd een immuunrespons pop |
epitoop | het gebied op het antigeen waarmee antilichamen kunnen reageren |
haptens | eenvoudige moleculen die geen eigen immuunrepsons kunnen oproepen, wel na binding aan een ander macromolecuul |
fysochemische krachten bij antigeen-antilichaam interactie | electrostatische interacties tussen geladen zijketens, waterstofbruggen, van der Waalskrachten en hyrdrofobische interacties |
kruisbinding | = multispecificiteit binding van een antilichaam met meer dan een soort antigeen |
V(D)J recombinase | het complex van enzymen dat betrokken is bij de recombinatie (schikking van gensegmenten V, D en J coderend voor de antilichamen op de lymfocyten) verantwoordelijk voorklieven en recombineren van het DNA dat betrokken is bij de herschikking. RAG-1 en RAG-2 bekende enzymen, betrokken bij cleavage |
factoren mbt ontstaan van diversiteit tussen antilichamen | germline diversity, combinatie diversiteit, junctionele diversiteit, verschillende combinaties van zware en lichte ketens, somatische hypermutatie na stimulatie door antigenen |
allelische exclusie | proces van uitsluiting van een van de vormen van Ig’s die door de ouders wordt doorgegeven treedt alleen op bij heterozygote individuen |
urinewegen | urethra, blaas, ureters en nieren |
bescherming van de urinewegen | urinestroom, mictie, lengte van de urethra, sfincters, antibacteriële activiteit van de urine, bacteriebindende eiwitten in de urine, door prostaat uitgescheiden bacteriedodende stoffen, apoptose van blaasepitheelcellen waanneer bacteriën eraan hechten |
verhoogde kans op UWI (urineweginfectie) | (oudere, seksueel actieve) vrouwen, vergrote prostaat, defect van de sfincters, stoornissen in peristaltiek (gevolg stase), glucosurie, afwezigheid van Lewis antigeen |
opstijging van bacteriën in de urinewegen | via type 1-fimbriae hechten bacteriën aan koolhydraatreceptoren van epitheel van urethra, blaas en ureters, via type 2 (P fimbriae) aan glycolipidereceptoren in de nieren. |
week 2 | ----- |
meningokokken sepsis | hoge koorts, petechien (andere huidmanifestaties: purpura en ecchymosen) verwekker:meningokokken B (meest voorkomend in Nederland), C stijgt 500-600 patienten per jaar |
verwekkers sepsis | huid/onderhuids/IV katheter: grampositieve stafylokokken of streptokokken long: pneumokokken urinewegen/buik: gramnegatieve e. coli of klebsiella |
pathogenese SIRS | adhesie, invasie, overleving in bloedbaan, bacteriële bestanddelen (LPS, exotoxine) veroorzaken ontstekingsreactie > beschadiging endotheel > stolling > verminderde perfusie en hypoxie superantigeen: exotoxine > veroorzaakt enorme productie T-cellen, waarna een ongereguleerde extreme afgifte van cytokines plaatsvindt |
SIRS | systemisch inflammatoir respons syndroom sepsis = SIRS ten gevolge van een infectie |
sepsis op de SEH | 1 – stabiliseren: ademhaling (zuurstof, intuberen, beademen) circulatie (vaatvulling, eventueel behandelen met medicatie) convulsies/coma (anticonvulsiva) antibiotica: snel bloed/liquor kweek |
toxisch shock syndroom (TSS) | algehele malaise, hoge koorts, lage boeddruk,snelle pols erythrodermie verwekker: exotoxine van GAS of s. aureus associatie: tampons, infecties huid, chirurgische ingrepen behandeling: opvang shock en respiratoire insufficiëntie, antibioticum gericht op GAS en s. aureus |
aangeboren afweer (onderdelen) | epitheel, fagocten (bacteriën), compement, ontsteking, mestcellen, natural killer cellen |
stimuli voor acute ontsteking | infectie, necrose, vreemde lichamen, immuunreacties |
fases acute ontsteking | pathogeen (bacterie) dringt binnen > plaatjes (bloedstolling bij de wond) > mestcellen (vasodilatatie en vasculaire constrictie) > neutrofiele granulocyten (factoren voor degradatie en doden) > fagocytose door neutofielen en macrofagen > cytokine secretie door macrofagen (aantrekken immuunrespons) efflus albumine en fibrine zorgen voor exudaatvorming |
complement | activatie: alternatief (binding aan C3 waarna A en B deel wordt gevormd), klassiek (antistof binding), lectine (suiker bindende eiwitten) functie: fagocytose en directe killing (schieten gaten in membraan bacterie), aantrekking andere cellen |
mestcel | granules (histamine) functie: vasodilatatie en toename vaatpermeabiliteit |
neutrofiele granulocyt | bevindt zich niet standaard in huid, polymorfkerning, receptoren: Geiwit gekoppelde (chemotaxis), C14 (amplificatie ontstekingsreactie), cytokine/fagocitische (fagocytose) migratie: integrines en selectines (adhesie regulatie: histamines, chemokines, TNF en IL1) |
kwijlende fagocytose | geen goede blaasjesvorming waardoor er lysosym in het weefsel lekt |
gefrustreerde fagocytose | antigeen te groot, factoren worden richting de pathogeen gesecreteerd |
macrofaag | ligt al klaar in het weefsel functie: opruimen van bacteriën, uitscheiden van cytokines M1: induceren fagocytose M2: remmen ontstekingsreactie en stimuleren van wondherstel en littekenvorming |
LPS | = endotoxine onderdeel van buitenmembraan van celwand van gramnegatieve bacterie in interactie met macrofagen zorgt het voor IL-1 productie (inductie koorts) en andere cytokines |
pneumokok | dringt door tot de liquor via de plexus choroideus peptidoglycaan en teiochoinezuur op het buitenmembraan induceren de ontstekingscascade bescherming tegen de pneumokok: antistoffen tegen het kapsel en wegvangen door de milt |
cellen bij meningitis door virus | NK cellen en mononucleaire lymfocyten |
Q koorts | verwekker: intracellulaire bacterie coxiella burnetti besmetting: via sporen in de lucht, direct contact (bloed kan ook, minder voorkomend) sporen: stabiel, resistent, veelvoorkomend bij geiten en in de placenta van zwangere geiten (zoonose) ziektebeeld: koorts, pneumonie, hepatitis types: acuut, chronisch, lange termijn behandeling: doxycyline (of alternatief) |
PID | pelvic inflammatory disease vaak veroorzaakt door chlamydia trachomatis of neisseria gonorrhoeae, ook moet gedacht worden aan een extra-uterine-draviditeit diagnostiek: UWI> urinekweek, PID >PCR urine, EUG > zwangerschapstest |
Fits Hugh Curtis syndroom | pijn in bovenbuik en geelzucht vochtophoping (en later weefselvorming) tussen lever en diafragma |
virale load | hoeveelheid virus aanwezig ook als virale load negatief is in het bloed kan besmetting plaatsvinden omdat sommige virussen intracellulair in de witte bloedcellen gaan zitten |
leukocyturie UWI/chlamydia | bij kweek of dipstick zal groei ontstaan bij UWI, chlamydia heeft een levende cel nodig voor energie, dus een negatieve kweek bij leukocyturie wijst op chlamydia |
CPE van herpes simplex | CPE = cytopathologisch effect bij herpes simplex ronden de cellen af en laten ze los van elkaar |
encephalitis tgv herpes simplex | verschijnselen: koorts, hoofdpin, gedaald bewustzijn, neurologische afwijkingen, storingen in gedrag/spraak diagnostiek: CT (vergrote ventrikels), MRI (afwijkingen in temporaal kwab), LP (eiwitten en lymfocyten), PCR op herpes simplex virus |
gordelroos | de tweede activatie van waterpokken (varicella zoster) behandeling met acyclovir verkort de duur en verlicht de pijn |
poliomyelitis | Virusinfectie, paralyse door schade motorische kernen in ruggemerg en/of hersenen, Sabin/sol (oraal/perenteraal) vaccinaties: oraal bij epidemien (in bibelbelt bv) Klinisch verloop: virus wordt uitgescheiden via ontlasting ,incubatieperiode (altijd tussen 7-14 dagen) Hepatitis B is uitzondering |
rabies | dodelijk, goed levend vaccin, zodra je gebeten wordt hyperimmunoglobuline toegediend krijgen, verspreiding via zenuwen |
bof | ontsteking van de glandula parotis |
mazelen | virus vroeger ernstig omdat het encephalitis kan veroorzaken klinisch beeld: conjuctivis, koplingse vlekjes (kleine vlekjes aan de binnenkant van je mond) Complicaties: otitis media, pneumonia, encephalitis, dood, hospitalisatie |
rubella | rode hond klinisch beeld: conjuctivitis, retinitis (ernstige visusstoornissen!), uveitis, lymfadenopathie (occipitaal bijna altijd pathologisch), complicaties: congenitale rubella |
aviditeit | plakbereidheid van de antilichamen kracht waarmee antigeen aan antilichaam plak secundaire immuunrespons is meer avide: sneller en krachtiger |
herpes vormen | type I (koortslip), type 2 (geslachtsorganen), VZ (pokken), cytomegala, EBV, HHV (6,7 en 8) (HHV8 kan karposisarcoom geven) |
complicaties herpes | encephalitis, retinitis, oesophagitis, stomatitis (dus ontsteking in de mond, vooral tong), adrenalitis (Addison), dikke darm ontsteking
|
virus | DNA/RNA, capside, envelop van eiwitten en vetten, niet zelfstandig repliceren, infectueuze a-cellulaire entiteit |
vorm eiwitmantels virussen | helix, icosaeder, complex |
virus replicatiecyclus | aanhechting (op basis van tropisme), penetratie (fusie met celmembraan, endocytose of injectie), ontmanteling, synthese (transcriptie, translatie, replicatie), assemblage, vrijkomen (afsnoering in blaasje of lysis van de gastheercel) |
soorten virale infecties | kortdurend, fataal, chronisch actief, (chronisch) latent |
besmettingsroutes | druppel, direct, aerogeen, vector, vehikel |
virale diagnostiek | EM, virale kweek (CPE: kijken naar insluitlichaampjes, vacuoles, syncytia, granulatie), serologie (antilichaamtiters en antigeentiters – ELISA, immunoblot, immuun fluorescentie), moleculair (PCR = polymeratie ketting reactie – directe detectie van nucleïnezuur) |
HLA klasse I | HLA-A, B, C alle kernhoudende cellen presentatie intracellulaire parasieten complex met 1 keten aan het membraan APC voor cytotoxische T cel (CD8) |
HLA klasse II | HLA-DP, DQ, DR op APC’s twee ketens aan het membraan presenteren aan T helpercel (CD4) |
MHC | polymorfisme in HLA zorgt voor overleving van soort en individu |
activatie van T-lymfocyten | naast MHC van APC is er ook een costimulatoir signaal nodig van CD80-CD28 (APC heeft alleen CD80 na activatie door cytokines) bij een signaal gaat de cel dood of raakt in anergische staat |
T-helpercellen | twee types: Th1 en Th2 Th1: antistofproductie (IgG), activatie macrofagen en dendritsiche cellen, met name rol bij intracellulaire bacteriën Th2: geen gamma-interferon, bevordert B-cel rijping, klasse switch en het maken van IgE, rol in afweer tegen gekapselde bacteriën |
cytotoxische T-cel | twee mechanismen: tegen de doelwit cel liggen, fas-fas binding vindt plaats en cytotoxie, vorming van blaasjes met perforine (gaatjes in wand, zodat deze leegloopt) en granzyme (oplossen) |
sterrenhemel macrofaag | macrofaag die het afval opruimt van een verkeerd gedifferentieerde B cel |
oorzaken chronische ontsteking | persisterende infectie door micro-organismen (overgevoeligheid type IV, granulomas), immuun gemedieerd (autoimmuunziekten), langdurige blootstelling aan lichaamsvreemde (toxische) stoffen |
verschil acuut/chronisch histologisch | acuut: neutofielen chronisch: macrofagn/mononucleairen, schade, fibrose |
cellen betrokken bij chronische ontsteking | macrofagen, lymfocyten, plasmacellen, eosinofielen, mestcellen |
lymfoide organen | paracortex (T-cellen), cortex (B-cellen) follikels waar B- cellen in liggen zijn in het midden lichter gekleurd door ver gerijpte cellen: kiemcentrum HEV hoog endotheliale venule – komen T en B-cellen binnen T- en B-cellen worden in de cortex geactiveerd |
tonsillen | lymfoïde organen met een alternatieve aanvoer, geen afferente vaten, wordt aangevoerd via lucht, over het speciale cryptepitheel, wordt bij ontsteking IgA gevormd in plaats van IgG |
communicatie groeifactoren | autocrine signalering: via receptoren op eigen membraan, paracrine signalering: een cel scheidt signalen uit naar een cel in de buurt, endocrine signalering: signaaltransport via bloedbaan naar verderaf gelegen cellen groeifactoren zetten een signaaltransductie op gang, die transcriptie stimuleren |
regeneratie | balans tussen proliferatie en apoptose stamcellen spelen grote rol (in beenmerg, lever, hersenen, huid, darm, spier en hoornvlies) |
groeicompensatie | vorm van regeneratie bijvoorbeeld: aangroei van weggehaald stuk lever of dit geheel mogelijk is hangt af of alleen cellen of ook de matrix beschadigd is |
littekenvorming | afhankelijk van: infectie, wond contractie, grootte en lokalisatie, type weefsel ook een rol: voeding, metabolisme, circulatie en hormonen |
granulatieweefsel | gekenmerkt door: angiogenese, macrofagen, fibroblasten en collageen depositie fibroblasten kunnen differentiëren tot myoblasten, deze gaan aan de rand van de wond zitten en trekken als het ware de randen van de wond naar elkaar toe om het litteken zo klein mogelijk te houden (=wond contractie) |
fibrose | constante depositie van collageen |
cellulair vaccin | vaccin bestaande uit een volledige (dode) bacterie/virus |
a-cellulair vaccin | bestaat uit bestanddelen van een bacterie/virus |
kinkhoestvaccin | vaccin blijkt niet in staat te zijn kinkhoest te voorkomen ernstige neurologische bijwerkingen vaccin veranderen? Of nog een keer vaccineren? |
vaccinatie hepatitis B doelgroepen | werknemers in de gezondheidszorg, MSM’s, harddrugsgebruikers, heteroseksuelen met veel wisselende seksuele contacten, prostituees |
Hepatitis-B draagsters | moeders die het hepatitis-B virus bij zich dragen en daarom Hbs-Ag positef zijn. Geen functiestoornissen van de lever. Kinderen van deze moeders worden gevaccineerd, omdat er kans is op verticale transmissie |
primaire immuundeficienties | aangeboren immuundeficienties, hoeven zich niet al meteen bij de geboorte te uiten typerend: recidiverend, lange duur, zeer ernstig, ongewone ziekteverwekkers, gevoeligheid voor infecties en tumoren hoe dichter het defect bij de stamcel, hoe ernstiger |
soort infectie – primair immuundeficientie | grampositieve bacteriën > complement of B-cel gramnegatieve bacteriën > fagocyten herpesvirussen > T-cel |
congenitale agranulocytosis | myoloid progenitor cel kan zich niet ontwikkelen tot neutrofiel manifestatie vroeg |
chronische granulomateuze ziekte (CGD) | neutrofielen zijn niet in staat bacteriën te doden NADPH gemuteerd, niet in staat om zuurstofradicalen te produceren, er kan dus geen respiratoire burst plaatsvinden uiting: excessieve inflammatoire reacties, gezwollen klieren, tandvleesontsteking, non-malignant gralunomas, gevoeligheid voor bacteriën en schimmels |
leukocyten adhesie deficientie | gezonde cellen komen niet op de plek waar ze zouden moeten zijn migratie van neutrofielen naar de ontstekingshaard wordt verstoord door mutatie in integrines (CD18) |
T-cel deficienties | uiten zich net als fagocyten deficiënties meteen na de geboorte, hebben ook invloed op B-cellen, dus meestal ook B-cel defect |
severe combined immunodeficiency (SCID) | T-cel disfunctie (soms ook B en NK) meest voorkomende mutatie: common-gamma-keten van de IL2 receptor (T en NK nonfunctioneel) andere vormen: IL7Ra gen (T nonfunctioneel), adenosine deanimase (niet matureren, B, T en NK nonfunctioneel), RAG-1 en RAG-2 (T en B nonfunctioneel) |
Zap-70 | T-cel deficiëntie signaaltransductie geen productie CD8+ en CD4+ niet functioneel |
Wiskott-Aldrich Syndrome (WAS) | eiwit betrokken bij cytoskelet en T-cel – APC interactie gemuteerd verlies van humorale en cellulaire afweer in de loop van het leven |
Bare Lymfocyte Syndrome | MHC II expressie verstoord T cellen niet meer gestimuleerd |
TAP deficientie | Tap is verantwoordelijk voor transport van peptides naar MHC moleculen geen MHC I meer geen respons van Tc-cellen |
B-cel deficienties | veel infecties met vooral extracellulaire gekapselde bacteriën |
X-gebonden agammaglobulinemie | defect in Bruton’s tyrosine kinase (Btk) blijven hangen in pre-B-cel stadium omdat lichte keten van BCR geen herrangschikking ondergaat Geen tot nauwelijks perifere B-cellen, nauwelijks IgG en geen andere Ig’s |
X-gebonden hyper-IgM syndroom | verlaagd gehalte Ig, verhoogd IgM niet in staat klasse switch te ondergaan onderliggend is T-cel defect, Th-cellen hebben geen CD40 ligand |
Common variable immunodeficiency | verlaagd aantal Ig-producerende plasmacellen Mature B-cellen niet in staat te matureren tot plasmacellen = late onset hypogammaglobulinemia |
selective immunoglobulin deficiency | een antilichaam kan niet meer geproduceerd worden meest voorkomend IgA breed klinisch spectrum |
toxoplasma | parasitaire infectie |
antivirale therapie | gericht op preventie (vaccinatie en post expositie profylaxe) en therapie (antivirale middelen en immuunmodulerende medicatie) |
aangrijpingspunten antivirale therapie | binding, absorptie, penetratie, ontmanteling, synthese nieuwe virionen, afsnoering en maturatie |
beschikbare antivirale therapie | herpesvirussen (acyclovir), HIV (HAART), hepatitis B, hepatitis C, influenza virus (neuraminidase remmers en M-2 kanaal remmers) en de minder vaak voorkomende adenovirussen en lassavirussen |
falen HIV therapie | door minder dan 95% therapietrouw, toxiteit, sub-optimale therapie, baseline resistentie of kruis-resistentie, te lage plasma spiegels |
HIV vermenigvuldiging | RNA virus, gp120 bindt aan CD4 receptoren,ritsje van gp41 dicht, cel in, via reverse transcriptase omgezet in dubbelstrengs DNA, integrase zorgt dat viraal DNA wordt ingebouwd in gastheer-DNA, translatie aflezen viraal eiwit, protease knipt zodat het actief wordt, in blaasje “afgebud” |
overdracht HIV | seksueel, bloed, zwangerschap/bevalling/borstvoeding (verticale transmissie) |
ELISA bij HIV | HIV antigenen op speciale bodem met partieel gezuiverde HIV eiwitten, serum patiënt erbij, spoelen (alles wat niet bindt weg), twee antilichaam erbij (antihumaan Ig), spoelen, substraat aan anti-anti chromogen (kleurtje) > hoe donkerder de kleur, des te meer koppeling er is plaatsgevonden (diagnose HIV) |
vals positieve HIV test | als je de antistoffen wel hebt, bijvoorbeeld van je moeder |
vals negatieve HIV test | in tijd tussen infectie en antistof productie |
HIV medicatie | entree remmers (fusie remmers en CCR5remmers), reverse transcriptase remmers (RTI’s – NRTI = nucleoside RT remmers, valse DNA bouwsteen, NNRTI = nonnucleoside RT remmers, verhinderen RT-enzym direct), integrase remmers (integratie in DNA), protease remmers (PI, remt maturatie) HAART: 2 NRTI + 1 NNRTI of 2NRTI + 1 PI doel: minder dan 50 HIV-RNA kopien per mL |
endogene pathway (MHC I) | antigenen in het cytosol worden door proteasomen in stukjes geknipt, TAP transporteert deze naar het ER, MHC I wordt daar geladen met de peptides, daarna presentatie aan het celoppervlak |
exogene pathway (MHC II) | antigenen worden actief opgenomen en afgebroken in endosomen, in ER ligt MHC II met CLIP erop, zodra antigeen binnenkomt gaat CLIP eraf, peptide erop, presentatie aan celoppervlak |
bouw MHC moleculen | MHC I alfa 1tm3 en bèta 2 domeinen, MHC II alfa 1 en 2 en bèta 1 en 2. MHC I heeft gesloten groeve, MHC II niet en kan daardoor grotere peptiden presenteren MHC houdt peptide vast door waterstofbruggen, voornamelijk tussen 2e en 9e aminozuur bovenzijde van de peptide bindt met de TCR |
HLA diversiteit | polymorfisme = diversiteit in HLA binnen een populatie polygenie = HLA diversiteit binnen het individu, genen liggen op chromosoom 6 codominante expressie = alle genen die je hebt voor MHC komen tot uiting, alle moleculen dus |
tolerantie inductie | alleen single-positive T-cellen worden in de thymus doorgelaten naar de periferie door positieve en negatieve selectie (zie ook Nairn voor dit figuur) |
AIRE | eiwit in de thymus die ervoor zorgt dat weefselspecifieke antigenen tot expressie komen zodat de T-cellen “getest” kunnen worden |
myeloide leukemie | maligniteit in de myeloide lijn van de bloedcellen, hierdoor ontstaat een ongecontroleerde groei van ongematureerde cellen |
transplantatie van stamcellen | allogene transplantatie: transplantatie met donor stamcellen autologe transplantatie: stamcellen worden uit eigen lichaam gehaald |
graft-versus-host disease (GVHD) | donorcellen reageren op de HLA van de patiënt GVHD richt het meeste schade aan in lever, darm en huid (te maken met migratie van T-cellen) |
allergie | immunologisch gemedieerde reactie die gepaard met klinische symptomen tegen een antigeen waartegen normaliter tolerantie aanwezig hoort te zijn antigeen heet dan allergeen |
contact allergie | type IV Gell en Coombs epidermis, antigeen < 500 dalton eczeem (48u): roodheid, blaren, erosief, verdikking histologisch: ontstekingcellen en oedeem diagnostiek: plakproef met nikkelsulfaat en vaseline, lap met antigenen op rug |
Type I allergie Gell en Coombs | binnen 30 min, direct type allergie, IgE gemedieerd allergeen 10-60 kD, door epitheliale slijmvliezen, Th2 lymfpocyten die Il-4,15 en 13 maken, B-cel activatie, IgE aan mestcellen met mediatoren (histamine), symptomen: benauwdheid, bloeddrukdaling Tregs (3e type T-cel) tekort tijd: seconden, diagnostiek: priktest klassieke voorbeelden: voedselallergie |
dubbel blinde placebo gecontroleerde voedsel provocatie | vaststellen of patient allergisch is en wat de drempelwaarde is |
atopie-symdroom | complex van verschillende allergische reacties: chronische allergische astma, chronische allergische rhinitis, constitutioneel (atopisch) eczeem genetische aanleg tot productie IgE tegen inhalatie en voedselallergene en hyperreactiviteit van luchtwegen en huid, ook omgevingsfactoren, predispositie en triggers behandeling: anti-histaminica, beta2 adrenerge agonisten, corticosteroiden of adrenaline, tolarantie-inductie |
Type II allergie Gell en Coombs | IgG, faocyten en granulocyten antigeen op ceoppervlak reageert met IgG, IgG interacteert met complement of met Fc op macrofagen tijd: secondes voorbeelden: Rhesusbaby, Good-pasture en Myasthenia Gravis |
Type III allergie Gell en Coombs | immuuncomplex ziekte (normaal gebonden door complement en verwijderd in de lever en milt) vaatwandschade door ontstekingsreactie, geactiveerd complement trekt neutrofielen aan tijd: uren voorbeelden: poststreptococcal glomerulnephritis, boerenlong |
type IV allergie Gell en Coombs | T-cel gemedieerd antigeen vaak hapteen, binding aan autoloog eiwit maakt het immunogeen opname via epidermis, eczeem na 48u elicatie fase tijd: 2-3 dagen voorbeelden: contact allergie |
mantoux | tuberculine eiwit ingespoten, binden aan toll-like receptor van macrofagen, cytokines, monocyten ontwikkelen tot macrofagen, ook activatie van dendritische cellen (naar lymfeklieren, activatie T-cellen), migratie naar de huid, zwelling ontstaan (positieve mantoux test) |
“allergie vaccinatie” | immunotherapie, tolerantie inductie
|
fasering immuunrespons | herkenning activatie effector |
T-cel receptor (TCR) | extracellulaire component: αβ of γδ αβ: 95% van de T-cellen, cytotoxisch, V en J gensegmenten γδ: liggen in epitheel, geen MHC herkenning, V, J en D gensegmenten anders dan Ig’s blijven TCR’s niet differentiëren na maturatie |
MHC | codominante expressie verscheidenheid door polymorfisme, niet door genrecombinatie |
T-cel ontwikkeling | thymus progenitor T-cel (thymocyt) > DN cel > keuze pathway voor αβ of γδ type > αβ: DP cel> SP cel > mature naïeve T-cel > Cd8+ of CD4+ positieve selectie: alleen T-cellen die kunnen binden aan MHC blijven over negatieve selectie: alleen niet zelfreactieve T-cellen blijven over |
centrale tolerantie | positieve en negatieve selectie in de thymus |
perifere tolerantie | deletie-geinduceerde tolerantie, klonale anergie, onderdrukking door CD 25 |
apoptose | geprogrammeerde celdood, schone manier op reactie van receptor-ligand interactie: Fas-Fas eiwitcascade activeert caspase > activatie CAD > gaat cel binnen en hakt DNA in stukjes |
reactie op wormen | antigenen van de worm activeren Th2 en B-cellen Th2 cytokines en IgE worden geproduceerd Th2 cytokines activeren mestcelen en eosinofielen IgE wordt gebonden aan oppervlak van cel, wanneer deze gekruislinkt is met het antigeen, veroorzaakt de cel contractie van lokale gladde spieren, toxische metabolieten worden gesecreteerd |
mestcellen | in submucosa, huid en bindweefsel ontwikkeling door Th2 cytokines en IL-3 en IL-4 activatie door koppeling IgE granules: histamine (contractie gladde spieren), enzymen (verhogen mucus secretie en contractie van gladde spieren), cytokines (promotie en extensie ontstekingsreactie) |
arachidonzuurmetabolisme | twee pathways: cyclo-oxygenase: prostaglandines (Th1 repons inhiberen) en thromboxaan (vasodilatatie, permeabiliteit vat verhoogt, bronchiale gladde spier contractie) lipoxygenase: leukotrienes (vasodilatatie, permeabiliteit vat verhoogt, bronchiale gladde spier contractie) en plaatjes activerende factor (chemotactisch en activerend voor eosinofielen en neutrofielen) |
eosinofielen | door chemokine eotaxine naar een parasitaire infectie gestuurd granules: peroxidase, groot basis eiwit en cationisch eiwit |
NK cellen | vermoorden van virusgeinfecteerde cellen en stimuleren van adaptieve immuunrespons KIR’s (immunoglobuline superfamilie) cytokines: perforine, granzyme en Fas ligand (apoptose inducerende cytokines) herkenning antilichaam gemerkte doelwitcellen niet in staat te fagocyteren |
pyogenisch | immuunreactie (op bacterie) waarbij pus ontstaat |
immuunrespons omzeilen | vele mutaties in genoom, eiwitten die cellulaire mechanismen saboteren, waxachtige enveloppen en secretie van catalase, ontwijken van de fagocytose door ondoordringbare capside, bedekken met antigeen van de gastheer, doorboren van de wanden van de fagolysosoom |
bacteriele meningitis | hoge mortiditeit en letalitiet verwekker: streptococcus pneumoniae, neisseria meningitidis (voorkomend in mond en keelholte), complicatie bij otitis media, ontsteking van het mastoid of paranasale sinussen of lekkage liquor (waar geen complement, antistoffen of granulocyten zijn) in bloedbaan: bacteriemie, sepsissyndroom of meningitis (via plexus choroideus) |
virale meningitis | aspetische minigitisch verwekker: enterovirussen (mild) meningo-encephalitis door herpes simplex virus ernstiger behandeling: intraveneus acyclovir |
verwekkers meningitis | leeftijdsafhankelijk pasgeborenen: s. agalactiae of e.coli (vaak via verticale transmissie), subacuut verloop: mycobacterium tubercolosis, treponema pallidum en borrelia burgdorferi, acuut beloop: pneumokokken, meningokokken, e. coli, groep B streptokokken |
diagnostiek meningitis | teken budzinski, teken van kernig en meningeale prikkeling (laatste komt vaak niet voor) lumbaal punctie (dient niet uitgevoerd te worden bij verplaatsing van hersenweefsel!) waarvan een gram preparaat en een kweek (leukocyten, glucose en eiwit) wordt gemaakt bloedonderzoek (bacterie of virus?) |
behandeling meningitis | antibioticum viraal: acyclovir bij HSV, anders alleen dexamethason voor starten van antibioticum om doofheid en cognitieve restverschijnselen te verminderen |
hersenabces | zeldzame, levensbedreigende infectie als complicatie ander andere aandoeningen in hoofd-halsgebied verwekkers: streptokokken, stafylokokken en pneumokokken symptomen (veelal aspecifiek!): hoofdpijn, focale neurologische afwijkingen, koorts diagnostiek: CT of MRI (LP gecontraindiceerd) neurologische status ttv diagnose bepaalt prognose |
virale encephalitis | vier groepen: acute virale encephalitis (HSV, posinfecieuze encefalomyelitis (na waterpokken of influenza), langzaam verlopen infecties van het centrale zenuwstelsel en chronische degeneratieve aandoeningen diagnostiek: LP, EEG, CT en MR behandeling: acyclovir IV |
prionziekten | subacute spongiforme encefalopathie verwekker: prion proteins vier ziekten: koeroe, ziekte van Creutzfeldt-Jacob, syndroom van Gerstmann-Straussles en fatal familial insomnia |
intravasale infecties | infecties in het hart en de bloedbaan normaal is bloed steriel pathogenese: beschadiging van capillair bed of endotheel primair ontstaat in de bloedbaan, secundair heeft haard erbuiten |
endocarditis | primaire intravasale infectie op of in het endotheel van het hart (endocardium) |
endocarditis | infectie op en van het endocard meestal bacteriële infectie op een van de kleppen soorten onderscheiden: locatie, beloop, microbiele etiologie en aanwezigheid van prothetisch materiaal |
subacute endocarditis | weinig virulente bacteriën (licht) beschadigd endocard door hechting om het stolsel ontstaat een nieuw fibrinenetwerk |
symptomen subacute endocarditis | factoren: infectie in de vegetatie op het endocard, metastatische infectie, schade aan het hart en perifere embolieen in de arterien |
diagnostiek en behandeling subacute endocarditis | diagnostiek: klinisch beloop, verschijnselen, drie bloedkweken en echografisch onderzoek met behulp van Duke criteria behandeling: langdurige parenterale kuur met bactericide antibiotica gericht op verwekkers (s. sanhuis, viridans streptokokken) |
acute endocarditis | verwekker: s. aureus, s. pneumoniae, beta-hemolytische streptokokken, s. agaactiae,groep G streptokken, gonokokken en aantal gramnegatieve staven vroege prosthetische endocarditis: s. epidermis en andere coagulase negatieve stafylokokken
|
s. aureus endocarditis | hechten aan op endocard aanwezige vegetaties of normaal epitheel, epitheel lyseert, ontstaan microabcessen, ontstaat vegetatie beschermt tegen fagocytose klinisch beeld: subfebriele temperatuur, cerebraal abces, petechiae, metastatisch infecties.. diagnostiek: bloedkweek (herhaaldelijk) behandeling: flucloxacilline (+gentamicine bij prothese) |
aandoeningen door S. aureus gevormde exotoxinen | exfoliatine (zo’n exotoxine) veroorzaakt dermatitis exfoliativa neonatorum (staphylococcal skalded skin syndrome), toxisch shock syndroom |
infecties door CONS | hecht goed aan in geneeskunst gebruikte kunststoffen meestal chronische infecties tot gevolg behandeling: vancomycine |
haemofilus ducreyi | gramnegatieve staaf klinisch beeld: pijnlijke papel omringt door erytheem > pustel > onregelmatig naar perifeer uitgebreid ulcus diagnostiek: kweek behandeling: macrolide, chinolon of langwerkend cefalosporine |
Humaan Papillomavirus | dubbelstrengs DNA cutane en mucosagroep benigne en oncogene typen |
Heptatitis A (HAV) | enkelstrengs RNA met ORF geen envelop, bestand tegen lage pH, blijft infectueus na 10 minuten 60 graden, lang gedroogd leven besmetting: fecaal-oraal symptomen: icterus, stopverfpoep, oude thee urine diagnostiek: ELISA op IgM tegen HAV geen specifieke behandeling (soms transplantatie) |
Hepatitis E (HEV) | enkelstrengs RNA met drie ORF geen envelop, twee genotypen besmetting: fecaal-oraal symptomen: misselijkheid, koorts > malaise, onkleurde ontlasting, donker gekleurde urine diagnostiek: ELISA op IgG en IgM tegen HEV |
hepatitis B | circulair en deels dubbelstrengs DNA en reverse transcriptase, envelop HBsAg komt in alle lichaamsvloeistoffen voor besmetting: bloed, seksueel, geboorte categorieën dragers: hoog-viremische en laag viremische diagnostiek: ELISA’s serologisch, acute hepatitis HBsAg en vervolgens E-antigeen geen specifieke behandeling |
hepatitis C | enkelstrengs RNA met envelop aantal genotypen besmetting: bloed, soms perinataal, soms seksueel meestal chronisch als hepatitis en cirrose diagnostiek: negatieve abtie-HCV-ELISA sluit uit, positief> antie-HCV immunoblot bevestigen, positieve HCV-RNA PCR wijst op infectie behandeling: PEG-interferon-α + ribavirine |
hepatitis D | gebruikt envelop van Hepatitis B besmetting: bloed diagnostiek: ELISA op HD-antigeen en antistoffen |
mononucleosis infectiosa | symptomenL koorts, moehed, zwelling van de cervical lymfeklieren en pharyngitis verwekker: EBV, CMV of toxoplasma soms ook |
EBV en CMV | herpesvirussen EBV = HHV-4 (humaan herpes virus-4) blijven levenslang aanwezig dubbelstrengs DNA, capside, envelop met virale glycoproteinen (binding), tugument tussen envelop en capside |
toxoplasma gondii | intracellulair protozoön besmetting: voedsel of direct contact met oocysten symptomen: niet pijnlijke lymfadenitis,griepachtig, choriorenitis tgv congenitale toxoplasmose (laesies in beide ogen) diagnostiek: serologie, histologisch of PCR behandeling: pyrimethamine en sulfadiazine |
ontsteking | beschermende reactie van het lichaam op beschadigde of necrotische weefsels of dingen van buiten het lchaam om de oorzaak van de celschade en de gevolgen ervan op te ruimen rubor, tumor, calor, dolor en functio laesa |
acute ontsteking | is de reactie van het lichaam waardoor leukocyten en plasma-eiwitten naar de pel van infectie of weefselbeschadiging gaat bestaat uit: toegenomen bloedstroom, verhoogde permeabiliteit van de vaten en emigratie van leukocyten de bloedbaan uit |
vasodilatatie | beginnend bij arteriolen, vervolgens capillairbed ontstaan erytheem mediatoren: histamine en NO |
marginatie | witte bloedcellen gaan meer naar het endotheel toe (tgv stase) |
diapedese | migreren van de leukocyten na stimulatie door chemokines door inter-endotheliale ruimtes van het endotheel |
chemotaxis | leukocyten volgen chemokine-gradiënt gevormd door exo- of endogene substanties, binden aan receptor op leukocyt, polymerisatie van actine volgt waardoor de leukocyt filopodia uitstrekt, trekt zichzelf naar de ontstekingshaard toe |
receptoren van leukocyten | toll-like, cytoplasmatische eiwitten, G-eiwit gekoppelde receptor, receptoren voor opsoninen, receptoren voor cytokines |
stollingssysteem | intrinsieke stollingsweg: plasma-eiwitten worden geactiveerd door Hageman factor (XII – wordt geactiveerd bij contact met negatief geladen oppervlakte, wordt dan actieve XIIa) productie coagulatiefactoren: endotheel pro-thrombogeen > stolling stimuleren thrombine stimuleert ontsteking ook door interactie met PAS |
kinine systeem | factor XIIa > prekallikreine > kallikreine – productie bradykinine (vaatpermeabiliteit, contractie gladde spieren, vasodilatatie, pijn) factor XXIIa > fibrinolytisch systeem (zie stollingssysteem) |
plasmine | kalikreine + plasminogeen activator > splitsen plasminogeen > plasmine (lyseren fibrinestolesel en fibrineproductie die vaatpermeabiliteit stimuleren), plasmine splitst ook C3 > Hageman Factor stimuleren |
mofologie acute ontsteking | verwijding van kleine bloedvaten, afname stroomsnelheid, ophoping van leukocyten, oedeem |
sereuze ontsteking | effusie door uittreden van dunne vloeistof uit plasma of secreties van mesotheliale cellen |
fibrineuze ontsteking | sterkere toename vaatpermeabiliteit dan sereuze ontsteking, fibrine afzetting in extracellulaire ruimte, met name bij ontsteking in onthulling van de lichaamsholten |
purulente ontsteking | veel pus of purulent exsudaat, pyogene bacteriën |
abces | verzameling purulent ontstekingsweefsel |
zweer | lokale verstoring of excavatie van een oppervlak door afzetting van ontstoken necrotisch weefsel |
acute fase respons ontsteking | koorts, acute-fase eiwitten, leukocytose, veranderingen in vitale functies, anorexie, zweetproductie, slaperigheid en malaise, sepsis of septische shock ook mogelijk |
Engels:
→ Stem cell
→ Early pro-B cell (D-J rearranging in the heavy chain genes)
→ Late pro-B cell (V-DJ rearranging)
→ Large pre-B cell (VDJ rearranged and mu chain transiently at surface as part of pre-B cell receptor. Mainly intracellular)
→ Small pre-B cell (the V-J rearranging in the light chain genes. Intracellular mu chain)
→ Immature B cell (VJ rearranged in the light chain genes, IgM expressed on cell surface)
→ Mature B cell (IgD and IgM made from alternatively spliced H-chain transcripts)
Het recombineren van de VDJ segmenten in de zware keten en VJ segmenten in de lichte keten in het V (variabele) domein. Het dient er voor om veel variatie onder de Ig's te vormen.
Deze keten dient ervoor om de zware keten op zijn plaats te houden en op zijn juiste positie op het cel oppervlak te brengen. Later wordt de surrogate light chain vervangen door de uiteindelijke light chain.
Het binden aan eigen moleculen in het beenmerg kan leiden tot de dood of de inactivatie van onvolgroeide B cellen. Binding aan een multivalent eigen molecuul leidt tot de dood van de B cel. Binding aan oplosbare eigen moleculen leidt tot inactieve B cellen. Lage affiniteitbinding aan niet eigen gekruiste eigen moleculen leidt tot een volwassen B cel. Geen reactie met eigen moleculen leidt tot een volwassen B cel.
Bij de positieve selectie spelen epitheliale cellen in de cortex een rol. Bij de negatieve selectie spelen dendritische cellen en macrofagen een rol.
CD4 en CD8 T cellen.
CD4 cellen vormen helper cellen die de B cellen activeren of macrofagen activeren. CD8 cellen zijn cytotoxische cellen die rechtstreeks cytokines vrijlaten op geïnfecteerde cellen.
Je kan ze onderscheiden door kleuring met receptor specifieke antilichamen.
Ze bevinden zich in de PALS.
Plasma cellen produceren Ig's. Memory cellen zijn inactieve B-cellen die na activatie veranderen in plasma cellen en voor een snelle Ig productie kunnen zorgen. T cellen zorgen voor de activatie van de cellen.
Somatische hypermutatie is een mutatie die voor een hogere affiniteit kan leiden en de variëteit in de Ig moleculen kan vergroten. Dit proces is niet reversibel.
Isotype switching is het veranderen van type Ig door veranderingen aan te brengen in het constante deel van de zware keten.
Th1 cellen zijn helper cellen die macrofagen activeren. Th2 cellen zijn helper cellen die B-cellen activeren om Ig's te produceren.
Th1 cellen produceren onder andere IFN-gamma, Th2 cellen produceren onder andere IL-4 en IL-5.
Innate immunity (0-4 uur. Macrofagen en neutrofiele granulocyten spelen hierbij een rol), early induced response(4-96 uur. Hierbij spelen effector cellen een belangrijke rol) en adaptive immune response (meer dan 96 uur. Hierbij spelen T en B cellen een belangrijke rol).
ELISA tegen het gp120 coat-eiwit ontwikkelen. Hoe wordt dat gedaan? Beschikbaar: gezuiverd gp120, peroxidase-geconjungeerd konijn anti humaan IgG, serum van seropositieve patiënten.
De volgende stappen moeten worden gedaan:
gp120 coaten op een plaat en spoelen
Antilichaam tegen gp120 laten binden met de gp120
Spoelen en peroxidase-geconjungeerd konijn anti humaan IgG toevoegen.
Spoelen en de konijn anti humaan IgG zichtbaar maken met OPD.
Het is ook zeer aan te raden om de juiste hoeveelheden te gebruiken die af te leiden zijn uit het uiteen zetten van de adsorptie en de verdunning van de conjungaat en gp120.
De IgG's kan je zuiveren door ze met eiwit A te laten binden in een kolom. Gp120- specifieke
antilichamen zijn te zuiveren door het door een kolom met gp-120 te spoelen.
Tijdens een bacteriële infectie komen er extra neutrofiele granulocyten op de plaats van de infectie. Er kan zelfs een links verschuiving van de granulocyten plaatsvinden (minder mature granulocyten zullen worden ingezet). Tijdens een virale infectie zullen er meer T-cellen (die de geïnfecteerde cellen dood maken) en ook B-cellen (om het contact tussen het virus en niet geïnfecteerde cellen tegen te gaan) aanwezig zijn. Tijdens een allergische reactie zullen er extra veel eosinofile granulocyten, basinofile granulocyten en mestcellen aanwezig zijn.
Door het transport van antigeen eiwitten cel inwaarts tegen te gaan, door de functie van het proteosome tegen te werken en door de route van het eiwit naar het celoppervlakte tegen te gaan.
Natural Killer cellen zijn actief wanneer er geen MHCI aanwezig is op de cellen maar ze wel geïnfecteerd zijn.
Influenza
De heer Janssen (67 jaar) krijgt plotseling koorts tot 40°C, spierpijn en hoofdpijn. Hij voelt zich erg vermoeid en moet in bed blijven. Hij is niet in staat zelfs maar de lichte dagelijkse karweitjes op te knappen. Naast deze klachten heeft hij een verstopte neus, keelpijn en hoest. De koorts duurt ongeveer 5 dagen, waarna de temperatuur geleidelijk normaliseert en meneer Janssen binnen 3 weken weer volledig herstelt is. Hij is zijn hele leven al een stevige roker.
Wat is het verschil tussen H. influenza en het influenzavirus? Noem in je antwoord 3 karakteristieken van het micro organisme H. influenza. {2 pnt)
H. influenza is een gekapselde gramnegatieve bacterie en het influenzavirus een virus. H. influenza kan als gevolg van een influenzavirus besmetting zich uiten maar andersom over het algemeen niet.
Waarom komt H. influenza doorgaans niet voor bij een kind jonger dan 6 maanden?{2 pnt}
Omdat H. influenza meningitis vrijwel nooit voorkomt bij kinderen onder de zes maanden is te danken aan het feit dat kinderen in deze periode nog ‘leven op’ de immunoglobulines die ze van hun moeder (die dan wel antistoffen tegen HiB moet hebben gevormd, wat in bijna alle gevallen ook zo is) gekregen hebben via de placenta.
Waarom was vaccineren tegen influenza van belang geweest voor de heer Janssen voordat hij ziek werd?{1 pnt}
Van griepvaccinatie is voor risicogroepen aangetoond dat vaccineren tegen influenza niet alleen longontstekingen kan voorkomen maar ook hospitalisatie en zelfs mortaliteit. De heer Janssen valt in de risicogroep: personen van 65 jaar en ouder.
Vul in: {alles goed 4 punten, per fout 1 punt aftrek}
Haemophilus Influenza is een endogene/exogene infectie waarbij transmissie verloopt via ………………………(direct contact) en via …………………………..(de lucht) . De mogelijke infectiebronnen zijn …………………………(mens) en ……………………(dier) . H. influenza komt samen met ……………………………(streptokokkus pneumoniae) het meest voor als bacteriële verwekker van …………………………(acute sinusitis) en ………………………….(otitis media) . H. influenza behandel je met ……………………………(beta lactam) -antibiotica. Tot deze medicijnen worden gerekend de cefalosporines en de …………………………(penicillinen). Deze laatste werkt doordat het de ………………………………………(celwandsynthese) remt.
Wanneer komt influenza het meest voor?{1 pnt}
Oktober tot en met april. Of wintermaanden (blz 62 hoepelman) bron: hoepelman blz 55 figuur 2.1
Noem 3 bovenste luchtweginfecties die H. influenza kan veroorzaken? {1,5 pnt}
Conjunctivitis, otitis, sinusitis en pharungitis/laryngitis. Bron: hoepelman blz 54 tabel 2.2
Wat veroorzaakt H. influenza niet maar kan wel een gevolg van besmetting met het influenzavirus zijn? {0,5 pnt}
Rhinitus. Bron: hoepelman blz 54 tabel 2.2
Hoe kun je de besmetting met het influenzavirus van de heer Janssen onderscheiden van andere virale luchtweginfecties? {3 pnt}
Het plotselinge optreden
De hoge koorts die 2 tot 6 dagen aan kan houden: de heer Janssen 5 dagen
De heer Janssen is niet in staat zijn gewone dagelijkse activiteiten uit te voeren
De lokale symptomen van de luchtwegen zoals rhinitis, hoesten en keelpijn die gepaard gaan met algemene symptomen als koorts, lethargie, hoofdpijn en keelpijn
Spierpijn
Wat is het influenzavirus voor virus? {1 pnt}
Een RNA virus dat behoort tot de familie van de Orthomyxoviridae. Bron: hoepelman blz 62 2.4.2
Orthomyxovirus, RNA virus, negatieve keten bron: hc dia..
Beschrijf het verschil tussen de verschillende typen influenzavirus: {2 pnt}
Influenza A komt voor bij mensen, maar ook bij vogels, paarden, en varkens
Influenza B en C komen alleen bij mensen voor
Influenza C is weinig ziektemakend
Bron: hc dia ..
Beschrijf hoe het influenzavirus eruit ziet. Geef daarbij aan welk deel zich aan het respiratoir epitheel hecht en wat de functie is van de andere soort ‘spikes’. {3 pnt}
Hemagluttine zorgt voor de hechting van influenzavirus aan respiratoir epitheel via cellulaire receptoren.
Neuraminidase zorgt voor het loslaten van deze nieuwe virionen uit de geïnfecteerde cel nadat vermenigvuldiging in de cel heeft plaatsgevonden.
Bron: hoepelman blz 62 en 63
Influenza is te behandelen met M2-kanaal remmers.
Hoe werken deze remmers? {2 pnt}
Wanneer zijn deze medicijnen effectief? {1 pnt}
Tegen welk(e) type(s) influenza (A, B, C) werkt de M2-kanaalremmer? {1 pnt}
Wat is het nadeel van een M2-kanaal remmer? {1 pnt}
Noem een voorbeeld van een M2-kanaal remmer. {1 pnt}
A. Werkingsmechanisme M2-kanaal remmers
Influenza bindt aan receptor humane cel
Internalisatie door receptor gemedieerde endocytose
In het endosoom een lage pH
Fusie virale membraan en endosomale membraan
Influx van H+ionen door M2 kanaal: zorgt dat viraal RNA in het cytoplasma komt
B. Deze medicijnen zijn alleen effectief indien ze profylactisch of zeer vroeg in de ziekte worden gegeven.
C. Alleen tegen influenza type A
D. Het nadeel is dat er zeer snel resistentie optreedt van het virus.
E. Voorbeeld: Amantadine
Er is een tweede manier om influenza te behandelen met medicijnen. Welke? Beschrijf de werking van deze medicijnen en geef een voorbeeld. Hoe is de toepassing van dit medicijn? {5 pnt}
Neuramidaseremmer
Werking:
Neuraminidase (NA) is een enzym in de virus envelop
NA klieft Siaalzuur in de influenzavirus receptor, op het celoppervlak.
NA remmer blokkeert het vrijkomen van virus uit de geinfecteerde cel
Voorbeelden: oseltamivir (Tamiflu), zanamivir
Toepassing: Veel gebruikt als profylaxe; Therapie moet snel gestart worden (<48 uur).
Neuraminidase (NA) Inhibitoren binden aan NA Receptor
Waarom wordt het influenzavirus zo snel resistent tegen geneesmiddelen? {1 pnt}
Omdat het een RNA- virus is.
Beschrijf wat Antigeen drift en shift met betrekking tot bovenstaande medicijnen inhouden? {5 pnt}
Hemaglutinine en neuraminidase eiwit aan het oppervlak van het virion zijn onderhevig aan veranderingen, zodat de eerder opgewekte immuunrespons bij een volgende infectie niet meer even effectief is. Kleine veranderingen in de antigene structuur worden ‘antigenic drift’ genoemd. Deze laten nog een gedeeltelijke kruisimmuniteit toe, zodat vroeger geïnfecteerde individuen enigermate beschermd zijn tegen een volgende infectie
Meer ingrijpende veranderingen van de antigene structuur van de influenza-eiwitten worden ‘anitgenic shift’ genoemd. Ze komen uitsluitend voor bij influenza type A. daarbij verandert de antigene structuur van het virus zodanig dat immuniteit opgebouwd tijdens een vroegere griepepidemie niet meer effectief is. Bron hoepelman blz 62
Functionele histology (weefselleer) van adaptieve immuunrespons
Wat wordt er bedoelt met de immuunrespons? {1 pnt}
De afweerreactie van het organisme tegen binnen gedrongen antigenen in de vorm van een immuunreactie
Noem 3 antigeen presenterende cellen? {1,5 pnt}
B-lymfocyt
Macrofaag
Dendritische cel
Vul in: {4 pnt}
B-cellen kunnen ……………. (antigen) direct binden. Dit …………………….(antigen) wordt…………………… (geëndocyteerd), in het endo-/lysosomale systeem geknipt, beladen op ……………………………… (MHC klasse II) en vervolgens op de celmembraan gepresenteerd aan ……………………….. (T-cellen). Deze cellen kunnen …………………………….(antigenen) alleen herkennen als lineaire peptide gepresenteerd in combinatie met ……………………….(MHC moleculen).
Vul in: {4 pnt}
Macrofagen worden door middel van ………………….. (chemotaxie) aangetrokken tot de ontstekingshaard, waarna er binding van het …………………. (pathogeen) aan de receptoren op het celoppervlak plaatsvindt. Dit leidt tot membraanuitstulpingen van de macrofaag die een ……………………….(pathogeen) omsluiten. Vervolgens fuseren ……………..(fagosoom) en ……………………………….(lysosomen), waardoor er afbraak van het pathogeen plaatsvindt door de zure ……………………..(hydrolases).
Streep door wat niet van toepassing is: {0,5 pnt per goed antwoord}
Ig-gen Rearrangement in het beenmerg is antigeen-onafhankelijk/antigeen-afhankelijk
Lichte keten/zware keten bepaald IgG, IgM, IgA, IgE en IgD
Overgang van IgG/IgM/IgA/IgE/IgD naar IgG/IgM/IgA/IgE/IgD alleen door deletie van genetisch materiaal
Juist/onjuist? {0,5 pnt per goed antwoord}
Contact met antigeen induceert proliferatie en differentiatie in B-cellen. Juist
IgE is de meest voorkomende Ig in het serum. Onjuist
Antistoffen met dezelfde specificiteit/ kunnen in loop van de immuunrespons van biologisch effect veranderen. juist
IgM heeft de langste halfwaardetijd. Onjuist
IgD heeft 2 vormen. Onjuist
IgG is een monomeer. Juist
T cellen herkennen lineaire stukjes van antigenen via T cel receptor. Juist
Door klasse switch kan de effectorfunctie reversibel veranderen. onjuist
Teken het verloop van IgM en IgG in een grafiek vanaf de primaire immuunrespons tot en met de secundaire immuunrespons {4 pnt}
Wat is een antigeen? {1 pnt}
Een antigeen is als een substantie die een specifieke immuunrespons oproept.
Welke klasse immunoglobuline kan de placenta passeren om passieve immunisatie te bewerkstelligen? {1 pnt}
IgG
Wanneer vind er een eventuele klasse switch van de B-cel plaats? {1 pnt}
Eventuele klasse switch van de B-cel, vindt plaats tijdens het proces van maturatie
Vul in: (4 pnt}
De ………………………… (antigeen presenterende cel) activeert ………………….(T-helpercellen) wat leidt tot …………………..(proliferatie) van deze cellen. Dit leidt weer tot activatie van ……………………….(B-cellen), welke vervolgens prolifereren.
Contact met de ……………………………(T-helpercellen) leidt tot ……………………(maturatie) van de B-cellen. Vervolgens gaat de B-cel differentieren in ………………………(geheugencellen) of …………………..(plasmacellen). Deze laatstgenoemde cellen zijn in staat om …………………….(immuunglobulinen) te produceren.
Waarom is specifieke afweer verworven? {2 pnt}
1011 geschat aantal mogelijke epitopen
10 ng/ml serum level antistof nodig voor bescherming
5000 ml bloedvolume in een volwassene
5 x 1015 ng = 5 x 106 g = 5000 kg antistof
specifieke antistoffen worden alleen in reactie op aanwezig antigeen in grote getalen geproduceerd
Dus: Wanneer de mens al het antistof aangeboren zou hebben zou de mens 5000 kg antistof met zich mee moeten dragen. Dit ten overstaande van het gemiddelde gewicht van een volwassen persoon van 70 kg is onmogelijk.
Beschrijf 3 verschillen tussen het innate en het adaptieve immuun systeem. {3 pnt}
Differences Between the Innate and Adaptive Immune Systems
Welke 2 belangrijke functies heeft de lymfeklier bij drainage van een ontstekingsgebied? {2 pnt}
Zuiveren van lymfe en lymfocyten stimulatie
Bron: blokboek blz 44
Waar komen de antigenen de lymfeklier binnen? {1 pnt}
Via randsinus en sinus naar het paracorticale gebied
Geef aan hoe T- en B-lymfocyten in de lymfeklier migreren: binnenkomen, geactiveerd worden en de lymfeklier verlaten. {2 pnt}
Via HEV naar T-cel gebied (paracortex) na activatie door DC verlaten ze de lymfeklier via efferente lymfebaan.
Via HEV komen B-cellen lymfeklier binnen. Vandaar migreren ze naar de follikels en kiemcentra. Na activatie verlaten de meeste de lymfeklier via efferente lymfebaan om elkders plasmacellen te vormen. Het aantal plasmacellen in de lymfeklier is meestal gering.
Geef een beschrijving van een adaptieve immuunrespons. {5 pnt}
Een specifieke immuunreactie begint met de binding van het antigeen aan lymfocyten die passende receptoren dragen. B-lymfocyten herkennen oppervlakkige structuren van het antigeen direct door middel van membraangebonden receptoren, die lijken op de later gevormde antilichamen. T-lymfocyten hebben een presentatie nodig van antigene structuren aan de oppervlakte van macrofagen of andere cellen door middel van het MHC (major histocompatibility complex), om de antigene structuren met behulp van de T-celreceptor te kunnen herkennen. Het zogenaamde CD3-complex en CD4 (bij t-helpercellen) of CD8 (bij cytotoxische T-lymfocyten) zijn er verwant aan. De C-eiwitten zijn betrokken bij het leggen van contact met MHC. Naast het herkennen van het antigeen is de stimulering via mediatoren door het cytokinetype van belang voor de activering van de lymfocyten. Interleukine 1 wordt gevormd door macrofagen, diverse leukinen, waaronder interleukine 2, en door t-helpercellen. De antigeenspecifieke lymfocyten vermeerderen zich en de immuunafweer komt op gang.
Bron: blz 306 atlas van de farmacologie
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Bevat collegeaantekeningen en oefenmateriaal bij het onderwerpen betreffende het immuunsysteem, infectie en afweer - gebundeld uit blokken van diverse Geneeskunde-curricula van diverse universiteiten (UU, UL, etc).
In deze bundel zijn samenvattingen, oefenmaterialen en aantekeningen samengevoegd voor het vak Infectie en Immuniteit 1, 2 voor de Bachelor Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht.
Heb je zelf samenvattingen en oefenmaterialen? Deel ze met je medestudenten!
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
3496 |
Add new contribution