Keuzevak: Inleiding Jeugdrecht
Hoorcollege Week 1: “Kinderrechten”
Waarom jeugdrecht?
Het is even goed om een paar redenen te geven waarom dit vak nou zo interessant is. Het is een heel dynamisch en maatschappelijk relevant vak. Je hoeft de krant maar open te slaan en je komt wel iets tegen wat zich verhoudt tot het jeugdrecht. Soms is dat heel direct, bijvoorbeeld omdat het gewoon over het recht gaat (strafrecht of kinderbeschermingsrecht) en soms is het indirect en dan gaat het veel meer om de verhouding tussen de ouders en het kind of hoe er om moet worden gegaan met specifieke kinderen.
Actualiteiten:
Kinderen die zich op dit moment op het IS terrein bevinden is een voorbeeld van een onderwerp dat afgelopen week in het nieuws was. Wat moeten we met die kinderen? Die kinderen zijn daar soms geboren of ze zijn met hun ouders daar naartoe gegaan. Maar wat moeten we met die kinderen doen? Het Nederlands beleid is dat we ze verwelkomen als ze hier zijn, maar je komt hier niet zomaar. We gaan ze namelijk niet zomaar ophalen. België en Frankrijk die doen dat echter wel. Waarom doet Nederland dat niet?
Het strafrecht: twee zaken die heel er in het nieuws zijn voorgekomen, namelijk de moord op de twee jonge meisjes (Savana en Romy). De vermeende daders, waarvan een al is veroordeeld voor de moord op Romy, was 14 jaar en de ander was pas 16 jaar. We hebben hier dus te maken met hele jong jeugdige verdachten die in deze zaak verschrikkelijke daden hebben gepleegd. Wat moeten we met deze kinderen doen? Er zijn jeugd specifieke regels die maken dat de rechter beperkt is in het opleggen van sancties, maar er zit natuurlijk ook een gedachte achter. Dat je ten aanzien van kinderen aansluit bij het feit in welke ontwikkelingsfase zij nog zitten en dat je dus niet zonder meer overgaat tot 30 jaar gevangenisstraf, omdat je daarmee de kans tot re-integratie voor die jongeren eigenlijk aan de kant schuift.
Interlandelijk adoptie is ook een actueel geval. Het gaat hier om adopteren van kinderen die wonen in het buitenland. Dit is ook een jeugdrecht thema. Het gaat hier over de vraag “hoe kun je een ouder worden”. Dit is vaak een wens die bij volwassenen vandaan komt die over het algemeen niet op een natuurlijke wijze ouder kunnen worden en die dat heel graag willen. Hoe organiseren we dit dan juridisch?
Actualiteit is prachtig maar het recht moet ook een functie hebben, al speelt dat in dit vak niet zo een grote rol. De vraag hier is eigenlijk “hoe beweegt dat jeugdrecht rondom deze maatschappelijke kwesties”. Het gaat in dit vak vaak over morele kwesties, bijvoorbeeld de vraag hoe jij je kinderen hoort op te voeden. Hoe ga je met kinderen om in de samenleving? Hoe portreteer je kinderen? Het recht is op dit gebied voortdurend in beweging.
We hebben het hier niet alleen over Nederlands recht, maar ook over internationaal recht, Europees recht, mensenrechten ect. Dit allemaal beïnvloedt ons Nederlands systeem, want zoals we al weten hebben wij een hele open rechtsorde, een monistisch systeem, waarin het internationaal recht in principe gewoon onderdeel is van ons systeem. Dus we hebben geen aparte wetgeving nodig om internationaal recht te implementeren. We kunnen als Nederlandse burgers direct beroepen op internationale bepalingen. Dit maakt dat het jeugdrecht dus in belangrijke mate ook beïnvloed wordt door het internationale recht in brede zin.
Het recht is gewoon juridisch en dat is goed en toegankelijk. Maar je ziet dat op de vraag hoe het recht geregeld moet worden, beïnvloed wordt door kennis vanuit andere disciplines. Een voorbeeld is bijvoorbeeld de leeftijdsgrens voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. In Nederland ben je strafrechtelijk aansprakelijk vanaf 12 jaar. Het idee is dat kinderen onder de 12 jaar niet strafrechtelijk aansprakelijk zijn. Waarom? Omdat ze dan nog geen oordeel des onderscheids hebben. Dat kan je als jurist wel bedenken, maar dat slaat nergens op. Wat je nodig hebt is kennis over wanneer een kind strafrechtelijk aangesproken kan worden om zijn gedrag. We zeggen eigenlijk dat op 12 jaar een kind de overgang heeft van de basisschool naar de middelbare school, en dat is het scharnierpunt. Moeten we toch niet naar 14 jaar?
Jeugdrecht is een functioneel rechtsgebied. Het is een specialisme.
Reikwijdte & bronnen van het jeugdrecht:
Jeugdrecht: het gaat over de minderjarige in het Nederlandse recht. We hebben het dus primair over de Nederlandse civiele rechter, de burgerlijke rechter. In het burgerlijk wetboek, boek 1, vind je alles over het kind. Voogdij is iets anders dan ouderlijk gezag. Gezag gaat over de manier waarop je wordt opgevoed en wie dat mogen doen. In het BW vind je ook regelingen over de handelsbekwaamheid. In beginsel veronderstellen we dat minderjarigen handelingsonbekwaam zijn. Ook de procesbekwaamheid is van belang, want veel kinderen zijn in beginsel proces onbekwaam. Dat betekent dat ze niet zelf naar de rechter kunnen. Dat doen ze via hun ouder/wettelijke vertegenwoordigers. Als daar een spanning op zit dan kun je ook iemand anders benoemen, een bijzondere curator, om namens jou naar de rechter te stappen. Dus met andere woorden: die minderjarigheid, en alles wat daar mee te maken heeft, wordt in belangrijke mate door het BW, boek 1, geregeld.
Jeugdbescherming is ook in het BW geregeld. Hier gaat het om de vraag “wanneer kan de staat nou instappen en deels met ouders samen of geheel het gezag vormgeven over kinderen”. Dit zit hem vooral in de situatie dat kinderen bedreigd worden in hun ontwikkeling en de opvoedingssituatie niet goed is en zelfs schadelijk kan zijn vaak en dan heeft de staat een legitimatie om ouders te beperken. Dit vind je ook in het BW. De derde lood aan de boom is het strafrecht. Je ziet dat het jeugdstrafrecht grotendeels wordt gereguleerd door het wetboek van Sr en Sv. Eigenlijk als je goed kennis wil hebben van het jeugdstrafrecht in Nederland, dan zal je ook goed kennis moeten hebben van die twee wetboeken. Beide boeken hebben wel specifieke bepalingen op jeugdrecht. De regel is eigenlijk dat voor zover in die specifieke titels specifieke bepalingen te vinden zijn, wordt er afgeweken van het regulerend/commune strafrecht. Een voorbeeld hiervan is dat de kinderen voor een kinderrechter komen en niet voor een politierechter. Dit is een specifieke bepaling. Je moet dus steeds schakelen tussen het algemene en het specifieke strafrecht.
Vervolgens hebben we nog jeugdhulp(recht), mensenrechten, kinderrechten ect. Deze geven de contexten van ons Nederlandse jeugdrecht. Soms gaat het over de uitvoering, soms geeft het overkoepelende kaders zoals mensenrechten die overal in doorwerken. De belangrijkste bronnen voor dit vak zijn de BW, Sr en Sv.
Ontwikkeling in het jeugdrecht:
Je zou je kunnen afvragen hoe oud dat jeugdrecht eigenlijk is. Historisch is het belangrijk om te weten dat we al meer dan 100 jaar jeugdrecht hebben in Nederland. In het begin van de vorige eeuw kwamen er drie wetten, de strafrechtelijk kinderwet & de civielrechtelijke kinderwet & uitvoeringskinderwet. het was eigenlijk de eerste keer dat de staat zich het recht toe-eigende om zich te bemoeien met de opvoeding van kinderen. Dat is wel een belangrijke constatering. Als het niet goed gaat met kinderen of als de ouders geen goede keuzes maken voor hun kinderen, dan vinden wij als samenleving dat we moeten kunnen ingrijpen. In die periode ging het dan voornamelijk om kinderen die helemaal niet naar school gingen, omdat ze moesten werken. Dit was een enorme stap, want het betekende voor het eerst dat, toenmalige vaderlijk macht (nu: ouderlijke gezag), er een beperking daarop kwam. En dat kwam voort uit de sociale verwaarlozing van kinderen. Het idee was eigenlijk dat kinderen niet altijd goed opgroeien thuis, zeker niet in de grote steden, en dat vervolgens daar iets aan gedaan moest worden. daar komen de kinderwetten dus vandaan. en dan zie je dus eigenlijk dat straf en civiel heel dicht bij elkaar staan. De reactie op strafrechtelijk gedrag was eigenlijk een civielrechtelijke reactie. Het idee was dat als kinderen criminaliteit plegen, werd dat vooral gezien als een probleem van de samenleving en de reactie was niet hard bestraffen, maar eerder kijken of je als staat/samenleving die opvoeding van de ouders kon overnemen. Dus kinderen werden dan geplaatst in een tehuis. Echter, dit was toen nog niet goed georganiseerd. Pas na de Tweede Wereldoorlog kwam er veel meer ontwikkeling op het terrein van maatschappelijk werk en welzijnsdenken en was het niet meer een kwestie van “je doet alles of niets”, er was meer een soort gedachte om de ouders meer te gaan helpen. We moeten ervoor zorgen dat ouders het goed kunnen doen, ondersteunen waar het nodig is. dit is het welzijnsdenken dat in de jaren 50-60 opkwam, ondersteuning van het gezin. Pas in de jaren 70 kwam er aandacht voor de rechten van de kinderen en ouders. Dit maakt dat we nu met een jeugdrecht zitten dat op al die gedachtes van vroeger is gebaseerd. De staat heeft een verantwoordelijkheid om ouders te ondersteunen, om in te grijpen als het niet goed gaat met kinderen, als ze en probleem zijn voor de samenleving of als ze gebrekkig ontwikkelen. Maar dat moet wel op zo een manier wordt gedaan dat je ook oog hebt voor de rechten van de kinderen en de ouders. Het EVRM en het Kinderrechtenverdrag verplicht ons hiertoe.
- 1989: internationaal Verdrag inzake de rechten van het Kind
- 2015: Jeugdwet & Herziening Kinderbescherming.
Het EVRM heeft het Nederlands recht beïnvloed, maar het Nederlands recht heeft ook het IVRK beïnvloed. Dat is heen en weer gegaan. Kinderrechten zijn niet zomaar ontstaan, ze zijn mede gestimuleerd door ontwikkelingen op nationaal niveau. Dat is wel belangrijk. Het vindt draagvlak op nationaal niveau.
Opzet van dit college “Rechten van het Kind”:
- Internationale mensenrechten;
- Opkomst van kinderrechten;
- Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK;
- Algemene kenmerken
- Inhoud
- IVRK als juridisch instrument
- Toezicht
- Kinderrechten en jeugdrecht in Nederland
Internationale mensenrechten:
Kinderrechten zijn heel jong. Uit 1989 komt het internationaal Verdrag inzake de rechten van het Kind. Het verdrag trad in 1995 in werking in Nederland. Maar ook het internationale mensenrecht is ook nog niet zo oud. De notie van mensenrechten is wel oud. Die zie je namelijk al in de 12de/13de eeuw langskomen. Maar het idee dat de internationale gemeenschap rechten gaat bepalen, dus mensenrechten, hetgeen dus betekent dat staten bereid zijn om dat te laten gebeuren en beetje van hun soevereiniteit opzij te schuiven, is iets van de vorige eeuw. De belangrijke “driving force” daarachter waren de twee wereldoorlogen. Heel duidelijk voorbeelden waar het duidelijk werd dat de belangen van individuele burgers niet in goede handen waren. Ook de internationale community is niet goed in staat om in zulke omstandigheden de belangen te beschermen van individuen en groepen burgers. De twee wereldoorlogen hebben dus geleid tot het besef op dat internationale niveau, dat wil je die oorlogen voorkomen, dan zal je internationale afspraken maken over wat je wel en niet aanvaardbaar vindt. Dat heeft na de Eerste Wereldoorlog geleid tot de “Volkerenbond”, ofwel The League of Nations 1919. En na de Tweede Wereldoorlog tot de United Nations 1945. Dat is vergezeld van documenten die gaan over fundamentele waarden en mensenrechten. Belangrijke noties waren non-discriminatie, menselijke waardigheid en fair-trial. Er werd dus internationaal ingezien, maar ook wel werd omarmd, dat je deze waarde nodig hebt om te voorkomen dat je weer vervalt in zo een oorlog. We hebben dus een internationaal kader waarmee we dat soort zaken kunnen aanpakken en kunnen bespreken. Mensenrechten komen daaruit voort. Dat is heel belangrijk en is dus primair bedoeld om de individuele burgers te beschermen tegen de overheid, de verticale relatie. Daar zijn mensenrechtenverdragen voor bedoeld. Om aan de ene kant te bepalen dat de staat bepaalde dingen niet mag doen (zoals het beperken van de privacy), maar aan de andere kant de burgers beschermt tegenover een machtige overheid, de staat heeft daarbij ook positieve verplichtingen om te zorgen dat jij je als mens kunt ontwikkelen.
- Mensenrechten gaan primair over de verticale relatie tussen burgers en overheid.
Opkomst van Kinderrechten:
Kinderrechten liepen eigenlijk in de bovenstaande ontwikkeling mee. Je ziet dat ze vanaf de eerste Wereldoorlog, in de Declaration of Geneve & Declaration of the Rights of the Child, en komt zo tot een verdrag aan het eind van de jaren 80, Year of the Child 1979, op voorstel van Polen. Het idee was om die twee verklaringen, die op zichzelf niet juridisch bindend zijn, om te zetten in één verdrag.. Naast het kinderrechtenverdrag zijn er nog twee optionele protocollen zijn, inhoudelijke protocollen. De ene gaat over de bescherming van kinderen in gewapende conflicten. Het andere protocol gaat over de seksuele uitbuiting van kinderen. Vervolgens is er nog een derde protocol die gaat over het klachtrecht. Sinds 2014 is het mogelijk voor kinderen om individuele klachten neer te leggen in Geneve. Dit kan in Nederland nog niet. Nederland heeft dit protocol nog niet geratificeerd.
IVRK: Algemene kenmerken:
Het is een bijzonder verdrag. Hier wordt mee bedoeld dat het een verdrag is voor een specifieke groep mensen. De eerste mensenrechtenverdragen waren algemeen. In de loop van de tijd zag men in dat specifieke groepen mensen of specifieke thema’s bijzondere aandacht nodig hadden. “Kinderen” was ook zo een groep. Men vond het dan ook van belang om er een specifiek verdrag over te maken. Het omvat zowel de politieke en burgerlijke rechten als de economische, sociale en culturele rechten. dit is belangrijk, omdat die over het algemeen van elkaar gescheiden zijn. Het idee is eigenlijk dat het historisch is veranderd. In de tijd van de IVRK worden ze gewoon samen opgenomen in 1 verdrag.
Kan een tentamenvraag zijn: Wat is er eigenlijk veranderd met ket kinderrechten verdrag?
Het belangrijkste verandering is dat we juridisch fundamenteel anders tegen kinderen zijn gaan aankijken. Als je kijkt naar de oude verklaringen dan zie je vooral dat het gaat om de vraag wat wij verplicht zijn kinderen te bieden. Dat ging dan vooral over “kinderen zijn kwetsbaar en die moeten beschermd worden”. deze notie zie je ook nog wel in het IVRK, ze moeten bijvoorbeeld beschermd worden tegen geweld, maar het vertrekpunt is anders. Het vertrekpunt is dat we het niet meer hebben over onze volwassene verplichtingen naar kinderen toe, we hebben het nu over de rechten van de kinderen zelf. En dat betekent dat het om een recht gaat om beschermd te worden tegen geweld bijvoorbeeld. dat betekent dus dat je daar recht op hebt en dat je niet meer afhankelijk bent van wat een ander voor jouw moet doen. Het kind wordt centraal gesteld als rechtssubject. Dit is een fundamentele verandering die tot stand is gekomen door de invoering van de IVRK. Kinderen zijn boven alles ook mensen en die hebben het recht zoals ieder ander mens om te genieten van fundamentele mensenrechten. We maken dus geen onderscheid tussen volwassenen en kinderen.
Het kinderrechtenverdrag het kind in ontwikkeling heel serieus neemt. De vraag is hier dan of een kind zijn rechten wel zelfstandig kan uitoefenen. Lang geleden dachten we dat een kind dat dus niet kon, had het kind ook geen rechten. Met andere woorden: we lieten de vraag of kinderen ook rechten hadden, afhangen van de vraag of kinderen hun rechten konden uitoefenen. Dat is in onze tijd veranderd. We gaan nu uit van kinderen als dragers van rechten, een rechtssubject (Rights holder), maar we onderkennen dat het kind niet meteen na geboorte die rechten zelfstandig kan uitoefenen. In het verlengde daarvan wordt het kind dus ook gezien als onderdeel van zijn gezin, die primair bestaat uit ouders, maar dat kunnen ook anderen zijn die zorg dragen.
Het begrip “gezin” is in de wet niet gedefinieerd, dus dat kan heel veel verschillende vormen innemen. Als je feitelijk kijkt naar hoe kinderen opgroeien, dan zie je dat het gezin heel veel verschillende invullingen kent. In Nederland denken we aan 2 ouders.
Het feit dat kinderen in ontwikkeling zijn maakt ook dat we de vraag in hoeverre het kind beschermd moet worden, ook dynamisch moeten zien. Een kind is vanzelfsprekend kwetsbaarder wanneer het jonger is. Dat speelt bijvoorbeeld een rol in de Nederlandse kinderbescherming, waar het vaak gaat om hechting. Jonge kinderen kunnen snel hechten, maar ook snel aan iemand anders kunnen hechten. Dus als er zorgen zijn om de veiligheid van een kind dat net geboren is, dan zijn dat grote zorgen. Dit vraag dan ook om snelle acties. Terwijl als een kind ouder is, dan kan er ook sprake zijn van kwetsbaarheid, maar een ander soort kwetsbaarheid dan bij kleine kinderen. In het strafrecht zien we bijvoorbeeld dat veel jonge kinderen psychische problemen of gedragsproblemen hebben. Hier komt dan weer een andere vorm van bescherming kijken dan de bescherming van kleine kinderen.
De Verenigde Staten is het enige land die het kinderverdrag niet heeft omarmd. Belangrijke reden voor hen is, naast het feit dat ze al heel sceptisch zijn over het afstaan van soevereiniteit, hebben ze moeite met de rechten van kinderen, omdat dat zou kunnen betekenen dat de rechten van het gezin/de ouders in het gedrang komen. Is dit nou zo? Je zou “ja” kunnen zeggen, want het kinderrechtenverdrag geeft de mogelijkheid om te interveniëren. Dat houdt in dat kinderen beschermd moeten worden en dat kan dus betekenen dat je ouders gedeeltelijk of geheel opzij gaat schuiven. Dus “ja”, kinderrechten kunnen haaks staan op de rechten van ouders. Toch is het interessant om vast te stellen dat het kinderrechtenverdrag start vanuit het idee dat ouders het recht hebben om de opvoeding van hun kind(eren) vorm te geven zoals zij dat wensen. Dit vind je in art. 18 IVRK. Er is geen ander mensenrechtenverdrag dan dit verdrag, die de positie van de ouders zo sterk regelt. De ouders hebben de eerste verantwoordelijkheid voor de opvoeding van het kind, en dat de belangen van het kind daarbij een rol spelen. Dit is geen verplichting maar een recht. Het verlengde hiervan vind je in art.5 IVRK (evolving capacities), dat het de ouders zijn die het kind begeleiden in de uitoefening van zijn/haar rechten. Het is vervolgens op grond van art. 18 lid 2 IVRK aan de staat om ouders daarin te begeleiden en te helpen. De staat heeft dus heel duidelijk een ondersteunende rol. Het kinderrechtenverdrag beoogt dus niet daar in te treden, dat is alleen maar aan de orde als de belangen van het kind/ontwikkeling van het kind ernstig in het geding komen. Dat zie je in art. 9 IVRK. Het uitgangspunt is dat de ouders vrij moeten zijn om de opvoeding vorm te geven.
Mensenrechten gaan altijd over de verticale verhouding tussen staat en burgers. Wat je in het kinderrechtenverdrag ziet is dat er ook wat wordt gezegd over de horizontale verhouding, namelijk ouder(s)en kind(eren). De opvoeding van de ouders moeten het belang dienen van het kind en niet alleen maar omdat ouders kunnen zeggen dat die manier van opvoeding voor hen belangrijk is. Het idee is dat het belang van het kind gediend wordt.
Zaak David:
Hij was een 12-jarige jongen en hij werd behandeld voor kanker. Op een gegeven moment zegt David dat hij wil stoppen met die behandeling. Afgaand op deze zaak, was er 50% kans op het slagen van de behandeling en 50% kans op het feit dat hij zou overlijden. De autoriteiten vroegen zich af of de beslissing van David wel een goed doordachte beslissing was. David hielt dit vol, en na verloop van tijd was er een psychiater die het bevestigde dat er sprake was van een doordachte beslissing. Onze geneeskundige overeenkomst geeft een 12-jarige instemming in de besluitvorming die over zijn lichaam gaat. De rechter heeft dit omarmd. Dit ging over de vraag “hoe we het recht beschouwen over de fysieke integriteit”. Dit is namelijk het recht van het kind en het recht van de vader die invulling wil geven aan zijn verantwoordelijkheid. Maar je moet ook kijken naar het recht dat bij het kind ligt. De rechter zegt dat we uiteindelijk de vraag “of het kind dit recht heeft” niet beoordelen aan de hand van de uitkomst van zijn behandeling. We moeten er voor gaan staan, los van de uitkomst.
De inhoud van het verdrag kunnen we indelen aan de hand van de drie P’s.
- Protection: dit zijn bepalingen die gaan over de bescherming van kinderen. Denk hierbij aan vluchtelingen, geweld, uitbuiting of kinderen die in het gevang zitten.
- Art. 19, 22, 32-37, 38 IVRK.
- Provisions: voorzieningen. Denk hierbij aan de toegang tot gezondheidszorg, recht op onderwijs, sociale zekerheid.
- Art. 24, 26-29, 31 IVRK.
- Participation: component in de erkenning van kinderen als dragers van rechten. Denk hierbij aan het recht om gehoord te worden. Het geven van een uitdrukkelijk stem aan het kind.
- Art. 12-17 IVRK.
Je zult in de literatuur heel vaak het belang van het kind tegenkomen en heel vaak het recht om gehoord te worden tegenkomen. Dit zijn twee zogenaamde “General Principles” (algemene principes van het kinderrechtenverdrag). Dat vind je niet als zodanig in het verdrag terug, maar dat is bepaald door het Comité voor de rechten van het Kind. Dat is het orgaan dat toeziet op de naleving van het verdrag. Deze General Principles zijn bedoeld als dermate fundamenteel dat ze door alle kwesties heen werken. Het zijn er vier, namelijk:
- Art. 2 IVRK: verbod op discriminatie;
- Art. 3 (1) IVRK: belang van het kind;
- Art. 6 IVRK: recht op leven en ontwikkeling;
- Art. 12 IVRK: recht om gehoord te worden.
De zaak M&M tegen Kroatië:
Het gaat hier om een vechtscheidingssituatie waar het kind uiteindelijk ook in een mishandelingssituatie komt te verkeren. Het kind vraagt dan actief om een andere omgangsregeling, omdat het kind gevaar loopt. Daar wordt vervolgens onvoldoende mee gedaan en dan zegt het hof uiteindelijk dat “art. 12 IVRK ingelezen moet worden in art. 8 EVRM. Dat is eigenlijk onderdeel van het recht op persoonlijke autonomie van dat kind. Het hof zegt dan ook nog dat een kind niet zomaar kan participeren in de besluitvorming die volgt uit zo een echtscheidingssituatie, daarmee heeft het kind onvoldoende invloed op de besluitvorming terwijl zijn belangen ook in het geding zijn, dus moet je dat recht om gehoord te worden uitermate serieus nemen. “Je moet het kind effectief de mogelijkheid geven om zijn stem te laten gelden”. De autoriteiten hadden hem dus zeker moeten horen, omdat het kind zelf degene was dat hij zich in een onveilige situatie bevond.
De definitie van het “kind” staat beschreven in art. 1 IVRK. Het gaat dan om kinderen jonger dan 18 jaar. Dus het sluit nauw aan met de minderjarige kind die vermeld staat in art. 1:233 BW. De controversiële vraag is dan wanneer het kind zijn begint. Is dat wanneer je in de buik van je moeder zit? Stel dat ze een drugsverslaafde is. Hebben de Nederlandse autoriteiten dan een grondslag/verplichting om dan al te interveniëren. Zo ja, hoe dan? Dit soort regels worden op nationaal gebied geregeld en niet op internationaal gebied. Omdat op het moment dat je zou aanvaarden dat kinderen voor de geboorte al kind zijn en je hebt dan al het recht op leven, dan is abortus geen optie meer. Dat is controversieel, wereldwijd. Daarom wordt dat op nationaal niveau geregeld. Dus het antwoord op de vraag “wanneer begint het kind zijn” vind je niet in de IVRK, maar op nationaal niveau.
Het verdrag is een juridisch verdrag. Dat betekent dat het primair een juridisch instrument is. het is juridisch ook bindend. Nederland heeft zich hier aan gecommitteerd. Dat betekent dat het voor Nederland relevant is dat de overheid niet kan zeggen dat ze er niks mee te maken hebben. Dan is vervolgens de vraag, juridisch gezien, “kun je dan direct een beroep doen op die bepalingen, ten overstaan van de Nederlandse rechter”? Dat heeft te maken met de vraag of een bepaling rechtstreekse/directe werking heeft. Het is nu eenmaal zo dat in Nederland dat de rechter bepaalt of een bepaling rechtstreekse/directe werking heeft of niet. Het moet dan gaan om een bepaling, zoals art. 93-94 Grondwet vermeld, die eigenlijk eenieder kan verbinden. Dus die moet niet te algemeen zijn, maar die moet heel specifiek geformuleerd zijn. Het recht om gehoord te worden is specifiek, maar het recht op kinderbescherming is weer heel breed.
Naast de directe werking is dat er altijd verdrag conform moet worden geïnterpreteerd. Dat betekent dat het Nederlandse recht altijd moet worden toegepast in de geest van het kinderrechtenverdrag. Dus het mag niet discriminerend zijn op basis van wat de ouders doen bijvoorbeeld. De Nederlandse wetgever moet zijn eigen wetgeving gaan bekijken en zichzelf de vraag stellen of het conform het kinderrechtenverdrag is. Dat heeft in Nederland op één punt geleid tot een belangrijke wijziging en dat is dat in onze BW een verbod op geweld in de opvoeding is opgenomen. Dat is een vorm van verdrag conforme interpretatie, art. 19 IVRK en 1:247 lid 2 BW. Geweld past dus ook niet meer in het ouderlijk gezag. Het levert geen rechtvaardigingsgrond op.
Kinderrechten zijn mensenrechten, art. 41 IVRK.
In Nederland heb je als kind het recht om gehoord te worden, art. 12 IVRK & art. 809 Rv. Kinderen onder de 12 jaar mogen door de rechter gehoord worden.
Je bent als kind vanaf 12 jaar strafrechtelijk aansprakelijk, dat houdt ook in dat je op dat gebied vanaf 12 jaar procesbekwaam wordt.
Literatuur week 1:
Document op Blackboard:
Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind is in 1990 in werking getreden. In Nederland is dit verdrag in 1995 in werking getreden. Het IVRK is het meest geratificeerde internationale mensenrechtenverdrag en daarmee het meest breed geaccepteerde internationale mensenrechteninstrument ter wereld.
Toegevoegde waarde van het IVRK:
Een van de belangrijkste redenen waarom het Verdrag toegevoegde waarde heeft ten opzichte van al bestaande regelingen is dat het alle rechten van kinderen bundelt in één verdrag. Niet alleen burgerlijke en politieke rechten, maar ook economische, sociale en culturele rechten. Daarnaast zijn deze rechten specifiek afgestemd op kinderen. Het Verdrag is de uitdrukking van een visie op kinderen, een visie die uitgaat van de erkenning dat kinderen mensen zijn, maar niet “mensen-in-wording”. Het Verdrag is vernieuwd, omdat voor het eerst de participatierechten worden geïntroduceerd. Bovendien introduceert het Verdrag twee belangrijke concepten, namelijk “belang van het kind” (best interest of the child) en die van de “zich ontwikkelende vermogens van het kind” (evolving capacities of the child).
Totstandkoming van het IVRK:
De voorgeschiedenis van het IVRK begint bij de Verklaring van Genève in 1924. Met deze verklaring werd gereageerd op de ellende die veel kinderen in Europa hadden meegemaakt tijdens de Eerste Wereldoorlog. In 1946 richtte de VN het United Nations Children’s Emergency Fund (UNICEF) op. In dat jaar werd ook gestart met de voorbereiding voor een nieuwe Verklaring inzake de Rechten van het Kind. In 1948 kwam de Universele Verklaring van de Rechten van de mens (UVRM) tot stand. Dit was een reactie op de Tweede Wereldoorlog. Vervolgens kwam in 1959 de Verklaring van de Rechten van het Kind tot stand. Polen kwam met het voorstel om van die Verklaring een verdrag te maken. Uiteindelijk werd na 10 jaar, in 1989, een ontwerpverdrag ingediend bij de Mensenrechtencommissie. Op 2 september 1990 trad het Verdrag in werking.
Status, werking en functies van het IVRK:
Het IVRK is juridisch bindend voor de landen die het hebben geratificeerd (behalve VS, Somalië en de Republiek Zuid-Soedan). Elk kind dat zich bevindt in de rechtsmacht van een van de landen waarbinnen het Verdrag in werking is getreden heeft recht op de vervulling van zijn rechten uit het IVRK. De regering hebben dus de internationale (juridische) verplichting het Verdrag uit te voeren.
- Artikel 41 IVRK bepaalt dat ingeval andere Verdragen van toepassing zijn, de voor het kind meest gunstige regeling van toepassing is.
De werking van mensenrechten voor burgers kan met name een verplichting van de overheid inhouden. Verdragen kunnen rechtstreeks toepasbare rechten voor burgers bevatten. Dit wordt ook wel de rechtstreekse werking genoemd. In het Nederlandse recht bepaalt de rechter of een bepaling die werking heeft. Een verdrag vindt de overheid die het verdrag ratificeert. Daarnaast kan een mensenrechtenverdrag ook aan burgers in hun onderlinge relatie verplichtingen opleggen. Dit noemt men horizontale werking.
Mensenrechten kunnen soms beperkt worden als zij een bedreiging vormen voor andere belangen, bijvoorbeeld de openbare orde, gezondheid, veiligheid van de staat en rechten van anderen. Een andere beperking van een mensenrecht kan voortvloeien uit de botsing tussen verschillende grondrechten. Aan dergelijke beperkingen worden eisen gesteld in de betreffende verdragen, een voorbeeld is art. 13 lid 2 IVRK. Echter, er zijn ook rechten die niet opschortbaar zijn. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het recht op leven of geloof of zie art. 37 sub a IVRK.
Het IVRK kan als een juridisch middel of een pedagogisch boodschap dienen, maar ook als een sociaal-politiek instrument worden gebruikt.
- Als juridisch middel: advocaten kunnen bepalingen uit het Verdrag inroepen in concrete zaken en claimen dat de norm is geschonden. De rechter kan het gebruiken als juridisch middel om zaken waar kinderrechten bij betrokken zijn aan te toetsen.
- Pedagogisch boodschap: hier wordt de houding en het gedrag van iedereen bepaald die al dan niet beroepsmatig bij het opvoeden en opgroeien van kinderen en jongeren betrokken is.
- Instrument: het IVRK vormt een grondslag voor jeugdbeleid. Het Verdrag gaat niet alleen over de rechten van kinderen zelf, maar ook over de verplichtingen van de overheid.
Het IVRK beschouwt het geheel van de rechten, die in het Verdrag zijn vastgesteld als essentieel voor de ontwikkeling van kinderen. Dit wordt de “holistische werking” genoemd. Alle rechten zijn dus even belangrijk.
Het belang van het kind: art. 3 lid 1 IVRK. Deze bepaling moet betrokken worden bij de interpretatie en toepassing van alle andere artikelen uit het IVRK. Het “belang van het kind” is een juridische formule die met behulp van sociale wetenschappers nader ingevuld moet worden.
Een ander belangrijk begrip is die van “de zich ontwikkelende vermogens van het kind”. Deze formulering geeft ruimte aan de feitelijke ontwikkeling van kinderen op weg naar volwassenheid.
Ouders in het IVRK: in de preambule staat dat het gezin de kern van de samenleving is waarbinnen een kind dient op te groeien. Ouders hebben de primaire verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de kinderen. Dit wordt in het Verdrag erkend.
Het toezicht op de naleving van het Verdrag is in handen van het Comité voor de Rechten van het Kind. Dit comité bestaat uit 18 onafhankelijke deskundigen (art. 43 lid 2 IVRK). De deskundigen worden gekozen door de landen die partij zijn bij het Verdrag. Het comité heeft geen bevoegdheden tot het opleggen van sancties en het kan geen bindende uitspraken doen.
De Nederlandse grondwet bepaalt dat internationale verdragen, zoals het IVRK, na ratificatie deel uitmaken van de Nederlandse rechtsorde (art. 93 en 94 GW). Nederland is daarmee een monistisch land. De Nederlandse rechter kan aan bepalingen directe werking toekennen, indien zij “voldoende concreet zijn geformuleerd en daarmee eenieder kunnen verbinden”. Daarnaast geldt dat Nederlandse wet- en regelgeving altijd verdragsconform moet worden geïnterpreteerd en dat bij strijdigheid het ondergeschikt is aan internationaal recht.
Kinderrechten in de rechtspraak: een internationaal perspectief
Vooraf is van belang om te melden dat de Nederlandse Grondwet bepaalt dat internationale verdragen, zoals het IVRK, na ratificatie deel uitmaken van de Nederlandse rechtsorde. Nederland is daarmee een (gematigd) monistisch land. De Nederlandse rechter kan aan bepalingen directe werking toekennen, indien zij voldoende concreet zijn geformuleerd en daarmee eenieder kunnen verbinden. In dat geval kan een bepaling uit het IVRK direct worden ingeroepen ten overstaan van de rechter. Daarnaast geldt dat de Nederlandse wet- en regelgeving altijd verdragsconform moet worden geïnterpreteerd en bij strijdigheid ondergeschikt is aan internationaal recht, het nationaal recht wordt dus buiten toepassing gelaten.
Het IVRK wordt gebruikt voor de interpretatie van internationale bepalingen, zoals bijvoorbeeld art. 8 EVRM. Ook kan het worden gebruikt ter interpretatie van nationaal recht.
Toegang tot de rechter: in civil law landen is het uitgangspunt doorgaans dat een kind (een minderjarig kind) geen processuele bekwaamheid heeft. Namens het kind wordt een procedure gevoerd door haar of zijn wettelijke vertegenwoordiger(s).
Een van de voorwaarden voor een ontvankelijke klacht over de schending van kinderrechten bij het EHRM is dat de nationale middelen moeten zijn uitgeput.
Het EHRM heeft zich niet in algemene zin uitgesproken over de doorwerking van de rechten van het kind in zijn beslissingen, maar houdt wel rekening met art. 3 lid 1 en art. 12 IVRK. Het Hof verwijst dus niet expliciet naar deze bepalingen.
Het recht van het kind om effectief te kunnen participeren in jeugdstrafrechtelijke procedures is door het Hof expliciet en onder verwijzing naar art. 40 IVRK erkend als onderdeel van het recht op een eerlijk proces zoals die is neergelegd in art. 6 EVRM.
Werkgroep week 1:
Vraag 2) Art. 18 IVRK , Art. 5 IVRK, Art. 9 lid 1 IVRK, Art. 27 lid 2 IVRK & Art. 3 lid 2 IVRK.
Vraag 3) Het belang van het kind moet voorop staan bij alle maatregelen die kinderen aangaan. Zowel als het gaat om een beslissing over een individueel kind als over een groep kinderen. Het kan zij dat de ouders van het kind hun verplichtingen niet nakomen. Dan moet de overheid het kind voorzien van de nodige zorg. De overheid heeft namelijk de plicht het welzijn van alle kinderen te bevorderen. Het uitgangspunt is vooral dat er wordt gekeken naar de overige rechten uit het verdrag bij de beantwoording van de vraag “wat is in het belang van het kind”.
Zie bladzijde 4 van de General Comment No. 14 (2013), bladzijde 40 van de reader.
Het is een 1) Rule of procedure (bij het nemen van een besluit moet er tijdens de procedure worden gekeken naar het effect dat het besluit op het kind heeft), 2) A fundamental, interpretative legal principle (als er meerdere interpretaties mogelijk zijn moet die interpretatie gekozen worden die het meest voordeliger is voor het kind) & 3) A substantive right (er wordt als eerste gekeken wat het beste voor het kind is.).
Vraag 4a) Hierbij zullen we gebruikmaken van het arrest “horen van een minderjarige”. Art. 809 lid 1 Rv schrijft niet voor dat de rechter de minderjarige hoort alvorens te beslissen, maar bepaalt dat de rechter de minderjarige van 12 jaren of ouder in de gelegenheid stelt hem zijn mening kenbaar te maken. de rechter kan ervan afzien de minderjarige in de gelegenheid te stellen hem zijn mening kenbaar te maken, indien het naar zijn oordeel een zaak van kennelijk ondergeschikt belang betreft of indien die gelegenheid niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. In onze casus is Jimi bijna 12 jaar, dus nog geen 12. Echter, het is wel Jimi die op enig moment een e-mail stuurt naar de rechtbank, omdat zijn ouders niet naar hem luisteren. Hierdoor zal de rechter hoogstwaarschijnlijk Jimi wel willen horen.
Kinderen zijn proces onbekwaam, maar dit is een uitzondering op de regel en wordt een informele rechtsingang genoemd. Art. 809 lid 1 Rv De rechter kan minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaren nog niet hebben bereikt, in de gelegenheid stellen hem hun mening kenbaar te maken op een door hem te bepalen wijze.
Vraag 4b) Om als Nederlandse burger/individu naar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te kunnen gaan, moet men eerst alle rechtsmiddelen op nationaal niveau hebben gebruikt.
Art. 6/8 EVRM, echter hij is nog een minderjarig kind. Kan hij dan een klacht indienen bij het hof? Ja, een kind kan gewoon een klacht indienen bij het EHRM. Als Nederlands kind kan je niet een klacht indienen op grond van een IVRK artikel, want Nederland heeft het derde protocol nog niet ondertekend. Zie uitspraak M en M tegen Kroatië. Het gaat hier om een vechtscheidingszaak.
Waar kan het kind zich op beroepen? Op basis van art. 8 EVRM in combinatie met art. 12 IVRK.
Vraag 4c) Hier hoort het arrest van 5 december 2014 (procedure ondertoezichtstelling; procesbekwaamheid; geen zelfstandig recht op inzage processtukken) bij. Het kind moet aan de wettelijke vertegenwoordiger(s) vragen voor inzage in de processtukken.
Week 2: “Personen- en familierecht”: afstamming en adoptie.
Hoorcollege week 2:
Afstamming & adoptie zijn beide manieren om een juridische ouderschap te vestigen. Volgende week zal het gaan over gezag. Dat is ook iets wat hoort bij het juridische ouderschap. Zodra je juridische ouder bent dan kan je ook het gezag over het kind dragen, art. 1:245 BW.
Familierechtelijke betrekking: een kind, zijn ouders en hun bloedverwanten staan in familierechtelijke betrekking tot elkaar, art. 1:197 en 1:3 lid 1 BW.
Onderwerpen van dit hoorcollege:
- Afstamming: hoe wordt afstamming gevestigd, hoe ontstaat de familierechtelijke betrekking tussen ouders en kinderen? Oftewel: hoe word je juridisch moeder en hoe word je juridisch vader van een kind? Hoe wordt de afstamming tussen ouders en kinderen verbroken?
- Adoptie: dit is op zichzelf geen afstamming, maar het is wel de vestiging van een familierechtelijke betrekking tussen een kind en de adopterende ouder(s).
- De rechten van het kind uit het IVRK en het EVRM in de relatie tot afstamming.
IVRK: kind dient, voor volledige en harmonische ontplooiing van zijn of haar persoonlijkheid, op te groeien in een gezinsomgeving, in een sfeer van geluk, liefde en begrip. Belangrijke artikelen voor deze week zijn: art. 3, art. 7, art. 8, art. 9, art. 18 en art. 21 IVRK.
Mensenrechten: artikelen die van belang zijn deze week zijn => art. 3, art. 8 en art. 14 EVRM.
Voor adoptie moet er door bevoegde autoriteiten toestemming worden gegeven.
Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft een aantal keren art. 3 EVRM uitgelegd als een kindermishandelingsartikel. Dus het is als een kinderrechtelijk artikel uitgelegd. Dat betekent dat het thuis bijvoorbeeld niet onnodig gestraft kan/mag worden en ook niet mishandeld mag worden thuis.
Het recht op afstammingskennis = art. 7 IVRK
“Het kind heeft bij de geboorte recht op een naam, een nationaliteit en om geregistreerd te worden. Het kind heeft het recht zijn of haar ouders te kennen en door hen verzorgd te worden”.
Dit kennen wij in Nederland sinds de Nederlandse Valkenhorstarresten. Hierin is door de Hoge Raad in 1994 bepaald dat bij een belangenafweging tussen de belangen het kind om te weten van wie zij/hij afstamde en die van de moeder (om dit niet aan haar kind te laten weten, omdat zij vond dat het bij haar privacy hoorde), de belangen van het kind prevaleren. De Hoge Raad noemde in dit arrest al art. 7 IVRK, terwijl dit verdrag nog niet door Nederland was geratificeerd. De ratificatie kwam namelijk een jaar later.
- Valkenhorst moet binnen 5 dagen inzage geven in het dossier.
Rechtsgevolgen afstamming/juridisch ouderschap, titel 11:
Hierbij kan men denken aan: een familierechtelijke betrekking, mogelijkheid tot gezag, recht op omgang, onderhoudsplicht, naamrecht, erfrecht en nationaliteit. Familierechtelijke betrekking betekent dat een kind, zijn ouders en hun bloedverwanten in familierechtelijke betrekking tot elkaar staan. Zie hiervoor art. 1:197 BW. We hebben het hier dus over een juridische band. Dit geldt ook voor de adoptie.
Gezag: alle minderjarigen staan onder gezag van een ouder of een voogd, art. 1:245 BW.
Verschillende vormen van ouderschap:
Biologisch = het baren of verwekken van een kind; hier valt ook de draagmoeder onder. Dus bij het baren van het kind word je aangemerkt als biologisch moeder.
Genetisch = het leveren van een eicel (aan een draagmoeder) of sperma. De vrouw die het kind draag en baart (draagmoeder) wordt dus gezien als de biologische moeder van het kind. De vrouw die de eicel heeft afgegeven is de genetische ouder. Dit geldt ook voor de man die zijn sperma heeft afgegeven.
Sociaal = het dragen van zorgtaken voor een kind; hierbij kan men denken aan een stiefmoeder/vader. Zo een stiefmoeder/vader noemen we dus een sociale ouder van het kind. Want hij/zij is degene die ook voor het kind zorgt.
Juridisch = vermelding op de geboorteakte van het kind als moeder of vader; een kind kan maar maximaal 2 juridische ouders hebben.
- Dit is in Nederland zowel op biologisch als op sociaal ouderschap gebaseerd.
Intentioneel = de instemmende levensgezel of de donor die invulling wil geven aan zijn vaderschap. Hierbij wordt er gekeken of je de intentie had om moeder/vader te worden van het kind.
Als je een kind hebt verwekt door geslachtsgemeenschap dan heb je meer rechten dan bijvoorbeeld iemand die alleen zijn sperma heeft afgegeven, donor.
Juridisch ouderschap in Nederland is zowel op biologische als op de sociale ouderschap gebaseerd. Vervolgens kan een kind maximaal 2 juridische ouders hebben. Echter, er zijn wetsvoorstellen om het kind maximaal 4 juridische ouders te geven die allemaal het gezag over het kind hebben.
Termen met betrekking tot het vaderschap:
- Juridische vaderschap: dit betekent dat er sprake is van een afstammingsrelatie. De juridische vader hoeft niet per se een biologische vader te zijn.
- Biologische vaderschap: verwekker (door middel van geslachtsgemeenschap) en een bekende/onbekende donor.
- Instemmende levensgezel: degene die instemt met de zwangerschap.
Het ontstaan van moederschap en vaderschap:
- Door de geboorte (art. 1:198 lid 1 sub a BW) => geldt niet voor vaderschap!
- Simpel weg door het baren van het kind. Dan ben je altijd als vrouw juridisch de moeder en dan heb je altijd (als je meerderjarig bent) het ouderlijk gezag over het kind.
- Door een huwelijk/GP (art. 1:198 lid 1 sub b BW), ook voor vaderschap art. 1:199 BW.
- Onder bepaalde voorwaarden kan je juridisch moeder worden, de voorwaarden zijn: 1) het kind is verwekt door kunstmatige donorbevruchting in de zin van art. 1 sub c onder 1 van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting, en 2) daarbij is gebruik gemaakt van zaad van een aan de moeders onbekende donor. Deze route kan niet worden bewandeld als we te maken hebben met een bekende donor.
- Juridisch vaderschap: de man die ten tijde van de geboorte gehuwd is of een GP heeft met de geboortemoeder is de juridische vader van het kind, tenzij sub b van art. 1:199 van toepassing is. De betreffende man hoeft niet de biologische vader te zijn van het kind. is hij niet de biologische vader, dan kan hij dit juridisch vaderschap later onder voorwaarden ontkennen. Als de moeder van het kind geld nodig heeft voor de onderhoud van haar kind dan kan zij een vaderschapsactie instellen op grond van art. 1:394 BW.
- Door een erkenning (art. 1:198 lid 1 sub c BW), ook voor vaderschap art. 1:199 BW.
- Als je als man geen huwelijk of geregistreerde partnerschap hebt, dan moet je het kind erkennen, anders kan je geen juridische vader worden. Sinds kort kunnen ook vrouwelijke partners van een moeder het kind erkennen. Dit kan door middel van een notariële akte. Deze erkenning kan plaatsvinden voor of na de geboorte. Ook als het kind bijvoorbeeld meerderjarig is kan er erkenning plaatsvinden. Vanaf het moment van de erkenning ontstaat er een familierechtelijk betrekking. Dus het heeft geen terugwerkende kracht.
- De vereisten staan beschreven in art. 1:204 BW. Zowel een man als een vrouw mag een kind erkennen, mits: er geen sprake is van een te nauwe verwantschap (lid 1 sub a), de erkenner 16 jaar of ouder is (sub b), het kind niet al 2 juridische ouders heeft (sub e) en de andere ouder en/of het kind hiervoor toestemming geeft.
- Toestemming: Een persoon kan erkennen met de schriftelijke toestemming van: de moeder van een kind als het kind jonger is dan 16 jaar of de vader van een kind als de kind jonger is dan 16 jaar, als het kind tussen de 12 en 16 jaar is dan moeten zowel de ouder van het kind als het kind zelf toestemming geven (dubbele toestemming) en als het kind ouder is dan 16 jaar dan is de toestemming van dat kind voldoende. Indien de erkenner zonder de vereiste toestemming erkent, is de erkenning nietig (art. 1:204 lid 1 sub c en d BW).
- Vervangende toestemming: Krijgt de persoon die wil erkennen geen toestemming, dan staat voor een aantal personen de weg van de vervangende erkenning door de rechter open: namelijk voor de verwekker, de biologische vader-niet verwekker, mits nauwe persoonlijke betrekking en voor de mannelijke/vrouwelijke partner die heeft ingestemd met verwekkingsdaad.
- Uitgangspunt in de jurisprudentie: in beginsel is het uitgangspunt dat het kind en de verwekker er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking (HR 16 februari 2001, NJ 2001/571, 16-jarige moeder en 17-jarige vader).
- Complicaties bij de erkenning: de moeder heeft “een derde” toestemming tot erkenning. HR 31 mei 2002, NJ 2002/470: tijdens de procedure vervangende toestemming. De toestemming die de moeder tijdens de procedure gaf was nietig. Dit kan niet als een geldige toestemming worden gezien. “Toestemming gegeven aan een derde tijdens een door de verwekker gestarte procedure om vervangende toestemming is voorwaardelijk. Krijgt de verwekker van de rechter toestemming dan is door de moeder verleend toestemming nietig. Krijgt de verwekker geen toestemming van de rechter dan heeft de toestemming van de moeder beoogd rechtsgevolg”. HR 12 november 2004, NJ 2004/248: op een ander tijdstip. De vader had namens de advocaat de moeder een brief gestuurd om haar te vragen om vervangende toestemming. Vervolgens heeft hij binnen drie maanden is dat verzoek ingediend bij de rechtbank. Moeder gaf aan haar nieuwe partner toestemming om het kind te erkennen. Die toestemming is nietig, want deze meneer heeft binnen 3 maanden het verzoek ingediend. Dit was tijdig en daarom kon hij zijn kind erkennen. “Verwekker wil erkennen, maar moeder heeft al aan een derde toestemming verleend. Twee situaties: 1) verwekker heeft redelijkerwijs niet of niet tijdig om vervangende toestemming kunnen vragen of 2) verwekker kon erkennen maar heeft nagelaten vervangende toestemming te vragen”. Deze zijn van belang op het moment dat de moeder dus aan een derde al toestemming heeft verleend. Voor situatie A geldt: vernietiging kan alleen indien de moeder, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen de belangen van de verwekker bij de erkenning en de daar tegenoverstaande belangen van de moeder, telkens in verband met de belangen van het kind, niet in redelijkheid tot het verlenen van toestemming aan de andere man heeft kunnen komen. Hij was dus niet in de gelegenheid gesteld om te erkennen. Voor situatie B geldt: vernietiging kan alleen als de toestemming aan de derde is gegeven slechts met het oogmerk de belangen van de verwekker te schaden (HR 12 november 2004, erkenning door een derde => “moeder had hier een rechtens te respecteren belang bij haar weigering toestemming te geven tot erkenning door vader en bij het geven van toestemming tot erkenning door nieuwe partner”. In deze situatie was het wel geoorloofd dat moeder de toestemming aan haar nieuwe vriend heeft gegeven, omdat de vader al 5 jaar lang de tijd had gehad om te erkennen en dit heeft nagelaten => situatie B).
- Door een gerechtelijke vaststelling (art. 1:198 lid 1 sub d BW), ook voor vaderschap, art. 1:199.
- Voorwaarden hiervoor zijn (art. 1:207 BW): de man is verwekker van het kind & de man of vrouw is een instemmende levensgezel. De verzoekers kunnen zijn: de moeder (tenzij het kind 16 jaar is) en het kind (minderjarig? Dan via bijzondere curator). Gevolg: het werkt terug tot aan de geboorte van het kind (dus ex tunc werking). Dit werkt in de meeste gevallen tegen de zin van een van de ouders die zich eigenlijk niet vast wil stellen als een juridisch ouder. Deze vaststelling is niet mogelijk als het kind al twee ouders heeft, een huwelijksbeletsel is op grond van art. 1:41 BW en de vermoedelijke verwekker jonger is dan 16 jaar, tenzij hij voor het bereiden van deze leeftijd is overleden. Voor het kind zijn er geen termijnen, maar voor de moeder is er een termijn van 5 jaar. NB: het ouderschap van de donor kan niet worden vastgesteld (ook niet als er family life is).
- Door middel van adoptie (art. 1:198 lid 1 sub e BW), ook voor vaderschap art. 1:199 BW.
- Dit kan een eenpersoonsadoptie of een tweepersoons adoptie zijn.
HR 31 oktober 2003 (reader) => wat er bijzonder is in afstammingszaken (art. 1:212 BW) is dat er altijd een bijzondere curator wordt benoemd voor het kind. Deze voert dan namens jou een procedure, omdat de minderjarige processueel onbekwaam is en kan dus zichzelf niet vertegenwoordigen. De curator kijkt in het belang van het kind om bijvoorbeeld toch nog erkent te worden door de vader. In dit arrest heeft de HR beslist dat ondanks het feit dat het kind nog heel jong is, dat er alsnog een bijzondere curator voor het kind kan worden benoemd.
Beëindiging van het juridisch ouderschap:
- Ouderschap door huwelijk/GP ontstaan kan worden ontkend, art. 1:200-202b BW. Dit werkt terug tot aan de geboorte van het kind (echter geen vordering tot teruggave van kosten van verzorging en opvoeding ect). De grond hier is het feit dat jij niet de biologische ouder bent van het kind. Als je het wel bent dan kan je dus niet ontkennen. Vervolgens gelden er per verzoeker ook andere voorwaarden. Verzoeker is de vader: extra voorwaarden art. 1:200 lid 2, 3 en 4 BW. De vader kan niet ontkennen als hij voor het huwelijk/GP kennis had van de zwangerschap. Je met ook geen daad van verwekking hebben. Verzoeker is de moeder: extra voorwaarden art. 1:200 lid 2 en 3 & art. 1:202a lid 2 BW. Ook hier geldt dat zij niet kan ontkennen als zij wist voor het huwelijk/GP van de zwangerschap. Vervolgens mag je ook geen daad van verwekking hebben. Het kind kan ook een verzoeker zijn. De termijnen voor de ontkenning zijn: moeder binnen een jaar na de geboorte, vader binnen een jaar na de ontdekking niet-biologisch ouderschap, minderjarig kind indien vermoeden niet-biologisch ouderschap tijdens minderjarigheid is ontstaan, nog drie jaar na bereiken meerderjarigheid en een meerderjarig kind heeft 3 jaar de tijd na de ontdekking niet-biologisch ouderschap.
- Ouderschap ontstaan door erkenning kan worden vernietigd (art. 1:205-207 BW). Deze werkt terug tot aan de erkenning. Grond: erkenner is niet de biologische ouder van het kind. verzoekers: het kind, tenzij erkenning tijdens de meerderjarigheid heeft plaatsgevonden. Erkenner, indien door bedreiging, dwaling, bedrog of tijdens minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen. De moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog of tijdens minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming te geven tot erkenning. De termijnen: zie art. 1:205 lid 3 en 4 & art. 1:205a lid 1 en 2 BW.
De biologische vader kan het huwelijksvaderschap niet aantasten.
Tegen een donor kan je geen onderhoudsactie instellen. Dit kan wel ten opzichte van de verwekker van het kind geschieden.
Adoptie, titel 12: het was ingesteld als een kinderbeschermingsmaatregel.
We hebben het hier over adoptie naar Nederlands recht. Dit recht is ook van toepassing op kinderen die uit het buitenland worden “opgehaald”.
De vereisten van adoptie:
- Het moet kennelijk in het belang van het kind zijn (art. 21 IVRK);
- Het kind heeft niets meer te verwachten van zijn ouders;
- Kind moet minderjarig zijn bij adoptieverzoek;
- Kind van 12 jaar of ouder moet instemmen (vetorecht);
- Ouder(s) van het kind hebben niet of niet langer het gezag over het kind;
- Verzorgingsduur kind bij een of twee adoptanten: 1 jaar;
- Samenlevingsduur bij twee adoptanten: 3 jaar;
- De adoptant moet ten minste 18 jaar ouder zijn dan het kind;
- Het kind mag niet het kleinkind van de adoptant zijn;
- De juridische moeder moet 16 jaar of ouder zijn.
- Geen tegenspraak van de juridische ouders.
Rechtsgevolgen van adoptie: door de adoptie worden de familierechtelijke banden met de oorspronkelijke ouders opgeheven en de familierechtelijke banden met de adoptief ouders gevestigd. Vervolgens nog gezag, aansprakelijkheid, de naam, erfrecht, kosten van levensonderhoud, omgangsrecht ect.
Herroeping tussen 20ste en 23ste levensjaar geadopteerde kind.
Literatuur aantekeningen week 2:
Boek, hoofdstuk 10: “Het afstammingsrecht”
Op grond van het afstammingsrecht kan een kind een man en een vrouw als ouder hebben of twee moeders. Twee mannen kunnen niet allebei via het afstammingsrecht vader worden; wel kunnen zij door adoptie beiden in familierechtelijke betrekking staan tot een kind. Het vestigen van afstamming kan op verschillende manieren gebeuren. Deze manieren staan beschreven in art. 1:198 en 199 BW.
Kenmerken en beginselen:
Het afstammingsrecht is recht dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. Het is dwingend recht, waarvan niet mag worden afgeweken. Een belangrijk uitgangspunt dat aan het afstammingsrecht ten grondslag ligt, is dat een kind gebaat is bij het hebben van twee ouders en dat het kind minimaal een en maximaal twee ouders heeft.
De rechtsgevolgen van afstamming:
Afstammingsrecht leidt tot het ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen het kind, zijn ouders en diens bloedverwanten, art. 1:197 BW. Ook door adoptie kan een familierechtelijke betrekking ontstaan, art. 1:198 lid 1 onder e en 199 onder e BW. Het gezag is een rechtsfiguur die van afstamming te onderscheiden is. Gezag heeft alleen betrekking op minderjarigen en houdt kort gezegd een plicht tot opvoeding en verzorging in, art. 1:247 BW.
Vestiging van afstamming van de vader:
Tot de biologische vaders behoren verwekkers en donoren: zij leveren beide sperma voor de conceptie van het kind, maar de manier waarop verschilt. Een verwekker is een biologische vader, die het kind op natuurlijke wijze heeft doen ontstaan, dus door geslachtsgemeenschap met de moeder. Een donor is een biologische vader die het kind niet op natuurlijke wijze heeft verwekt bij de geboortemoeder. De rechtspositie van de donor hangt af van de vraag of hij in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hetgeen doorgaans alleen maar het geval kan zijn bij een bekende donor. Daarnaast kent de wet een categorie niet-biologische vaders: de instemmende levensgezel van de moeder, dat wil zeggen, de man die heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad.
“Huwelijksvaderschap”: vader van het kind is de man die op het moment van de geboorte van het kind gehuwd is of een geregistreerd partnerschap heeft met de vrouw uit wie het kind geboren is, art. 1:199 BW. Wordt het kind geboren voorafgaand aan het huwelijk of geregistreerd partnerschap, dan ontstaan geen vaderschap van rechtswege. De man zal het kind moeten erkennen, art. 1:199 onder c BW.
Erkenning is een eenzijdige ongerichte rechtshandeling, die kan plaatsvinden bij een akte van erkenning of door een notariële akte. Er wordt hier niet gekeken of degene die erkent ook de biologische vader is. Dat doet er niet toe. Erkenning moet wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden staan vermeld in art. 1:204 BW, namelijk 1) er is geen sprake van te nauwe verwantschap, 2) de erkenner is 16 jaar of ouder, 3) het kind heeft niet al 2 ouders en 4) de vader/moeder (of kind) geeft toestemming (dus geen tegenspraak). Erkenning heeft geen terugwerkende kracht. Wel is het mogelijk om een kind op grond van art. 1:2 BW prenataal ter erkennen. Dit heeft wel terugwerkende kracht tot aan de geboorte van het kind. Geeft de ouder geen toestemming, dan kan men zich wenden tot de rechter. Zijn toestemming geldt dan als vervangende toestemming, art. 1:204 BW.
Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap: een man kan hier tegen zijn wil gedwongen worden tot juridische vader. Deze procedure biedt overigens de mogelijkheid om het kind een vader te geven als de man is overleden. Vereist is altijd rechterlijke tussenkomst om vast te stellen of aan de voorwaarden voor de gerechtelijke vaststelling is voldaan. Er zijn twee gronden waarop het vaderschap kan worden vastgesteld. In de eerste plaats indien de man de verwekker van het kind is (biologische afstammeling) en in de tweede plaats indien de man als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad (heeft bestaansverantwoordelijkheid van het kind). voor de moeder geldt er een termijn van 5 jaar voor de vaststelling, maar voor het kind geldt er geen termijn, art. 1:207 lid 3 BW. Een belangrijk gevolg van deze vaststelling is de terugwerkende kracht tot aan de geboorte van het kind. Het kind wordt geacht altijd het juridische kind te zijn geweest van de vader.
Ook de man die een kind heeft geadopteerd, is juridisch vader en staat tot het kind in familierechtelijke betrekking, art. 1:199 BW.
Vestiging van het moederschap:
Een kind staat altijd in een afstammingsrechtelijke relatie tot de vrouw uit wie het kind is geboren. Deze vrouw is de biologische moeder en doorgaans ook degene aan wie het recht mag aannemen dat zij de sociale moeder zal zijn, art. 1:198 lid 1 onder a BW (geboortemoeder). Ook als de geboorte moeder niet de genetische moeder is (eiceldonor) dan geldt dat zij de juridische moeder is (draagmoeder).
Als de moeder samen met een bekende donor een kind hebben gekregen, dan wordt de meemoeder met die de geboortemoeder getrouwd is, niet van rechtswegen de moeder. De mannelijke echtgenote of geregistreerde partner is wel automatisch de juridische vader van het kind. Dit geldt niet als er sprake is van een onbekende donor. Dan wordt de meemoeder wel van rechtswege (de tweede) moeder van het kind. De regel dat vader die overlijden voor de geboorte van hun kind toch juridisch vader kunnen worden, is ook van toepassing op de meemoeder.
Nieuw is de mogelijkheid voor vrouwen om een kind te kunnen erkennen. Door erkenning wordt de vrouw de tweede moeder. Dit is bijvoorbeeld van belang als er sprake is van een bekende donor. Zie artikel 1:203 en 204 BW.
Wat nu als twee vrouwen samen besluiten een kind te krijgen en op te voeden, maar de meemoeder na de geboorte geen juridisch ouder wil worden? Dan kan de geboortemoeder vragen om een gerechtelijke vaststelling, art. 1:198 lid 1 onder d BW. Voor vader bestaan twee gronden voor de vaststelling, namelijk het verwekkerschap of het zijn van instemmende levensgezel. Voor de vrouw bestaat alleen het laatste, de instemmende levensgezel.
Het verbreken van afstammingsbanden:
De biologische afstamming bij de vraag of het doorsnijden van die banden mogelijk is, is hier van belang. Het doorsnijden van gevestigde banden maakt een inbreuk op art. 8 EVRM. Dat impliceert dat de inbreuk bij wet voorzien moet zijn en maakt tussenkomst van een rechter noodzakelijk. Het gaat om dwingend recht. Partijen kunnen dus niet op grond van een onderlinge overeenkomst afspreken dat een van hen niet meer de juridische ouder is van het kind. Er zijn twee gevallen die niet verbroken kunnen worden: namelijk het moederschap van de geboortemoeder en ouderschap die is ontstaan door een gerechtelijke vaststelling door de rechter (definitief vast).
Het ontkennen van huwelijks ouderschap, art. 1:200/1:202a en b BW:
Ontkennen van het vaderschap:
Het gaat hier om de man die een huwelijk of geregistreerd partnerschap met de geboortemoeder had ten tijde van de geboorte van het kind en die dus van rechtswege als vader is aangemerkt op grond van art. 199 BW. De wet verondersteld dat hij de biologische vader is, maar dat hoeft niet het geval te zijn. Onder voorwaarden is het mogelijk om het huwelijksvaderschap te verbreken. De grond voor een ontkenning is dat de man niet de biologische vader van het kind is. Dat betekent dat het verzoek toewijsbaar is als de man niet de verwekker is en niet degene wiens sperma is gebruikt. Vervolgens is de geboortemoeder, de juridische vader en het kind bevoegd om hierover een verzoek in te dienen. De moeder en de vader kunnen het vaderschap niet ontkennen indien de man voor het huwelijk of geregistreerd partnerschap kennis heeft gedragen van de zwangerschap. De termijn waarbinnen het verzoek moet zijn ingediend, bedraagt voor de moeder 1 jaar en voor de vader ook. Maar die van de vader begint pas te lopen vanaf het moment dat hij op de hoogte raakt dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is. Voor het kind geldt er een termijn van 3 jaar. Deze termijn begint te lopen vanaf het moment dat hij ermee bekend is dat die man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. De gegrondverklaring van de rechter heeft terugwerkende kracht. Dat houdt in dat het kind de man nooit als vader heeft gehad.
Ontkennen van het moederschap:
Deze regelingen stemmen voor een groot deel overeen met die van de vaderschap. Het gaat in deze gevallen dus alleen om het moederschap van de meemoeder dat van rechtswege is ontstaan door de geboorte van het kind binnen het huwelijk of geregistreerd partnerschap met de geboorte moeder. De grond hier is, net als bij de vaderschap, dat de moeder niet de biologische moeder is van het kind. aan het tweede vereiste (geen kennis hebben van de zwangerschap) kan niet worden voldoen, omdat beide dames kiezen voor het feit of ze een kind willen. Uit de wettelijke regeling kan het kind wel altijd een verzoek indienen.
Vernietiging van de erkenning door de man, art. 1:205 BW:
De rechter dient hierover te beslissing. Daarbij is een bijzondere curator betrokken om toe te zien op de belangen van het kind (art. 1:212 BW). Net als bij de ontkenning van het vaderschap is vernietiging alleen mogelijk op grond dat de erkenner niet de biologische vader is. De bevoegdheid om een verzoek in te dienen is neergelegd bij de geboortemoeder. De mogelijkheden van de geboortemoeder om een verzoek tot vernietiging in te dienen zijn gerelateerd aan het feit dat voor erkenning haar toestemming is vereist. Heeft ze die toestemming gegeven door bedreiging, dwaling, bedrog of tijdens haar minderjarigheid door misbruik van omstandigheden, dan kan ze zo een verzoek indienen. De termijn is een jaar nadat de invloed heeft opgehouden te bestaan.
Vernietiging van de erkenning door de moeder:
Bij vrouwenparen ligt het voor de hand om aan een wilsgebrek te denken. De facto betekent dat, uitzondering situaties daargelaten, er voor de moeders geen mogelijkheden zijn om tot een succesvolle vernietiging te komen. Alleen het kind zelf heeft die mogelijkheid, het is namelijk niet gebonden aan de keuze voor het niet-biologische ouderschap die zijn moeders voor hem gemaakt hebben.
Bijzondere curator, art. 1:212 BW:
Kinderen zijn proces onbekwaam en worden doorgaans vertegenwoordigd door hun ouders als wettelijke vertegenwoordiger. In zaken waar afstamming een rol speelt, heeft de rechter bepaald een bijzondere curator te benoemen. Hij vertegenwoordigt de belangen van het kind. dit geldt voor alle soorten afstammingszaken.
Het recht op afstammingskennis:
Dit heeft betrekking op het recht van het kind te weten van wie het afstamt. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen statusvoorlichting (wie zijn de juridische ouders) en afstammingsvoorlichting (wie zijn de biologische ouders).
Hoofdstuk 11: “Het adoptierecht”
Adoptie is geen afstamming, maar het heeft wel dezelfde gevolgen. Adoptie is een beslissing van de rechter waarbij het kind tot zijn adoptieouders in een familierechtelijke betrekking in de zin van art. 1:197 BW komt te staan, terwijl de afstammingsband met zijn eigen ouders geheel wordt doorgesneden.
- Adopterecht van Nederlandse kinderen die in Nederland geadopteerd worden: art. 1:227-232 BW.
- Adoptierecht van kinderen uit het buitenland: internationale regelgeving van toepassing, namelijk het Haags Adoptieverdrag.
Kenmerken en beginselen:
Een kenmerk van het adoptierecht is dat het dwingend recht is. Partijen kunnen dit recht niet omzeilen door onderlinge afspraken te maken. Dit is in het belang van het kind. Adoptie was oorspronkelijk, bij de invoering daarvan in 1956 in het BW, bedoeld als een maatregel van kinderbescherming. Bij dit onderwerp spelen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een rol, omdat de band tussen de ouders en het kind niet makkelijk doorgesneden moet kunnen worden.
De rechtsgevolgen van adoptie:
Adoptie leidt tot het ontstaan van een familierechtelijke betrekking tussen het kind, zijn ouders en diens bloedverwanten, art. 1:197 BW. De banden met de oorspronkelijke ouders worden doorgesneden. Dit noemt men de sterke adoptie.
Gezag is te onderscheiden van adoptie (en afstamming): het is een rechtsverhouding tussen gezag houder en het minderjarige kind en is zowel qua duur als inhoud veel beperkter dan het ouderschap.
Voorwaarden voor adoptie:
- Tussen twee ouders mag er geen huwelijksbeletsel bestaan. Met andere woorden: de aanstaande ouders mogen niet te nauw verwant zijn aan elkaar.
- Deze personen moeten in ieder geval drie jaar met elkaar hebben samengeleefd, voordat zij een verzoek indienen.
- Voor deze twee aanstaande ouders geldt dat ze het kind ten minste 1 jaar verzorgd en opgevoed dienen te hebben.
- Het adoptieverzoek wordt alleen toegewezen, indien de adoptie in het belang van het kind is. Daarnaast moet op het moment van het verzoek vaststaan en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien zijn dat het kind niets meer van zijn ouder(s) in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft.
- Het kind van 12 jaar of ouder en de ouders het verzoek niet tegenspreken.
Gevolgen van adoptie:
Als de adoptiefouders getrouwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben, verkrijgen ze van rechtswege gezamenlijk gezag bij de adoptie. Zijn ze dat niet, dan oefenen ze toch van rechtswege door de adoptie gezamenlijk gezag uit, art. 1:229 lid 4 BW. Adoptie geldt vanaf de dag waarop de toewijzende beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, art. 1:230 BW.
Herroeping van adoptie en de gevolgen:
Bij adoptie geeft de wet een beperkte mogelijkheid om de adoptie ongedaan te maken. Alleen het kind heeft die mogelijkheid en de maatstaf is of de herroeping in het kennelijk belang van het kind is en de rechter van de redelijkheid van het verzoek is overtuigd, art. 1:231 BW. Het verzoek moet worden ingediend waarin de geadopteerde 20 jaar is tot maximaal 23 jaar.
Document Vondelingenluikje:
Sinds de Valkenhorstarresten van de Hoge Raad is duidelijk dat het weten wie je moeder en je vader zijn een onderdeel vormt van je identiteit dat bescherming behoeft, mede op basis van art. 7 IVRK en art. 8 EVRM. De Nederlandse wetgever heeft dit benadrukt door registratie van de identiteit van sperma- en eiceldonoren verplicht te stellen wanneer sprake is van kunstmatige voortplanting. Het recht van het kind om te weten wie de ouders zijn prevaleert.
Document: Duo moederschap anno 2014:
Verzoek om vervangende toestemming tot erkenning bij de rechter:
=> door de biologische vader (niet-verwekker) is de maatstaf: de toestemming kan door de rechter worden vervangen “tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt” (art. 1:204 lid 3 BW).
=> de maatstaf die de rechter moet aanleggen bij een verzoek van een niet biologische ouder (de mannelijke of vrouwelijke instemmende levensgezel) luidt dat de toestemming door de rechter kan worden verleend “als dat in het belang van het kind is” (art. 1:204 lid 4 BW).
Arrest: HR 30 oktober 2015:
Maatstaven voor erkenning in twee situaties voor bekende donor met family life:
- De verwekker heeft vervangende toestemming tot erkenning kunnen vragen maar heeft dit nagelaten:
- Maatstaf: indien de man de mogelijkheid heeft gehad om het kind te erkennen en dit heeft nagelaten, kan de erkenning die door een derde is gedaan slechts worden vernietigd indien de toestemming aan een derde is gegeven slechts met het oogmerk de belangen van de verwekker te schaden.
- De verwekker heeft (redelijkerwijs) niet of niet tijdig om vervangende toestemming kunnen vragen:
- Maatstaf: indien de man redelijkerwijs niet heeft kunnen erkennen, kan de erkenning gedaan door een derde worden vernietigd indien de moeder in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen de belangen van de verwekker bij de erkenning en de daar tegenoverstaande belangen van de moeder niet in redelijkerwijs tot het verlenen van toestemming aan de andere man heeft kunnen komen.
De juridische moederschap van de vrouw die de eicel heeft geleverd, kan niet ontkend worden. Zij is immers volgens de Memorie van Toelichting een biologische moeder.
Jurisprudentie week 2:
HR: 12 november 2004 (erkenning door derde):
Vader heeft de tijd gehad om vervangende toestemming erkenning te vragen van zijn in 1996 geboren dochter met wie hij “family life” had. Brief vader aan moeder 30 maart 2001, erkenning door nieuw partner 17 april 2001, verzoek vader bij de rechtbank 3 januari 2002.
HR: moeder had een rechtens te respecteren belang bij haar weigering toestemming te geven tot erkenning door vader en bij het geven van toestemming tot erkenning door nieuwe partner.
Werkgroep week 2:
Vraag 1b: Een kind dat het vermogen heeft om zelf zijn keuzes weloverwogen te nemen moet je de ruimte geven om deze met argumenten naar voren te laten brengen. Dus je moet het kind ook zijn ruimte geven. Echter, een kind kan op emotie handelen, bijvoorbeeld omdat het een gevoelig onderwerp betreft en de leeftijd die het heeft, dus dan is het toch ongeacht de rijpheid van het kind belangrijk dat er een volwassene derde bij aanwezig is die ook de belangen van het kind in acht neemt.
Vraag 1c: In de zaak ging het om de vraag of een nog zeer jong kind, dat nog niet in staat is tot een weloverwogen oordeel te zake, vertegenwoordigd kan worden door zijn bijzondere curator (art. 1:212 BW), in een ontkenning van het vaderschap en een verzoek bij de rechtbank tot gegrondverklaring daarvan. De Hoge Raad beantwoordt de vraag bevestigend en op sterke gronden.
Vraag 2a: De echtgenote/GP van de moeder wordt van rechtswege juridische moeder, indien bij de aangifte van de geboorte een verklaring wordt overgelegd van de stichting waarin staat vermeld dat a) voor het tot stand komen van de zwangerschap gebruik is gemaakt van kunstmatige donorbevruchting en b) dat daarbij gebruik is gemaakt van zaad van een onbekende donor. Een kind staat altijd in een afstammingsrechtelijke relatie tot de vrouw uit wie het kind is geboren. Deze vrouw is de biologische moeder en doorgaans ook degene vaan wie het recht mag aannemen dat zij de sociale moeder zal zijn, art. 1:198 lid 1 onder a BW (geboortemoeder). Ook als de geboorte moeder niet de genetische moeder is (eiceldonor) dan geldt dat zij de juridische moeder is (draagmoeder). In deze casus hebben we te maken met een onbekende donor. Hierbij geldt dan dat de meemoeder van rechtswege (de tweede) moeder van het kind wordt. De juridische moeder hier is zowel Arline als Eva.
Vraag 2b: Het recht op afstammingskennis staat beschreven in art. 7 IVRK. Dit houdt in dat het kind na de geboorte onmiddellijk wordt ingeschreven en dat het vanaf de geboorte het recht heeft op een naam, een nationaliteit te verwerven, voor zover mogelijk, het recht om zijn of haar ouders te kennen en door hen te worden verzorgd. In de casus zien we dat er al een naam aan het kind is gegeven, namelijk Esther. Ook beschikt zij over 2 ouders, namelijk 2 moeders. Hier wordt in de casus aan voldaan, want Esther die heeft namelijk 2 moeders, een biologische moeder en een meemoeder. Echter, Esther zal er niet achter komen wie haar biologische vader is. Hierdoor wordt er deels niet voldaan aan dit recht.
Uit de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting en uit het arrest Valkenhorst. Zie art. 3 lid 2 Wdkb.
Vraag 2c: Ja, het antwoord op vraag 1a zal dan veranderen. Als de moeder samen met een bekende donor een kind hebben gekregen, dan wordt de meemoeder met die de geboortemoeder getrouwd is, niet van rechtswegen de moeder.
Arline zou met instemming van de geboortemoeder de juridische ouder kunnen worden op grond van art. 1:198 lid 1 sub c jo. art. 1:203 lid 1 jo. 1:204 lid 1 BW.
Hoe zit het met het recht op afstammingskennis van Esther? Eva en Arline zijn verplicht statusvoorlichting te geven aan Eva.
Vraag 3: Adoptie staat vermeld in art. 21 IVRK. Adoptie is ook geregeld in het Nederlands recht, namelijk in art. 1:227 en verder BW. De vereisten voor adoptie zijn:
- Adoptie moet in het kennelijke belang zijn van het kind;
- Kind heeft niets meer te verwachten van zijn ouders;
- Kind moet minderjarig zijn bij adoptieverzoek;
- Kind van 12 jaar of ouder moet instemmen (vetorecht);
- Ouder(s) van het kind hebben niet of niet langer het gezag over het kind.
Rechtsgevolg van de adoptie: door de adoptie worden de familierechtelijke banden met de oorspronkelijke ouder(s) opgeheven en de familierechtelijke banden met de adoptief ouder(s) gevestigd.
Antwoord: Jan en Lisa mogen niet de grootouders zijn van het kind. Voorts moeten zij minimaal 18 jaar ouder zijn dan het kind. Tevens moeten de pleegouders gedurende een jaar het pleegkind verzorgd en opgevoegd hebben. Het pleegkind moet minderjarig zijn. Aan deze vereisten is voldaan. Ten aanzien van de moeder van Lauren mag zij geen gezag meer hebben over Lauren en mag zij geen bezwaren hebben tegen het verzoek tot adoptie. In casu heeft de moeder wel bezwaren tegen het verzoek maar heeft ze geen gezag. In deze kwestie zou de rechter dan moeten bepalen wat het beste voor Lauren is. De rechter kan namelijk voorbij de bezwaren gaan indien gebleken is dat het kind en de ouder niet of nauwelijks in gezinsverband hebben geleefd of dat het contact tussen ouder en kind schadelijk is voor het kind. Moeder heeft het kind de eerste 2 jaar ernstig verwaarloosd dus grote kans dat de rechter het verzoek van de pleegouders zal honoreren. Art. 1:227 jo. art. 2:228 BW.
Vraag 4: Het initiatief om in Nederland een vondelingenluikje te realiseren voorkomt infanticide niet, gaat voorbij aan de nood waarin de moeder verkeert en staat haaks op afstammingskennis. De schrijvers menen dat zo een luikje slechts een povere bescherming biedt aan de baby’s die ongewenst ter wereld komen.
Werkgroep aantekeningen:
Art. 1:205 lid 1 BW —> een verzoek tot vernietiging van de erkenning kan enkel door:
- het kind
- de erkenner
- de moeder
Art. 1:204 lid 1 BW —> vereisten wanneer een erkenning kan plaatsvinden:
- geen huwelijksbeletsel
- min. 16 jaar
- toestemming moeder kind <16 jaar
- toestemming kind > 12 jaar
- max van 2 ouders
Art. 1:204 lid 3 BW —> vervangende toestemming van de rechtbank kan toestemming van de moeder vervangen tenzij … (zie artikel)
Art. 1:212 BW —> curator kan 2 verschillende taken hebben:
- als verzoeker
- als belanghebbende
Art. 1:200 BW ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap:
- kind: binnen 3 jaar na bekend is geworden dat de vader niet de biologische vader is
- Niet de biologische ouder
- Je wist wat je deed
- Je ging mee naar de sperma bank
- Bedrog
- Termijnen
- Moeder binnen 1 jaar na de geboorte
- Vader binnen 1 jaar na kennisnemen
Hoorcollege week 3: “Minderjarigheid, gezag en omgang”
In een casus moet je altijd even op zoek gaan naar de juridische ouders.
Minderjarigen: titel 13 in Boek 1 BW
Minderjarigen zijn zij die de leeftijd van achttien jaren niet hebben bereikt (dit was tot 1988 anders, want de meerderjarigheidsgrens lag hier op de 21 jarige leeftijd) en evenmin met toepassing van art. 1:253ha meerderjarig zijn verklaard. Dus het kan zo zijn dat je de leeftijd van 18 nog niet hebt bereikt, maar wel meerderjarig kan worden verklaard. Denk hier bijvoorbeeld aan minderjarige moeders, zij kunnen soms wel meerderjarig worden verklaard door de rechter. Dit kan pas vanaf je 16de.
Handelingsonbekwaamheid => zie art. 1:234 en 3:32 BW. Een kan in principe geen onaantastbare rechtshandelingen verrichten/zichzelf in rechte vertegenwoordigen (uitzondering: mits het gaan om een gebruikelijke rechtshandeling). Een minderjarig is bekwaam om rechtshandelingen te verrichten, mits zij dat met toestemming van de wettelijke vertegenwoordiger doet. Hier zie je de afhankelijkheid van het kind bij de wettelijke vertegenwoordigers (ouders/voogd). De wettelijke vertegenwoordiger is degene die het gezag over het kind draagt. De minderjarige kan wel rechtshandelingen verrichten die geacht worden in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk te zijn, dan is wordt verondersteld dat de toestemming van de ouders er wel is. Wat een minderjarige ook niet kan doen is zichzelf in rechte vertegenwoordigen. Daar hebben ze ook een wettelijke vertegenwoordiger voor nodig.
Handlichting: art. 1:235 BW => een minderjarige van 16 jaar kan bepaalde bevoegdheden van een meerderjarige verkrijgen door uitspraak van de rechter n.a.v. een verzo ek. Dit geschiedt bij de kantonrechter. Dit geldt bijvoorbeeld in het geval als een minderjarige een bedrijfje wil beginnen. hiervoor moet je dan natuurlijk wel handelingsbekwaam zijn, dit geschiedt dan door de kantonrechter.
Bijzondere leeftijden:
- Vanaf 12 jaar => verplicht horen in gerechtelijke procedures (art. 809 Rv). Deze verplichting geldt voor de rechter die een beslissing over een kind van 12 jaar of ouder moet nemen. Vervolgens moet er door het kind toestemming geven worden voor adoptie en informele rechtsingang bij gezag- en omgangszaken (jongeren kunnen zelf naar de rechter gaan om te vragen om een ander soort omgangsregeling met zijn/haar ouders omdat zij bijvoorbeeld gescheiden zijn).
- Vanaf 14 jaar => aansprakelijkheid onrechtmatige daad
- Vanaf 5 tot 16 jaar => leerplichtig.
- Vanaf 16 jaar => testament, arbeidsovereenkomst, geneeskundige behandelingsovereenkomst, erkenning en meerderjarigverklaring moeders en geslachtswijziging door aangifte bij Burgerlijke Stand.
Rechten van het kind uit het EVRM: Nederlandse wetgeving moet aan de EVRM bepalingen voldoen. Elke burger kan in een procedure in Nederland een beroep doen op EVRM bepalingen. Nederlandse rechters passen de EVRM bepalingen toe. De Nederlandse overheid kan worden aangeklaagd en kan een schadevergoeding opgelegd krijgen als de EVRM bepalingen niet (voldoende) worden nageleefd.
Art. 3 EVRM => recht van het kind op bescherming tegen kindermishandeling: positieve verplichting van de staat bij inmenging in het gezinsleven ter bescherming van het kind. Die inmenging in het gezinsleven is waar we het hebben over het gezag. Als je ouderlijk gezag hebt dan heb je in principe de vrijheid om je kind op je eigen manier op te voeden en de staat mag zich er niet mee bemoeien. Maar in sommige gevallen, bijvoorbeeld bij kindermishandeling, is de staat wel gerechtigd om op te treden en ze hebben dus een positieve verplichting.
Art. 8 EVRM => recht op family life: een inbreuk op het gezinsleven is slechts gerechtvaardigd indien de inbreuk is voorzien in nationale wetgeving, een legitiem doel dient en noodzakelijk is in een democratische samenleving (subsidiariteit en proportionaliteit, tweede lid).
Rechten van het kind uit het EVRM: rechtstreekse werking => Nederlandse wetgeving moet aan de EVRM bepalingen voldoen. Elke burger kan in een procedure in Nederland een beroep doen op EVRM bepalingen. Nederlandse rechter passen de EVRM bepalingen toe. De Nederlandse overheid kan worden aangeklaagd en kan een schadevergoeding opgelegd krijgen als de EVRM bepalingen niet (voldoende) worden nageleefd.
Gezag: titel 14 boek 1 BW
Alle minderjarigen staan in Nederland onder gezag. Dit begrip houdt in ouderlijk gezag of wel voogdij. Er zijn een aantal mensen die niet bevoegd zijn tot het dragen van gezag, art. 1:246 BW, ook al zijn ze bijvoorbeeld de juridische ouders. Denk hierbij aan een minderjarig meisje die een kind baart. Ze heeft het juridische ouderschap, maar ze krijgt geen ouderlijk gezag over haar kind. Ze is onbevoegd tot het gezag vanwege haar minderjarigheid. Ook bijvoorbeeld als je onder curatele gesteld bent of een geestelijke stoornis hebt.
Stel dat de minderjarige moeder het gezag over haar kind wil uitoefenen door meerderjarig verklaard te worden, maar dit door de rechter wordt afgewezen, dan komt het kind onder voogdij te staan.
Als we te maken hebben met een minderjarig juridische ouderschap, omdat de moeder bijvoorbeeld nog geen 18 jaar is, dan kan ervoor gekozen worden om de oma van het kind het gezag te geven. Wanneer dit gedaan wordt en de moeder wordt meerderjarig, dan heeft de moeder van het kind niet van rechtswege het ouderlijk gezag. Deze moet weer worden teruggevraagd bij de rechter. Als je nou bijna 18 jaar bent en er is niks gebeurd, dan krijg je wel van rechtswege het gezag over het kind.
Rol van de Raad voor de Kinderbescherming => art. 1:238 en 1:239 BW en 1:242 BW. Het is de Raad voor de Kinderbescherming die ervoor zorgt dat alle kinderen onder gezag staan. De Raad is gekoppeld aan rechtbanken, want hij kan advies geven bij scheidingszaken of over jeugdstrafzaken. Hij zal altijd onderzoek doen naar bijvoorbeeld de gezinssituatie en vervolgens de rechter advies geven. Een andere taak is dat ze advies geven in gezag- en omgangszaken. Dus aan ouders die geen goede afspraken kunnen maken over hun kind(eren). Dit advies wordt ook aan de rechtbank gegeven op verzoek van hen. Derde taak is dat de Raad kinderbeschermingsmaatregelen verzoekt. Dit zijn de drie hoofdtaken van de Raad van de Kinderbescherming.
Gezagsdragers => het ouderlijk gezag kan worden gedragen door één ouder of door twee ouders of een ouder en een niet-ouder (bijvoorbeeld een stiefvader/moeder). Dit laatste is een uitzondering op de hoofdregel dat het gezag altijd wordt gedragen door een juridische ouder.
Gezag kan ook voogdij zijn. Dat kan worden gedragen door een voogd (een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, gecertificeerde instelling bijvoorbeeld) of door twee voogden (twee natuurlijke personen).
Als een kind gevonden wordt (bijvoorbeeld in een vondelingenluik) dan is het eerste wat er gebeurt, dat het kind van gezag wordt voorzien.
Drieledig karakter gezag:
- Verzorging en opvoeding persoon;
- Art. 1:247 BW. Hier zie je wat het ouderlijk gezag inhoudt en dat ouders naar eigen inzicht het kind kunnen opvoeden. Onder de opvoeding en verzorging wordt mede verstaan de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind. De ouders mogen dus geen geweld toepassen. Dit is het geweldsverbod, geldt sinds 2007.
- Bewind over vermogen minderjarig;
- Wettelijke vertegenwoordiging.
- Art. 1:248 BW, deze regels gelden ook voor pleeg- en stiefouders en de voogd.
Er is een gezag register bij de rechtbank, art. 1:244 BW. Dit is een landelijk register, waarin men kan vinden hoe het met het gezag van iedere minderjarige geregeld is.
Het voogdij kan op twee manieren worden verkregen: door testament of door datieve voogdij (door een uitspraak van de rechter).
Gezag betekent dat je belangrijke beslissingen over je kind mag nemen. Denk hierbij aan besnijdenis van jongens, medische behandelingen, schoolkeuze ect.
Hoe krijg je ouderlijk gezag van rechtswege?
Van rechtswege verkrijging juridische ouderschap en ouderlijk gezag => de moeder na de geboorte (art. 1:198 sub a jo 1:253 b lid 1 BW, de vader na geboorte staande huwelijk/GP met geboortemoeder (art. 1:199 sub a jo art. 1:251 lid 1/1:253aa BW), de duomoeder na geboorte staande huwelijk/GP met geboortemoeder, indien de donor onbekend is (art. 1:198 sub b jo art. 1:251 lid 1/1:253aa BW).
Als een van de bovenste niet van toepassing is dan moeten ze het gezag zelf aanvragen. Echter, eerst moet er sprake zijn van een erkenning anders ben je namelijk geen ouder van het kind. Daarna kan je pas de aanvraag indienen voor het gezag. Hoe kan een juridische ouder zelf gezag aanvragen?
- Door samen met een gezagdrager een aantekening in het gezag register te laten zetten bij de rechtbank, art. 1:252 BW.
- Een verzoekschrift indienen bij de rechtbank, bijvoorbeeld art. 1:253c BW.
Als er sprake is van een scheiding dan heeft dit geen invloed op het gezag. Beide ouders blijven het gezag hebben over hun kind(eren).
Bij het vragen van het gezag door bijvoorbeeld de vader, moet de geboortemoeder (net als bij erkenning) toestemming geven. Stel dat de geboortemoeder geen toestemming geeft aan de vader, dan kan hij een beroep doen op art. 1:253c BW. Hij gaat dan zelf (alleen, zonder de moeder) bij de rechtbank het gezag aanvragen, lid 3. Het belang van het kind wordt hier zwaar gewogen. De rechtbank zal het gezag dan alleen toewijzen als de rechtbank dit als wenselijk oordeelt in het belang van het kind.
- Hier ga je dan van een ouder gezag naar een gezamenlijk gezag of van de ene ouder gaat het gezag over op de andere ouder.
Wijziging in gezag situatie:
- Van gezamenlijk gezag naar een ouder gezag (art. 1:251a BW en art. 1:253n BW)
- Kind raakt klem of verloren tussen ouders, geen verbetering te verwachten binnen afzienbare tijd, OF
- Anderszins in belang van het kind noodzakelijk.
Gezamenlijk ouderlijk gezag van een ouder en een niet-ouder:
Dit is een uitzondering op de hoofdregel. De hoofdregel is dat je eerst juridisch ouder bent en daarna kan je ouderlijk gezag dragen. Van rechtswege: na geboorte staande huwelijk of GP van een ouder en een niet-ouder => art. 1:253 sa BW. Deze geldt voor de vrouw-vrouw situatie. Waarbij de geboortemoeder van rechtswege moeder wordt en dus het ouderlijk gezag heeft. De meemoeder niet als er sprake is van een bekende donor. Echter, ze krijgt wel het ouderlijk gezag over het kind op grond van art. 1:253sa BW.
Een andere uitzondering op de hoofdregel is art. 1:253t BW. Dit is bijvoorbeeld als je als alleenstaande moeder met kind(eren) een nieuwe partner krijgt en jij bent als enige juridische ouder met het gezag over de kinderen/ kind en je wilt vervolgens met die partner intrekken en met diegene wil jij je kinderen tot de volwassenheid opvoeden dan kan je met diegene gezamenlijk ouderlijk gezag aanvragen bij de rechtbank. Er zijn wel 3 voorwaarden waaraan je moet voldoen:
- Nauwe persoonlijke betrekking (dus die partner moet wel bekend zijn bij de kinderen, kinderen moeten hem/haar wel kennen);
- Wanneer er een andere juridische ouder is (bijvoorbeeld een juridische vader zonder gezag): een jaar gezamenlijke verzorging en 3 jaar alleen het gezag;
- Geen verwaarlozing belangen van het kind.
Een verzoek ex art. 1:253t BW kan vergezeld gaan van een verzoek tot geslachtsnaamwijziging.
De medische behandeling, wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO):
Dit is een belangrijke gezag beslissing. Hiervoor geldt boek 7 BW:
- Voor medische behandeling kinderen onder de 12 jaar: alleen toestemming ouder of voogd nodig, art. 7:465 lid 1 BW.
- Voor medische behandeling van 12 tot en met 15 jaar: gezamenlijke toestemming vereist, art. 7:450 lid 2 BW.
- Voor medische behandeling kind 16 jaar of ouder: alleen toestemming van het kind nodig, art. 7:447 lid 1 BW.
Arts moet vragen naar gezagstituatie bij intake gesprek. Arts heeft voor een specifieke behandeling in principe toestemming van beide gezagdragende ouders nodig. Art. 7: 265i BW: arts kan er in beginsel vanuit gaan dat de ouder met gezag mede namens de andere ouder met gezag spreek. Art. 7:466 lid 2 BW: toestemming mag verondersteld te zijn gegeven indien de verrichting van niet ingrijpende aard is.
Als ouders het oneens zijn (en ze zijn bijvoorbeeld gescheiden) dan kunnen zij hun geschil voorleggen aan de rechter op grond van art. 1:253a BW, de geschillenregeling.
(Echt)Scheiding en gezag:
gezag loopt door nadat de ouders zijn gescheiden, tenzij de rechter op verzoek van een van de ouders anders bepaald. Omdat het gezag verder loopt na een scheiding, kunnen er verschillen in mening ontstaan. Dan kunnen de gezagdragers zich op grond van art. 1:253a BW naar de rechter gaan om hun geschil op te laten lossen. Dit gaat dan bijvoorbeeld door het opstellen van een oderschapsplan, verdeling van zorg- en opvoedingstaken of verplichting om de ontwikkeling van de band met de andere ouder te bevorderen.
HR 21 mei 2010: de in art. 1:247 BW neergelegde gelijkwaardigheid van de ouders verplicht niet tot een gelijke (50-50) verdeling van de tijd die het kind bij elke ouder doorbrengt.
Informele rechtsingang minderjarige vanaf 12 jaar:
Art. 1:251a BW: minderjarige kan vragen om eenhoofdig gezag van een van zijn ouders.
Art. 1:377g BW: minderjarige kan vragen om wijziging van de omgangsregeling.
- Hier heeft 1 ouder het gezag over het kind. Er is dan een omgangsregeling tussen de juridische ouder met gezag en de juridische ouder zonder gezag.
Problemen tussen kind en gezagsdrager:
Er kan een bijzondere curator worden benoemd op grond van:
- Art. 1:212 BW: in afstammingszaken.
- Art. 1:250 BW: dit is de curator die kan optreden namens een minderjarige als er een conflict is tussen de belangen van de ouders/wettelijke vertegenwoordigers (met gezag) met en het kind zelf. De curator neemt de taken van de wettelijke vertegenwoordiger dan over. Zo een curator wordt benoemd door de rechter.
Omgang en informatie: titel 15
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind, art. 1:377a BW.
Recht op omgang, tenzij er sprake is van ontzeggingsgronden!
De rechter ontzegt het recht op omgang, slechts indien:
- Ernstig nadeel lichamelijk of geestelijk ontwikkeling kind;
- Ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat;
- Het kind van 12 jaar of ouder de omgang niet wil;
- Omgang in strijd met zwaarwegende belangen kind.
Werkgroep week 3 opdrachten:
Vraag 1:
Art. 1:250 BW: Wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de rechtbank, dan wel, indien het een aangelegenheid inzake het vermogen van de minderjarige betreft, de kantonrechter, of, indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
ECLI:NL:RBDHA:2017:16293 —> conflict tussen ouders onderling. Om die reden is er een bijzondere curator aangewezen.
ECLI:NL:GHAMS:2011:BU9543 —> moeder verzoekt om bijzondere curator omdat zij komt te overlijden. Kind staat al onder toezicht dus vader gaat in beroep tegen het verzoek om een bijzondere curator. Hof: Nu de taak van de gezinsvoogd binnen de ondertoezichtstelling enkel ziet op het behartigen van de belangen van [het kind], zijn de belangen van [het kind] naar het oordeel van het hof met deze ondertoezichtstelling voldoende gewaarborgd. Niet aannemelijk is geworden dat het belang van [het kind] beter wordt gediend door handhaving van de bijzonder curator naast de stichting, bij wie ook het belang van [het kind] voorop staat. Daarom beoordeelt het hof een benoeming van een bijzonder curator thans niet langer noodzakelijk in het belang van [het kind].
ECLI:NL:RBBRE:2012:BX9886 —> moeder heeft gezag over zoon, maar hij woont al 2 jaar bij tante. Zoon verzoekt om bijzondere curator, omdat er sprake is van een dusdanige verstoorde verhouding tussen zijn moeder en hem. RB: De kantonrechter heeft ter zitting kunnen vaststellen, dat de zoon en de moeder niet in staat zijn om op een deugdelijke wijze met elkaar te communiceren. Verder is ook voldoende komen vast te staan, dat moeder haar zoon niet in de gelegenheid stelt om over zijn financiële gegevens te beschikken en dat zij dit thans op basis van vrijwilligheid ook voorshands niet zal doen. Het is -gelet hierop- in het belang van de zoon om ten behoeve van hem een bijzonder curator aan te stellen.
Vraag 2:
- Art. 1:250 BW: door een belanghebbende kan zo een verzoek gedaan worden. Het kind zelf is altijd belanghebbende. Op de moeder heeft de zaak ook rechtstreeks betrekking, dus zij is ook belanghebbende. De rechter dient te kijken naar art. 798 RV. Hierin staat vastgesteld wie de belanghebbende is. De belanghebbenden kunnen zijn: ouders, pleegouders (indien zij langer dan 1 jaar voor het kind gezorgd hebben) of voogd.
- Op grond van art. 1:250 BW kan dit inderdaad gebeuren. Er is een conflict tussen Kees en zijn pleegouders. Zijn voogd neemt hem niet serieus. Er is een vermoeden van kindermishandeling dus dit geeft reden om een bijzondere curator te benoemen.
- In principe kan iedereen bijzondere curator worden. Zolang de rechter je geschikt acht. In praktijk is het meestel een advocaat of een gedragsdeskundige.
- HR 29 mei 2015 r.o. 3.4.5 → ‘‘Dat laatste is het geval ten aanzien van een verzoek als bedoeld in art. 1:250 BW. Een minderjarige wiens verzoek tot benoeming van een bijzondere curator is afgewezen, kan daartegen dus zonder te worden vertegenwoordigd een rechtsmiddel aanwenden (vgl. HR 1 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0245).'' Mag Kees zelfstandig in hoger beroep? JA, rechtsingang van de bijzondere curator wordt gezien als een uitzondering op de processuele onbekwaamheid van het kind. Zelfstandig in hoger beroep betekent zonder wettelijke vertegenwoordigers, maar niet zonder advocaat.
Je kan het verzoek wel indienen zonder advocaat. Onderscheid tussen formeel en informele rechtsingang. Informeel is gewoon een brief of een telefoontje. Formeel is d.m.v. advocaat. Bij een informele rechtsingang zou je niet in hoger beroep kunnen gaan, artikel van Limbeek (reader). Maar dit wordt tegengesproken in bovengenoemde HR uitgesproken.
Vraag 3:
Artikel van Ewout Jansen over ‘de (eigen)aardige procesbevoegdheid van de minderjarige’:
Hij vergelijkt het civiele met de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke rechtsingang. Civiel recht is heel onduidelijk en bestuursrecht is juist duidelijk. Civiel recht: jongeren zijn handelingsonbekwaam. In straf- en bestuursrecht zijn de jongeren wel handelingsbekwaam.
Versimpelingsoperatie: Alle wettelijke bijzondere civielrechtelijke procesbevoegdheden zouden volgens Jansen moeten worden geschrapt. Hij vindt dat de leeftijdsgrens losgelaten dient te worden.
Eigen voorstel: leeftijdsgrens weglaten bij de informele rechtsingang.
Vraag 4:
- Carien kan samen met Peter een verzoekschrift indienen bij de Rechtbank (art. 1:253 t BW) Voorwaarden:
- nauwe persoonlijke betrekking (lid 1)
- wanneer er een andere juridische ouder is: één jaar gezamenlijke verzorging en 3 jaar alleen het gezag (lid 2)
- geen verwaarlozing belangen kind (lid 3)
(Tip tentamen: ga langs alle voorwaarden en pas het toe op de casus!)
*Als er geen sprake meer is van gezag, dan blijf je wel juridische ouder. Dus Bas heeft geen gezag meer, maar hij blijft wel de juridische ouder.
Extra
Mogelijkheid van adoptie: art. 1:227 BW
- huwelijk of gp;
- min. 3 jaar samengewoond;
- kennelijk belang kind;
- art. 1:228 hele lijst met voorwaarden.
- Bij ouderlijk gezag is Bas nog steeds juridische ouder. Dus gebeurt er niks voor de familierechtelijke betrekking tussen de jongens en hun vader. Bij adoptie zou dit anders zijn. Dan zou de familierechtelijke betrekking tussen de jongens en hun vader Bas ophouden.
*art. 1:253w —> ouderlijk gezag brengt onderhoudsplicht met zich mee.
Vraag 5:
Waar in de wet is dit te vinden: art. 7:465 lid BW
Ik vind dat een kind wel betrokken moet worden bij de besluitvorming. Zijn of haar mening kan gevraagd worden. Art. 12 jo. 5 jo. 3 IVRK.
Art.12 IVRK → recht van het kind om te worden gehoord. Ook hier moet het kind in staat kunnen worden gesteld zijn of haar mening kunnen geven.
Art.5 IVRK → evolving capacities. Er moet maatwerk verricht worden. Als je dit goed kan waarderen, moet je erbij betrokken worden
Art.3 lid 1 IVRK jo art.12 IVRK. → belangen van het kind dienen bij alle beslissingen die het kind treft. En één van die belangen is het belang van het kind om te worden gehoord.
Literatuur aantekeningen week 3:
Het recht maakt onderscheid tussen een meerderjarige en minderjarige, waarbij het meerderjarig worden een belangrijke wijziging in de rechtspositie met zich meebrengt. Je wordt bijvoorbeeld handelingsbekwaam en ook het ouderlijk gezag/voogdij eindigt bij het bereiken van meerderjarigheid.
Minderjarigheid en handelingsonbekwaamheid zijn door de wetgever ontwikkeld om kwetsbare personen in het maatschappelijk en rechtsverkeer te beschermen.
Minderjarigheid is onlosmakelijk verbonden met onder gezag staan. De bedoeling van de wetgever is dat alle minderjarigen onder gezag staan, ook minderjarige asielzoekers die in Nederland verblijven.
De handelingsonbekwaamheid in het materiële recht resulteert in het algemeen in een procedurele onbekwaamheid in het civiele recht. het bestuurs(proces)recht kent een andere regeling: art. 8:21 lid 1 AWB bepaalt dat onbekwamen zelf in het geding kunnen treden indien zij tot een redelijke waardering van hun belangen in staat kunnen worden geacht. Wilsbekwaamheid leidt hier dus tot een uitzondering op de procedurele onbekwaamheid. Zie ook art. 1:251a en 377g BW, laatste zin. De rechter heeft veel vrijheid bij de invulling van die zin.
De wettelijke vertegenwoordiger is degene die met het gezag over de minderjarige is bekleed.
Van handleiding wordt wel gebruik gemaakt om bedrijfsopvolging te realiseren in het geval dat de beoogde opvolger nog niet meerderjarig is .
De informele rechtsingang houdt in dat de rechter in een situatie waarin ouders zijn gescheiden, ambtshalve een gezag beslissing geeft of wijzigt dan wel een omgangsregeling vaststelt of wijzigt, omdat hem blijkt dat de minderjarige van 12 jaar of ouder daarop prijs stelt. Dit heeft de minderjarige hem laten weten. Van een formeelverzoekschrift is er geen sprake. Ook is er geen recht voor de minderjarige om in beroep te gaan.
De Raad is het overheidsorgaan dat bevoegd is de rechter te verzoeken een kinderbeschermingsmaatregel te treffen. Daarnaast is de Raad gevraagd en ongevraagd adviseur van de rechter.
Gezag valt uiteen in ouderlijk gezag en voogdij. Ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de ouders gezamenlijk of door een ouder.
Het gezagsrecht is dwingend recht en staat niet ter vrije bepaling van partijen. Het maken van afdwingbare afspraken over het gezag is dus niet mogelijk.
Het beginsel van autonomie houdt in dat de ouders binnen door de wet gestelde grenzen hun bevoegdheden naar hun eigen inzicht kunnen uitoefenen. De ouders zijn in beginsel vrij in de bepaling van de verblijfsplaats, schoolkeuze, de religieuze opvoeding en de vrijetijdsbesteding van het kind. Deze autonomie wordt begrensd door: de publiekrechtelijke bepalingen (leerplicht) en door “de belangen van het kind” (art. 3 IVRK). De bevoegdheden die de ouders hebben is doel gebonden: namelijk met het oog op de belangen van het kind is leidend. Dit is het beschermingsbeginsel.
Dan is er nog het beginsel van gezamenlijkheid: dit betekent dat gezamenlijke dragers van het gezag alle belangrijke beslissingen gezamenlijk moeten nemen, ongeacht of de ouders wel of niet een gezin vormen.
Met het gezag krijgt de ouder of voogd rechten en plichten die nodig zijn om een minderjarige te verzorgen en op te voeden. Deze rechten en plichten hebben onder meer betrekking op de persoon van de minderjarigheid en het bewind over het vermogen. De ouders dienen zorg te dragen voor het lichamelijk en geestelijk welzijn en de veiligheid van het kind en de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid te bevorderen.
Verkrijging van het gezag:
- Door de geboortemoeder. Zij krijgt van rechtswege het gezag over haar kind, tenzij de moeder minderjarig is. Dan is ze onbevoegd om het gezag uit te oefenen. Als ze 16 is kan ze bij de rechtbank vragen om een meerderjarigverklaring.
- Door de ouder in een formele relatie (huwelijk of geregistreerde partnerschap). Ze verkrijgen beiden ook hier van rechtswege het gezag.
- Door de ouders zonder formele relatie: alleen de geboortemoeder voert hier het gezag, de andere ouder niet. Willen ze beiden het gezag uitoefenen dan moet eerst de moeder het accepteren/toestemming geven en daarna moeten ze een verzoek indienen bij de rechtbank, art. 1:252/253c BW. Het kind moet wel worden erkend door de andere ouder die het gezag wil uitoefenen.
- Van een ouder en een niet-ouder: zij kunnen op grond van art. 1:253t BW de rechter om het gezamenlijke gezag verzoeken.
De hoofdregel is dat een scheiding tussen de ouders geen invloed heeft op de bestaande gezagsverhouding.
Voogdij
Als een minderjarige niet onder ouderlijk gezag staat omdat hij geen juridische ouders heeft, de ouders niet bevoegd zij om het gezag uit te oefenen of omdat het gezag is beëindigd door toepassing van een kinderbeschermingsmaatregel, dan staat de minderjarige onder voogdij. Deze voogdij kan zowel door een natuurlijke als een rechtspersoon worden uitgeoefend.
Verkrijging van de voogdij:
- Van rechtswege;
- Door benoeming door een ouder;
- Door benoeming door een rechter.
Aantekening reader teksten week 3:
Voogdij is aan de orde als minderjarigen niet meer onder ouderlijk gezag staan en ook niet op een andere wijze in hun voogdij is voorzien.
In gevolge art. 1:250 BW kan de rechter overgaan tot benoemding van een bijzondere curator indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, onder meer wanneer met betrekking tot de verzorging en opvoeding ene wezenlijk conflict is ontstaan tussen de minderjarige en degene die als wettelijke vertegenwoordiger met zijn verzorging en opvoeding is belast. De minderjarige mag ook zelf om een benoeming van een bijzondere curator vragen. Als dit verzoek van de minderjarige wordt afgewezen, dan kan hij zonder te worden vertegenwoordigd een rechtsmiddel aanwenden, art. 806 Rv.
De rechtsgang wordt informeel genoemd, omdat het kind geen verzoekschrift hoeft in te dienen, maar kan volstaan met een simpel briefje of telefoontje naar de rechter.
De Hoge Raad: hoger beroep na een “informele verzoek” is mogelijk; echter enkel met medewerking van een wettelijke vertegenwoordiger of een bijzondere curator.
Hoorcollege week 5: “Jeugdbescherming”
Met kinderbeschermingsmaatregelen beperken je of ontneem je ouders hun gezag of de voogdij van de voogd(en). Deze maatregelen beginnen vanaf art. 1:254 BW. Dus het zijn inbreuken. Art. 8 EVRM is de kern van dit thema. Uit dit artikelen zijn verschillende verplichtingen voor de lidstaten uit af te leiden => dat als je je gaat inmengen in het gezinsleven dan moet het bij wet voorzien zijn of het moet ter bescherming zijn van iemands belangen (ter bescherming van het kind), maar het moet ook noodzakelijk zijn in een democratische rechtsstaat. Kindermishandeling is bijvoorbeeld zo een noodzaak om gelijk in te grijpen. Ook in het IVRK vinden we belangrijke bepalingen, zoals art. 5, 9, 18, 19 en 20. Als kinderen uit huis zijn geplaatst dan hebben ze recht op extra zorg en monitoring, het liefst pleegzorg in plaats van residentiële zorg. Als je het hebt over kinderbescherming dan heb je drie kaders:
- Jeugdhulp:
- In beginsel po vrijwillige basis, bijvoorbeeld via de gemeente sinds 2015. Deze is geregeld in de Jeugdwet en is bestuursrechtelijk van aard.
- Kinderbeschermingsmaatregelen:
- Dit is te vinden in boek 1 BW. Kinderbeschermingsmaatregelen zijn een inbreuk op het gezag.
- Internationaal kader:
- IVRK, EVRM, Guidelines for Children in Alternative Care. Art. 8 EVRM is de kern van dit thema. Daar zijn verschillende verplichtingen voor de lidstaten uit af te leiden.
Welke organisaties zijn betrokken bij jeugdhulp?
In Nederland hebben we de Eerstelijns zorg: Centra Jeugd & Gezin, wijkteam ect. Hier kunnen ouders aankloppen die zelf openstaan voor hulp. Dit is de zorg die je in de gemeente kunt vinden. Sinds 2015 is dat te vinden in wijkteams. Zij kunnen beslissen dat je inderdaad vrijwillige hulp nodig hebt en specificeren wat voor soort hulp je nodig hebt. Dan hebben we in Nederland aanbieders van jeugdhulp die de gevraagde zorg ook leveren, jeugdhulpaanbieders. Als het gaat om de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen, dus niet de vrijwillige hulp die de ouders vragen, maar de maatregelen die de kinderrechter oplegt, dan zijn er gecertificeerde instellingen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoer van die maatregelen. Tot 2015 noemde men dit de Jeugdzorg. Die heten nu gecertificeerde instellingen. Deze voeren twee soorten beslissingen van de rechter uit: kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Vervolgens hebben we het meldpunt voor kindermishandeling. Dit heet Veilig Thuis. Daarnaast hebben we de Raad voor de Kinderbescherming (art. 1:238 BW). De Raad heeft in Nederland de taak om verzoeken tot een kinderbeschermingsmaatregel voor te bereiden en aan de rechter voor te leggen. Ze gaan dus altijd via de Raad. We hebben ook een kinderrechter in Nederland. Een kinderbeschermingsmaatregel kan nooit zonder een rechterlijke toets en beslissing. Bij de politie kunnen er vervolgens ook meldingen gedaan worden over bijvoorbeeld kindermishandeling. Het OM kan bij een jeugdstrafzaak zelf ook om een kinderbeschermingsmaatregel verzoeken (art. 1:256 lid 2 BW).
Als niet vrijwillig start van hulp:
- Veilig Thuis: meldingen van kindermishandeling;
- Raad voor de Kinderbescherming: zorgmelding, verzoek tot onderzoek naar noodzaak maatregel van kinderbescherming van:
- De gemeente;
- Door gemeente aangewezen jeugdhulpaanbieder;
- AMHK;
- Gecertificeerde instelling (bij gezag beëindiging).
Bij een ondertoezichtstelling houden de ouders het gezag over het kind, maar kan dat op bepaalde onderdelen beperkt worden. in principe zijn de ouders dus nog de beslissers van het kind. Bij een voogdij (dus gezag beëindiging) wordt het gezag weggehaald bij de ouders en beslist de gecertificeerde instelling over het kind. Als het gaat om een ondertoezichtstelling benoemt de gecertificeerde instelling een gezinsvoogd. Dat zijn maatschappelijke werkers die bij de gecertificeerde instellingen werken. Deze gezinsvoogd begeleid het gezin en het kind.
Bij voogdij wordt het gezag bij de ouders weg gehaald en twist daarna de gecertificeerde instelling over het kind. Hier benoemt de gecertificeerde instelling een voogd.
Verschil tussen een voogd en een gezinsvoogd => een gezinsvoogd betekent dat de ouders eigenlijk de beslissers zijn een voogd betekent dat het iemand is die juist alle beslissingen neemt over het kind.
Bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen is er jeugdhulp nodig. Deze is in ieder geval nodig als een kind uit huis wordt geplaatst, want als een kind uit huis wordt geplaatst komt het ergens anders te wonen. Denk hierbij aan pleegzorg, een residentiële voorziening of in een gesloten jeugdhulp. Dat zijn allemaal vormen van jeugdhulpaanbod. Het kan ook zo zijn dat het kind gewoon thuis blijft wonen met een ondertoezichtstelling.
Een maatregel loopt tot je 18de, want vanaf 18 jaar sta je namelijk niet meer onder gezag. Dus er kan dan ook geen maatregel meer zijn. Hier kan af en toe wel sprake zijn voor nazorg als het meerderjarige kind nog wel hulp nodig heeft. Dit is een vorm van vrijwillige hulp en de verantwoordelijkheid ligt bij de gemeente.
Start van een jeugdbeschermingsmaatregel:
De Raad van de Kinderbescherming heeft taak (art. 1:238 BW) bij kinderbescherming als bij het geven van advies in scheiding en omgang, adoptie en jeugdstrafzaken. Als je het als ouder niet eens bent met een rapport van de Raad, dan heb je recht op contra-expertise. Dit is geregeld in art. 810a lid 2 Rv. Hier gaat de uitspraak van deze week ook over, namelijk HR 05 september 2014. De Hoge Raad heeft hier gezegd dat een ouder in beginsel recht heeft op een onafhankelijk onderzoek en als een raadsrapport goed in elkaar zit is dat niet voldoende reden om dat tweede onderzoek af te wijzen. Dat kan bijvoorbeeld wel als het in strijd zou zijn met de belangen van het kind. Verder heb je ook het recht om een klacht in te dienen bij de raad voor de kinderbescherming.
Jeugdbeschermingsmaatregelen (BW), er zijn drie hoofdcategorieën:
- Ondertoezichtstelling (OTS, art. 1:255 BW) met eventuele machtiging uithuisplaatsing (art. 1:265b BW):
- De ondertoezichtstelling geldt voor maximaal 1 jaar. Het is dus als tijdelijke maatregel bedoeld om gezinnen thuis te helpen. Het is een maatregel die het gezag van de ouders beperkt (dus niet ontneemt) en kan met een machtiging uithuisplaatsing samengaan, maar kan ook zonder. Na dat jaar mag je naar de kinderrechter om een verlenging te verzoeken en dan kan het weer voor 1 jaar worden verlengd. Een uithuisplaatsing kan nooit zonder een voorafgaande OTS. De uithuisplaatsing duurt tot het moment van het einde van de OTS. Het is dus altijd gekoppeld aan de termijn van de OTS. Het kan niet langer duren dan een OTS. Het hoeft niet parallel te lopen, dus de uithuisplaatsing kan halverwege van de OTS plaatsvinden, maar duurt wel totdat de OTS is beëindigd. De 3 gronden voor OTS staan beschreven in art. 1:255 BW. Het belang van het kind is te vinden in de sub b van het eerste lid. De andere twee gronden zijn algemene gronden.
- Gezagsbeëindiging (art. 1:266 BW):
- Dit is een maatregel waarbij het gezag van de ouders wordt ontnomen. Hier zit ook geen maximale termijn aan verbonden. Deze maatregel duurt tot het moment dat het kind 18 (meerderjarig) is geworden. Dan hoeft het niet meer onder gezag te staan.
- Tijdelijke maatregelen: deze maatregelen kenmerken zich aan het feit dat ze zonder voorafgaand verhoor kunnen worden uitgesproken, art. 800 lid 3 en 809 lid 3 Rv. De ouders moeten echter wel binnen 2 weken na die beschikking van de maatregel worden gehoord. Deze maatregelen worden gebruikt in situaties waar het kind diezelfde dag nog bij de ouders weggehaald wordt. Beide maatregelen duren maximaal 3 maanden. En binnen die drie maanden moet er een vervolgverzoek zijn ingediend bij de kinderrechter.
- Voorlopige OTS met evt. Spoeduithuisplaatsing (art. 1:257, 265b BW);
- Dit is eigenlijk de crisis variant van de normale ondertoezichtstelling van een minderjarige. Hier blijven ouders het gezag houden. Hiertegen kan men geen hoger beroep instellen, art. 807 Rv (echter, wel tegen een machtiging voor een uithuisplaatsing). Termijn is 3 maanden maximaal, art. 1:257 lid 2 BW. En binnen die drie maanden moet er een vervolgverzoek zijn ingediend bij de kinderrechter. Deze wordt eigenlijk alleen gebruikt als er een spoeduithuisplaatsing nodig is. Er moeten dan dus 2 verzoeken worden gedaan bij de kinderrechter.
- Voorlopige voogdij (art. 1:241/268/331 BW).
- Dit is de crisis variant van de gezagsbeëindiging. Deze geeft een aantal gronden in de wet: het moet “dringend en onverwijld noodzakelijk” zijn. Een vervolgverzoek hier binnen de eerste drie maanden (art. 1:241 lid 4 jo 1:268 lid 5 BW) zal een gezagsbeëindiging inhouden. Hiertegen kan men in hoger beroep, art. 806 Rv. Dit is ook het verschil met de voorlopige OTS. In de voorlopige voogdij wordt ook voorzien als er niet in het gezag is voorzien. Bijvoorbeeld omdat je ouders zijn komen te overlijden in een verkeersongeval en er op dat moment geen gezag is.
- Voorlopige OTS met evt. Spoeduithuisplaatsing (art. 1:257, 265b BW);
Uitspraak 2 van deze week: HR 19-02-16: voor “omgangsOTS” (dit zijn ondertoezichtstellingen waar de primaire bedreigingen van het kind zitten in de scheidingen van de ouders, denk aan vechtscheidingen/conflictscheidingen waar de kinderen schade aan lijden) geldt terughoudende maatstaf en hoe motivering. Omgangsproblemen tussen de ouders is niet een goed genoeg reden voor een ondertoezichtstelling voor een kind, dan moet er echt een bedreiging zijn voor de ontwikkeling van het kind. Het enkele feit dat een kind een van zijn/haar ouders niet meer ziet is onvoldoende grond om een omgangsOTS op te leggen. Ouders die zeggen dat ze meewerken, maar in hun gedrag laten zien dat ze eigenlijk niet meewerken of niet mee kunnen werken, daarvan zegt de HR dat de OTS wel kan worden opgelegd.
Verzoekschrift voor de ondertoezichtstelling: deze moet de concrete bedreigingen die de OTS noodzakelijk maken en de daarop afgestemde duur vermelden (art. 799a lid 1 Rv). De ouders hebben namelijk het recht om te weten wat de redenen zijn om die OTS op te leggen en wanneer de OTS niet meer nodig zal zijn. Wat ook nieuw is dat een verzoek altijd moet worden besproken met de minderjarige en die moet er op kunnen reageren, art. 799a lid 2/3 Rv. Dit is een mooie invulling van het recht van het kind om gehoord te worden, art.12 IVRK. Als laatste moet er sprake zijn van waarheidsvinding van de Raad voor de Kinderbescherming & Gecertificeerde Instelling.
Het doel van de OTS is te vinden in art. 1:262 BW. Dat zegt dat de Gecertificeerde Instelling houdt toezicht en zorgt dat aan de ouders en de minderjarige hulp en steun wordt aangeboden om die concrete bedreigingen op te heffen binnen de duur van de OTS. En die inspanningen zijn erop gericht om de ouders zoveel mogelijk de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding te laten dragen.
De verzoekers staan beschreven in de tweede en derde lid. Een OTS is niet geschikt voor minderjarigen als maatregel die jaren lang ergens anders wonen, omdat het is bedoeld om ouder(s) en kind zo veel mogelijk samen te houden. De verzoekers van een OTS zijn, art. 1:255 lid 2 en 3 BW: Raad voor de Kinderbescherming, OM, ouder(s), verzorger (indien RvdK niet wil verzoeken) en sinds kort ook de burgemeester.
Hoe eindigt de OTS?
Op verzoek van Gecertificeerde Instelling, ouder met gezag, minderjarige ouder dan 12 jaar (art. 1:261 lid 2 BW). Door de Gecertificeerde Instelling indien deze geen verzoek doet tot verlenging van de OTS. Wel moet er over het feit dat er geen verlenging plaatsvindt een mededeling worden gedaan aan de Raad voor de Kinderbescherming: toetsende taak, art. 1:265j BW. Dit moet geschieden voor 2 maanden voor de beëindiging van de OTS . Tegen een OTS staat hoger beroep open voor belanghebbende op grond van art. 789/806 Rv.
Wat is nu een OTS?
Er wordt dan een gezinsvoogd benoemd en die gezinsvoogd legt huisbezoeken af. Deze gezinsvoogd heeft een juridisch instrument en dat is de schriftelijke aanwijzing. Dat is een aanwijzing voor de opvoeding die de gezinsvoogd nodig vindt om de ontwikkeling van het kind in goede banen te leiden. Deze wordt alleen gegeven als de ouders niet meewerken. Deze aanwijzing moet schriftelijk zijn. als de ouder het niet eens is met de aanwijzing van de gezinsvoogd dan kan men in bezwaar en beroep. Zij kan direct naar de kinderrechter stappen, art. 1:264 BW (binnen twee weken). Dit noemen we een vervallenverklaring. Art. 1:265 BW geeft een andere mogelijkheid, namelijk het intrekken van een schriftelijk aanwijzing door de Gecertificeerde Instelling. Als de Gecertificeerde Instelling dat niet wil doen, dan kan je op grond van het derde lid weer naar de kinderrechter gaan. Daarnaast kan de Gecertificeerde Instelling aan de kinderrechter verzoeken om de aanwijzing te bekrachtigen (art. 1:263 lid 3 BW) en eventueel in combinatie met een dwangsom. Hiervoor is geen hoger beroep mogelijk, art. 807 Rv.
Als een ouder toestemming weigert voor een medische behandeling kan de gezinsvoogd de kinderrechter verzoeken om een vervangende toestemming.
Nieuw in onze wet is de geschillenregeling, art. 1:262b BW. Voor alle conflicten over de ondertoezichtstelling tussen de gezinsvoogd, ouders of het kind. De geschillen worden voorgelegd aan de kinderrechter. Hierbij heb je wel een advocaat nodig. Indien de klachtenprocedure mogelijk is, dan is de geschillenregeling niet van toepassing. De kinderrechter moet eerst bemiddelen, daarna beslissing nemen in het belang van het kind.
Uithuisplaatsing:
Hiervoor moet er altijd een machtiging zijn (art. 1:265a BW). Er moet bij een uithuisplaatsing altijd een voorkeur moet zijn voor een gezinsvervangende situatie. Een kind kan dan terechtkomen in pleegzorg, gezinshuis, (gesloten) residentiële zorg of observatieplaatsing. Als een kind in een pleeggezin is geplaatst en daar langer dan een jaar zit, dan kan de Gecertificeerde Instelling niet zomaar beslissen om het kind terug te plaatsen. Hier moet altijd een rechter over toetsen, art. 1:265i BW. Waarom zou dat zo zijn? Hier komt namelijk, in vergelijking met de andere plekken waar je meer verzorgers hebt, de gehechtheidsrelatie (family life) sneller tot stand.
De beëindiging van een uithuisplaatsing staat vermeld in art. 1:265d BW.
Bij uithuisgeplaatste kinderen kan er sprake zijn dat de gecertificeerde instelling een deel van het gezag van de ouders overneemt. Dit kan op grond van art. 1:265e BW met betrekking tot de daarin genoemde drie gronden gescheiden.
De gesloten jeugdhulp is de enige onderdeel van de kinderbeschermingsmaatregel die niet in Boek 1 BW t vinden is. Voor een machtiging voor een gesloten jeugdhulp, kijken we in afdeling 6 van de Jeugdwet (reader). 3 categorieën machtiging voor de gesloten jeugdhulp:
- (reguliere) machtiging gesloten jeugdhulp: maximaal 1 jaar;
- spoedmachtiging gesloten jeugdhulp: maximaal 4 weken;
- Voorwaardelijke machtiging (art. 6.1.4 Jeugdwet): maximaal 6 maanden (verlenging max 1 jaar).
Grondslag voor een machtiging gesloten jeugdhulp: art. 6.1.2 lid 2 Jeugdwet
Grondslag voor spoedmachtiging jeugdhulp: art. 6.1.3 Jeugdwet
Aantekening literatuur week 5:
De beslissingsbevoegdheid wordt gestalte gegeven in het ouderlijk gezag. Indien de ouder echter niet in staat is om zijn vaardigheden als ouder te verbeteren, waardoor de ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, kan er aanleiding zijn om het gezagsrecht van de ouder te beperken of zelfs te beëindigen. Een beperking van het gezag kan inhouden dat de ouder de beslissingsbevoegdheid verliest om de verblijfplaats van het kind te bepalen en dat ouder en kind van overheidswege van elkaar worden gescheiden. De interventies in het gezag zijn kinderbeschermingsmaatregelen. Deze maatregel is een uiterst middel en is alleen toegestaan indien er geen andere, minder ingrijpende, wijze is om de bedreiging van de ontwikkeling van het kind af te wenden. De maatregel mag ook niet langer duren en niet ingrijpender zijn dan noodzakelijk is om de belangen van het kind te beschermen.
De rechtsgevolgen van kinderbeschermingsmaatregelen:
Een kinderbeschermingsmaatregel heeft tot gevolg dat het gezag van de ouder(s) wordt beperkt of hun zelf wordt ontnomen. Een ondertoezichtstelling beperkt het gezag van de ouder. Iemand anders komt de ouder adviseren over de opvoeding van het kind. de beslissingsbevoegdheid blijft bij de ouder. Indien het nodig is dat het kind (tijdelijk) niet meer bij de ouder woont, ontneemt de machtiging tot uithuisplaatsing de ouder de bevoegdheid om te beslissen dat het kind thuis woont. Tot slot, wanneer er verwacht wordt dat de ouder niets meer voor het kind kan betekenen in de hoedanigheid van ouder, ontneemt een maatregel van beëindiging van het gezag alle gezagsrecht van de ouder over het kind.
De verplichtingen en bevoegdheden tot het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel zijn geregeld in boek 1. Voorafgaand aan het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel wordt een beslissing genomen door een bestuursorgaan, het college van B&W van de gemeente.
De negatieve verplichting om niet in te grijpen:
De negatieve verplichting houdt in dat niet wordt ingegrepen, tenzij dat noodzakelijk is in het belang van het kind. Het EHRM neemt het standpunt in dat in principe voorrang moet worden gegeven aan het ondersteunen van de opvoedingscapaciteiten van de ouders. Het kind mag slechts bij de ouders worden weggehaald als er geen manier is om het kind te beschermen.
Een ondertoezichtstelling in combinatie met een uithuisplaatsing betekent een inmenging in het “familie- en gezinsleven” van de ouder, in de zin van art. 8 EVRM. De inmenging is toegestaan indien er wordt voldaan aan de vereisten van het tweede lid: het moet bij wet zijn voorzien, een toegelaten doel nastreven en nodig zijn in een democratische samenleving. Dus: de inmenging moet een dringende maatschappelijke behoefte dienen en de maatregel moet proportioneel zijn in het licht van het nagestreefde doel.
Om de kinderbeschermingsmaatregelen als EVRM-conform te kunnen aanmerken, moet als minimum worden vastgesteld dat er:
- Voldoende aanleiding is om in te grijpen; en
- Dat er een onderzoek is gedaan naar de impact van ingrijpen op het gezin; en
- Er een onderzoek is gedaan naar alternatieve maatregelen.
De positieve verplichting die ontstaat na ingrijpen in het gezin:
De staat is verplicht, nadat de ouders en het kind uit elkaar zijn gehaald, ervoor te zorgen dat zij in contact met elkaar blijven. De bescherming die de kinderbeschermingsautoriteiten bieden nadat het kind bij de ouders is weggehaald, moet van goede kwaliteit zijn en in ieder geval een verbetering ten opzichte van de situatie thuis.
Ouders en anderen die bij een kinderbeschermingsmaatregel zijn betrokken, ontlenen aan de artikelen 6 en 8 EVRM een aantal procedurele waarborgen.
De kinderrechter:
Omdat een kinderbeschermingsmaatregel diep ingrijpt in het familie- en gezinsleven kan zo een maatregel alleen door de beslissing van een rechter worden opgelegd. Dit geldt ook voor spoedsituaties. De bemoeienis van de kinderrechter begint op het moment dat hem een verzoek wordt voorgelegd. De besluitvorming van de kinderrechter is in beginsel beperkt tot de vraag of aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de maatregel is voldaan en of een maatregel wel of niet moet worden opgelegd. De beslissing naar welk gezin of instelling het kind moet gaan wordt genomen door de gecertificeerde instelling.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente:
De gemeente is verplicht oom beleid te ontwikkelen ten aanzien van jeugdhulp, preventie, kinderbescherming en jeugdreclassering en dit beleid uit te voeren. Merkt her college dat ondanks nakoming van de jeugdhulpplicht en gebruik van eigen kracht en netwerk een kinderbeschermingsmaatregel overwogen moet worden, dan geeft het opdracht aan de Raad voor de Kinderbescherming om onderzoek te doen naar de situatie waarin het kind verkeert. Op deze wijze is het college een initiatiefnemer voor een kinderbeschermingsmaatregel. Beslist de kinderrechter tot het opleggen van een maatregel dan ligt de uitvoering daarvan bij het college. Het college draagt vervolgens de uitvoering op aan een gecertificeerde instelling.
De Raad voor de Kinderbescherming: De taken en bevoegdheden van de Raad zijn als volgt:
- Procespartij: de raad is bevoegd om een verzoek bij de rechter in te dienen, opdat deze een rechterlijke beslissing zal nemen gericht op bescherming van een kind. Dit verzoek kan op grond van het verzoek van het college maar ook uit eigen beweging.
- Advisering: op grond van art. 1:238 lid 3 BW dient de raad op verzoek of uit eigen beweging autoriteiten en instelling van advies. Op grond van art. 810 Rv kan de rechter om advies vragen. De raad kan ook als deskundigen worden benoemd door de rechter op grond van art. 810a Rv.
- Toezicht houden over de werkzaamheden van de uitvoerder, bijvoorbeeld art. 1:265j BW.
- op het gebied van het jeugdstrafrecht: de raad heeft hier een belangrijke adviserende taak ten behoeve van de justitiële autoriteiten. Daarnaast dient de Raad de tenuitvoerlegging van taakstraffen voor te bereiden en te ondersteunen.
Het OM:
Als het OM tijdens een strafrechtelijk onderzoek op de hoogte komt van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de oplegging van een kinderbeschermingsmaatregel wenselijk zou kunnen zijn, kan het bevoegd zijn om daartoe een verzoek bij de rechter in te dienen.
Een gecertificeerde instelling:
De daadwerkelijke uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel kan alleen worden gedaan door een gecertificeerde instelling.
Een pleegouder die belast is met de voogdij over het pleegkind is een pleegoudervoogd. De bedoeling is dat de pleegzorgaanbieder ervoor zorgt dat de pleegouders hun taak als een zorgzame pleegouder verrichten.
De minderjarige van 12 jaar en ouder:
Op 21 mei 2010 oordeelde de HR dat een minderjarige van 12 jaar of ouder belanghebbende is in de procedure tot zijn ondertoezichtstelling. Een jonger kind is geen belanghebbende en kan alleen gebruik maken van de informele rechtsingang met betrekking tot het omgangsrecht.
Een niet-ouderverzorger van het kind:
Het gaat hier om een partner van de ouder die op dagelijkse basis het kind verzorgt en opvoedt in zijn woning. Denk hierbij aan een stiefvader.
Ondertoezichtstelling en de voorwaarden die daaraan zijn gekoppeld:
Een ondertoezichtstelling is een maatregel van kinderbescherming waarbij van overheidswege aan de ouders of voogd hulp wordt opgelegd teneinde de bedreiging van de zedelijke, geestelijke of gezondheidsbelangen van het kind het hoofd te bieden, art. 1:255 en 256 BW. Vervolgens worden er in art. 1:255 lid 1 onder a en b BW 3 voorwaarden gesteld. Hieruit volgt dat een ondertoezichtstelling alleen bedoeld is voor situaties waarin de ouders in de toekomst zelf voor het kind kunnen zorgen. Als dat niet het geval is dan moet er sprake zijn van een gezag beëindiging. Echter, een ondertoezichtstelling mag niet worden opgelegd indien er andere manieren zijn om de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van het kind weg te nemen. Een ondertoezichtstelling is ook niet toegestaan als de ouders instemmen om mee te werken met de autoriteiten.
Een tijdelijke maatregel:
De kinderrechter bepaalt de duur van de ondertoezichtstelling op ten hoogste 1 jaar. Op verzoek van de gecertificeerde instelling kan de ondertoezichtstelling worden verlengd, art. 1:260 lid 1 en 2 BW.
Voorlopige ondertoezichtstelling: acute en ernstige bedreiging
Indien het kind ernstig ondervoed is of bij een ernstig vermoeden dat het kind mishandeld of verwaarloosd wordt, kan er niet gewacht worden. In dit soort situaties kan de kinderrechter het kind voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling. Hiertegen staat geen rechtsmiddel open. Het verhoor wordt in zo een procedure uitgesteld, indien het kind onmiddellijk gevaar loopt. De ouders en de minderjarige moeten wel binnen 2 weken nadat de beschikking is afgegeven voor verhoor worden opgeroepen. Geschiedt dit niet, dan verloopt de maatregel.
Uithuisplaatsing:
Dit is de meest ingrijpende kinderbeschermingsmaatregel. Dit kan alleen met een rechterlijke machtiging geschieden. Uithuisplaatsing is alleen mogelijk ten aanzien van een kind dat onder toezicht is gesteld. Behalve de gecertificeerde instelling zijn de Raad en het OM bevoegd om een verzoek in te dienen. Hierbij verliest de ouder het gezag over het kind.
Rechtsbescherming van pleegouders:
Pleegouders die de minderjarige minstens 1 jaar als behorend tot hun gezin hebben opgevoed, zijn belanghebbende in familierechtelijke procedures in de zin van art. 798 Rv.
Werkgroep week 5:
Vraag 1a) Afdeling 4: ondertoezichtstelling staat vermeld in art. 1:255 BW: Art. 1:262b BW => de geschillenregeling niet bedoeld voor klachten over gezinsvoogd. Dus het is geschikt voor alles behalve voor klachten. Het verzoek voor de ondertoezichtstelling kan worden ingediend door: de ouder met het gezag, de pleegouders, gezinsvoogd (gecertificeerde instelling) en de minderjarig van 12 jaar of ouder. De pleegouders moeten een advocaat in de arm nemen en een procedure beginnen bij de rechter. Dus geen klacht, maar een geschil beginnen. Art. 1:265k BW => de pleegouders moeten een advocaat in de arm nemen. De verzoeken uit deze afdeling kunnen allemaal zonder een advocaat schriftelijk worden ingediend, behalve als het gaat om art: 1:262b BW.
Als je kind onder toezicht is gesteld (dus als er sprake is van een gezinsvoogd), wat betekent dat dan voor de ouders? De moeder heeft dan een beperkt gezag.
Een machtiging om uit huis geplaats te worden berust op een ondertoezichtstelling. Dus als eerste is er sprake van een ondertoezichtstelling en daarna is er een mogelijkheid om uit huis geplaats te worden, afdeling 4 boek 1 BW.
Vraag 1b) Art. 1:265f BW => schriftelijke aanwijzing voor beperking van het contact. Dan ga je naar de specifieke artikelen: namelijk art. 1:264 BW je gaat dan naar de rechter binnen 14 dagen, je hebt hierbij geen advocaat nodig. Hier vraag je om een vervallenverklaring. Als de 14 dagen termijn verstreken is dan kan je vragen om een intrekking, art. 1:265 BW.
Vraag 1c) De ondertoezichtstelling staat beschreven in art. 1:255 BW. De verlenging staat beschreven in art. 1:260 BW. Dit kan worden verlengd met ten hoogste 1 jaar, als er is voldaan aan de eisen van art. 1:255 lid 1 BW. De 3 vereisten worden er genoemd.
De machtiging uithuisplaatsing art. 265a/b + 265c BW. De gronden zijn vrij eenvoudig. Je kan relatief makkelijk uit huis worden geplaats. De grond is namelijk: noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
Art. 798 lid 1 jo 800 lid 1 RV : de pleegouders kunnen ook worden opgeroepen, omdat zij kunnen worden aangemerkt als belanghebbende. De moeder is ook belanghebbende want zij heeft het gezag. Bovendien is ook de minderjarige een belanghebbende. De oproeping staat beschreven in art. 800 RV.
De verzoeker hoeft niet te worden opgeroepen want die is al aanwezig.
Vraag 1d) Art. 1:265d lid 1 BW => de uithuisplaatsing kan worden beëindigd door een gecertificeerde instelling, indien dat deze niet meer noodzakelijk is. vervolgens kijken we naar art. 1:265i BW. Dit moet eerst aan de rechter worden voorgelegd. De GI kan dit niet zelf bepalen.
Zie ook art. 1:265j BW: toetsende taak van de Raad van de Kinderbescherming.
Vraag 2a) Zie 6.1.8 lid 1 jeugdwet. Het college van B&W dient het verzoek in voor een gesloten jeugdhulp accommodatie. Vervolgens kijken we in 6.1.2 lid 1, lid 3 sub c Jeugdwet. Deze ouders met gezag kunnen het initiatief nemen richting het college van B&W en die dienen vervolgens een verzoek in. Er is geen kinderbeschermingsmaatregel nodig, want de ouders stemmen er mee in.
Vraag 2b) 6.1.10 lid 1 sub a: hierin staat dat voordat de kinderrechter een machtiging verleend het kind eerst moet worden gehoord. Hierbij heeft de minderjarige recht op een raadsman, derde lid.
Vraag 2c) 6.1.12 lid 7: er staat hoger beroep open bij het gerechtshof. Echter, zij is nog minderjarig, in beginsel ben je dan processueel onbekwaam. Maar op grond van 6.1.1 lid 2 wordt zij wel gezien als iemand met procesbekwaamheid. Dit heeft te maken met de verstrekkendheid van de gesloten jeugdhulp.
Vraag 2d) Zie 6.1.2 lid 4. Het mag niet langer duren dan 6 maanden nadat de leeftijd van 18 jaar is bereikt.
Vraag 3) Art. 6.2.3 lid 6 Jeugdwet en art. 20 IVRK.
Vraag 4) VOTS (voorlopige ondertoezichtstelling) art. 1:257 BW: acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige. Daarna kan er nog een machtiging voor uithuisplaatsing worden gevraagd.
Deze VOTS procedure kan zonder een zitting plaatsvinden. Zie art. 800 lid 3 RV. Dit komt neer op een procedure zonder belanghebbende te horen en vervolgens een beslissing nemen.
Hoorcollege week 6: “Jeugdstrafrecht”
Het Nederlandse jeugdstrafrecht is in beginsel van toepassing op jongeren van 12 tot en met 17 jaar. Echter er is een flexibele bovengrens. Dit houdt in dat jongeren van 16 en 17 jaar ook volgens het volwassen strafrecht kunnen worden bestraft. Jongeren van 18 tot en met 22 jaar (dus tot 23) kunnen volgens het jeugdsanctierecht worden bestraft.
Het jeugdstrafrecht heeft een pedagogisch karakter, maar het blijft wel strafrecht. De grond voor ingrijpen is de schuld van de minderjarigen voor het plegen van een strafbaar feit. Dit moet worden vastgesteld door middel van een eerlijk proces. Het vereiste is dan ook dat zij enige verantwoordelijkheid dragen. De strafmaxima zijn in het jeugdstrafrecht wel aanzienlijk lager dan in het volwassenenstrafrecht. Dat heeft te maken dat jongeren worden geacht minder verantwoordelijkheid dragen voor hun handelen. De schuld is wel de basis voor het ingrijpen in het strafrecht. Strafdoelen die voorop staan is de speciale preventie (het voorkomen dan een jeugdige opnieuw in de fout gaat), maar ook generale preventie (algemene afschrikking) en vergelding (dit wordt wel enigszins begrensd, het mag niet zo ver gaan dat jongeren worden geschaad in hun ontwikkeling naar volwassenheid).
Wat is het grootste verschil tussen het jeugdstrafrecht en het volwassen strafrecht: dat is het feit dat het belang van het kind hier een centrale rol speelt. Alle beslissingen in het kader van het jeugdstrafrecht moet het belang van het kind de eerste overweging vormen. Wat is dan dat belang van het kind? Dat is allereerst dat er dus geen schade mag worden aangebracht aan de ontwikkeling van het kind naar de volwassenheid door het strafrechtelijk ingrijpen, het is juist de bedoeling dat het jeugdstrafrecht zorgt voor een positieve draai geeft aan de ontwikkeling en dat ze vervolgens moeten kunnen participeren in hun eigen strafproces, ze moeten het proces kunnen begrijpen, voorwaardig deelnemer zijn.
Dat het belang van het kind een eerste overweging moet zijn, betekent niet dat het per definitie zwaarder weegt dan andere belangen. Denk hierbij aan het belang van het slachtoffer en de samenleving.
Relevante wet- en regelgeving:
- Wetboek van strafrecht => art. 77a t/m 77kk.
- Wetboek van strafvordering => art. 486-509.
Gespecialiseerde instanties:
- Bureau Halt;
- Raad voor de Kinderbescherming (informerende en adviserende rol voor de rechter). Zij komen al heel vroeg in beeld. Als een jeugdige is aangehouden dan komen ze hem bezoeken om informatie te verzamelen om vervolgens de rechter te kunnen adviseren.
- Jeugdreclassering (gecertificeerde instelling); zij begeleiden jongeren bijvoorbeeld tijdens een voorwaardelijk veroordeling en houden zij toezicht op de naleving van de voorwaarden. Tijdens de schorsing van voorlopige hechtenis houden ze ook toezicht en begeleiden ze de jongeren.
- Gespecialiseerde advocaten, jeugdofficieren en kinderrechters;
- Justitiële jeugdinrichtingen. Hier worden vrijheidsbenemende en maatregelen ten uitvoer gelegd.
Wat rechtvaardigt apart Jeugdstrafrecht los van het volwassen strafrecht?
- Ontwikkelingspsychologische inzichten: onderzoek laat zien dat 12 t/m 15 jarigen nog volop in ontwikkeling zijn, dus onderontwikkeld zijn. Als we het hebben over 16 en 17 jarigen zijn zij cognitief en intellectueel niet op lager niveau dan volwassenen, maar qua psychosociale vaardigheden wel. Ze zijn beïnvloedbaarder, gevoeliger voor groepsdruk, korte termijn denken, risico opzoeken en impulsief handelend (eerst handelen en daarna pas nadenken). Hersenen zijn pas rond het 25ste levensjaar volledig ontwikkeld. Dat laat onderzoek zien.
- Internationaal erkende kinderrechten: dit geldt zowel op internationaal niveau (art. 37 en 40 IVRK) als op Europees niveau (art. 3, 5 en 6 EVRM).
- Als het gaat om minderjarigen dan moeten vrijheidsbenemende maatregelen een uiterste zijn.
Leeftijdsgrenzen van het strafrecht in Nederland:
De ondergrens: vanaf 12 jaar; art. 486 Sv.
De bovengrens: tot 18 jaar; art. 488 Sv (geen flexibele bovengrens) Bij het beoordelen of iemand boven de 18 jaar voor een kinderrechter moet verschijnen hangt af van de leeftijd waarop het delict is gepleegd. Het kan dus voorkomen dat een 30 jarige wordt berecht door de kinderrechter. Hij werd verdacht van een verkrachting die hij had verricht toen hij 14 jaar was. Dit komt uit het arrest: ECLI:NL:RBGEL:2014:375. Als je ten tijde van het delict 12 bent, maar nog geen 18 dan zijn de artikelen 488-509 Sv van toepassing; lex specialis. Daar staan jeugd specifieke bepaling in vermeld. Art. 495 lid 4 Sv bepaalt dat de kinderrechter ook bevoegd kan zijn als een verdachte meerdere strafbare feiten heeft begaan en een deel van die feiten voor de 18 verjaardag en een deel erna is begaan.
Bij toepassing van het adolescente strafrecht bij jongeren geldt er een verschijningsplicht op zitting art. 260 lid 6 Sv en de regeling voorlopige hechtenis, art. 63 lid 5 jo art. 493 Sv.
Leeftijdsgrenzen jeugdsanctierecht in Nederland:
(Voorbeeld: Maximale vrijheidsstraf van een 16 jarige = 30 jaar gevangenisstraf).
Jeugdsanctie: art. 77e en verder Sr.
- De ondergrens is ook hier 12 jaar (art. 77a Sr)
- De bovengrens is ook hier 18 jaar, maar het is wel flexibel want:
- 16 en 17 jarigen commune (volwassen) sancties (art. 77b Sr);
- 18 tot 23 jarigen jeugdsancties (art. 77c Sr).
Ook hier is de leeftijd ten tijde van het delict cruciaal.
Maximale duur voor jeugddetentie, art. 77i Sr:
- 12 t/m 15: 12 maanden;
- 16 en 17 jarigen (en ouder): 24 maanden.
Leeftijdsgrenzen: 12-minners
Deze kunnen niet voor de rechter worden gebracht en kunnen dus niet worden vervolgd. Zie art. 486 Sv en art. 77a Sr. Echter, het uitvoeren van dwangmiddelen is wel mogelijk, art. 487 Sv. Denk hierbij aan staande houden, aanhouden, bestreden van een woning, onderzoek aan/in het lichaam en kleding (gen DNA onderzoek), ophouden voor onderzoek (6 uur) ect.
Voorfase van het strafproces:
Dwangmiddelen:
- Aanhouding; art. 53 en 54 Sv.
- Bij first offenders en lichte delicten geldt er altijd eerst een ontbieding. Dit houdt in dat je dan wordt opgebeld of je krijgt een brief waarin staat vermeld dat je wordt uitgenodigd naar het politiebureau. Dit voorkomt dan een aanhouding. Vervolgens geldt de regel dat minderjarigen in beginsel niet ‘s nachts of op school worden aangehouden. Vervolgens kan hij/zij worden opgehouden voor verhoor => geen VH dan maximaal 6 uurtjes, wel VH toegelaten dan maximaal 9 uur (min de nacht), art. 56a en 67 lid 1 Sv.
- Vindt de OvJ dat je na dat verhoor langer moet vastzitten, dan kan hij de inverzekeringstelling bevelen. Dit kan alleen maar als er sprake is van een strafbaar feit waarvoor VH is toegelaten en het moet in het belang zijn van het onderzoek. Dit kan voor 3 dagen, maar er kan nog een verlenging van 3 dagen plaatsvinden. De inverzekeringstelling wordt doorgebracht in een politiecel, art. 59 lid 6 Sv.
- Als de OvJ vindt dat er na de bovengenoemde nog langer moet vastzitten, dan kan hij de bewaring van de jeugdige vorderen. De rechter commissaris moet hier over beslissen. De OvJ kan hier niet zelf over beslissen. Nu moet er sprake zijn van een feit waarvoor VH is toegelaten, ernstige bezwaren, gronden (vluchtgevaar ect.) en er moet worden gelet op het anticipatiegebod. Termijnen: 14 dagen bewaring + 90 dagen gevangenhouding (voor de eerste zitting). “iedere geschikte plaats”, art. 493 lid 3 Sv => bijvoorbeeld thuis bij de verdachte.
- Schorsing van de voorlopige hechtenis: dit betekent dat iemand in zijn vrijheid wordt gesteld, maar zich wel aan een bepaalde voorwaarden moet houden. Als hij/zij zich niet aan deze voorwaarde(n) houdt dan wordt hij/zij weer in VH genomen. De RC moet nagaan of er sprake kan zijn van een schorsing van de voorlopige hechtenis, art. 493 lid 1 Sv. De grondslag van de algemene voorwaarden is art. 80 lid 2 Sv, de grondslag voor de bijzondere voorwaarden (denk aan een avondklok of verbod met contact van het slachtoffer) is art. 493 lid 6 Sv jo 27 BTJ (besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht). De opheffing van de schorsing staat beschreven in art. 82 Sv.
Rechtsbijstand politieverhoor:
EHRM: Salduz arrest => het recht op rechtsbijstand tijdens het politieverhoor is onderdeel van een recht op een eerlijk proces. Dit is voor jeugdigen een advocaat of een andere vertrouwenspersoon, bijvoorbeeld de ouders. Bij een schending is er sprake van een bewijsuitsluiting.
Art. 489 lid 1 jo art. 28c jo art. 28b lid 1 Sv: aangehouden jeugdige verdachten kunnen geen afstand doen van hun consultatierecht. Tijdens die consultatie en voorafgaand aan dat verhoor wordt in overleg bepaald of ook verhoor bijstand door een advocaat wenselijk is. ook ouders kunnen verzoeken om aanwezig te zijn bij het verhoor, art. 489 lid 2 Sv.
Waarom is de rechtsbijstand nou zo belangrijk?
- Het wordt gezien als een onderdeel van het recht op een eerlijk proces, art. 6 EVRM
- Bescherming => kwetsbaarheid + speciale behoeften, zelfincriminatie of psychische druk.
- Effectieve participatie => recht om te worden gehoord en ze zijn rechtssubjecten.
Buitengerechtelijk afdoening:
Lang niet alle zaken komen bij de rechter. De politie kan bijvoorbeeld een officiële waarschuwing geven, boetes uitvaardigen en je doorverwijzen naar Halt. Het OM kan ook zelf zaken afdoen, bijvoorbeeld seponeren (technisch sepot = te weinig bewijs OF beleidssepot = algemeen belang afzien), transactie (art. 74 Sr jo 77f (oud) Sv) of een strafbeschikking uitvaardigen.
Halt afdoening:
Dit is echt bedoeld voor feiten van eenvoudige aard en geringe ernst. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het afsteken van vuurwerk op een vroeg tijdstip of kleine diefstallen/vernieling. Art. 77e Sr. Het kan nooit langer zijn dan 20 uur. Er is een bekentenis en instemming (12-15: ouders toestemming ook vereist) vereist. Niet meer dan 3 keer aan een halt afdoening in aanmerking komen. Het voordeel van deze halt afdoening is dat je geen registratie in justitiële documentatie hebt, dus geen strafblad of OVG.
OM afdoening: alles is zichtbaar op je justitiële documentatie. Je hebt in die zin dus een strafblad.
Transactie: voorkomt vervolging. Dit is een aanbod aan de verdachte dat als de verdachte aanvaardt dan voorkomt het verdere vervolging. Deze transactie kan inhouden een geldboete, jeugdreclasseringsbegeleiding of een taakstraf van maximaal 40 uur. Echter, dit gaat vervallen en daarvoor in de plaats gaat alleen de strafbeschikking gelden.
Strafbeschikking: straf of maatregel opleggen door OM, dus het is niet langer meer een aanbod aan de verdachte. Deze kan ook inhouden een geldboete, jeugdreclasseringsbegeleiding of een taakstraf van 60 uur. Als je het niet eens bent met de strafbeschikking dan kan je in verzet gaan. dit kan ertoe leiden dat de OvJ de strafbeschikking intrekt. Doet hij dat niet dan wordt de zaak voorgebracht aan de rechter. Dit is nadelig want het betekent dat de rechter je gaat veroordelen als hij vindt dat je toch schuldig bent of vrijspreken als je onschuldig blijkt te zijn. Art. 257a Sv jo 77f Sr en art. 257e/f Sv.
ZSM jeugd is een werkwijze van het OM in samenwerking met de politie, de Raad voor de Kinderbescherming, reclassering en Slachtofferhulp. Zij zitten met zijn allen aan 1 tafel op het politiebureau. Het idee van deze ZSM is door al die verschillende instanties die aan de tafel zitten, er heel snel een beslissing kan worden genomen over de jongeren die op dat moment zich bevinden op het politiebureau waarover binnen tijdsbestel een beslissing moet worden genomen. Hierbij is het uitgangspunt: “Licht waar het kan, zwaar waar het moet”.
Jeugdstrafzitting: art. 488 Sv
- Kinderrechter, art. 495 Sv;
- Achter gesloten deuren, art. 495b Sv jo 500 lid 1 Sv;
- Slachtoffers met ouders mogen aanwezig zijn en hebben spreekrecht. De uitspraak is wel in het openbaar. Dit heeft te maken met de controleerbaarheid van de uitspraak.
- Verschijningsplicht verdachte, art. 495a Sv;
- Niet aanwezig: bevel medebrenging en aanhouden van de zitting ook al zegt de advocaat dat hij gemachtigd is. Daarna nog niet verschenen: dan op tegenspraak met gemachtigde raadsman. Geen aanwezigheidsplicht vanaf 18 jaar ten tijde van de zitting.
- Verschijningsplicht ouders, art. 496 en 496a Sv
- Dit geldt alleen bij minderjarige verdachte ten tijde van de zitting, art. 488 lid 3 jo 496(a). ouders krijgen alle stukken, art. 504-505 Sv. Niet oproepen van de ouders: nietigheid van de dagvaarding. Ouders kunnen geen appel indienen, wel klagen, art. 503 Sv. Spreekrecht ouders: alles inbrengen ter verdediging van hun kind. Dit geldt zolang de jongeren nog geen 18 jaar zijn.
Beraadslaging en uitspraak => beslismodel art. 348 en 350 Sv.
Sanctietoemeting:
- Straf of maatregel wenselijk, art. 9a Sr?
- De redelijke termijn zaak in reader. Een reden voor de rechter om de verdachte schuldig te verklaren maar geen straf op te leggen is bijvoorbeeld omdat de zaak veel te lang heeft gelegen.
- Welk sanctiestelsel, art. 77a en 77b Sr?
- In beginsel: jeugdsancties 77a Sr. Uitzondering staat in 77b Sr. Hierbij worden dan volwassen straffen opgelegd. Denk aan de Murat D zaak. Hij schoot zijn docent neer. Hij kreeg hierdoor een volwassenmaatregel opgelegd.
- Welke sanctie(s), art. 77e Sr?
- We hebben hoofdstraffen (jeugddetentie, taakstraf en geldboete), maatregelen (onttrekking aan het verkeer, schadevergoeding ect) en bijkomende straffen (verbeurdverklaring of OBM), art. 77h Sr.
- Maatregelen: deze leg je op naar aanleiding van een strafbaar feit en kijk je hierbij vooruit. Wat is er nodig om het gevaar voor de samenleving af te wenden of om de situatie weer te herstellen.
- Straffen: deze wordt opgelegd vanwege een strafbaar feit inhoudende een (maathoudende, er moet sprake zijn van proporionaliteit) vergelding.
- We hebben hoofdstraffen (jeugddetentie, taakstraf en geldboete), maatregelen (onttrekking aan het verkeer, schadevergoeding ect) en bijkomende straffen (verbeurdverklaring of OBM), art. 77h Sr.
Onttrekking aan het verkeer: dit is bijvoorbeeld dat je bepaalde objecten hebt gebruikt bij het plegen van een strafbaar feit, denk hierbij aan een wapen, of verkregen zijn uit het plegen van een strafbaar feit. Deze kunnen worden onttrokken aan het verkeer. Dit staat los van de vraag of je wordt veroordeeld.
Jeugddetentie, art. 77i Sr:
We hebben hier te maken met een vrijheidsbenemende straf. Er moet sprake zijn van een misdrijf, dus je kan het niet opleggen voor overtredingen. Er moet sprake zijn van proportionaliteit. Het moet in redelijke verhouding staan met de ernst van het delict. De duur: 12-15 jarigen: max 12 maanden. 16-17 jarigen: max 24 maanden. Bij de tenuitvoerlegging staat centraal: opvoeding en resocialisatie.
De PIJ-maatregel, art. 77s en 77t en verder Sr:
Dit is de zwaarste maatregel. Het is een vrijheidsbenemende behandelmaatregel. Het wordt ook wle de jeugd-TBS genoemd. Cumulatieve criteria voor het opleggen van deze PIJ zijn:
- Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens t.t.v. “4-jaars delict”;
- Gevaarscriterium; de PIJ-maatregel moet nodig zijn om het gevaar voor de veiligheid van personen of goederen of de algemene veiligheid af te wenden.
- Hulpverleningscriterium: het opleggen van de PIJ-maatregel moet in het belang zijn van de zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de jeugdige verdachte.
Advies van 2 gedragsdeskundigen (inclusief psychiater) vereist, tenzij verdachte niet meewerkt.
Duur: in beginsel 3 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk => 2 + 1, 4 + 1 of 6 + 1 jaar; omzetting PIJ naar TBS is mogelijk, art. 77tc Sr. Dit omdat er nog steeds sprake is van het gevaarscriterium (na 7 jaar PIJ). Hierbij hebben we dan niet te maken met de voorwaardelijke TBS, maar met een TBS + bevel dwangverpleging. Hierbij is er advies nodig van 2 gedragsdeskundigen ( een psychiater) en advies van de inrichting.
De taakstraf, art. 77m en verder Sr:
Werkstraf of leerstraf (maximaal 200 uren per straf, in combinatie: max 240 uren in totaal).
Vervangende jeugddetentie: als je de taakstraf niet goed uitvoert, max 4 maanden
- 2 uur taakstraf = 1 dag jeugddetentie.
Gedrag beïnvloedende maatregel (GBM), art. 77w en verder Sr:
Cumulatieve criteria:
- ernst van begane misdrijf of veelvuldigheid van begane misdrijven/voorafgaande veroordelingen;
- hulpverleningscriterium (advies RvdK, ondersteund door gedragsdeskundigen).
Duur: minimaal 6 maanden en maximaal 1 jaar (max 1x met ten hoogste dezelfde duur verlengd).
Vervangende jeugddetentie mogelijk.
Voorwaardelijke sancties, art. 77x en verder Sr:
Hierbij geldt een proeftijd van maximaal 2 jaar, 77y Sr.
Algemene en bijzondere voorwaarden, 77z Sr.
OM + JR: toezicht op naleving van voorwaarden.
Niet-naleving: de rechter kan tenuitvoerlegging sanctie bevelen.
Voorwaardelijke PIJ-maatregel, art. 77x lid 2 Sr:
Criteria staan vermeld in 77s Sr.
Verschil mij normale PIJ-maatregel: je komt bij de voorwaardelijke PIJ-maatregel niet in een justitiële inrichting terecht. Ook de grondslag is anders (77x en 77s).
Adolescentenstrafrecht: art. 77c Sr
18 tot 23 jarigen op van toepassing.
Criteria die zijn opgenomen in de richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, verdachte:
- gaat naar school;
- woont nog bij ouders;
- heeft begeleiding nodig i.v.m. een (lichte) verstandelijke beperking;
- staat open voor begeleiding en een meer opvoedkundige aanpak.
Literatuur aantekeningen: week 6
Het nieuwe jeugdsanctierecht van 1995 kenmerkte zich door enerzijds de mogelijkheid jeugdige delinquenten harder aan te pakken en anderzijds de mogelijkheid om op ruime schaal alternatieve sancties (lees: werk- of keerstraffen) toe te passen.
De wet adolescentenstrafrecht (2014) maakt het onder meer mogelijk om aan jongeren tot 23 jaar een jeugdsanctie op te leggen.
De bijzondere versus de algemene regels:
Voor jeugdige personen die ten tijde van het plegen van een delict de leeftijd van 12 jaar wel maar die van 18 jaar nog niet hebben bereikt, zijn in beginsel de bijzondere bepaling vervat in art. 77d t/m 77hh Sr van toepassing.
Leeftijdsgrenzen, algemeen en uitzonderingen:
In ons land geldt dat een jeugdige persoon niet strafrechtelijk kan worden veroordeeld voor een delict dat hij heeft gepleegd voor zijn 12de jaar, dit omdat zij worden vermoed niet toerekeningsvatbaar te zijn.
- De benedengrens = 12 jaar. Verwezen werd naar art. 40 lid 3 sub a IVRK, dat staten een minimumleeftijd in de wet moesten opnemen.
- De bovengrens = 18 jaar. Is die bereikt ten tijde van het plegen van het delict, dan is in beginsel toepassing van het jeugdsanctierecht niet meer mogelijk.
De kinderrechter kan ten aanzien van 16- of 17-jarige (ten tijde van het plegen van het delict) beslissen dat het jeugdsanctierecht buiten toepassing blijft en dat een sanctie uit het volwassenenstrafrecht wordt opgelegd. Zie art. 77b Sr. Hij kan dit doen op een van de volgende gronden: de ernst van het gepleegde delict, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Geen cumulatieve gronden.
De maximale duur van de jeugddetentie is 24 maanden, als het gaat om 16- of 17-jarigen.
De rechter kan ten aanzien van iemand die ten tijde van het plegen van het delict reeds 18 jaar maar nog niet 23 jaar was het jeugdsanctierecht toepassen. Dit kan op een van de volgende gronden: de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
De sancties; enkele algemene opmerkingen en de Jeugdwet:
De in de artikelen 77d t/m 77hh Sr neergelegde jeugdsancties kunne worden opgelegd in plaats van de op het desbetreffende feit gestelde straffen. Deze sancties kunnen worden onderverdeeld in: hoofdstraffen, bijkomende straffen en maatregelen.
Ook hier kan de rechter volstaan met een schuldigverklaring zonder het opleggen van een straf of maatregel, het zogenaamd rechterlijk pardon. Art. 9a Sr is van toepassing. Deze beslissing is mogelijk of vanwege de geringe ernst van het feit of in verband met de persoonlijkheid van de dader of op grond van de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
De hoofdstraffen: jeugddetentie en geldboete (art. 77h lid 1 Sr):
De jeugddetentie:
- Algemeen: dit kan slechts worden opgelegd indien de jeugdige ter zake van een misdrijf wordt veroordeeld. Bovendien kan de jeugddetentie worden opgelegd als vervangende straf voor het niet-betaalde gedeelte van de opgelegde boete, art. 77l Sr. Voorts is het mogelijk dat een niet naar behoren uitgevoerde taakstraf op bevel van het OM wordt vervangen door een jeugddetentie, art. 77p Sr. De minimumduur van de straf is 1 dag en de maximumduur is afhankelijk van de leeftijd ten tijde van het plegen van het delict. Was de jeugdige nog geen 16 dan is het maximaal 12 maanden, 16- en 17-jarige maximaal 24 maanden, art. 77i Sr. Als de ernst van het delict, gepleegd na de 16de jaar, aanleiding geeft tot het opleggen van een hogere straf kan het volwassenenstrafrecht immers worden toegepast, art 77b Sr. De aanvang van de detentie is geregeld in art. 26 Sr.
- Tenuitvoerlegging/onderbreking/omzetting: de straf wordt ten uitvoer gelegd in een justitiële jeugdinrichting. De onderbreking van de tenuitvoerlegging is mogelijk voor een periode van drie maanden, art. 77j Sr. De omzetting van de jeugddetentie is mogelijk, art. 77k jo 9 Sr. Een vordering daartoe kan worden ingediend door het OM; ook de jeugdige zelf kan om die omzetting vragen. Voorwaarde is dat de tenuitvoerlegging geheel of gedeeltelijk zal plaatsvinden nadat de jeugdige 18 jaar is geworden. De rechter kan tot omzetting besluiten als hij van oordeel is dat de jeugdige niet meer voor een straf van jeugddetentie in aanmerking komt.
- De voorwaardelijke invrijheidsstelling: de rechter die de straf oplegde, kan de jeugdige te allen tijde voorwaardelijk in vrijheid stellen, art. 77j lid 4 Sr. De proeftijd voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling is maximaal 2 jaar, lid 5. Het OM is belast met het toezicht op de naleving van de voorwaarden, art. 77aa Sr.
De geldboeten:
- Algemeen: een geldboete wordt slechts geëist als de minderjarige over een eigen inkomen beschikt of geacht wordt geld te kunnen verdienen. Is dit niet het geval, dan zullen de ouders feitelijk opdraaien voor de betaling van de boete. Het gaat hierbij om jongeren van 15 jaar of ouder. Vergoeding van geleden schade heeft voor het OM voorrang op een geldboete. De wettelijke regeling van deze straf is als volgt, art. 77l Sr jo 23 lid 2 Sr. Het minimumbedrag is 3euro, het maximumbedrag is 4.050euro. De geldboete kan worden opgelegd bij zowel een misdrijf als een overtreding. De geldboete moet binnen 2 jaar zijn betaald, art. 24a Sr.
- De gevolgen van niet-betaling: de wet kent twee voorzieningen voor het geval dat de geldboete niet of niet geheel wordt betaald en verhaald ook niet mogelijk is: zie art. 77l lid 2 en 3 Sr. Het verzoek om vervanging van de geldboete door een taakstraf kan uitsluitend door de veroordeelde jeugdige zelf worden ingediend. De taakstraf wordt opgelegd in evenredigheid met het nog verschuldigde bedrag.
De taakstraf:
- Algemeen: zij kan zowel door de officier van justitie in de vorm van een transactie als door de kinderrechter worden opgelegd, art. 77f, 77m t/m 77q Sr. Hierbij kan je een onderscheid maken in een leer- of werkstraf, art 77h Sr. Een combinatie hiervan is mogelijk. Probeert de jeugdige zich hieraan te onttrekken dan volgt er een vervangende jeugddetentie. Bij het opleggen van een taakstraf is een vrijwilligheidsvereiste van cruciaal belang, want je kan iemand niet dwingen tot het verrichten van arbeid of het volgen van een leerproject. De rechter zal de jeugdige vragen of hij zich bereid voelt om een taakstraf te verrichten. De wet bepaalt dat de duur van de taakstraf op 200 uren staat. Bij combinatie van de leer- en werkstraf is de maximale duur 240 uren. Twee uur taakstraf staat gelijk aan 1 dag vervangende jeugddetentie, art. 77n Sr (240 uren = 120 dagen vervangende jeugddetentie = 4 maanden max). De Raad voor de Kinderbescherming is verantwoordelijk voor de uitvoering en voorbereiding van de taakstraf.
Bijkomende straffen:
- Algemeen: er zijn twee soorten bijkomende straffen, namelijk de verbeurdverklaring en de ontzegging van de rijbevoegdheid, art. 77h Sr. Deze bijkomende straffen kunnen zowel afzonderlijk als tezamen met een hoofdstraf en met een andere bijkomende straf worden opgelegd.
Maatregelen:
- Algemeen: het opleggen van maatregelen in het jeugdstrafrecht is niet beperkt tot de verminderd of niet-toerekeningsvatbare.
De maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen: PIJ-maatregel:
- deze maatregel kan alleen aan verdachten worden opgelegd bij wie ten tijde van het begaan van een misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Deze maatregel is met name bedoeld om de jeugdige de opvoeding, verzorging en behandeling te geven die nodig worden geacht en daarmee te voorkomen dat hij revidiceert. De duur van deze maatregel wordt niet van tevoren vastgesteld; de maatregel kan worden verlengd. De voorwaarden voor het opleggen van deze maatregel staan vermeld in art. 77s lid 1 Sr. Naast het voldoen aan deze criteria verlangt de wet dat de rechter advies vraagt van ten minste twee gedragsdeskundigen, van wie er 1 een psychiater is. De rechter is echter niet aan dit advies gebonden. Wijkt hij daarvan af dan is er en duidelijke motiveringseis gewenst. De maatregel van PIJ geldt voor 3 jaar. Na het verloop van de eerste 2 jaar kan de OM om verlenging vragen. Dit is slechts mogelijk als het gaat om een geweldsdelict of een seksueel delict, art. 77t Sr => vervolgens moet er worden voldaan aan het beveiligings- en ontwikkelingscriterium. Verlenging kan voor maximaal 2 jaar. De Pij-maatregel mag niet meer dan 7 jaar duren.
- Omzetting PIJ in TBS (terbeschikkingstelling) => indien de Pij reeds maximaal is verlengd, maar de algemene veiligheid van personen of goederen dit vereist, kan deze nog worden omgezet in een tbs-maatregel met dwangverpleging, art. 77tc Sr. Dit kan de rechter ambtshalve doen of op vordering van het OM.
De gedragsbeëinvloedende maatregel:
- Algemeen: hiervoor gelden twee cumulatieve voorwaarden, zie art. 77w Sr. Het kan alleen bij misdrijven worden opgelegd. De rechter kan deze maatregel aan een jeugdige opleggen op advies van de Raad voor de Kinderbescherming in de vorm van ene met redenen omkleed rapport waarvan de bevindingen worden ondersteund door ten minste 1 gedragsdeskundige. Deze maatregel houdt geen vrijheidsbenemende maatregel in, in tegenstelling tot de PIJ-maatregel. Echter, het is wel een vrijheidsbeperkende maatregel. Deze maatregel kan worden opgelegd voor een periode van 6 tot 12 maanden en gaat in bij het onherroepelijk worden van het vonnis. Verlenging geschiedt op vordering van het OM. Niet naar behoren meewerken als jeugdige? Dan kan er een vervangende jeugddetentie worden opgelegd.
De voorwaardelijke veroordeling, art. 77x t/m 77dd Sr:
- Algemeen: deze is mogelijk bij het opleggen van een jeugddetentie, taakstraf, geldboete, PIJ-maatregel en de ontzegging van de rijbevoegdheid. De voorwaardelijke veroordeling houdt in dat de jeugdige zich gedurende een door de rechter bepaalde periode, de proeftijd, dient te houden aan de algemene en bijzondere voorwaarden. Deze proeftijd wordt door de rechter vastgesteld, max 2 jaar, art. 77y Sr. Als algemene voorwaarde geldt voor alle voorwaardelijke veroordelingen dat de jeugdige zich tijdens de proeftijd niet schuldig mag maken aan het plegen van strafbaar feit.
Combinaties van straffen en maatregelen:
- Alle straffen kunnen nu met alle maatregelen worden gecombineerd, art. 77g Sr.
Werkgroep week 6:
Opdracht 1
Drie broers worden verdacht van het plegen van een gewapende overval op de HEMA in Leiden, hetgeen strafbaar is gesteld in artikel 312 lid 1 jo. lid 2, onder 2° Sr. De jongens (van 17, 15 en 11 jaar) zijn door meerdere mensen herkend op beelden van een beveiligingscamera die een week na de overval bij een opsporingsprogramma op de lokale tv-zender Omroep West zijn uitgezonden. De officier van justitie overweegt over te gaan tot aanhouding van de verdachten.
Kan de officier van justitie overgaan tot de aanhouding van de jongens?
Het gaat om aanhouding buiten heterdaad, art. 54 Sv. Moet gaan om een misdrijf waar v.h. is toegelaten, art. 67 lid 1 sub a Sv. In dit geval gaat het om een gevangenisstraf van max. 12 jaar, 312 Sr. Dus v.h. is toegestaan.
Ondergrens voor vervolging is 12 jaar, art. 486 Sv.
De jongen van 11 kan wel aangehouden worden op grond van art. 487 lid 1 jo. art. 54 Sv, maar hij kan niet worden vervolgd op grond van art. 486 Sv.
De andere jongens boven de 12 jaar kunnen op grond van art. 488 lid 1 jo. art. 54 lid 1 Sv aangehouden worden.
DUS: Ja, OvJ kan overgaan tot de aanhouding van de jongens op grond van art. 487 lid 1 jo. 488 lid 1 jo. 54 Sv.
Opdracht 2
Lees de onderstaande casus en beantwoord vraag a tot en met f.
Mike (17 jaar), Badr (16 jaar) en Natalie (15 jaar), de vriendin van Mike, zijn betrokken bij de mishandeling van een zestienjarige jongen op koopavond in Leiden. De mishandeling is op een beveiligingscamera vastgelegd. Naar aanleiding van een woordenwisseling vallen Mike en Badr de jongen aan, terwijl Natalie erbij staat en toekijkt. Op de beelden is te zien dat Badr het slachtoffer een flinke duw geeft, waardoor de jongen op de grond valt. Terwijl deze jongen op de grond ligt, schopt Mike vervolgens meermaals hard op zijn hoofd en rug. Het slachtoffer raakt buiten bewustzijn en wordt uiteindelijk met een ambulance weggevoerd. Hij heeft een aantal gebroken ribben en een zware hersenschudding opgelopen. Een paar dagen later worden Mike, Badr en Natalie aangehouden op verdenking van openlijke geweldpleging in vereniging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (artikel 141 lid 2 sub 2 Sr).
Na aanhouding stelt Badr zich op het standpunt dat hij het recht heeft om een advocaat te spreken voorafgaand aan het politieverhoor. Ook eist hij dat de advocaat en zijn moeder aanwezig zijn tijdens het verhoor.
- Maakt Badr aanspraak op deze rechten?
Hij heeft het over consultatiebijstand en verhoorbijstand.
Art. 28b Sv: kwetsbare personen hebben recht op bijstand
Art. 28c Sv: consultatiebijstand (jo. 28b)
Art. 28d Sv: aanwezigheid tijdens verhoor
Op grond van art. 28b lid 1 jo. 28c Sv heeft hij recht op consultatiebijstand. Krachtens art. 28d Sv is de raadsman tevens aanwezig tijdens het verhoor.
OM Richtlijn —> naast raadsman kan ook moeder toegelaten worden tijdens het verhoor (Dit zal niet terugkomen in het tentamen)(Staat niet in reader).
Mike en Natalie vinden rechtsbijstand voorafgaand en tijdens het politieverhoor niet nodig.
- Kan de politie overgaan tot het verhoren van Mike en Natalie, zonder dat zij met een raadsman hebben gesproken?
Nee op grond van art. 489 lid 1 jo. 28c jo. 28b lid 1 Sv kunnen zij geen afstand doen van consultatie. Vooraf het verhoor dienen zij te spreken met een raadsman. Hierna kunnen ze bepalen of tijdens het verhoor bijstand wenselijk is op grond van art. 489 lid 2 Sv.
Tijdens het verhoor beroepen Mike en Badr zich op hun zwijgrecht. Natalie verklaart dat zij er alleen maar bij heeft gestaan, hetgeen ook blijkt uit de camerabeelden. De verdachten worden vervolgens voorgeleid voor de hulpofficier van justitie. De hulpofficier overweegt om Natalie, gelet op haar zeer beperkte rol bij het delict, jonge leeftijd en het feit dat zij een first offender is, naar HALT te sturen.
- Komt Natalie voor een HALT afdoening in aanmerking?
Een HALT-project is enkel voor feiten van geringe ernst of eenvoudig aard. In art. 77e Sr wordt gezegd dat er gekeken dient te worden naar een AMVB om te bepalen of daar sprake van is. Hier is Besluit aanwijzing HALT-feiten van toepassing.
In casu gaat het om art. 141 lid 2 sub 2 Sr. Delict betreft openbare geweldpleging tegen personen met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Art. 1 sub a Besluit aanwijzing HALT feiten noemt enkel art. 141 Sr als eenvoudige aard indien er sprake is van openlijk geweld tegen goederen. Art. 141 lid 2 sub 2 valt hier niet onder. Dus Natalie komt niet in aanmerking voor een HALT afdoening.
Mike en Badr zijn inmiddels in verzekering gesteld. De officier van justitie besluit beide jongens te vervolgen. Mike blijkt al verschillende malen in aanraking te zijn geweest met justitie, steeds voor geweldsdelicten. Badr is nooit eerder met justitie in aanraking gekomen.
Drie dagen na de aanhouding worden Mike en Badr voorgeleid bij de rechter-commissaris. Op vordering van de officier van justitie, beveelt de rechter-commissaris de inbewaringstelling van beide jongens voor de duur van veertien dagen. Badr zit in de examenklas van het VMBO en heeft volgende week toetsweek.
- De rechter-commissaris wil dat Badr tijdens de inbewaringstelling wel zijn opleiding bij zijn eigen school kan vervolgen en zijn toetsen kan maken, maar wil voorkomen dat hij buiten schooltijd op straat rond hangt. Welke mogelijkheden biedt de wet hiervoor? Noem er ten minste twee.
- Art. 493 lid 1 jo. lid 2 jo. lid 6 Sv jo. art. 27 lid 1 onder 4 en 7 Besluit tenuitvoerlegging Jeugdstrafrecht —> schorsing v.h. met algemene en bijzondere voorwaarden. Hier is instemming jeugdige vereist.
- Art. 493 lid 3 Sv—> plaatsing in een justitiële jeugdinrichting. Denk aan huisarrest of nachtdetentie.
Mike en Badr worden gedagvaard en een paar maanden na hun aanhouding komt de zaak op zitting bij de meervoudige kamer van de rechtbank.
- Aan welke ‘jeugdspecifieke’ procesrechtelijke voorwaarden moet deze zitting voldoen? Noem er tenminste drie.
1. Art. 495 lid 2 Sv: Wanneer een meervoudige kamer?
- Strafeis OM: PIJ-maatregel of vrijheidsstraf van meer dan 6 maanden
- Ingewikkeldheid van de zaak
- Zaak bevat één of meer verdachten die 18 jaar of ouder zijn
2. Art. 495 lid 3: Kinderrechter dient aanwezig te zijn.
3. Art. 495b: achter gesloten deuren.
4. Art. 495a: verschijningsplicht van jeugdige
Tijdens de zitting betoogt de officier van justitie dat Mike het schoppen op het hoofd en rug van een weerloze jongen zwaar aangerekend moet worden, mede gelet op zijn eerdere betrokkenheid bij geweldsdelicten. De officier van justitie meent dat Mike, vanwege zijn ernstig agressieve gedrag, een gevaar voor de samenleving vormt en behandeling nodig heeft. De officier van justitie baseert dit op de rapportages van twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater. Van een ‘gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens ten tijde van het delict’ is echter geen sprake. De officier van justitie vordert het opleggen van een PIJ-maatregel.
- U bent de kinderrechter in de meervoudige kamer van de rechtbank. Komt Mike volgens u voor het opleggen van een PIJ-maatregel in aanmerking? En hoe lang mag deze maatregel maximaal duren?
Art. 77s Sr—> PIJ-maatregel. Voorwaarden:
- Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis, lid 1;
- Misdrijf waarvoor v.h. is toegelaten, lid 1 sub a;
- Veiligheidscriterium, lid 1 sub b;
- Ontwikkelingscriterium, lid 1 sub c;
- Advies 2 gedragsdeskundige (psychiater en psycholoog), lid 2.
Deze maatregel geldt voor 3 jaar en kan verlengd worden, art. 77s lid 7 Sr. PIJ kan telkens met 2 jaar verlengd worden, art. 77t lid 1 Sr. PIJ kan max. 7 jaar duren, art. 77t lid 2 Sr.
Opdracht 3
Neven Kevin (17) en Sander (18) kopen van hun spaargeld een tweedehands auto via marktplaats. Na twee dagen houdt het voertuig ermee op. Ze zijn woedend en besluiten de verkoper op te zoeken. Ze binden de verkoper vast aan een boom in zijn tuin en steken de man op verschillende kwetsbare plekken met een groot zakmes. De man bloedt dood.
Kan de kinderrechter beslissen dat voor Kevin het jeugdsanctierecht buiten toepassing blijft en een sanctie uit het volwassenstrafrecht wordt opgelegd?
Hier moet gekeken worden naar art. 77b lid 1 Sr. De rechter kan het volwassenstrafrecht toepassen indien:
- ernst gepleegde feit
- persoonlijkheid dader
- omstandigheden waaronder feit is begaan
Opdracht 4
Lees de uitspraak van de Hoge Raad van 8 september 2015 over de redelijke termijn in jeugdzaken. Wat vindt u van het oordeel van de Hoge Raad?
RB: niet binnen redelijke termijn, moest 16 maanden zijn en was 34 maanden —> gevolg: het OM werd niet-ontvankelijk verklaard.
Vervolgens ging A-G in cassatie.
HR: Was het niet eens met RB. Overschrijding vd termijn moet gecompenseerd worden met vermindering van straf. En niet leiden tot niet-ontvankelijkheid OM.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
915 |
Add new contribution