Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
10.1 Eén aanbieder.
Definitie: een monopolie is een markt met slechts één aanbieder en vele afnemers.
Definitie: tegenover de markt met slechts één aanbieder, staat de markt met slechts één koper. Deze markt wordt een monopsonie genoemd.
Een monopoly en een monopsony zijn twee vormen van market power. Iemand heeft marktkracht wanneer hij of zij instaat is om de prijs van een goed te beïnvloeden.
In een monopolistische markt controleert de aanbieder de prijs van het door hem aangeboden goed. Daarnaast kan hij echter geen willekeurige bedragen voor het goed vragen, want hij wil zijn winst maximaliseren en de prijs bepaalt het aanbod naargelang de prijselasticiteit van de vraag.
Door nu te kijken naar zijn marginale opbrengst (De opbrengsten van één extra eenheid output) kan de monopolist zijn winst maximaliseren.
De oorspronkelijke conclusie wat betreft winstmaximalisatie was, dat de winst gemaximaliseerd is als de marginale opbrengst gelijk is aan de marginale kosten. Dat geldt ook voor elke andere marktvorm. Indien aan deze voorwaarde wordt voldaan verliest de monopolist geen winst. Winstverlies ontstaat door het minder verkopen bij een te hoge prijs, doordat de vaste kosten te zwaar drukken op elk individueel product. Daarnaast kan er sprake zijn van het te veel verkopen bij een te lage prijs, doordat de wet van de verminderende meeropbrengst in het nadeel van de producent is.
Grafiek 7: Monopolist
Uitgaande van de formules voor marginale opbrengst: MO= O/ Q (Deze betekent dat de meeropbrengst van elk extra geproduceerde eenheid gepaard gaat met een prijsverlaging van alle geproduceerde eenheden afhankelijk van de prijselasticiteit van de vraag) kan er worden gesteld dat de prijs, om de winst te maximaliseren, gelijk is aan de marginale kosten gedeeld door één plus één gedeeld door de prijselasticiteit in formule: Prijs = MC/(1+(1/Ed))
Hieruit kan worden opgemaakt dat een monopolist meer kan vragen voor zijn product dan een producent in een markt met concurrentie (immers daar was de optimale prijs gelijk aan de marginale kosten en hier is hij hoger), maar hoeveel meer zal afhankelijk zijn van de elasticiteit van de vraag.
Het voordeel dat een monopolist van zijn marktkracht heeft, is dus afhankelijk van de prijselasticiteit. Bij een inelastische vraag is er veel voordeel, bij een elastische vraag is er minder voordeel. Bij een zeer elastische vraag heeft een monopolist bijna geen voordeel van zijn positie.
Op een monopolistische markt bestaat geen aanbodcurve. Dit betekent dat bij een verandering in de vraag (bijvoorbeeld door een algehele loonsverhoging of -verlaging) er voor de aanbieder twee reacties mogelijk zijn. Hij kan de prijs veranderen terwijl hij zijn output constant houdt, zijn output veranderen terwijl hij de prijs gelijk houdt of beide tegelijk veranderen in de verhouding van de prijselasticiteit.
Bij een monopolie heeft ook een belasting een ander gevolg dan bij perfecte concurrentie. Bij perfecte concurrente stijgt de prijs van een goed met minder dan de belasting die op dit goed wordt geheven. Bij een monopolist zijn er gevallen waarbij de prijs meer stijgt dan de belasting. Doordat de monopolist per verkochte eenheid belasting moet betalen, stijgen zijn kosten. Wanneer de belasting de grote van t heeft, zal de nieuwe winstmaximalisatieconditie MR = MC + t worden. De marginale kosten curve schuift hierdoor omhoog. Het gevolg is minder uitput en hogere prijzen. Deze prijsstijging kan hoger zijn dan de hoogte van de belasting. De winst van een monopolist neemt echter wel af door de belasting.
Wanneer het productieproces in twee verschillende fabrieken plaatsvindt, kan de winstmaximalisatie worden uitgerekend in twee stappen.
1. De totale output moet verdeeld worden over de twee fabrieken, zodat de marginale kosten in beide fabrieken hetzelfde zijn.
2. De totale output moet zodanig gekozen worden, dat de marginale opbrengst gelijk is aan de marginale kosten.
10.2 Macht in de Monopolistische Markt.
Een pure monopolie zijn zeldzaam, er zijn echter genoeg markten waarin één aanbieder zoveel marktkracht heeft verzameld dat deze zich zal gedragen als een monopolist. Hoe de monopoliekracht in een markt gemeten wordt en wat de bron van monopoliekracht is wordt in het onderliggende gedeelte besproken.
De econoom Lerner heeft een meetlat ontworpen om de mate van het monopolisme voor elk individueel bedrijf te bepalen. Dit wordt de Lerner index van monopoliemacht genoemd. Deze meetlat is belangrijk, aangezien:
1) op een volkomen concurrerende markt de prijs van een product gelijk is aan de marginale kosten en
2) op een monopolistische markt de prijs van een product hoger is dan de marginale kosten (in een verhouding omgekeerd evenredig met de prijselasticiteit van de vraag) kan er geconcludeerd worden dat de verhouding tussen de marktprijs en de marginale kosten de mate van monopolisme weergeeft.
In formule: Lerners eenheid
De uitkomst van deze formule ligt altijd tussen 0 en 1, waarbij 0 staat voor absolute concurrentie (want daar is P = MK). Naarmate L naar 1 neigt, wordt de markt sterker monopolistisch. 1 kan onmogelijk bereikt worden, want er zijn altijd marginale kosten verbonden met de productie en dus is P - MK nooit gelijk aan P.
Gebruik makend van eerdere formules kan Lerners eenheid ook worden uitgedrukt in prijselasticiteit van de vraag (voor de individuele firma, niet de marktvraag) en wel als
Hiervoor is duidelijk geworden de formule 1/ E werd gebruik om de optimale prijs op een monopolistische markt vast te stellen: P =MC/(1+(1/Ed))
Deze regel geld voor elk bedrijf die zelf zijn prijs kan stellen of beïnvloeden, door het productievolume te veranderen.
10.3 Factoren van Monopoliemacht
Wanneer een bedrijf over monopoliekracht beschikt, kan het een prijs vragen voor zijn producten die boven de marginale kosten ligt. Dit kan alleen worden bereikt wanneer de vraagcurve naar producten van dit bedrijf minder elastisch is dan de vraagcurve naar producten in het algemeen. Er zijn drie factoren die de vraagelastisiteit van een bedrijf bepalen.
1) Het aantal aanbieders.
Ceteris Paribus kun je zeggen dat wanneer het aantal aanbieders in een markt toeneemt, hierdoor de monopoliekracht van de aanbieders afneemt. Dit is gemakkelijk te verklaren door de toegenomen concurrentie. Bedrijven zullen hierom proberen om toetreden tot de markt zo moeilijk mogelijk te maken voor nieuwkomers. Deze instapbarrières zijn soms ‘natuurlijk.’ Denk hierbij aan een patenten en dergelijke. Niet alleen het aantal bedrijven op een markt heeft invloed, ook het marktaandeel van bedrijven heeft invloed. Wanneer één bedrijf een markt voor 60% in handen heeft en de overige 40% verdeelt wordt over een groot aantal kleinere bedrijven, beschikt dit bedrijf ook over een aanzienlijke hoeveelheid monopoliekracht. Wanneer slechts een paar bedrijven verantwoordelijk zijn voor de verkopen van het grootste gedeelte van de markt, is er sprake van een geconcentreerde markt. Het komt ook voor dat er slechts één aanbieder is, omdat de schaalvoordelen voor dat bedrijf zo groot zijn dat het voor andere bedrijven niet aantrekkelijk is om die markt te betreden. Dit is een natuurlijk monopolie.
2) Interacties tussen de verschillende aanbieders.
Er is een groot verschil tussen elkaar op leven en dood beconcurreren en stilzwijgende (of zelfs expliciete) prijsafspraken maken. Dit is van grote invloed op de mate van monopolisme voor elk bedrijf, want hoe meer concurrentie beperkt is, hoe hoger de prijs van een product boven de marginale kosten kan zitten.
3) De elasticiteit van de marktvraag.
Deze vormt de ondergrens voor de elasticiteit van het bedrijf (voor een monopolist is de elasticiteit van de marktvraag gelijk aan die van zijn bedrijf). Wanneer er meerdere aanbieders op een markt zijn neemt de elasticiteit van de vraag van het bedrijf snel toe afhankelijk van hoe de bedrijven onderling samenwerken.
10.4 Maatschappelijke Kosten
Net zoals overheidsingrijpen in de marktwerking van een concurrerende markt, brengt ook het ingrijpen door de aanbieders (verhogen van de prijs boven marginale kosten) een deadweight loss met zich mee: de toename van het producentensurplus die de ondernemer veroorzaakt, is kleiner dan het verlies aan consumentensurplus. Het verschil zijn de maatschappelijke kosten, veroorzaakt door de inefficiënte marktwerking.
Echter is het goed mogelijk dat een prijsmaatregel op een monopolistische markt de maatschappelijke kosten juist verkleint. Dit probeert men te bereiken met behulp van het zogenaamde ‘rent seeking’. Dit houdt in dat er geld wordt gestopt in maatschappelijke onproductieve inspanningen om een monopolie te onderhouden, verwerven of beoefenen.
Het wordt vaak toegepast op zogenaamde natuurlijke monopolies zoals lokale energie- en drinkwateraanbieders. In een natuurlijke monopolie wordt er geproduceerd tegen kosten die lager zijn, dan wanneer dit goed door meerdere bedrijven zou worden geproduceerd.
Vanwege de sociale kosten die een monopolie met zich mee brengt, zijn er wetten die moeten voorkomen dat bedrijven teveel monopoliekracht krijgen. Één manier om monopolies in te perken, is prijsregulatie. Hoewel prijsregulatie bij andere marktvormen altijd tot een deadweight loss leidt, hoeft dit in het geval van monopoliekracht niet het geval te zijn. Prijsregulatie kunnen ervoor zorgen dat het deadweight loss dat het gevolg is van monopoliekracht wordt weggewerkt.
Het grote probleem bij dit soort maatregelen is: hoe hoog moet de maximumprijs gesteld worden om 'eerlijk' te zijn en de maatschappelijke kosten klein te houden? Het is niet geoorloofd dat de betrokken bedrijven verlies draaien, maar ook niet dat alle burgers enorme prijzen moeten betalen voor de aangeboden producten. Om hier een streep te trekken heeft men accurate marktinformatie nodig die vaak moeilijk te verkrijgen is.
10.5 Monopsonie
Definitie: een Monopsonie is een markt met slechts één afnemer en vele aanbieders.
Dit komt in de praktijk bijna nooit voor, wat wel voorkomt zijn markten waarop slechts een paar kopers opereren. Dit wordt een oligopsonie genoemd. De afnemers op deze markt hebben het vermogen de prijs te beïnvloeden, door hun vraag aan te passen.
In een concurrerende markt maximaliseert de afnemer zijn nut als de toename van zijn nut gelijk is aan de prijs van het product. Het heeft dan voor hem geen zin meer een extra eenheid van het goed aan te schaffen.
In een monopsonistische markt kan de afnemer de prijs zodanig bepalen dat hij lager ligt dan zijn marginale nut.
Net zoals bij prijszetting door de aanbieder hangt de uiteindelijke prijs af van de prijselasticiteit (in dit geval van het aanbod).
10.6 Macht van de Monopsonistische Markt
Hoeveel monopsoniekracht een consument heeft, hangt af van drie factoren. Dit zijn praktisch dezelfde factoren als voor monopoliekracht, maar dan het tegenovergestelde.
1) De hoeveelheid afnemers. Hoe minder het er zijn des te groter wordt hun invloed op de prijs.
2) De interacties tussen afnemers. Wanneer een aantal afnemers een inkoopcentrale vormen, of op een andere manier samenwerken, hebben ze meer invloed dan wanneer ze tegen elkaar opbieden.
3) De prijselasticiteit van het aanbod. Hoe groter deze is des te minder invloed hebben de individuele afnemers op de prijs.
Het is ook in dit geval -weer analoog aan de monopolistische markt- niet gemakkelijk om de mate van monopsonie correct te berekenen of in te schatten.
Op een monopsonistische markt wordt de evenwichtsprijs lager bij een kleiner aanbod dan op een concurrerende markt.
Ook hier is sprake van een deadweight loss, omdat het toegenomen consumentensurplus kleiner is dan het afgenomen producentensurplus. Het verschil zijn de maatschappelijke kosten ontstaan door de inefficiëntie van de markt.
Wanneer de monopolist de monopsonist treft is er sprake van een ‘bilateral monopolie’. Oftewel, een markt met slechts één aanbieder en één koper. Welke prijs zich zal ontwikkelen in deze markt is lastig te voorspellen.
10.7 Wettelijke Beperkingen van Monopolisme
Hiervoor is duidelijk geworden dat elke invloed op het marktmechanisme maatschappelijke kosten met zich meebrengen (deadweight loss). Sommige kopers zouden op een concurrentiemarkt het product hebben kunnen kopen en kunnen zich dat niet veroorloven omdat de prijs kunstmatig hoog gehouden wordt, of er zouden meer producten verkocht kunnen worden tegen een hogere prijs en daardoor worden bepaalde bedrijven tot sluiting gedwongen of ontstaan er fusies of overnames. Hier ziet de overheid kans om in te grijpen door bijvoorbeeld de zogenaamde, ‘antitrust laws’.
Dit zijn regels die acties verbieden, die concurrentie beperken.
Bedrijven gaan op deze regels inspelen en zoeken een weg naar de marktmacht. Dit komt voor in de vorm van:
· Parallel gedrag: Een impliciete verstandshouding (geheim), waarin het ene bedrijf de acties volgt van de ander.
Afbraakprijzen: Hierbij worden de prijzen door een bedrijf zodanig vastgesteld, om andere bedrijven weg te concurreren en nieuwe bedrijven te benadelen. Zo kan het bedrijf hogere winsten genieten in de toekomst.
Om de ‘antitrust laws’ af te dwingen kan er gebruik worden gemaakt van:
1. De ‘Antitrust Division of the Department of Justice’.
2. De administratieve procedures van de ‘Federal Trade Commission’.
3. Privé procedures.
In Europa heeft de Europese Unie de verantwoordelijkheid voor het bestrijden van concurrentiebeperkingen op het moment dat het de verantwoordelijk is van meer dan één land. Om een concurrerende markt binnen één land te garanderen, wordt de eigen mededingingsautoriteit gebruikt.
Hoofdstuk 11: Prijsbepaling
11.1 Het bepalen van de juiste prijs
Aanbieders die door middel van hun marketing afnemers met verschillende consumenten surplus kunnen bedienen, zullen dat niet nalaten. Zo kan dezelfde producent hetzelfde product onder verschillende merknamen aanbieden, die elk een verschillend imago meebrengen etc. Deze merken zullen dan natuurlijk verschillend geprijsd zijn.
Er zijn hiervoor vele technieken bekend: voorbeelden zijn prijsdiscriminatie, twee fasen-prijzen, bundling, en natuurlijk adverteren. Dit zijn allemaal voorbeelden van pricing strategies.
Al deze methoden hebben hetzelfde doel: een deel van het consumentensurplus doen toekomen aan de aanbieder. Dit gebeurt wanneer een klant meer overheeft voor zijn product dan de evenwichtsprijs (die op een concurrentiemarkt gelijk zou zijn aan de marginale kosten van het product).
11.2 Discriminatie van de Prijs
De reserveringsprijs van een goed is de maximumprijs die een consument voor dat bepaalde goed over heeft. Wanneer hij deze prijs betaalt is zijn consumentensurplus nul.
Definitie: Primaire prijsdiscriminatie is het berekenen van een individuele prijs aan elke consument zodat deze zijn reserveringsprijs betaald.
Definitie: Secundaire prijsdiscriminatie is het berekenen van een mindere prijs voor elke extra aangeschafte eenheid van het goed.
Definitie: Tertiaire prijsdiscriminatie is het aanbieden van hetzelfde goed op verschillende marktsegmenten tegen verschillende prijzen.
Hiervoor is duidelijk geworden dat sommige consumenten meer over hebben voor een bepaald goed dan andere. Mocht het de aanbieder nu lukken elke individuele afnemer precies zijn reserveringsprijs te berekenen voor het product, dan gaat het consumentensurplus geheel naar de producent, er blijft dus geen consumentensurplus meer over.
Normaal zou een bedrijf zijn productievolume bepalen door te kijken naar het punt waarop de marginale kosten gelijk zijn aan de marginale opbrengst (= marktprijs, in een concurrentiemarkt). Bij een perfecte primaire prijsdiscriminatie kan een bedrijf dat negeren en zowel een hoger productievolume afzetten als een hogere prijs daarvoor vragen. Beide variabelen worden dan begrensd door de vraagcurve en de marginale kosten.
De variabele winst wordt gegeven door de som van winsten van elke incrementele eenheid geproduceerd door een bedrijf. Anders gezegd: de winst van het bedrijf wanneer de constante kosten niet meegenomen worden in de berekening.
Wanneer een bedrijf elke consument zijn/haar reservatieprijs kan laten betalen, is er sprake van perfecte prijsdiscriminatie. Omdat elke consument opdat moment exact betaalt hoeveel hij/zij ervoor wil betalen, is de marginale opbrengstencurve niet meer relevant voor de output van het bedrijf. Deze kan vervangen worden door de vraagcurve naar het product, omdat deze curve immers telkens de reservatieprijs van elke volgende koper aangeeft. Aangezien de kostenstructuur van een bedrijf niet aangetast wordt door prijsdiscriminatie, blijft de marginale kostencurve gelijk. Zolang de vraagcurve hoger blijft dan de marginale kostencurve, zal het vergroten van de productie en de verkopen voor het bedrijf leiden tot een hogere winst.
Perfecte prijsdiscriminatie komt zelden voor, omdat het moeilijk te bepalen is voor bedrijven wat elke consument daadwerkelijk overheeft voor een bepaald product. Meestal worden er een aantal verschillende prijzen bepaald, er is dan sprake van imperfecte prijsdiscriminatie. In de praktijk komt primaire prijsdiscriminatie op deze manier vaak voor bij zogenaamde professional practitioners (architecten, advocaten, medische specialisten met een privé-praktijk): zij verkopen hun know-how aan individuele klanten en kunnen dus ook per project een andere prijs vragen.
Het is logisch aan te nemen dat de reserveringsprijs van een consument afneemt met de hoeveelheid van het goed, die deze reeds heeft aangeschaft. Voor de eerste eenheid (of de eerste duizend eenheden) zal deze misschien hoog zijn maar, nadat deze basisbehoefte is gedekt, zal de bereidheid te betalen voor meer van hetzelfde goed snel afnemen.Secundaire prijsdiscriminatie houdt daar rekening mee en biedt de klant een aantrekkelijk tarief, juist bij een bepaald consumptieniveau (zogenaamde blokprijzen).
Een aardig voorbeeld daarvan zijn de internetproviders die verschillende vormen van abonnementen verkopen, waarbij telkens de vaste en uur kosten in een andere verhouding staan:
Tertiaire prijsdiscriminatie maakt gebruik van kenmerken van verschillende marktsegmenten om hetzelfde product tegen verschillende prijzen aan te bieden. Dit is enkel winstgevend, wanneer de verschillende groepen een duidelijk verschillende vraagcurve hebben (prijs is afhankelijk van de elasticiteit van de vraag), maar wanneer de marginale kosten om het goed voor hen te produceren niet te hoog oplopen.
Voorbeeld hierbij is de verhouding tussen de eerste klasse en tweede klasse in bijvoorbeeld het treinvervoer. Hier is nauwelijks een verschil in marginale kosten van de productie (er is nauwelijks meer personeel voor nodig).
Bij prijsdiscriminatie gaat het erom om consumenten op te delen in bepaalde groepen waarin vervolgens verschillende prijzen gevraagd worden.
11.3 Intertemporeel en Piekbelasting
Definitie: Intertemporele prijsdiscriminatie is het aanbieden van hetzelfde goed tegen een in de loop van de tijd veranderende prijs.
Definitie: ‘Peak-load pricing’ is een methode waarbij de prijzen hoger liggen tijdens de piekperiodes, wanneer de capaciteit beperkt wordt, omdat de marginale kosten te hoog zijn.
Intertemporele prijsdiscriminatie maakt gebruik van het concept 'product life cycle' (PLC) om in de loop van de tijd het product tegen verschillende prijzen aan verschillende markten aan te bieden. Er wordt hierbij gekeken naar de verdeling van hoge vraag en lage vraag van de consument naar een product. Hierbij wordt er gebruik van gemaakt dat van een klein gedeelte van de consumenten vraagcurve inelastisch is. Zodra deze consumenten gekocht hebben, wordt de prijs verlaagt zodat ook de rest van de markt bedient wordt.
Wat betreft de ‘Peak-load pricing’, is er sprake van seizoensgebondenheid. Er wordt hierbij ingespeeld op vraag met betrekking tot verschil in seizoen. In de tijd dat er nog veel met kolen werd gestookt in Nederland was de prijs in de lente het laagst, in de loop van zomer en vroege herfst steeg deze dan om het hoogste niveau aan het begin van de winter te bereiken. Dit heeft echter ook met efficiëntie. Om het moment dat ergens veel vraag naar is zullen de marginale kosten van dat product hoger zijn. Een hogere prijs is dan gerechtvaardigd.
11.4 Tweedeling
Definitie: Vorm van prijsvorming waarbij mensen zowel een startbedrag als een betaling voor gebruik wordt gevraagd.
Communicatiekosten zijn een goed voorbeeld: Mijn telefoonaansluiting kost eenmalig een bepaald bedrag (eerste fase). Daarbovenop wordt nog (een soort derde tussenfase) een abonnement in rekening gebracht (al of niet met gratis eenheden) in de tweede fase worden de geconsumeerde eenheden afgerekend.
11.5 Pakketjes
Definitie: ‘Bundling’ is een methode waarbij twee of meer producten worden verkocht als pakketje.
Wanneer verschillende consumenten verschillende reservatieprijzen hebben voor een aantal goederen maar het niet mogelijk is voor een producent om aan prijsdiscriminatie te doen, kan hij de producten als bundel verkopen. Ter verduidelijking een voorbeeld: een producent biedt twee goederen aan, product X & Y. Consument A heeft een reserveringsprijs van €100 voor product X en een reserveringsprijs van €75 voor product Y. Consument B heeft een reserveringsprijs van €90 voor product X en €85 voor product Y. Wanneer de producent deze producten los zou verkopen, kon hij voor product X €90 euro vragen en voor product Y €75 euro. Zijn totale opbrengst zou dan €330 euro zijn. Beide consumenten zijn echter bereid om €175 euro te betalen voor beide goederen samen. Wanneer de producent de goederen dus als pakket verkoopt, kan hij dus een winst halen van €350.
Bundelen werkt zodra de relatieve waardering voor goederen tussen de consumenten tegengesteld is, hoewel consument A en B beide het meeste betalen voor product X, geeft consument A meer voor product X dan consument B en geeft consument B meer voor product Y dan consument A. De vraag is negatief gecorreleerd. De effectiviteit van bundelen wordt bepaald door de mate van negatieve correlatie tussen product X & Y.
Er kan onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds de gemixte bundels. Wanneer de producten zowel apart als samen worden verkocht. En anderzijds pure bundels, wanneer de producten enkel in pakketjes worden verkocht.
De term tying refereert naar het systeem waarbij consumenten eerst één bepaald product moeten kopen voordat ze een ander product kunnen kopen. Een groot voordeel is van deze vorm is, dat het bedrijf geoorloofd is de vraag te meten. Hierbij kan prijsdiscriminatie effectiever worden ingezet.
11.6 Advertenties
Om te bepalen wat klanten vinden doet een bedrijf aan marktonderzoek. Het resultaat daarvan moet leiden tot een segmentatie van de markt (naar kenmerken als inkomen, leeftijd, geslacht, postcode, lichaamslengte, opleiding, etc.). Daarna wordt aan een marktsegment een hogere prijs berekend dan aan een ander.
Om dit in stand te kunnen houden gaan bedrijven adverteren. Adverteren brengt vaste kosten met zich mee.
Bij adverteren moet er worden gekeken tot welke hoeveelheid dit mogelijk is.
Allereerst kan er gebruik worden gemaakt van de advertentie-verkoop ratio. De formule die hierbij gebruikt wordt, luidt als volgt: ((P-MC)/P)[(A/Q)×( ΔQ/ΔA)]=A/PQ
Daarnaast kan er gebruik worden gemaakt van de advertentie elasticiteit van de vraag. De formule die hiervoor wordt gebruikt, luidt: A/PQ= -(Ea/Ep).
Hoofdstuk 14: Productiefactoren
14.1 Concurrente Markten voor Productiefactoren
Tot nu toe is er gekeken naar outputmarkten, bedrijven die leveren aan consumenten. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar inputmarkten, bedrijven die input voor de productie kopen. Deze markten lijken veel op de al besproken markten, aangezien dezelfde marktmechanismes als op de outputmarkt ook de inputmarkten beïnvloeden.
In een concurrente markt kan geen enkele aanbieder of afnemer de prijs van een factor beïnvloeden, iedereen is dus prijsnemer.
Definitie: Afgeleide vraag is vraag, afhankelijk van en afgeleid uit de productie van het bedrijf en de prijs van de productiefactoren.
We gaan uit van een bedrijf dat produceert met kapitaal (K) en arbeid (L) en beschouwen gebouwen en apparatuur als gegeven. Aanname van extra arbeid is winstgevend wanneer de marginale opbrengst van arbeid (MOL) ten minste even groot is als het loon voor arbeid.
Definitie: Marginale opbrengst (MO) is de extra opbrengst als resultaat van het gebruik van een extra eenheid van productiefactoren.
MOL is de extra productie per toegevoegde arbeidseenheid maal de extra opbrengst per toegevoegde eenheid productie. MOL is dus de marginale productie van arbeid (MPL) maal de marginale omzet (MO).
Formeel geldt MOL = ΔO/ΔA met O= omzet en A= aantal arbeidseenheden
MPL = ΔQ/dA (Q = afzet) en MR = ΔO/ΔQ
Omdat geldt dat ΔO/ΔA = (ΔO)/( ΔQ)( ΔQ)/( ΔA) geldt subsequent MOL = (MO)(MPL)
Dit geldt voor alle markten, concurrent of niet. Voor concurrerende markten geldt dat de marginale opbrengst gelijk is aan de prijs dus MOL = (MOL)(P). Omdat MOL daalt naarmate meer arbeid ingezet wordt, buigt de curve MOL af naar beneden. Met MOL kan het punt van maximale winst worden bepaald, namelijk daar waar MOL = L (loon). Deze voorwaarde is analoog aan de voorwaarde in de afzetmarkt voor maximale winst: marginale opbrengt = marginale kosten.
Wanneer een bedrijf behalve arbeid ook kapitaal als variabele heeft, wordt het probleem ingewikkelder. Met meerdere inputs in de vergelijking blijkt dat productiefactoren elkaars vraag beïnvloeden. Immers wanneer meer arbeid ingezet wordt, daalt MOL en zal een bedrijf eerder in kapitaal investeren. De prijs van kapitaal zal niet alleen de hoeveelheid kapitaal beïnvloeden, maar ook de vraag naar ander inputs beïnvloeden.
Meer kapitaal zorgt voor grotere productiviteit per arbeidseenheid, waardoor de MOL curve naar rechts verschuift. De curve voor de vraag naar arbeid is dus elastischer dan de curves voor de vraag naar de kapitaal en arbeid op zichzelf.
Om de totale vraag naar arbeid op de markt te bepalen moeten eerst de vraagcurves van verschillende industrieën bepaald worden en vervolgens moeten deze horizontaal bij elkaar opgeteld worden.
Bij de bepaling van de vraag per industrie moet rekening gehouden worden met het feit dat de prijs van arbeid zowel de productie als de prijs van een eindproduct beïnvloed. Wanneer lonen dalen, zullen alle bedrijven in een industrie meer arbeid inzetten en de productie opvoeren. Hierdoor daalt de prijs van eindproducten en zal de MOL curve naar beneden verschuiven. De verhoogde vraag naar arbeid zal dus lager zijn dan wanneer slechts één bedrijf meer arbeid inzet. Dit mechanisme werkt ook in non-concurrerende markten, echter in concurrerende markten is het resultaat moeilijker voorspelbaar.
Definitie: De gemiddelde kostencurve (GK) geeft de prijs weer die een bedrijf bepaald per eenheid van een goed.
Definitie: De marginale kostencurve (MK) geven de extra kosten weer voor aankoop van één toegevoegd goed.
In een concurrente markt voor productiefactoren kan een bedrijf zoveel kopen als hij wil tegen een vaste prijs, dus blijft MK gelijk aan GK ongeacht de hoeveelheid aangekochte productiefactoren.
Maximale winst wordt bereikt wanneer MK gelijk is aan de marginale opbrengst per toegevoegd goed (MK = MO).
De aanbodcurve voor productiefactoren is gewoonlijk oplopend. Bij arbeid echter zijn het niet bedrijven die aanbod bepalen. De tijd van mensen is op te delen in werk en vrije tijd. Werk is voor mensen alleen positief door inkomen. Loon geeft de prijs aan die een persoon op zijn vrije tijd zet. Naarmate loon stijgt, stijgt de prijs van vrije tijd mee. Bij hogere lonen zal het aanbod van arbeid dus in eerste instantie stijgen, maar naarmate mensen besluiten meer vrije tijd te nemen en minder te werken kan de curve afbuigen tot een 'backward bended' curve. Dit omdat ze door de hogere lonen genoeg verdienen om rond te komen met minder uren werk.
14.2 Evenwicht in een Concurrerende Markt voor Productiefactoren
Een concurrente markt is in evenwicht wanneer de prijs, vraag en aanbod gelijkstelt.
Wanneer de afzetmarkt ook concurrerend is, meet de vraag naar een productiefactor ook de waarde die consumenten plaatsen op extra eenheden productiefactoren en de kosten van zowel de bedrijven als de samenleving voor het gebruik van de extra eenheid. Dus geldt in het evenwichtspunt dat de marginale opbrengst gelijk is aan de marginale kosten. Bij non-concurrerende markten gaat dit evenwicht niet op.
Een belangrijk concept bij inputmarkten is economic rent. Voor een inputmarkt is economic rent het verschil tussen de uitgave aan een productiefactor en het minimale bedrag wat moet worden uitgegeven om deze factor te gebruiken. Het is vergelijkbaar met wat het surplus wordt genoemd op outputmarkten.
14.3 Productiefactoren en Monopsoniemacht
In sommige markten hebben kopers van productiefactoren de macht om de prijs van productiefactoren te beïnvloeden. In deze paragraaf wordt aangenomen dat de afzetmarkt concurrerend is en wordt geconcentreerd op zuivere monopsonie.
In tegenstelling tot in een concurrente markt zijn de marginale kosten in een monopsonie groter dan de gemiddelde kosten. De marginale kosten lopen verder op omdat een grotere vraag zorgt voor een hogere prijs voor alle eenheden.
Bedrijven met monopsoniemacht kopen productiefactoren totdat de marginale waarde (MV) gelijk is aan de marginale kosten (MK). Voor een bedrijf is de marginale waarde gelijk aan de marginale opbrengst (MO) dus geldt hier ook maximale winst bij MK = MO.
Een monopsonist zal echter minder arbeid gebruiken dan bedrijven in een concurrente markt, omdat grotere vraag een hogere prijs betekent. Monopsoniemacht kan voortkomen uit het feit dat een bedrijf de enige aankoper van een bepaald goed is of omdat een bedrijf de enige werkgever in de wijde omgeving is. Zuivere monopsonie komt vrijwel niet voor. Vele bedrijven echter hebben gedeeltelijke monopsoniemacht.
In sommige markten voor productiefactoren is een dusdanig klein aantal afnemers dat deze onderhandelingsmacht hebben om een prijs te bepalen. Dit kan voortvloeien uit de aard van een productiefactor of het aantal aanbieders en afnemers. Dergelijke bedrijven kunnen afnemers tegen elkaar uitspelen om meer onderhandelingsmacht te verkrijgen.
14.4 Productiefactoren en Monopoliemacht
Zoals kopers van productiefactoren monopsoniemacht kunnen hebben kunnen verkopers monopoliemacht hebben. In zuivere vorm bijvoorbeeld door een patent. De in de maatschappij belangrijkste monopolistische verkopers van productiefactoren zijn echter vakbonden.
Bij concurrerend aanbod van arbeid wordt loon gevormd waar aanbod gelijk is aan vraag. Vakbonden kunnen echter door hun monopolie lonen en aanbod van arbeid bepalen.
Als vakbonden de economic rent willen maximaliseren is het verstandig om toetreding tot de vakbond te beperken. Voor een vakbond is deze huur het loon van de arbeiders minus hun minimale loon. De vakbond moet dus het aanbod van arbeid bepalen waar de marginale opbrengst (extra loon) van de vakbond gelijk is aan de extra kosten voor een werkgever van een arbeider. De vraagcurve voor arbeid wordt dus vervangen door de marginale opbrengstencurve. Deze extra kosten zijn gegeven door het aanbod van arbeid. De grootste economic rent kan dus bereikt worden waar het aanbod van arbeid gelijk is aan de marginale opbrengst van de vakbond.
Een beleid van maximale economic rent kan werknemers die niet bij vakbonden zijn aangesloten benadelen als voor hen geen banen beschikbaar zijn. Vakbonden kunnen als alternatief nastreven om een zo hoog mogelijk gezamenlijk loon te behalen.
Wanneer vakbonden hun monopoliemacht gebruiken worden minder mensen uit deze vakbonden aangenomen. Als lonen voor vakbond arbeiders stijgen, zal de vraag naar hen dalen en zullen vakbond arbeiders naar andere sectoren zonder vakbonden gaan. De lonen in deze sectoren zullen zich aanpassen tot de markt in evenwicht is. Vakbonden kunnen dus arbeidsvoorwaarden verbeteren, maar als de markt niet inelastisch genoeg is, kan dit ten koste gaan van arbeiders buiten vakbonden.
Hoofdstuk 18: Externe Factoren en Overheidsgoederen
18.1 Externe Factoren
Externaliteiten zijn gevolgen van het gedrag van producenten of consumenten die invloed hebben op andere producenten of consumenten en die niet zijn meegenomen in de prijs. Negatieve externaliteiten worden ook wel externe kosten genoemd. Een voorbeeld hiervan is de vervuiling van een rivier door een fabriek, deze beïnvloedt de vishandel negatief. Deze externaliteiten worden gezien als een bron van economische inefficiency, doordat ze niet terugkomen in de marktprijs.
Definitie: Marginale externe kosten ontstaan op het moment dat een bedrijf de productie met één eenheid toe laat nemen en daarbij de externe kosten toenemen.
Definitie: Marginale sociale kosten (MSC) zijn de marginale productiekosten opgeteld met de marginale externe kosten.
De marginale sociale kosten zijn belangrijk, omdat een bedrijf hierbij kan kijken naar de meest efficiënte manier van produceren. Hier worden namelijk de externe kosten meegenomen. Hieruit volgt dat het evenwicht van de vergelijking van de marginale sociale kosten en de vraag, de efficiënte productie met de bijbehorende prijs bepaalt.
Wanneer een bedrijf streeft naar winstmaximalisatie, zal het wanneer het naar alleen de marginale kosten kijkt, teveel produceren, de werkelijke kosten van het product liggen immers hoger. En aangezien op de lange termijn de prijs van een product gelijk is aan de gemiddelde kosten van het product, zullen bedrijven die eigenlijk inefficiënt zijn blijven produceren omdat de externe kosten niet meegenomen worden in de berekening van de prijs. Hier schiet de marktwerking te kort.
Positieve externaliteiten worden ook wel externe opbrengsten genoemd. Een voorbeeld hiervan is het geld dat bedrijven investeren in ‘research and development’. Vaak kunnen innovaties die het gevolg zijn van deze investeringen niet worden beschermd van bedrijven die niet hebben bijgedragen tot de innovatie, waardoor er meerdere bedrijven profiteren.
Definitie: Marginale externe voordelen ontstaan wanneer er door een bedrijf één extra product wordt geproduceerd en hierbij het voordeel van andere partijen wordt vergroot.
Definitie: Marginaal sociaal voordeel is de opsomming van het marginale persoonlijke nut en de marginale externe voordelen.
Wanneer er een evenwicht is tussen de marginale kosten en de marginale sociale voordelen, wordt de meest efficiënte hoeveelheid productie bereikt. Om de meest efficiënte prijs te bepalen bij deze productie moet er bij deze hoeveelheid gekeken worden naar de vraag en zo wordt de meest efficiënte prijs bepaald.
18.2 Het Corrigeren van Marktfalen
Om negatieve externaliteiten tegen te gaan kan gebruik worden gemaakt van een emissie standaard: een wettelijke limiet op de vervuiling van een bedrijf. Wanneer het bedrijf boven deze limiet komt, wordt het beboet. Deze boetes beïnvloeden de kostencurve op een manier dat het bedrijf efficiënt produceert. Een andere manier om efficiënte productie te bewerkstelligen is het hanteren van emissietarieven. Hierbij wordt elke vervuilingseenheid belast.
Beide manieren hebben voordelen ten opzichte van elkaar. Wanneer een beleidsmaker kiest voor emissietarieven kan hij dat doen om de volgende redenen: Ten eerste is het goedkoper om per eenheid te belasten dan voor elk bedrijf te controleren of zij niet meer vervuilen dan de gestelde norm. Ten tweede is het belasten per eenheid een sterke prikkel om te zorgen voor minder vervuilende productie, hoe minder vervuiling, hoe lager de kosten zijn. Over het algemeen werken emissietarieven dus beter. Wanneer er echter sprake is van een steile marginale externe kostencurve en een relatief platte marginale kostencurve voor het terugdringen van vervuilen , is het beter om voor emissiestandaards te gaan. Daarnaast zijn standaards wellicht makkelijker omdat het vaak niet bekend is hoe hoog de emissietarieven moeten zijn.
De emissiestandaard geeft meer zekerheid over de emissieniveaus, de emissietarieven geven meer zekerheid over de kosten van verlaging van de vervuiling.
Het doel van het efficiënt verlagen van vervuiling kan worden bereikt door verhandelbare emissievergunningen. Dit is een systeem van verhandelbare vergunningen die kunnen worden verhandeld onder de bedrijven. Hierdoor wordt een maximum niveau van vervuiling gegarandeerd. Degene die vervuild zonder vergunning kan rekenen op een zware geldboete.
Er is hedendaags sprake van regelmatig gebruik van nieuwe grondstoffen en te weinig gebruik van gerecyclede materialen. Hier ligt een taak voor de overheid. Zo wordt het doen aan recyclen gestimuleerd met lagere kosten voor het scheiden van afval. (in plaats van het vaste bedrag voor al het afval). Hier wordt onderscheid gemaakt tussen persoonlijke en sociale kosten van afval.
Om recycling te stimuleren maakt de overheid gebruik van een waarborgsom. Bij dit systeem wordt de eerste storting betaald, deze wordt gewaarborgd wanneer de storting naar een recycle centrum is gebracht. Doordat er sprake is van een waarborg per keer dat er wordt gerecycled, is dit een wenselijke stimulans mensen meer te laten recyclen.
18.3 Externaliteiten op Voorraad
Definitie: Een opgehoopt resultaat van de acties van producenten en consumenten die niet meegeteld worden in de marktprijs en andere producenten en consumenten beïnvloeden noemt men een voorraad van externaliteiten.
Het concept van de netto contante waarde kan in dit geval gebruikt worden. Hiermee kan er door de overheid namelijk bepaald worden hoe ze op deze voorraden moet reageren. Voor het berekenen hiervan wordt de social rate of discount gebruikt. Dit is de oppertunity costs voor de samenleving als geheel voor het ontvangen van een economische meevaller in de toekomst/ De oppertunity costs zijn dus gelijk aan de grote van de meevaller die ze nu kunnen krijgen.
Definitie: De sociale kortingsvoet (social rate of discount) geeft de verhouding weer van alternatieve kosten, voor de samenleving als geheel, van het ontvangen van een economisch voordeel in de toekomst tegenover de kosten wanneer deze vandaag worden ontvangen.
Deze discontovoet hangt af van:
- De mate van risico-aversie voor de gehele maatschappij.
- De mate van zuivere tijdvoorkeur voor de gehele maatschappij.
- Het verwachte tarief van de reële economische groei.
Er is onder economen echter maar weinig consensus over hoe deze kortingsvoet gebruikt/berekend/benaderd moet worden.
18.4 Eigendomsrechten
Definitie: Eigendomsrechten zijn wettelijke regels die beschrijven wat mensen en bedrijven mogen doen met hun eigendommen.
Wanneer eigendomsrechten beter zijn gedefinieerd zijn de effecten van externaliteiten kleiner. Als in het voorbeeld van de visbedrijven en het dumpende bedrijf het visbedrijf het eigendomsrecht had op onvervuild water, kon het de dumpende bedrijven geld vragen wat leidt tot economische efficiëntie en het inbrengen van deze kosten in de prijs.
Definitie: De Coase-theorie houdt in dat wanneer partijen kosteloos kunnen onderhandelen en waarbij ze beide voordeel behalen, de uitkomst efficiënt is.
Echter, het onderhandelingsproces kan hoge kosten met zich meebrengen. Een partij kan bijvoorbeeld ook een rechtszaak aanspannen waarin ze hun geldschade eisen als gevolg van de externaliteit. Ook dit kan leiden tot een efficiënte uitkomst.
18.5 Gedeelde rechten
Definitie: Common property resource zijn bronnen waar iedereen toegang tot heeft.
Omdat deze bronnen vrij toegankelijk zijn, kan iedereen er gebruik van maken. Dit leidt vaak tot overmatig gebruik en inefficiëntie. Voorbeelden zijn lucht en water. Om gebruik van deze bronnen efficiënt te maken, is vaak overheidsregulering nodig.
Hierbij kan gedacht worden aan het vissen in een meer. Iedereen heeft hier toegang toe, maar om de prijs van vis en het aantal in bedwang te houden kan de overheid optreden.
18.6 Publiek Goed
Er zijn bepaalde condities op particuliere markten waarbij bepaalde producten niet of tegen een verkeerde prijs worden aangeboden. Bij Publieke goederen wordt onderscheid gemaakt tussen niet-rivaliserend en niet-exclusief. Niet-rivaliserend betekent dat de marginale kosten van het voorzien van de volgende consument nul is. Niet-exclusief betekent dat mensen niet kunnen worden uitgesloten van consumptie. Een voorbeeld van een rivaliserend maar niet-exclusief goed is een meer. Er kan niet onbeperkt gebruik van worden gemaakt, maar niemand kan worden buitengesloten van gebruik. Een voorbeeld van een exclusief maar niet-rivaliserend goed is een televisiesignaal. Zodra een signaal is uitgezonden is het voorzien van een additionele consument kosteloos. Echter, de signalen kunnen exclusief worden gemaakt door ze te coderen en beschikbaar te stellen voor mensen die er voor betalen. Een voorbeeld van een niet-rivaliserend en niet-exclusief goed is de nationale defensie.
Bij publieke goederen wordt alleen efficiënt voorzien in goederen wanneer het marginale sociale nut gelijk is aan de marginale kosten van het produceren van het goed. Het marginale nut staat in dit geval voor nut dat de consument ontvangt. Vaak moet de overheid optreden wanneer moet worden voorzien in publieke goederen.
Ook op dit gebied ontstaan er marktfalen. Consumenten of producenten kunnen het zo spelen dat ze niet hoeven te betalen voor een niet-exclusief goed, omdat andere het al doen. Deze personen worden ‘free riders’ genoemd.
18.7 Persoonlijke voorkeur
De meest voorkomende manier om te bepalen hoeveel een publiek goed opbrengt is door stemming. Met name wordt hierin de meerderheid regel doorgevoerd. Hieruit komt onder andere de bereidheid tot betalen naar voren. In dit geval wil dit zeggen, het maximale bedrag dat de consument bereid is te betalen voor een bestedingsniveau in plaats van het niet verkrijgen en betalen. In het geval van de meerderheids-regel zal altijd de voorkeur uitgaan naar het bestedingsniveau van de mediaan stemmer boven een alternatief niveau. Wel moet deze weg economisch efficiënt zijn om deze te volgen. Een nadeel van de meerderheids-regel houdt in dat het gewicht van de voorkeur gelijk wordt gesteld voor elke consument.
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1641 |
Add new contribution