Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
Tentamen november 2012
Onderdeel A (40 meerkeuzevragen)
De Raad van Europa is onderdeel van de Europese Unie.
Dit is juist.
Dit is onjuist.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 18, onder paragraaf 1 (inleiding).
Een ministeriële regeling die algemeen verbindende voorschriften bevat is een voorbeeld van wetgeving in materiële zin.
Dit is juist.
Dit is onjuist.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 2, onder paragraaf 4 (kopje terminologie buiten de grondwet).
Het rigide karakter van onze Grondwet draagt bij aan het bestaan van het fenomeen van ongeschreven staatsrechtelijke regels.
Dit is juist.
Dit is onjuist.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 2, onder paragraaf 3 (kopje rigid constitution).
Het lidmaatschap van de Tweede Kamer is verenigbaar met het lidmaatschap van de Raad van State.
Dit is juist.
Dit is onjuist.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 5, onder paragraaf 2 (kopje tweede kamer).
De verplichting voor de ministers om de Kamers uit eigen beweging te informeren is niet in artikel 68 Grondwet neergelegd, maar vormt een uitvloeisel van de ministeriële verantwoordelijkheid van artikel 42, tweede lid, Grondwet.
Dit is juist.
Dit is onjuist.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 2, onder paragraaf 3 (kopje ongeschreven constitutioneel recht).
Veel van de rechten die zijn neergelegd in het EVRM mogen slechts beperkt worden als dit ‘noodzakelijk in een democratische samenleving’ is. Dit betekent dat een beperking van die rechten:
in een redelijke verhouding moet staan tot het daarmee te dienen doel;
moet zijn neergelegd in een wet in formele zin;
gericht moet zijn op de bescherming van de openbare orde;
de democratische legitimatie ervan ten goede moet komen.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 14, onder paragraaf 3 (kopje beperkingsmogelijkheden in EVRM).
Anna Kamminga is eigenaar van een perceel grond in de gemeente Krommenie. Zij exploiteert daar een horecagelegenheid. Volgens het vigerende bestemmingsplan is de grond bestemd voor tuin, horeca en verkeer. Anna verzoekt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente medewerking te verlenen aan de bouw van een zestal woningen naast de horecagelegenheid. Het college laat weten dat dit in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat zij daarvan vrijstelling kan verlenen indien Anna met de gemeente overeenkomt dat zij de woningen enkel zal verkopen of verhuren aan ingezetenen van de gemeente Krommenie. Anna’s advocaat raadt haar aan niet akkoord te gaan met deze overeenkomst, omdat deze – bij de huidige stand van de woningmarkt – haar mogelijkheden om de woningen te verkopen of verhuren te sterk beperkt. Bovendien stelt hij dat de overeenkomst in strijd komt met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
Welk beginsel van behoorlijk bestuur is hier dan geschonden?
Het vertrouwensbeginsel.
Het verbod van détournement de pouvoir.
Het beginsel van zorgvuldige voorbereiding.
Het onpartijdigheidsbeginsel.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 13, onder paragraaf 2 (kopje opnemingen van beginselen in de AWB).
Welke van de onderstaande opmerkingen over de positie van de koning in het staatsbestel is onjuist?
De koning is voorzitter van de Raad van State.
De koning is lid van de regering.
De koning kan geen rechtsgeldige besluiten nemen zonder medewerking van een minister of staatssecretaris.
De koning neemt koninklijke besluiten.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 7, onder paragraaf 6 (koning en ministers).
Welke van de volgende stellingen over de procedure tot wijziging van de Nederlandse Grondwet is juist?
De behandeling van een eerste-lezingsvoorstel door de Tweede en Eerste Kamer geschiedt op dezelfde wijze als bij een gewoon wetsvoorstel.
Indien een voorstel tot herziening van de Grondwet in eerste lezing de status van wet verwerft en is bekendgemaakt, dienen de Tweede en Eerste Kamer te worden ontbonden.
Een grondwetsherziening is in de praktijk dikwijls voorwerp van discussie in de verkiezingsstrijd.
De behandeling in tweede lezing door de Tweede en Eerste Kamer geschiedt op dezelfde wijze als de behandeling in eerste lezing.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 9, onder paragraaf 1 (procedure van grondwetsherziening).
Niet alleen de regering kan wetsvoorstellen indienen. Als de Tweede Kamer een voorstel van wet indient, en dit voorstel door zowel de Tweede als de Eerste Kamer wordt aanvaard, dan:
treedt het wetsvoorstel direct na de aanvaarding door de Eerste Kamer automatisch in werking;
is voor de inwerkingtreding bekrachtiging door de regering en publicatie in het Staatsblad noodzakelijk;
kan de regering de wet nog amenderen alvorens deze in het Staatsblad wordt gepubliceerd en in werking treedt;
kan de regering door middel van een novelle afdwingen dat de wet niet in werking zal treden totdat de bekrachtiging door de koning heeft plaatsgevonden.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 8, onder paragraaf 10 (kopje initiatiefvoorstel).
Wat is geen aspect van het huidige Nederlandse kiesstelsel voor de Tweede Kamerverkiezingen?
De mogelijkheid om op basis van voorkeursstemmen gekozen te worden in de Tweede Kamer.
Het lijstenstelsel.
Het bestaan van diverse kiesdistricten.
Het bestaan van een kiesdeler.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 5, onder paragraaf 6 (kiesstelsels).
Antwoorden november 2012
1. B
2. A
3. B
4. A
5. B
6. B
7. B
8. B
9. A
10. B
11. A
Tentamen januari 2013
ONDERDEEL A (40 meerkeuzevragen)
1. Voor het bestaan van een regel van ongeschreven staatsrecht is het feit dat zich een staatkundige praktijk heeft gevormd die de betrokkenen consistent toepassen een noodzakelijke en voldoende voorwaarde.
a) Dit is juist.
b) Dit is onjuist.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 18, onder paragraaf 1 (inleiding).
2. Een kandidaat kan slechts in de Tweede Kamer worden gekozen indien op hem/haar voldoende stemmen zijn uitgebracht om de kiesdeler te halen.
a) Dit is juist.
b) Dit is onjuist.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 5, onder paragraaf 6 (kopje kiesstelsels).
3. De Nationale ombudsman doet onderzoek naar klachten van burgers over zowel onbehoorlijk overheidsoptreden als over uitspraken van nationale rechters, zonder dat hij zelf een juridisch bindend oordeel kan geven.
a) Dit is juist.
b) Dit is onjuist.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 6, onder paragraaf 5 (de nationale ombudsman).
4. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens stelt ten aanzien van de beperking van mensenrechten eisen aan de omvang en evenredigheid van die beperkingen, waar de grondwettelijke beperkingsclausules dit niet doen.
a) Dit is juist.
b) Dit is onjuist.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 14, onder paragraaf 7 (beperking van grondrechten).
6. Een orgaan van een hoger lichaam (bijvoorbeeld van de staat) kan altijd preventief toezicht houden op besluiten van besturen van organen van lagere lichamen (van bijvoorbeeld de gemeente). Nederlandse openbare lichamen en hun bestuursorganen hebben immers een hiërarchische verhouding.
a) Dit is juist
b) Dit is onjuist
9. In de arresten Van Gend & Loos en Costa/ENEL is onder meer bepaald dat bepalingen van het Europees gemeenschapsrecht (tegenwoordig: het EU-recht) rechtstreekse werking hebben. Hieruit vloeit onder meer voort dat de Nederlandse rechter de bepalingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens direct kan toepassen.
a) Dit is juist.
b) Dit is onjuist.
10. De Nederlandse regering onderhandelt over de verdragstekst en ondertekent een verdrag. Voordat Nederland als staat gebonden wordt aan een verdrag moet het verdrag echter altijd eerst door de Staten-Generaal worden geratificeerd.
a) Dit is juist.
b) Dit is onjuist.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 11, onder paragraaf 3 (kopje b verdragen).
18. Conform de jurisprudentie van de Hoge Raad verbiedt artikel 120 Grondwet de rechter onder andere:
a) het toetsen van wet- en regelgeving aan ongeschreven fundamentele rechtsbeginselen;
b) het toetsen van verdragen aan wetten in formele zin;
c) het toetsen van wetten in formele zin aan de Grondwet en het Statuut voor het Koninkrijk;
d) het toetsen van de Grondwet aan verdragen.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 12, onder paragraaf 8 (controle van de rechter op de wetgeving).
19. Tijdens een werkgroepbijeenkomst van het vak Inleiding staats- en bestuursrecht wordt het begrip ‘wetgeving in materiële zin’ behandeld.
Student X merkt op dat wetten in materiële zin slechts tot stand kunnen komen door samenwerking tussen regering en Staten-Generaal.
Student Y stelt dat wetten in materiële zin ook zelfstandig kunnen worden vastgesteld door de regering, in de vorm van algemene maatregelen van bestuur.
Student Z meent dat wetten in materiële zin zelfs kunnen worden vastgesteld door een individuele minister, mits hem de bevoegdheid daartoe door een wet of algemene maatregel van bestuur is gedelegeerd. Wie van hen heeft/hebben gelijk?
a) Alleen student X.
b) Student Y en student Z.
c) Student X en student Y.
d) Alleen student Z.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 8, onder paragraaf 3 (kopje wet in materiële zin).
20. Binnen het Nederlandse constitutionele recht, met name het recht inzake het functioneren van het parlementaire stelsel, komen enkele regels voor die niet zijn gecodificeerd. Een belangrijke reden voor het niet codificeren van die regels is gelegen in:
a) het rigide karakter van de Nederlandse Grondwet;
b) de opkomst van het fenomeen van de kaderwetgeving en de delegatie van regelgevende bevoegdheid door de wetgever in formele zin;
c) de attributie van regelgevende bevoegdheid aan de regering in artikel 89 lid 1 Grondwet;
d) het feit dat Nederland een tweekamerstelsel kent.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 2, onder paragraaf 3 (ongeschreven constitutioneel recht).
22. Wat is geen taak van de Raad van State?
a) Rechtspreken in bestuursrechtelijke zaken.
b) Adviseren over wetsvoorstellen.
c) Onderzoeken van ontvangsten en uitgaven van het Rijk.
d) Onderzoeken van geschillen van bestuur.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 6, onder paragraaf 2 (bevoegdheden van de Raad van State).
23. Welke stelling over inmenging in de uitoefening van de vrijheid van drukpers op basis van de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is juist?
a) Het EVRM eist dat een inmenging in de uitoefening van de vrijheid van drukpers een grondslag heeft in een wet in formele zin.
b) De Grondwet eist dat een beperking van de vrijheid van drukpers voldoet aan de proportionaliteitseis.
c) De Grondwet staat de wetgever niet toe een stelsel van voorafgaand toezicht op de inhoud van drukwerk in te voeren.
d) Het EVRM staat de wetgever niet toe een stelsel van voorafgaand toezicht op de inhoud van drukwerk in te voeren.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 14, onder paragraaf 8 (kopje art. 7 Grondwet meningsvrijheid, drukpersvrijheid).
24. Op het moment dat een posterieure gemeentelijke verordening hetzelfde onderwerp regelt als een hogere regeling, dan:
a) komt deze verordening van rechtswege te vervallen;
b) komt deze verordening te vervallen als de hogere regeling hetzelfde motief heeft;
c) mag deze verordening de hogere regeling in beginsel aanvullen, tenzij zij daarmee in strijd is;
d) mag deze verordening de hogere regel aanvullen, zelfs wanneer die hogere regeling uitputtend is bedoeld.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 16, onder paragraaf 14 (kopje posterieure verordening).
27. Stel: de rechtbank Rotterdam wordt geconfronteerd met een zaak waarin een appellant een beroep doet op een artikel uit het Internationaal verdrag inzake economische sociale en culturele rechten van de Verenigde Naties. De rechtbank vraagt zich af of dit artikel als ‘een ieder verbindend’ in de zin van art. 93 en 94 Grondwet moet worden beschouwd. Aan welke van de onderstaande uitspraken zou de rechtbank hiervoor relevante criteria kunnen ontlenen?
a) HvJ EG 15 juli 1964, zaak 6/64 (Costa/Enel).
b) HR 14 april 1989, NJ 1989/469 (Harmonisatiewet).
c) HR 27 januari 1961, NJ 1963/248 (Prof. Van den Bergh).
d) HR 30 mei 1986, NJ 1986/688 (Spoorwegstaking).
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 11, onder paragraaf 3 (kopje ieder verbindende bepalingen).
36. Welke van de onderstaande beginselen van behoorlijk bestuur is niet in de Algemene wet
bestuursrecht gecodificeerd?
a) Het vereiste van een kenbare motivering.
b) Het vereiste van een deugdelijke motivering.
c) Het verbod van misbruik van bevoegdheid (détournement de pouvoir).
d) Het vertrouwensbeginsel.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 13, onder paragraaf 1 (kopje ongeschreven beginselen).
37. Welke van de onderstaande opmerkingen is juist?
a) Het kabinet bestaat uit de Koning en de ministers.
b) In de vergaderingen van de ministerraad mag een staatssecretaris meebeslissen als zijn minister afwezig is.
c) De minister-president zit de vergaderingen van de ministerraad voor en kan zelfstandig beslissen of een bepaald onderwerp op de agenda van die vergaderingen komt te staan.
d) De ministers worden door de Koning benoemd en ontslagen, deze koninklijke besluiten worden niet voorzien van een ministerieel contraseign.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 4, onder paragraaf 8 (de ministerraad).
38. Welk van de onderstaande parlementaire rechten kan niet door een minderheid van de Tweede Kamer worden afgedwongen?
a) Het recht van interpellatie.
b) Het schriftelijk vragenrecht.
c) Het recht van enquête.
d) Het recht om een motie in te dienen.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 7, onder paragraaf 10,11,12 (interpellatie en vragenrecht, motie, recht van enquête).
39. Welk van de onderstaande opmerkingen over de grondwettelijke grondrechten is juist?
a) De Grondwet bevat een systeem van hoofdzakelijk algemene grondrechtenbeperkingen.
b) Bij de totstandkoming van hoofdstuk 1 van de Grondwet, in 1983, is uitgesproken dat de grondwettelijke grondrechten ook effect kunnen hebben in de horizontale verhoudingen tussen burgers onderling.
c) Inperking van de grondwettelijke grondrechten door regels opgenomen in een provinciale of gemeentelijke verordening is toegestaan, aangezien zowel gemeenten als provincies over een eigen autonome verordenende bevoegdheid beschikken.
d) De in de Grondwet opgenomen sociale grondrechten zijn op zodanige wijze geformuleerd dat zij zich goed lenen voor toepassing door de rechter in individuele zaken.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 14, onder paragraaf 5 (systematiek van de Grondwet inzake grondrechten).
40. Wil een beperking op een door het EVRM beschermd grondrecht toelaatbaar zijn, dan dient aan een aantal eisen voldaan te zijn. Welke van de onderstaande eisen behoort daar niet toe?
a) De beperking dient noodzakelijk te zijn in een democratische samenleving.
b) De beperking moet dienen ter bescherming van één of of meer van de in het betreffende EVRM-artikel aangeduide belangen.
c) De beperking moet in een redelijke verhouding staan tot het met die beperking nagestreefde doel.
d) De beperking moet gebaseerd zijn op een wet, dat wil zeggen een regeling door de nationale, parlementaire, wetgever.
Antwoord is te vinden in Hoofdstuk 14, onder paragraaf 3 (beperkingsmogelijkheden in EVRM).
Antwoordindicatie tentamen januari 2013
Onderdeel A (meerkeuzevragen)
1. B 11. A 21. A 31. C
2. B 12. A 22. C 32. A
3. B 13. A 23. C 33. D
4. A 14. A 24. C 34. C
5. B 15. B 25. B 35. C
6. B 16. A 26. D 36. D
7. B 17. A 27. D 37. C
8. A 18. C 28. A 38. C
9. B 19. B 29. A 39. B
10. B 20. A 30. D 40. D
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
444 |
Add new contribution