Oefententamens Capita strafrecht (Mevis)

Deze samenvatting is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.

Tentamen april 2012

Vraag 1

Hoe kan het verschil tussen het commune en het bijzonder strafrecht het beste worden aangeduid?

a.   Het commune strafrecht betreft een centrale regeling, het bijzonder strafrecht is afkomstig van gemeenten en de provincies;

b.  het commune strafrecht vinden we in het Wetboek van Strafrecht, het bijzonder strafrecht in overige wetgeving;

c.  het commune strafrecht betreft slachtofferdelicten, het bijzonder strafrecht slachtofferloze delicten;

d.  het commune strafrecht heeft een nationale dimensie; het bijzonder strafrecht een internationale dimensie.

 

Vraag 2

John G. wordt op enig moment door opsporingsambtenaren aangehouden op verdenking van het plegen van diefstal van enkele dvd’s. Bij verhoor wordt verzuimd John G. de cautie te geven. Tijdens het verhoor bekent hij de dvd’s te hebben gestolen. De politierechter die over de diefstal waarvoor John G. terechtstaat moet oordelen, tilt zwaar aan dit niet herstelbare vormverzuim in het vooronderzoek. Hij stelt: ‘daardoor is een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate geschonden.” Welke conclusie zal de politierechter aan deze constatering verbinden?

a. Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie;

b. verlaging van de hoogte van de straf;

c. uitsluiting van de resultaten die door het verzuim zijn verkregen voor het bewijs;

d. de politierechter zal het bij de enkele constatering van het verzuim laten.

 

Vraag 3

Aan Bert is een dagvaarding uitgereikt waarin hij wordt opgeroepen om voor de rechtbank te verschijnen en hem winkeldiefstal ten laste wordt gelegd. Hij heeft echter geen zin om het zo ver te laten komen en vraagt zich af wat hij eraan kan doen om een zitting te voorkomen. Welke van de onderstaande mogelijkheden dient hij daarvoor aan te wenden?

a. Het doen van beklag bij het gerechtshof;

b. het verzoeken van een verklaring dat de zaak is geëindigd bij de rechtbank;

c. het indienen van een bezwaarschrift bij de rechtbank;

d. het verzoeken om sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek aan de rechter-commissaris.

 

Vraag 4

Welke van onderstaande stellingen over interpretatiemethoden is niet juist?

a. Grammaticale interpretatie kan door de rechter worden benut ten behoeve van zowel een extensieve als een restrictieve interpretatie;

b. op grond van het verbod van analogische wetstoepassing is het de rechter verboden bij zijn interpretatie van delictsomschrijvingen af te wijken van de wetsgeschiedenis;

c. het legaliteitsbeginsel veronderstelt dat de strafrechter beperk is in de interpretatiemethoden die hij kan benutten bij uitleg van de wet;

d. regels over interpretatiemethoden hebben betrekking op de verhouding tussen de wetgever en de rechter.

 

Vraag 5

Welk van de volgende handelingen kan op grond van het Wetboek van Strafvordering plaatsvinden voordat de officier van justitie op de terechtzitting de zaak voordraagt?

a. De ondervraging van de verdachte door de voorzitter van de rechtbank anders dan bedoeld in artikel 273 Sv;

b. de vaststelling door de voorzitter van de rechtbank welke personen als getuige zijn verschenen;

c. de uitspraak van de rechtbank over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie;

d. het voorleggen door de officier van justitie van een lijst met inbeslaggenomen voorwerpen.

 

Vraag 6

In het Salduz-arrest (EHRM 27 november 2008, NJ 2009, 214) heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) nieuwe regels vastgesteld voor het recht op rechtsbijstand in het vooronderzoek. Welk van de onderstaande stellingen over dit arrest is juist?

a. Door het Salduz-arrest zal voortaan ook in het kader van ophouden voor onderzoek moeten worden voorzien van rechtsbijstand;

b. verdachten kunnen nimmer afstand doen van het recht op bijstand bij politieverhoor;

c. in het Salduz-arrest heeft het EHRM, door vast te stellen dat dit recht van toepassing is bij het politieverhoor, het recht op bijstand beperkt;

d. door het Salduz-arrest zal voortaan ook tijdens aanhouding bij heterdaad een raadsman aanwezig moeten zijn.

 

Vraag 7

In een strafzaak voert de raadsman van de verdachte het volgende verweer:

‘Mijn cliënt heeft het slachtoffer inderdaad met een mes gestoken, maar vast is komen te staan dat de dood van het slachtoffer pas is ingetreden nadat hij tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis een bloedvergiftiging heeft opgelopen, terwijl de patholoog-anatoom niet met zekerheid heeft kunnen vaststellen waardoor de dood van het slachtoffer is ingetreden’.

 

Op welk leerstuk van materieel strafrecht ziet dit verweer?

a. Opzet;

b. culpa;

c. wederrechtelijkheid;

d. causaliteit.

 

Vraag 8

Welk van de onderstaande stellingen met betrekking tot het hoger beroep in strafzaken is juist?

a. Hoger beroep tegen een vonnis dat in eerste aanleg door de politierechter is gewezen, wordt altijd door een enkelvoudige kamer van het gerechtshof behandeld;

b. wanneer door de verdachte hoger beroep wordt ingesteld moet deze binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur met grieven indienen op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen;

c. de officier van justitie kan geen hoger beroep instellen tegen een vonnis waarin de verdachte van de  gehele tenlastelegging is vrijgesproken;

d. indien de rechtbank één van de einduitspraken van artikel 359 lid 1 Sv heeft gedaan, kan het gerechtshof onder omstandigheden de zaak naar de rechtbank terugwijzen.

 

Vraag 9

Aan Harm K. is ten laste gelegd dat

‘hij op 5 april 2012, te Terwispel, in de gemeente Opsterland, tezamen en in vereniging met een ander, lichamelijke ingrepen bij een dier heeft verricht, waarbij een deel van het lichaam wordt beschadigd, immer hebben verdachte en zijn mededader, toen, aldaar, een paard, Friese merrie, voorzien van een brandmerk, te weten de letters F en S, in de linkerzijde van de hals van dat paard.’ (artikel 40 Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren)

 

Harm K. legt op de terechtzitting een bekennende verklaring af. De raadsman van Harm voert echter het verweer dat de bepaling waarop bovenstaande tenlastelegging is gebaseerd buiten toepassing moet worden gelaten, omdat deze in strijd zou zijn met artikel 30 van het EG-verdrag en de EU-richtlijn 90/427. Tot welke einduitspraak zal de rechter komen indien hij het verweer van de raadsman honoreert?

a. Onbevoegdheid van de rechter;

b. niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie;

c. vrijspraak;

d. ontslag van alle rechtsvervolging.

 

Vraag 10

Wanneer de officier van justitie besluit een zaak niet te vervolgen, en het slachtoffer is het daar niet mee eens, bij welke gerechtelijke instantie kan hij dan beklag doen?

a. de rechtbank;

b. het gerechtshof;

c. de politierechter;

d. de kantonrechter.

 

Vraag 11

Politie en justitie komen te beschikken over informatie die erop wijst dat Hennie J. in zijn eentje zeer binnenkort een grote aanslag op de metro in Amsterdam gaat plegen, waarbij mogelijk tientallen doden zouden kunnen vallen. De beschikbare informatie wordt betrouwbaar, concreet en verifieerbaar geacht, en betreft uitkomsten van dreigingsanalyses van de AIVD dat Hennie die aanslag gaat plegen. De officier van justitie beveelt aan een opsporingsambtenaar (als bedoeld in artikel 141, onderdeel b Sv) het opnemen van niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt met gebruikmaking van diensten van een aanbieder van communicatie. Kan hij daartoe bevelen?

a. ja, op grond van artikel 126m Sv;

b. ja, op grond van artikel 126t Sv;

c. ja, op grond van artikel 126zg Sv;

d. nee, hij kan daartoe niet bevelen.

 

Vraag 12

Op basis van welk rechtsbeginsel maakt de verdediging  in de zaak die leidde tot het Mensenroofarrest (HR 20 november 2001, NJ 2003, 632) in cassatie bezwaar tegen de uitspraak van het hof?

a. Het legaliteitsbeginsel;

b. het schuldbeginsel;

c. het proportionaliteitsbeginsel;

d. het vertrouwensbeginsel.

 

Vraag 13

In een huiselijke ruzie gooit Rutger een bord naar het hoofd van zijn vader Karel, die daardoor geraakt wordt en vervolgens in het ziekenhuis komt te overlijden. Rutger wordt vervolgd voor mishandeling met de dood ten gevolge. Zijn moeder Els, die door het incident weduwe is geworden, wil ter terechtzitting spreken. Mag dat?

a. Nee, Els is slechts bevoegd tot het indienen van een schriftelijke slachtofferverklaring;

b. nee, want familieleden van verdachten hebben geen spreekrecht ter zitting;

c. ja, nabestaanden van slachtoffers van dit delict hebben spreekrecht ter zitting;

d. ja, alle nabestaanden hebben spreekrecht ter zitting.

 

Vraag 14

Welke stelling met betrekking tot de bijstand aan opsporing door burgers, als bedoeld in titel VA en VC van Boek 1 Sv, is juist?

a. tijdens hun bijstand aan opsporing zijn burgers opsporingsambtenaar in de zin van artikel 127 Sv;

b. bijstand aan opsporing door burgers kan plaatsvinden binnen alle drie de domeinen van opsporing;

c. bijstand aan opsporing door burgers kan slechts geschieden met toestemming van de rechter-commissaris;

d. bijstand aan opsporing door burgers kan ook inhouden het stelselmatig observeren van een verdachte.

 

Vraag 15

Welke van de onderstaande strafuitsluitingsgronden is een ongeschreven schulduitsluitingsgrond?

a. ontoerekenbaarheid;

b. psychische overmacht;

c. afwezigheid van alle schuld;

d. ontbreken van materiële wederrechtelijkheid.

 

Vraag 16

Gerrit N. wordt op heterdaad aangehouden door twee medewerkers van een supermarkt terwijl hij zijn zakken vult met snoepwaar. Zij nemen hem mee naar het kantoor achter in de winkel waar zij onmiddellijk de politie bellen om hem te komen halen. Gerrit N. is erg coöperatief, betuigt meteen spijt en haalt al zijn zakken leeg. Niettemin gaan de twee medewerkers over tot onderzoek aan zijn kleding en lichaam om vast te stellen of hij niet meer gestolen waar heeft. Waren zij tot onderzoek aan kleding en lichaam bevoegd?

a. Ja, zij waren bevoegd tot aanhouding en konden daarna op basis van de leer van de voortgezette toepassing overgaan tot onderzoek aan kleding en lichaam;

b. ja, uit de wet volgt dat zij bevoegd zijn tot inbeslagneming bij aanhouding terwijl het bij onderzoek aan kleding en lichaam gaat om een beperkte inbreuk, die aan deze inbeslagnemingsbevoegdheid impliciet kan worden gekoppeld;

c. nee, burgers zijn enkel op basis van de ter zake doende bevoegdheden in de Wet Wapens en Munitie en Opiumwet bevoegd tot het verrichten van onderzoek aan kleding en lichaam;

d. nee, het gaat bij onderzoek aan kleding en lichaam om een zware inbreuk en deze bevoegdheid is niet bij wet toegekend aan de burger.

 

Vraag 17

Welke stelling over opzet is de meest juiste?

a. in opzet ligt de wederrechtelijkheid besloten;

b. onvoorwaardelijk opzet is de laagste gradatie van opzet;

c. opzet laat zich omschrijven als willens en wetens handelen of nalaten;

d. opzetdelicten staan alleen in het Wetboek van Strafrecht.

 

Vraag 18

Is het toegestaan dat de officier van justitie alsnog een dagvaarding uitbrengt voor hetzelfde feit, wanneer de rechtbank, naar aanleiding van een bezwaarschrift tegen de dagvaarding, beslist heeft dat de verdachte buiten vervolging wordt gesteld?

a. nee, tenzij later nieuwe bezwaren bekend zijn geworden;

b. nee, tenzij de Hoge Raad positief beslist op een aanvraag tot herziening;

c. ja, mits het College van Procureurs-generaal daarvoor toestemming geeft;

d. ja, mits het Gerechtshof daarin bewilligt.

 

Vraag 19

Wat is bepalend voor de vraag of een strafbaar feit een misdrijf of een overtreding is?

a. de strafsoort;

b. de wet;

c. de ernst van het feit;

d. de aanwezigheid van een subjectief bestanddeel.

 

Vraag 20

Op 1 februari 2012 lopen twee opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141, onderdeel b SV door een park in Leiden. Het is hen ambtshalve bekend dat in dat park veelvuldig in verdovende middelen wordt gehandeld. Op enig moment zien zij twee mannen wat geheimzinnig met elkaar praten. Eén van hen geeft vervolgens aan de ander een vijftal bolletjes, dat de andere man snel in zijn zak stopt, terwijl hij onrustig om zich heen kijkt. De mannen lopen snel elk een andere kant op. De opsporingsambtenaren besluiten de man die de bolletjes heeft gekregen aan te houden. Vlak voordat zij hem hebben aangehouden zien zij dat hij de bolletjes snel in zijn mond stopt en inslikt. De man wordt aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Aldaar wordt door de officier van justitie bevolen de verdachte in zijn lichaam te onderzoeken door middel van röntgenonderzoek. Was de officier van justitie daartoe bevoegd?

a. nee, want de Opiumwet voorziet niet in deze bevoegdheid;

b. nee, want alleen de rechter-commissaris is daartoe bevoegd;

c. ja, want er is sprake van ernstige bezwaren tegen de verdachte;

d. ja, want er is sprake van een geval waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.

 

Vraag 21

Aan Thijs wordt op 25 februari 2012 een dagvaarding betekend waarin een tenlastelegging is opgenomen ter zake van mishandeling (artikel 300 Sr). Volgens de tenlastelegging heeft hij dit strafbare feit op 3 maart 2006 in Amsterdam gepleegd. De dagvaarding roept Thijs op te verschijnen op de terechtzitting van 17 maart 2012. Ter terechtzitting beroept hij zich op de verjaring van het tenlastegelegde feit. Dient de rechter dit verweer gegrond te verklaren?

a. Ja, want de verjaringstermijn voor dit strafbare feit bedraagt zes jaar, en deze termijn is verstreken;

b. ja, want de verjaringstermijn voor dit strafbare feit bedraagt drie jaar,  en deze termijn is verstreken;

c. nee, want door het uitbrengen van de dagvaarding is de verjaringstermijn gestuit;

d. nee, want de verjaringstermijn voor dit strafbare feit bedraagt twaalf jaar, en deze termijn is nog niet verstreken.

 

 

Vraag 22

Wat is de consequentie indien de rechter verzuimt de verdachte op het onderzoek ter terechtzitting het laatste woord te geven?

a. nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting;

b. onbevoegdheid van de rechter;

c. niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie;

d. strafvermindering.

 

Vraag 23

Jan G. wordt bij de politierechter berecht voor overtreding van artikel 131 Sr (opruiing) omdat hij op het plein voor het Centraal Station te Leiden luidkeels heeft opgeroepen tot bestorming van het gemeentehuis om bezwaar te maken tegen de verhoging  van gemeentelijke belastingen. De politierechter besluit tot veroordeling van Jan, onder andere omdat de opruiing openbaar heeft plaatsgevonden. Via welke interpretatiemethode kon de politierechter het makkelijkst tot dit oordeel komen?

a. wetsystematische interpretatie;

b. grammaticale interpretatie;

c. teleologische interpretatie;

d. wethistorische interpretatie.

 

Vraag 24

Karel A. wordt ervan verdacht opzettelijk Gerard zomerhuis van het leven te hebben beroofd, door die Gerard Zomerhuis meermalen met een mes te hebben gestoken, ten gevolge waarvan die Zomerhuis is komen te overlijden (artikel 287 Sr). Tijdens het onderzoek ter terechtzitting doet de raadsman van Karel A. een beroep op psychische overmacht: Karel A. was onder druk Zomerhuis te doden. Tot welke uitspraak zal de rechter komen wanneer hij het beroep van de raadsman van Karel A. zal honoreren.

a. Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie;

b. vrijspraak;

c. ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet-strafbaarheid van het feit;

d. ontslag van alle rechtsvervolging wegens niet-strafbaarheid van de verdachte.

 

Vraag 25

Willem Z. wordt ervan verdacht dat hij ontuchtige handelingen met dieren heeft gepleegd in een loods in Aalsmeer (artikel 254 Sr). In het belang van het onderzoek geeft officier van justitie Claasen aan René de Winter, opsporingsambtenaar op grond van artikel 141, onderdeel b Sv, maar niet zijnde hulpofficier, het schriftelijk bevel de loods te betreden teneinde die loods op te nemen en eventueel aldaar aanwezige sporen veilig te stellen (artikel 126k Sv). Achteraf blijkt dat de officier van justitie dit bevel niet had mogen geven. Op grond waarvan is dat het geval?

a. Het bevel mocht niet door een officier van justitie worden gegeven;

b. het beval mocht slechts aan een hulpofficier worden gegeven;

c. het bevel mocht slechts worden gegeven in geval van ernstige bezwaren tegen Willem Z.

d. het bevel mocht niet worden gegeven bij een verdenking voor het onderhavige feit.

 

Vraag 26

Welke omschrijving van de werkzaamheden van de reclassering is de meest juiste?

a. Het geven van voorlichting aan de politie;

b. het geven van voorlichting aan de Dienst Justitiële Inrichtingen;

c. het verlenen van hulp en steun aan verdachten en veroordeelden;

d. het verlenen van hulp en steun slachtoffers.

 

Vraag 27

Aan Diederik wordt een dagvaarding uitgereikt waarin een tenlastelegging is opgenomen voor het plegen van valsheid in geschrift (artikel 225 Sr) op 10 maart 2011 en openbare dronkenschap (artikel 354 Sr) op 25 oktober 2011. Wat is dit voor type tenlastelegging?

a. een gewijzigde tenlastelegging;

b. een primair/subsidiaire tenlastelegging;

c. een cumulatieve tenlastelegging;

d. een enkelvoudige tenlastelegging.

 

Vraag 28

Welke rechtsregel ten aanzien van de opsporing volgt uit het Muilkorf arrest (HR 12 april 1897)?

a. opsporing geschiedt uitsluitend door opsporingsambtenaren;

b. opsporing gaat altijd aan vervolging vooraf;

c. opsporing valt onder het bereik van het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel;

d. opsporing heeft tot doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.

 

Vraag 29

Walter W. wordt door de meervoudige kamer van de rechtbank veroordeeld voor het plegen van een diefstal (artikel 310 Sr). Welke combinatie van straffen kan door de rechter voor dit feit worden opgelegd?

a. 1 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een geldboete van 10.000 euro en een werkstraf van 320 uur;

b. 4 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een geldboete van 5.000 euro en een werkstraf van 240 uur;

c. 5 jaar gevangenisstraf, een geldboete van 1.000 euro en een leerstraf van 180 uur;

d. 2 jaar gevangenisstraf, een geldboete van 20.000 euro en een leerstraf van 220 uur.

 

Vraag 30

Welke van onderstaande stellingen over de bevoegdheid in artikel 8 lid 3 Politiewet 1993 (thans art. 7 lid 3 Politiewet 2012) is niet juist?

a. nu een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 Sv altijd wordt vereist bij de toepassing van onderzoeksbevoegdheden, dient deze eis impliciet te worden ingelezen in deze bepaling;

b. gelet op de bijzondere aard en inhoud van deze bevoegdheid, behoeft bij de toepassing ervan geen sprake te zijn van een de door Mevis omschreven drie domeinen van opsporing;

c. de eis van een redelijk vermoeden van schuld kan ontbreken bij deze bevoegdheid omdat de Politiewet een wet in formele zin is;

d: de regeling van deze bevoegdheid in artikel 8 lid 3 Politiewet 1993 toont aan dat het hier niet gaat om een lichte inbreuk die kan worden gebaseerd op artikel 2 Politiewet 1993.

 

Casus

Autobrand in Utrecht

 

Op 20 februari 2011 krijgt de politie een telefonische melding van een autobrand op de Maasstraat in Utrecht. Een tweetal opsporingsambtenaren dat in een naburige straat op de fiets aan het surveilleren is, is na enkele seconden ter plaatse en treft een brandende auto aan. Een van de omstanders, Marco ten Broeke, spreekt het tweetal aan. Hij verklaart dat hij zijn overbuurjongen Joost Cohen heeft herkend als één van de brandstichters. Dit wordt bevestigd door zijn vriendin Esmé van der Plas die deze overbuurjongen ook bij het incident heeft gezien. Esmé en Marco vertellen dat zij de overbuurjongen nog geen minuut eerder samen met twee vrienden hebben zien wegrennen in de richting van de buurt waarin Joost en zijzelf wonen. Hierop begeven de opsporingsambtenaren zich direct per fiets naar het door Marco en Esmé opgegeven adres enkele straten verderop. Daar aangekomen treffen zij de 18-jarige Joost aan, die buiten een sigaret staat te roken. Joost wordt ter plekke aangehouden op verdenking van brandstichting en voor nader onderzoek overgebracht naar het politiebureau. Op 21 februari 2011 leggen zowel Marco als Esmé op het politiebureau een verklaring af, waarin zij Joost aanwijzen als één van de betrokkenen bij de autobrand. Joost wordt op 21 februari in verzekering gesteld. Nadat de politie Joost heeft verhoord, besluit de officier van justitie hem op 23 februari 2011 heen te zenden.

 

Kort nadat Joost is heengezonden, ontvangt de politie bericht van Esmé dat Joost onmiddellijk na zijn vrijlating met zijn vader is langsgegaan op het adres van Esmé en Marco aan de Lingestraat te Utrecht. De politie hoort dat Marco erg onder de indruk was van dit bezoek. Naar aanleiding van het bericht besluit de politie een camera te plaatsen, gericht op de woning van Esmé en Marco. Tevens wordt er die avond en nacht in de buurt extra gesurveilleerd. De volgende ochtend neemt de politie telefonisch contact op met Esmé. Zij vertelt aan de telefoon dat zij de nacht bij haar ouders heeft doorgebracht, maar dat haar vriend is thuisgebleven. Tevens verklaart zij dat haar vriend haar heeft verteld dat hij om 20.00 bezoek heeft gehad van een groep jongens. Het enige wat hij daarover aan haar kwijt wilde, is dat hij naar de politie wil gaan om zijn verklaring in te trekken.

Bij het bekijken van de camerabeelden door de politie wordt duidelijk dat op 23 februari 2011 rond acht uur ’s avonds vier jongens bij het huis van Esmé en Marco heeft aangebeld, dat zij enige tijd met Marco aan de deur hebben gestaan en dat zij vervolgens weer zijn vertrokken. Aan de hand van de beelden herkennen verbalisanten Joost als één van de aanwezigen. Zij identificeren tevens een andere persoon, te weten de hun ambtshalve bekende Cas Ertsen. Enige dagen later wordt deze Cas Ertsen als medeverdachte gehoord door de politie. Wanneer hem wordt gevraagd wat hij weet van de bedreiging van twee getuigen om 20.00 in de Lingtestraat antwoord hij het volgende:

 

“Ik heb wel een verhaal gehoord daarover. Dat is de overbuurman van Joost. Joost heeft mij gevraagd om een baksteen door de ruit te gooien bij die man. Ik was met twee anderen. Joost kwam naar mij toe en vroeg mij hem te helpen. Ik ben meegelopen met die jongens. Ik stond ongeveer 2 meter van het huis vandaan. De man wilde eerst niet opendoen en toen vroeg Joost mij dat van die steen. Ik kon horen wat Joost tegen de man van dat huis, die getuige dus, zei. Joost zei dat die man hem had verraden en aangewezen. Joost vroeg die man mee te gaan naar het politiebureau om te zeggen dat hij het niet was geweest.”

 

Marco wordt ook gevraagd een verklaring af te leggen bij de rechter-commissaris. Hij doet dit op 5 maart 2011 in hoedanigheid van getuige, waarbij hem verder geen bijzondere status wordt toegekend. Er is geen gerechtelijk vooronderzoek geopend. Bij dit verhoor, dat plaatsvindt in bijzijn van de raadsman van Joost, verklaart Marco als volgt.

 

“Er zijn die avond een stuk of vier jongens bij mij aan de deur geweest, waaronder Joost die tegenover mij woont. Joost zei tegen mij dat ik mijn verklaring die ik had afgelegd moest aanpassen en wilde met mij mee gaan naar het politiebureau. Daarna hebben de andere jongens gezegd ‘werk gewoon mee, anders gaan we dingen doen die u niet leuk zult vinden’ en ‘Luister meneer, luister naar die jongen en ga mee naar het politiebureau’. Joost stond daar bij.”

 

Op 15 april 2011 wordt Joost, die op dat moment nog op vrije voeten is, gedagvaard om op 20 april 2011 voor de politierechter te verschijnen. Aan hem wordt – naast het medeplegen van brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is (artikel 157 sub 1 Sr) – ten laste gelegd dat

 

“hij op of omstreeks 23 februari 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om Marco ten Broeke, althans een persoon, door bedreiging met geweld tegen Marco ten Broeke wederrechtelijk te dwingen iets te doen, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij verdachte of zijn mededader Marco ten Broeke de woorden toegevoegd: ‘werk gewoon mee, anders gaan we dingen doen die je niet leuk zal vinden’ en/of ‘luister meneer, luister naar die jongen en ga mee naar het politiebureau’, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid”: artikel 284 lid 1 onder 1 jo artikel 45 Sr.

 

Op 20 april 2011 verschijnt Joost voor de politierechter, ten overstaan van wij hij zich op zijn zwijgrecht beroept. Tijdens de behandeling ter terechtzitting worden verder geen andere personen gehoord. Bij zijn pleidooi voert de raadsman van Joost aan dat de tenlastegelegde uitingen niet als (bedreiging met) geweld kunnen worden opgevat. Genoemde uitlatingen houden immers niets concreets in over de mogelijk door zijn cliënt en/of zijn medeverdachten jegens het slachtoffer te plegen (gewelddadige) handelingen en leveren dus geen geweld op in de zin van 284 Sr. In zijn mondeling vonnis verwijst de politierechter daarentegen naar de jurisprudentie waarin is bepaald dat voor een veroordeling ter zake van dwang door middel van bedreiging met geweld is vereist ‘dat de bedreiging van die aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat jegens hem geweld zou worden uitgeoefend’. De politierechter stelt dat de uitlatingen gelet op de context waarbinnen zij zijn gedaan en mede in aanmerking genomen de aard van het strafbare feit (brandstichting) dat verdachte volgens het slachtoffer had gepleegd, wel degelijk een poging tot dwang door middel van bedreiging met geweld opleveren. Hij komt tot een bewezenverklaring voor beide tenlastegelegde feiten. Bij het opleggen van de straf houdt de politierechter rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte. Joost wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

 

Einde casus

 

Vragen behorend bij de casus:

 

Vraag 31

Is de aanhouding van Joost op 20 februari 2011 wegens diens vermeende betrokkenheid bij de autobrand rechtmatig geschied?

a. Nee, de aanhouding is onrechtmatig geschied nu geen bevel tot aanhouding is afgegeven door de officier van justitie;

b. nee, de aanhouding is onrechtmatig geschied nu op het moment van aanhouding nog geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld jegens verdachte;

c. ja, de aanhouding is rechtmatig geschied nu ten tijde van de aanhouding sprake was van een verdenking en een heterdaad situatie;

d. ja, de aanhouding is rechtmatig geschied mits de verdachte na de aanhouding onverwijld aan de rechter-commissaris wordt voorgeleid.

 

Vraag 32

Wanneer begint in de onderhavige casus op grond van het Wetboek van Strafvordering de vervolging jegens Joost?

a. Op 20 februari;

b. op 5 maart;

c. op 15 april;

d. op 20 april.

 

Vraag 33

De officier heeft ervoor gekozen om ter zake van artikel 284 Sr een poging ten laste te leggen in plaats van het voltooide misdrijf. Wat zullen daarbij zijn beweegredenen zijn?

a. Dat de uitlatingen zoals verwoord in de tenlastelegging waarschijnlijk niet door verdachte zelf zijn gedaan;

b. dat er nog geen sprake is van een begin van uitvoering;

c. dat het geweld nog niet is aangevangen;

d. dat Marco zijn verklaring naar aanleiding van de bedreiging niet heeft ingetrokken of gewijzigd.

 

Vraag 34

Op welk beginsel doet de raadsman impliciet een beroep wanneer hij stelt dat de tenlastegelegde uitlatingen geen geweld opleveren in de zin van artikel 284 Sr?

a. Het legaliteitsbeginsel;

b. het opportuniteitsbeginsel;

c. het proportionaliteitsbeginsel;

d. het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging.

 

Vraag 35

Tot welke einduitspraak zou de politierechter dienen te komen ter zake van het tweede tenlastegelegde feit, indien hij het verweer van de raadsman ter zake van artikel 284 Sr wel zou hebben gehonoreerd?

a. Nietigheid van de dagvaarding;

b. vrijspraak;

c. ontslag van alle rechtsvervolging wegens aanname van een schulduitsluitingsgrond;

d. niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

 

Vraag 36

Bewezen is verklaard door de politierechter dat verdachte de poging tot dwang door middel van bedreiging tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan. Van welke deelnemingsvorm is blijkens het oordeel van de politierechter sprake?

a. Medeplegen;

b. medeplichtigheid;

c. doen plegen;

d. uitlokken.

 

Vraag 37

Welke van de onderstaande typeringen is niet van toepassing op het delict brandstichting waarvoor Joost is veroordeeld?

a. Het betreft een culpoos delict;

b. het betreft een formeel delict;

c. het betreft een commissiedelict;

d. het betreft een misdrijf.

 

Vraag 38

In hoeverre mag de verklaring van Cas afgelegd bij de politie bijdragen aan het bewijs in de zaak jegens Joost?

a. De verklaring van Cas mag niet voor het bewijs worden gebruikt, aangezien de wet in artikel 341 lid 3 Sv stelt dat zijn beweringen alleen ten aanzien van hemzelf kunnen gelden;

b. de verklaring van Cas mag niet voor het bewijs worden gebruikt, aangezien hij niet ter terechtzitting als getuige is gehoord;

c. de verklaring van Cas mag voor het bewijs worden gebruikt, maar alleen als hij zijn verklaring ten overstaan van een rechter bevestigt;

d. de verklaring van Cas mag voor het bewijs worden gebruikt, omdat deze berust op diens eigen waarneming en ondervinding.

 

Vraag 39

Joost besluit tijdens het onderzoek ter terechtzitting dat hij Marco vragen wil stellen over de autobrand. Hij verzoekt de politierechter om Marco als getuige op te roepen om op het onderzoek ter terechtzitting te verschijnen. De politierechter wijst het verzoek van Joost echter af. Op grond waarvan dient de politierechter zijn afwijzing te baseren?

a. Het oproepen van Marco kan diens gezondheid of welzijn in gevaar brengen en het voorkomen daarvan weegt zwaarder dan het belang om Marco te ondervragen;

b. door het weigeren Marco op te roepen wordt Joost niet redelijkerwijs in zijn verdediging geschaad;

c. de noodzakelijkheid om Marco op het onderzoek ter terechtzitting te verhoren is niet gebleken;

d. het is onaannemelijk dat Marco binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen.

 

Vraag 40

Hoeveel dagen moet Joost na zijn veroordeling op 20 april 2011 nog in detentie doorbrengen?

a. 120 dagen;

b. 117 dagen;

c. 80 dagen;

d. 77 dagen.

 

 

Antwoorden tentamen april 2012

 

1. b      p. 57-58 Mevis 2013.    

2. c      p.  641 onder 3.6.4. Mevis 2013.

3. c      p. 499 Mevis 2013.                   

4. b      p. 769-771 Mevis 2013. 

5. c      p. 548-549 Mevis 2013. Zie hiervoor ook art. 283 Sv.

6. a      Zie hiervoor het Salduz-arrest, maar ook p. 376-379 boek van Capita Strafrecht 2013.       

7. d      p. 789 Mevis 2013, en HR 12 september 1978, NJ 1979, 60 (Letale Longembolie).           

8. d      p.  657 Mevis 2013, en ook art. 423 lid 2 Sv.      

9. d      p. 608-610 Mevis 2013. 

10. b     p. 500 Mevis 2013 onder XI.2.1. en art. 12 lid 1 Sv.

11. c     p. 298-301 Mevis 2013.

12. a     p. 773-776, in het bijzonder p. 775 Mevis 2013.

13. c     p. 558-559 Mevis 2013, en art. 51e lid 2 Sv.

14. b     p. 300 Mevis 2013. Zie ook Titel Vc van het Wetboek van Strafvordering.

15. c     p. 843-846 Mevis 2013. Ontoerekenbaarheid staat in art. 39 en psychische overmacht in art. 40 Sr. Daarnaast is het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid een ongeschreven rechtvaardigingsgrond en geen schulduitsluitingsgrond.

16. d     p. 335 Mevis 2013.

17. c     p. 796 Mevis 2013.

18. a     p. 520 Mevis 2013, en art. 255 Sv.

19. b     p. 62 Mevis 2013.

20. c     p. 359 Mevis 2013.

21. c     p. 464 en 480 Mevis 2013, en volgt uit art. 70 en 72 Sr.

22. a     p. 551 Mevis 2013.

23. b     p. 764 en 767 Mevis 2013.

24. d     p. 614 en 826-829 Mevis 2013. Psychische overmacht is een schulduitsluitingsgrond, en zal tot vrijspraak leiden als schuld bestanddeel is (culpa). Het gaat hier echter om een opzettelijk delict, dus schuld is hier een element en komt pas bij de derde vraag van 350 Sv. aan bod, de strafbaarheid van de dader.

25. d     art. 126k Sv verwijst naar een misdrijf als bedoeld in art. 67 lid 1 Sv. Artikel 254 Sr. Echter kent een maximale strafbedreiging van 1 jaar en valt niet onder art. 67 Sv.

26. c     p. 117 Mevis 2013.

27. c     p. 18-20 van het Beslissingsmodel van Koopmans 2010.

28. c     zie hiervoor de rechtsregel uit het Muilkorf arrest (HR 12 april 1897), en p. 226 Mevis 2013.

29. b     zie p. 934-936 Mevis 2013 voor het combineren van straffen.

30. a     zie p. 364 Mevis 2013. Dit begrip is vooral van belang vooral bij de uitoefening van vrijheidsbenemende dwangmiddelen.

31. c     p. 342 en 343 Mevis 2013.

32. c     p. 464-466 Mevis 2013.

33. d     p. 860-868 Mevis 2013.

34. a     p. 223-225 Mevis 2013.

35. b     dit verweer zou betekenen dat het geweld niet bewezen kan worden, en komt daarmee al bij de eerste vraag van art. 350 Sv. aan bod. Dit leidt tot vrijspraak.

36. a     Zie voor een invulling van het begrip ‘medeplegen’ p. 880-886 Mevis 2013, onder VII.3.2.

37. a     p. 815 Mevis 2013. Culpa is de term voor schuld als bestanddeel in de delictsomschrijving. Schuld staat echter niet in art. 157 lid 1 Sr.

38. d     art. 341 lid 3 Sv geldt in geval van berechting tegen meerdere verdachten tegelijk op één zitting. Antwoord a valt dus af. De verklaring is opgenomen in een proces-verbaal, en dit processtuk geldt als bewijs. Dus b en c vallen ook af. Zie ook p. 569 e.v. Mevis 2013.

39. b     p. 413 e.v., 573 en 574 Mevis 2013.

40. b     Joost is veroordeeld tot 180 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk. Dat leidt tot een saldo van 120 dagen onvoorwaardelijk. Daarnaast is hij van 21 februari tot 23 februari 2011 in verzekering gesteld. Deze drie dagen worden ook in mindering gebracht, waardoor hij nog 117 dagen moet zitten.

 

Tentamen juni 2011

 

ALGEMENE VRAGEN

 

Vraag 1

Kees loopt 's nachts op straat met een rugzak. Het is nog redelijk druk op straat. Twee agenten hebben net een melding gekregen van een auto-inbraak, die enkele minuten daarvoor in een straat om de hoek heeft plaatsgevonden. Ze vragen Kees of ze even in zijn rugzak mogen kijken. Kees is enigszins overrompeld door de vraag, maar zegt dat het goed is. De agenten kijken in de rugzak en zien een aantal wikkel met een witte poeder en een flinke hoeveelheid pillen. Aangezien de agenten vermoeden dat het hier om verdovende middelen gaat, wordt Kees aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 2 van de Opiumwet.

 

Waren de agenten bevoegd om in Kees' rugzak te kijken en hem vervolgens aan te houden?

a. Ja, Kees heeft immers toestemming gegeven om in zijn rugzak te kijken en na het vinden van de spullen in de rugzak bestaat er een redelijk vermoeden van schuld;

b. Nee, Kees is op het moment dat de agenten in zijn rugzak willen kijken nog geen verdachte van enig strafbaar feit; de agenten mochten onder de genoemde omstandigheden niet in zijn tas kijken. Vervolgens zijn zij wel bevoegd Kees aan te houden op basis van de verlengde bevoegdheden tot opsporing;

c. Ja, Kees geeft immers toestemming om in zijn rugzak te kijken. De agenten mogen Kees echter niet aanhouden aangezien Kees niet op heterdaad is betrapt;

d. Ja, Kees kan als verdachte van diefstal worden aangemerkt, dus de agenten mogen ook in zijn tas kijken en hem aanhouden

Vraag 2

Hoelang kan de voorlopige hechtenis duren?

a. 90 Dagen;

b. 104 Dagen;

c. 110 Dagen en 15 uur

d. De voorlopige hechtenis kan maximaal zo lang duren als de naar verwachting op te leggen vrijheidsstraf.

Vraag 3

Marjolein wordt veroordeeld voor verduistering in dienstbetrekking (artikel 322 Sr), omdat zij in haar functie als caissière vrienden en familie goederen heeft laten meenemen zonder af te rekenen. Tot welke van de volgende combinaties van straffen kan de rechtbank Marjolein niet veroordelen?

a. Een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden en een taakstraf van 160 uur;

b. Een leerstraf van 280 uur en een voorwaardelijke geldboete van €5.000,-;

c. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een leerstraf van 80 uur;

d. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden en een taakstraf van 240 uur.

 

Vraag 4
Hetty werkt bij een bejaardentehuis als verzorgster. Elke week doet zij Elsje, een 86-jarige bewoonster, in bad. Op een dag let Hetty niet goed op en laat zij het bad vollopen met gloeiend heet water. Waarschijnlijk was zij te druk bezig met sms-en naar haar vriendje en heeft zij niet goed opgelet bij het opendraaien van de kraan. Elsje overlijdt ten gevolge voor doodslag (artikel 287 Sr) en subsidiair voor dood door schuld (artikel 307 lid 1 Sr). De rechtbank is van oordeel dat Hetty aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam heeft gehandeld, door niet eerst de temperatuur van het badwater te controleren alvorens zij Elsje in bad deed. Volgens de rechtbank heeft Hetty dan ook aanmerkelijk verwijtbaar gehandeld.

Tot welke einduitspraak zal de rechtbank komen ten aanzien van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten?

a.  Vrijspraak ten aanzien van het primair telastegelegde en veroordeling ten aanzien van het subsidiair telastegelegde, nu wettig en overtuigend bewezen kan worden dat Hetty culpoos heeft gehandeld;

b.  Vrijspraak ten aanzien van het primair telastegelegde en veroordeling ten aanzien van het subsidiair telastegelegde, nu wettig en overtuigend bewezen kan worden dat Hetty doleus heeft gehandeld;

c.  Veroordeling ten aanzien van het primair telastegelegde, nu wettig en overtuigend bewezen kan worden dat Hetty culpoos heeft gehandeld;

d.  Veroordeling ten aanzien van het primair telastegelegde, nu wettig en overtuigend bewezen kan worden dat Hetty doleus heeft gehandeld.

Vraag 5

De dwangmiddelen bewaring (artikel 63 Sv) en gevangenhouding (artikel 65 Sv) verschillen voor wat betreft de voorwaarden voor de inzet hiervan op een aantal punten. Waar zijn deze verschillen geleden?

a.  In de bevoegde autoriteit en de duur;

b.  In de bevoegde autoriteit en de gronden;

c.  In de gevallen en de duur;

d.  In de gevallen en de gronden.

 

Vraag 6

Welke van de onderstaande stellingen met betrekking tot de rol van de procureur-generaal van het parket bij de Hoge Raad is juist?

a.  De procureur-generaal staat aan het hoofd van het Openbaar Ministerie;

b.  De procureur-generaal is de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie bij de Hoge Raad;

c.  De procureur-generaal schrijft rechtsgeleerde adviezen aan de Hoge Raad;

d.  De procureur-generaal kan richtlijnen en aanwijzingen uitvaardigen over de taakuitoefening van de rechterlijk ambtenaren bij het Openbaar Ministerie.

 

Vraag 7

Op 20 januari 2010 wordt Marc aangehouden ter zake van een brute overval die hij tezamen met zijn vrienden zou hebben gepleegd in een café in Leiden. Marc zou daarbij de eigenaar met een hockeystick hard tegen het hoofd hebben geslagen, als gevolg waarvan deze met ernstig letsel in het ziekenhuis is beland. Voorafgaand aan de aanhouding heeft op 19 januari 2010, in zijn bijzijn van de rechter-commissaris, een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van de verdachte. Bij de doorzoeking wordt een hockeystick aangetroffen die voldoet aan de beschrijving van het slachtoffer. Nadat de verdachte is gehoord, wordt hij op 21 januari 2010 door de Officier van Justitie in verzekering gesteld en wordt op 23 januari 2010 door de rechter-commissaris de bewaring bevolen. Wanneer begint naar nationale maatstaven de vervolging van Marc?

a.  19 januari 2010;

b.  20 januari 2010;

c.  21 januari 2010;

d.  op 23 januari 2010.
 

 

Vraag 8
Dries heeft op 2 september 2010 in Leiden een verkeerslicht vernield. Hij is op heterdaad betrapt en door een opsporingsambtenaar aangehouden. Na een verhoor op het bureau waarbij Dries een bekennende verklaring heeft afgelegd, is hij heengezonden. Drie weken later ontvangt Dries een brief van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) met daarin een transactievoorstel. Indien Dries binnen drie weken een bedrag van €200,- voldoet, zal het Openbaar Ministerie de zaak tegen Dries seponeren. Dries leest de brief en betaalt onmiddellijk. Tot zijn verbazing ontvangt hij een dagvaarding om op 21 december 2010 bij de politierechter in Den Haag te verschijnen. Dries besluit naar de terechtzitting te gaan om daar aan de rechter het transactievoorstel van het CJIB en zijn betalingsbewijs te laten zien waaruit blijkt dat hij binnen de gestelde termijn heeft betaald. Wat zal de rechter, indien hij Dries gelooft, op basis van dit verweer dienen te beslissen?

a.  Onbevoegdheid van de rechter;
b.  Niet-ontvankelijkheid van de Officier van Justitie;
c.  Ontslag van alle rechtsvervolging;
d.  Vrijspraak..
 

Vraag 9
Welke van de onderstaande sancties kan de rechter onder omstandigheden ook bij een vrijspraak opleggen?

a.  Schadevergoedingsmaatregel;
b.  Verbeurdverklaring;
c.  Onttrekking aan het verkeer;
d.  Geldboete.
Vraag 10
Pieter is verdachte in een niet gecompliceerde zaak. Hij heeft direct bekend en voorts zijn er van zijn kant geen verzoeken gedaan die hebben gezorgd voor vertraging in de afdoening van de strafzaak. Ter terechtzitting heeft Pieter een beroep gedaan op de overschrijding van de redelijke termijn aangezien zijn zaak vanaf de betekening van de dagvaarding tot aan de behandeling van de zaak tijdens het onderzoek ter terechtzitting drie jaar heeft geduurd. Is de rechter gehouden rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn?

a.  Nee de duur van drie jaren kan niet als overschrijding van de redelijke termijn worden bestempeld;

b.  Ja hij zal hiermee rekening moeten houden en daarna eventueel rechtsgevolgen verbinden;
c.  Ja, in het onderhavige geval dient dit te leiden tot een niet-ontvankelijkheidverklaring van de Officier van Justitie;

d.  Nee, het beroep van Pieter op overschrijding van de redelijke termijn is reeds verjaard.

Vraag 11

Welke van de onderstaande stellingen met betrekking tot misdrijven en/of overtredingen is juist?

a.  Alleen de wetgever in formele zin kan misdrijven creëren;

b.  Op een overtreding kan nooit een vrijheidsbenemende straf worden opgeteld;

c.  Bij vervolging ter zake van een overtreding kan nooit met kans op succes een rechtvaardigingsgrond worden ingeroepen;

d.  De kantonrechter is alleen bevoegd bij vervolgingen ter zake van overtredingen.

 

Vraag 12
Klaas en Sahid worden verdacht van een diefstal die ze samen zouden hebben gepleegd (artikel 310 juncto 311 Sr). Aan beiden wordt een dagvaarding uitgevaardigd. Alleen Klaas ontvangt de dagvaarding, omdat de feitelijke woon- en verblijfsplaats van Sahid niet overeenkomt met het adres waarop hij vervolgens de Gemeentelijke Basisadministratie staat ingeschreven. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting bij de politierechter in de zaak van Klaas hoort Sahid, die uit interesse en ter morele ondersteuning van zijn vriend is meegegaan, dat zijn zaak direct na de zaak van Klaas zal worden behandeld. Hij is verbaasd, maar besluit toch naar binnen te gaan als zijn zaak wordt uitgeroepen. Tijdens de behandeling van zijn zaak voert Sahid aan dat hij nooit een dagvaarding heeft ontvangen, maar dat hij er geen bezwaar tegen heeft als zijn zaak nu toch wordt behandeld.

''We zijn er nu toch allemaal en ik heb bij de behandeling van de zaak van Klaas kunnen horen waar het allemaal over gaat,'' aldus Sahid. Hij heeft geen behoefte aan extra voorbereidingstijd.

 

Wat is de meeste geëigende beslissing voor de politierechter om te nemen in de zaak van Sahid?
a.  De politierechter zal de dagvaarding nietig verklaren;

b.  De politierechter zal zich onbevoegd verklaren;

c.  De politierechter zal de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaren;

d.  De politierechter zal, overeenkomstig het verzoek van Sahid, door kunnen gaan met de behandeling van de zaak.

Vraag 13
Bij welk van de onderstaande alternatieven moet er bij inzet van elk van de genoemde bevoegdheden minimaal sprake zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan een reeds begaan strafbaar feit?

a.  Artikel 61 lid 1 Sv, artikel 126k lid 1 SV en artikel 52 Sv;

b.  Artikel 126o lid 1 Sv, artikel 52 Sv en artikel 95 Sv;

c.  Artikel 126l lid 1 Sv, artikel 126r lid 1 Sv en artikel 61 lid 1 Sv;
d.  Artikel 95 Sv, artikel 126s lid 1 Sv en artikel 126i lid 1 Sv.

Vraag 14
Welke van de onderstaande beweringen met betrekking tot poging en voorbereiding is juist?
a.  Een begin van uitvoering van een overtreding is strafbaar;

b.  Of sprake is van een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf zal moeten worden beoordeeld aan de hand van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging;

c.  Voorbereiding van de in artikel 310 Sr strafbaar gestelde gedraging is strafbaar;

d.  Vrijwillige terugtred is niet mogelijk bij een voorbereidingshandeling.
Vraag 15
Welke interpretatiemethode verdient de voorkeur in het licht van het legaliteitsbeginsel?
a.  Teleologische interpretatiemethode;
b.  De grammaticale interpretatiemethode;

c.  De wetssystematische interpretatiemethode;
d.  De wetshistorische interpretatiemethode.
Vraag 16
Sings het arrest HR 12 september 1978 (Letale longembolie) hanteert de Hoge Raad voor het vaststellen van de causaliteit de leer van:
a.  De conditio sine qua non;
b.  De redelijke toerekening;
c.  Voorzienbaarheid;
d.  De causa proxima.
 

Vraag 17
Welke van de onderstaande stellingen met betrekking tot deelneming is juist?
a.  In het Containerdiefstal-arrest heeft de Hoge Raad beslist dat voor de toepassing van de deelnemingsvorm uitlokking niet is vereist dat de verdachte op de plaats van het delict aanwezig was;
b.  Voor strafbaarheid voor de deelnemingsvorm doen plegen is vereist dat de onmiddellijke dader strafbaar is;

c.  Voor strafbaarheid voor de deelnemingsvorm medeplichtigheid is een nauwe en bewuste samenwerking vereist;

d.  Voor elke deelnemingsvorm geldt dat er opzet moet zijn op de deelneming.
 
 

Vraag 18
Anita's telefoon wordt al een tijdje getapt omdat de Officier van Justitie op grond van informatie van de AIVD het idee heeft dat zij een terroristisch misdrijf aan het voorbereiden is. De informatie van de AIVD houdt in dat Anita al maanden in en rond vertrekhal 1 op Schiphol rondhangt, terwijl daar geen aanwijsbare reden voor is. Ook heeft zij plattegronden en bouwtekeningen van vertrekhal 1 in haar bezit. Verder heeft zij verschillende websites bezocht die beschrijven hoe je zelf een bom kunt fabriceren en heeft zij een ontstekingsmechanisme aangeschaft. Tegen de verkoper heeft ze toen gezegd dat ze van plan was een aanslag te plegen om daarmee aandacht te vragen voor het verwerpelijke asielbeleid van de Nederlandse regering. De verkoper heeft dit doorgegeven aan de politie, naar aanleiding waarvan de AIVD een onderzoek is gestart. Dat onderzoek heeft bovenstaande informatie opgeleverd.
 

Op grond van welke wettelijke regelingen zou de bevoegdheid om Anita's telefoon te tappen kunnen worden ingezet, indien dit noodzakelijk is voor het verdere onderzoek?

a.  Artikel 126m en 126t Sv;
b.  Artikel 126m en 126 o Sv;
c.  Artikel 126t en 126zs Sv;
d.  Artikel 126m en 126zf Sv.
Vraag 19
Welke van de onderstaande processuele beslissingen kan niet leiden tot een absoluut verval van het vervolgingsrecht van het Openbaar Ministerie?
a.  De uitbrenging van een kennisgeving niet verdere vervolging;
b.  De vaststelling van een grote overschrijding van de redelijke termijn;

c.  De weigering van de Officier van Justitie een getuige te dagvaarden die niet als bedreigde getuige is erkend;

d.  De constatering dat er een ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde.

Vraag 20
Karin wordt verdacht van een eenvoudige mishandeling (artikel 300 Sr), omdat zij Janneke zou hebben geslagen en tegen de grond zou hebben geduwd. Haar zaak wordt behandeld door de politierechter. Janneke is aanwezig bij het onderzoek ter terechtzitting, omdat zij zich als benadeelde partij heeft gevoegd in de strafzaak tegen Karin. Zij voert het volgende aan: ''Karin heeft mij op de grond gegooid, waardoor mijn spijkerbroek onherstelbaar is gescheurd. Ik kwam bebloed en met een gescheurde spijkerbroek thuis. Mijn zusje heeft aan dat beeld ernstige slaapstoornissen overgehouden. Bijna iedere nacht heeft zij nachtmerries, zodat ze niet meer in staat is goed te presteren op school. Ze blijft daarom dit jaar waarschijnlijk zitten, waardoor ze later minder kansen heeft op de arbeidsmarkt. Ik vorder daarom immateriële schadevergoeding voor een bedrag van €10.000,-''. De politierechter veroordeelt Karin tot een werkstraf van 30 uur. Daarnaast verklaart hij Janneke niet-ontvankelijk in haar vordering van de immateriële schadevergoeding.
Wat zal daarvan de reden zijn?
a.  In geval van een eenvoudige mishandeling is een voeging als benadeelde partij niet mogelijk, aangezien op dat delict slechts een gevangenisstraf van maximaal 3 jaar staat;
b.  Janneke kan alleen schade vorderen die zij zelf rechtstreeks door het strafbare feit geleden. Dat is ten aanzien van de immateriële schade niet het geval;
c.  Een benadeelde partij kan alleen een vordering indienen bij zaken die door de meervoudige kamer worden behandeld;
d.  Een vordering van de benadeelde partij is uitsluitend bedoeld voor de vergoeding van immateriële schade; Janneke had voor de vergoeding ten aanzien van de immateriële schade gebruik moeten maken van de mogelijkheid van de schadevergoedingsmaatregel.

 

EINDE ALGEMENE VRAGEN
 

 

CASUS

Op woensdag 17 november 2010 zijn de verbalisanten Van Ooijen en Verster belast met noodhulp in Scheveningen. Omstreeks 21:15 uur komt een melding van de centrale meldkamer, dat er zojuist een code 60 is afgegeven door de HTM in de Randstadrail. Zij krijgen te horen van de centralist dat ter hoogte van de tramhalte op de Laan Copes van Cattenburgh de hulp is ingeroepen door de HTM-controleurs. Als zij ter plaatse komen, treffen zij een drietal HTM-controleurs aan die een man onder controle houden. Deze man blijkt later te zijn Richard Weimar. Zij krijgen van de HTM-controleurs te horen dat deze Weimar op 20,15 was aangehouden ter zake 'zwartrijden', mishandeling en overtreding van de Wet op de identificatieplicht. De mishandeling bestond uit het dichtknijpen van de keel en het bijten in de arm van de controlerende HTM-medewerker, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, Joris Zonnenveld. Hierop nemen van Ooijen en Verster de verdachte, die nog steeds over zijn toeren is en wild om zich heen slaat, over van de betreffende controleurs en doen hem de transportboeien aan. Tevens wordt bij verdachte een veiligheidsfouillering verricht. Bij deze fouillering wordt in de linker broekzak een zakje hennep aangetroffen, waarvan later wordt vastgesteld dat het gewicht 4,6 gram betreft. Na de aanhouding wordt de verdachte overgebracht naar het bureau van politie Laak te Den Haag om te worden voorgeleid aan de hulpofficier van Justitie. Tijdens de overname zien de verbalisanten dat er rode vlekken en twee open wondjes op de rechter arm van controleur Zonnenveld zitten.

            Verdachte wordt opgehouden ter verhoor en op 18 november 2010 om 9:30 uur voorgeleid aan inspecteur Zwam, hulpofficier van Justitie en in verzekering gesteld. Nadat de verdachte is medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is, verklaart de verdachte: ''Ik heb niets gedaan. De tramconducteur liegt''. Op donderdag 19 november 2010 doet Joris Zonnenveld aangifte van mishandeling. Hij verklaart als volgt. ''Ik vroeg de man naar zijn vervoersbewijs. Hij zei dat hij een strippenkaart bij zich had, maar deze niet afgestempeld was voordat hij de tram in stapte. De man weigerde om alsnog een vervoersbewijs te kopen en probeerde naar de tramdeuren te lopen. Ik heb de man zes maal gevraagd zijn identiteitsbewijs te laten zien, maar de man maakte geen aanstalten om deze te overhandigen. Op het moment dat de tram stopte, wilde de man naar buiten gaan. Ik hield hem tegen door hem vast te pakken. Op dat moment voelde ik een scherpe steek in mijn arm. Ik voelde dat hij kennelijk zijn tanden in mijn arm had gezet. Nadat hij mij in mijn arm had gebeten, voelde ik dat hij met zijn rechterhand mijn keel dichtkneep. Ik kreeg korte tijd geen lucht.''

            Op vrijdag 20 november 2010 wordt verdachte Weimar voor de rechter-commissaris geleid. Deze acht dienst inverzekeringstelling rechtmatig en beveelt op vordering van de Officier van Justitie de bewaring van Weimar op grond van het feit dat de samenleving ernstig geschokt is door de mishandeling van ambtenaren met een publieke taak. Verdachte verklaart bij de rechter-commissaris dat hij niet in de arm van de controleur heeft gebeten of zijn keel dicht heeft geknepen. ''Hij heeft mij beetgepakt en ik heb hem van me afgehouden, daarbij zou het kunnen dat ik met mijn hand zijn keel heb geraakt. Ik wilde naar buiten om de volgende tram te nemen. Hij had me moeten laten gaan, maar hij wilde alleen maar mijn identiteitsbewijs.''

            Op vrijdag 3 december 2010 wordt door de raadkamer van de Rechtbank 's-Gravenhage de gevangenhouding bevolen voor een periode van 90 dagen. Op vrijdag 25 februari begint het onderzoek ter terechtzitting.

 

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
 

1. hij op of omstreeks 17 november 2010 te Scheveningen, gemeente Den Haag, opzettelijk een ambtenaar, te weten J.S. Zonnenveld, gedurende de uitoefening van zijn bediening, heeft gebeten in de arm en/of heeft geknepen in de keel (waardoor die Zonnenveld enige tijd geen lucht kreeg), waardoor voornoemde ambtenaren letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; artikel 304 sub 2 Sr jo artikel 300 lid 1 Sr

 

2. hij op of omstreeks 17 november 2010 te Den haag opzettelijk aanwezig heeft gehad:
-ongeveer 5 gram, in elk geval een hoeveelheid materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
artikel 2 aanhef/onder C opiumwet, artikel 10 lid 3 Opiumwet.

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting wordt een brief van het slachtoffer Zonnenveld voorgelezen. Daaruit blijkt dat hij na het incident enige tijd overspannen thuis heeft moeten blijven. Zonnenveld heeft tevens een immateriële schadevergoeding ter hoogte van 150 euro. De Officier van Justitie heeft gevorderd dat beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zullen worden verklaard en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens vordert hij dat de verdachte wordt veroordeeld tot het betalen van het door Zonnenveld gevorderde bedrag en vraagt hij om de onttrekking aan het verkeer van de drugs.

 

EINDE CASUS

 

VRAGEN NAAR AANLEIDING VAN DE CAUS

 

Vraag 21

Wat is de consequentie voor het onderzoek ter terechtzitting indien op 25 februari 2011 blijkt dat een inhoudelijke behandeling van de zaak nog niet kan aanvangen, omdat de psychiatrische rapportage over de verdachte nog niet is afgerond?

a.  Het onderzoek ter terechtzitting zal geen doorgang vinden en de vervolging zal worden geschorst in afwachting van de rapportage;

b.  Het onderzoek ter terechtzitting zal geen doorgang meer vinden en de voorlopige hechtenis moet worden opgeheven;

c.  Het onderzoek ter terechtzitting zal doorgang vinden, maar de verdachte kan tegen beslissing verzet aantekenen;

d.  Het onderzoek ter terechtzitting zal doorgang vinden, maar de behandeling ter terechtzitting zal worden geschorst.

Vraag 22
Stel dat op de dag van het onderzoek ter terechtzitting de verdachte weigert uit zijn cel te komen. Het is de rechtbank duidelijk dat de verdachte niet zal verschijnen omdat hij een afstandsverklaring heeft getekend. Is de raadsvrouw bevoegd om namens de verdachte het woord te voeren?

a.  Ja, maar uitsluitend wanneer zij door haar cliënt uitdrukkelijk is gemachtigd;
b.  Ja, de bevoegdheden van raadslieden zijn in dit opzicht niet aan restricties onderworpen;
c.  Nee, als een verdachte weigert in persoon te verschijnen is de rechter verplicht verstek te verlenen;
d.  Nee, er zal eerst een onderzoek moeten worden gestart naar de beweegredenen van verdachte om de afstandsverklaring te tekenen.
Vraag 23
Welke van de onderstaande instellingen met betrekking tot de inzet van de vrijheidsbeperkende dwangmiddelen in deze casus is juist?
a.  De aanhouding is onrechtmatig geschied, want Zonnenveld had de verdachte niet om zijn identificatie mogen vragen;
b.  De veiligheidsfouillering is onrechtmatig geschied, omdat niet blijkt van een onmiddellijk dreigend gevaar;
c.  De inbewaringstelling is onrechtmatig geschied, nu een onjuiste grond is aangenomen;
d.  De gevangenhouding is onrechtmatig geschied, want de wettelijke termijnen zijn niet in acht genomen.
Vraag 24
De verdachte voert ter zitting het verweer dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging. Uit de Aanwijzing Opiumwet volgt immers dat geringe hoeveelheden (minder dan 5 gram) een politiesepot wordt toegepast. Op welk beginsel doet de raadsvrouw een beroep?
a.  Het vertrouwensbeginsel;
b.  Het gelijkheidsbeginsel;
c.  Het beginsel van zuiverheid van oogmerk;
d.  Het beginsel van de redelijke en billijke belangenafweging.

Vraag 25
Is de politierechter in Den Haag bevoegd om kennis te nemen van de tenlastegelegde feiten?
a.  Ja, maar dan mag de politierechter voor de twee feiten geen gevangenisstraf opleggen van meer dan 1 jaar;
b.  Ja, de beoordeling van strafbare feiten gepleegd jegens (politie)ambtenaren behoort tot de exclusieve bevoegdheid van de politierechter;
c.  Nee, op deze feiten staat immers een gevangenisstraf van maximaal 4 en 6 jaar;

d.  Nee, de politierechter neemt uitsluitend kennis van overtredingen.
 
Vraag 26

Welke hoedanigheid heeft Zonnenveld tijdens het onderzoek ter terechtzitting?
a.  Getuige;
b.  Benadeelde partij;
c.  Spreekgerechtigde;
d.  Rechtstreeks belanghebbende.
Vraag 27
Ter terechtzitting voert de raadsvrouw namens verdachte het verweer dat er sprake is van noodweer, nu Zonnenveld verdachte heeft belemmerd naar buiten te gaan en hem daarbij fysiek heeft tegengehouden en vastgepakt. Verdachte stond volgens zijn raadsvrouw in zijn recht om zich tegen deze aanranding te verweren. Heeft dit verweer kans van slagen?
a.  Ja, ook de bewegingsvrijheid is een door artikel 41 Sr beschermd rechtsgoed;
b.  Ja, er stond verdachte geen vluchtweg open;

c.  Nee, want dit is een typisch geval van psychische overmacht;

d.  Nee, dit soort aanrandingen moeten worden geduld en is daarom niet wederrechtelijk.
Vraag 28
Stel, los van uw antwoord op de vorige vraag, dat de rechtbank het verweer van de verdachte aanvaardt en het beroep op noodweer aanneemt. Wat moet dan de einduitspraak zijn ten aanzien van onder 1 tenlastegelegde feit?
a.  Afwezigheid van alle schuld;
b.  Ontslag van alle rechtvervolging;
c.  Vrijspraak;
d.  Veroordeling.
Vraag 29
Tijdens de beraadslaging in de raadkamer kijken de rechters nog eens goed naar de tenlastegelegde van feit 1. Zij constateren dat het woordje 'rechtmatig' daarin ontbreekt. De rechters zijn echter van oordeel dat voor het overige de tenlastelegging wel bewezen kan worden. Tot welke einduitspraak zal de rechtbank komen ten aanzien van feit 1?
a.  Nietigheid van de dagvaardig;
b.  Ontslag van alle rechtsvervolging omdat het onder 1. tenlastegelegde geen strafbaar feit oplevert;

c.  Integrale vrijspraak voor onder het 1. tenlastegelegde feit;
d.  Veroordeling voor de eenvoudige mishandeling (artikel 300 lid 1 Sr)
Vraag 30
Zonnenveld heeft bij de politie een voor de verdachte belastende verklaring afgelegd. Mag deze verklaring, neergelegd in een proces-verbaal van aangifte, voor het bewijs worden gebruikt?
a.  Nee, nu het een ontkennende verdachte betreft, mag de schriftelijke verklaring niet voor het bewijs worden gebruikt;
b. Nee, het gebruik van schriftelijke verklaringen voor het bewijs is in strijd met het onmiddellijkheidsbeginsel;
c. Ja, het feit dat Zonnenveld zijn verklaring niet ter terechtzitting heeft herhaald staat er in casu niet aan in de weg om het als bewijs te gebruiken;
d. Ja, maar alleen als Zonnenveld zijn verklaring op het onderzoek ter terechtzitting heeft bevestigd.

EINDE VRAGEN NAAR AANLEIDING VAN DE CASUS
 

VERVOLG ALGEMENE VRAGEN

 

Vraag 31

Mevrouw De Wit hoort bij de buren een aantal harde bonken. Vervolgens hoort zij haar buurman Harry om hulp roepen. Aangezien mevrouw De Wit geen sleutel heeft, belt ze 112. Na enige tijd arriveren opsporingsambtenaren Nico en Krista ter plaatse om te helpen. Zij forceren de deur en zien bij binnenkomst dat Harry hulpeloos onder een zware boekenkast ligt. Harry lijkt verder in orde en de agenten bevrijden Harry uit zijn benarde positie. Vervolgens zien de agenten op grond en op tafel een aantal zakken wit poeder en verschillende pakketjes met briefjes van 50 euro liggen. Hierop houden de agenten Harry aan op verdenking van overtreding van de Opiumwet. Nader onderzoek wijst echter uit dat het witte poeder slechts poedersuiker was en dat het geld Harry's spaargeld betrof. Welke van de onderstaande beweringen is juist?
a. Harry mocht wel worden aangehouden omdat Nico en Krista de bevoegdheid tot aanhouding in dit geval hebben verkregen van de burgemeester, nu zij op grond van hun hulpverleningstaak de woning hadden betreden;
b. Harry mocht niet worden aangehouden, omdat Nico en Krista de woning onrechtmatig hebben betreden, aangezien niet voldaan is aan de vereisten die artikel 2 Awbi;
c. Harry mocht niet worden aangehouden nu hij helemaal niets strafbaars heeft gedaan;
d. Harry mocht wel worden aangehouden omdat Nico en Krista gebruikmaken van de voortgezette toepassing van bevoegdheden. Dat Harry achteraf niets strafbaars heeft gedaan, doet hier niet aan af.
Vraag 32
Welke van de hieronderstaande ontwikkelingen in de strafrechtspleging kan worden toegeschreven aan het arrest HR 20 december 1926, NJ 1927, 85 (De auditu)?

a. De verschuiving van de nadruk van het onderzoek ter terechtzitting naar het voorbereidend onderzoek;

b. De toename van het aantal wettelijke bewijsmiddelen;

c. De toename van het aantal verzoeken tot het horen van getuigen ter zitting;
d. De verschuiving van de nadruk van het opsporingsonderzoek naar het gerechtelijk vooronderzoek.

Vraag 33
Zoë wordt gedagvaard voor de politierechter in Haarlem ter zake van de volgende tenlastelegging:

'dat zij op of omstreeks 21 maart 2011 te Haarlem een I-phone, althans een goed dat geheel         of ten dele aan P.J.G de Koning, althans een ander dan de verdachte, toebehoort, uit zijn         jaszak heeft weggenomen met het oogmerk om het zich toe te eigenen.'  (artikel 310 Wetboek van Strafrecht)
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting bekent Zoë dat ze de telefoon uit de zak van De Koning heeft weggenomen. Bovendien maakt de rechter melding van een aangifte van De Koning, die zich in het dossier bevindt. Tot welke einduitspraak zal de politierechter dienen te komen?
a. Nietigheid van de dagvaarding;
b. Onbevoegdheid van de rechter;

c. Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie;

d. Ontslag van alle rechtsvervolging.
Vraag 34
Jan krijgt een strafbeschikking opgelegd door de Officier van Justitie wegens rijden onder invloed. Hij weigert echter te betalen, omdat hij meent dat de testresultaten van de ademanalyse niet correct zijn. Hij wil de zaak laten voorkomen voor de rechter.
Welke mogelijkheid daartoe staat Jan ter beschikking?
a. Bezwaar;
b. Verzet;

c. Hoger beroep;
d. Beklag.
Vraag 35
Wesley wordt op heterdaad aangehouden wegens overtreding van het samenscholingsverbod als neergelegd in de APV van Leiden. Wesley wordt direct naar het politiebureau gebracht, waar hij vrijwel meteen na binnenkomst, om 23:31 uur, aan de hulpofficier van Justitie wordt voorgeleid. Deze beveelt dat Wesley zal worden opgehouden voor onderzoek. Vervolgens wordt Wesley de volgende dag om 10:27 uur in verzekering gesteld door dezelfde hulpofficier. Twee dagen later verschijnt Wesley voor de rechter-commissaris ter toetsing van de inverzekeringstelling. De rechter-commissaris is van oordeel dat de inverzekering onrechtmatig is. Welk juridisch juiste grond kan deze beslissing dragen?

a. De inverzekeringstelling in onrechtmatig aangezien Wesley te laat in verzekering is gesteld;
b. De inverzekeringstelling is onrechtmatig nu het hier gaat om een verdenking van een feit waarvoor geen bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven;
c. Er is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel nu geen van de andere 'samenscholers' is aangehouden;
d. De aanhouding is onrechtmatig aangezien een aanhouding op heterdaad alleen is toegestaan in geval van een misdrijf.
Vraag 36
Anton heeft Anne een bedrag van €550,- geleend. Op woensdag 3 november 2010 spreken beiden telefonisch af dat Anton naar het huis van Anne zal gaan om de formele kant van de geldlening te regelen. Op het moment dat beiden in de keuken van Anne staan, grijpt Anton Anne plotsklaps bij haar T-shirt, schudt haar hardhandig door elkaar en bedreigt haar. Anne schrikt geweldig, raakt in grote paniek en grist een broodmes naar het aanrecht. Zonder erbij na te denken steekt ze Anton negen keer met het mes. Naar later blijkt, is zij rakelings langs vitale lichaamsdelen gegaan, waarvoor Anton de steekpartij overleeft.
Anne wordt vervolgd door poging tot doodslag. Ter zitting doet de raadsman van Anne een beroep op een strafuitsluitingsgrond. Welke strafuitsluitingsgrond pas het beste bij deze situatie?
a. Artikel 40 Sr, overmacht in de zin van noodtoestand;
b. Artikel 39 Sr, ontoerekenbaarheid;
c. Artikel 41 lid 1 Sr, noodweer;
d. Artikel 41 lid 2 Sr, noodweerexces.
 

Vraag 37
Welke van de onderstaande taken behoort niet tot de bevoegdheid van de rechter-commissaris.
a. Het leidinggeven aan de politie in het kader van het opsporingsonderzoek;
b. Het waken over onnodige vertraging van het opsporingsonderzoek;
c. Het toetsen van de rechtmatigheid van niet-rechterlijke vrijheidsbeneming;
d. Het verlenen van goedkeuring aan de toepassing van bepaalde dwangmiddelen en opsporingsmethoden.
 

Vraag 38

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting wordt door een verdachte aangevoerd dat zijn telefoon onrechtmatig is afgeluisterd nu een machtiging van de rechter-commissaris hiertoe niet is verleend. De rechter komt na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting tot het oordeel dat de telefoon inderdaad onrechtmatig is afgeluisterd en dat daarmee sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek. Is de rechter verplicht aan dit vormverzuim enig rechtsgevolg te verbinden?
a. Nee, een zodanige verplichting bestaat niet; of enig rechtsgevolg aan een vormverzuim moet worden verbonden valt onder de discretionaire bevoegdheden van de rechter.
b. Nee, een zodanige verplichting bestaat alleen indien er sprake is van een onherstelbaar verzuim bij toepassing van een vrijheidsbenemende dwangmiddel;

c. Ja, een zodanige verplichting bestaat wel, anders zou het optreden van de politie niet kunnen worden genormeerd;

d. Ja, want hiermee heeft de wetgever de discretionaire bevoegdheid van de rechter op dit punt willen beperken.
Vraag 39
Naar aanleiding van het Salduz-arrest (EHRM 27 november 2008) kan worden gesteld dat een verdachte recht heeft op consulatie van een raadsman:
a. Voordat hij wordt aangehouden;
b. Nadat hij is aangehouden, maar voordat hij door de politie wordt verhoord;
c. Nadat hij is aangehouden, maar voordat hij in verzekering wordt gesteld;
d. Nadat hij is aangehouden, maar voordat hij wordt vervolgd.
Vraag 40
Welke van de onderstaande alternatieven geeft de centrale rechtsregel uit het arrest HR 12 april 1897 (Muilkorf) het meest correct weer?
a. De decentrale wetgever is bevoegd tot het opnemen van overtredingen in lagere regelgeving; misdrijven kunnen slechts door de wetgever in formele zin in een wet worden vastgelegd;
b. Strafvorderlijke bepalingen kunnen zowel door de formele zin, als door lagere wetgevende organen worden uitgevaardigd;
c. Opsporing van strafbare feiten behoort tot de strafvordering bedoeld in artikel 1 Sv; deze bevoegdheden kunnen slechts door de wetgever in formele zin in een wet worden vastgelegd;
d. De uitkomst van onrechtmatig verkregen bewijs mag onder omstandigheden niet als bewijs tegen de verdachte worden gebruikt.

 

Antwoorden tentamen juni 2011

1. a      p. 379 Mevis 2013.

2. d      p. 357-358 Mevis 2013.

3. d      zie art. 9 lid 4 Sr die deze mogelijkheid uitsluit.

4. a      De rechtbank oordeelt dat er aanmerkelijk verwijtbaar is gehandeld. Dit duidt op schuld. Dit komt terug in het bestanddeel schuld (schuld als bestanddeel heet culpa) van art. 307 lid 1 Sr, en niet in het opzettelijke bestanddeel (dolus) van art. 287 Sr.

5. a      Zie de wet. Bewaring wordt door de rechter-commissaris bevolen (63 Sv) voor de duur van 14 dagen (64 Sv). Gevangenhouding wordt door de rechtbank bevolen (65 Sv) voor de duur van ten hoogste 90 dagen (66 Sv).

6. c      p. 101 Mevis 2013.       

7. d      zie hiervoor de uitgebreide behandeling van . 464 e.v. Mevis 2013.

8. b      p. 24-25 Beslissingsmodel van Koopmans 2010.

9. c      p. 970-971 Mevis 2013 en art. 36b lid 1 sub 3 Sr.

10. b     zie p. 640 e.v. over de mogelijkheden die een rechter heeft bij vormverzuimen en p. 645, de beginselen van een goede procesorde.

11. a     p. 60 en 62 Mevis 2013.

12. d     p. 594 Mevis 2013.

13. a     zie hiervoor p. 364 en onder meer de term verdachte (27 lid 1 Sv).

14. b     p. 864 en 865 Mevis 2013, en de arresten HR 24 oktober 1978, NJ 1979, 52 (Uitzendbureau Cito) en HR 8 september 1987, NJ 1988, 612 (Grenswisselkantoor).

15. b     p. 767 Mevis 2013.

16. b     p. 789-790 Mevis 2013.

17. d     p. 888 Mevis 2013. Dit komt onder meer tot uiting in de term ‘dubbel opzet’: opzet op de deelneming en opzet op het grondfeit.

18. d     p. 299 en 300 Mevis 2013.

19. b     p. 479-480 Mevis 2013.

20. b     p. 978-979 Mevis 2013.

21. d     p. 548 en 549 Mevis 2013, en Titel VI Wetboek van Strafvordering, in het bijzonder art. 281 Sv.

22. a     p. 549 Mevis 2013. Dit wordt ook bepaald door art. 279 Sv.

23. c     p. 350-351 Mevis 2013.

24. a     p. 490-491 Mevis 2013.

25. a     p. 688 Mevis 2013 en art. 368 Sv.

26. b     p. 560 e.v. en p. 622 e.v. Mevis 2013, en Titel IIIA van het Wetboek van Strafvordering, (art. 51a e.v.).

27. d     p. 569 e.v. Mevis 2013.

28. b     Noodweer is een rechtvaardigingsgrond en komt, nu de wederrechtelijkheid geen bestanddeel is, pas bij de derde vraag van art. 350 Sv. aan bod.

29. d     In het woord ‘mishandeling’ ligt de wederrechtelijkheid besloten. De rechtbank kan om die reden de tenlastelegging bewijzen en kwalificeren.

30. c     p. 569 Mevis 2013. Zie voor een overzicht van de wettelijke bewijsmiddelen ook art. 339 Sv.

31. d     p. 320 en 321 Mevis 2013.

32. a     p. 569 e.v. Mevis 2013, in het bijzonder p. 575.

33. d     het woordje ‘wederrechtelijkheid’ mist. Dit leidt tot een probleem bij de tweede vraag van art. 350 Sv. Zie hiervoor ook p. 39 en 41 van het Beslissingsmodel van Koopmans 2010.

34. b     p. 712 Mevis 2013.

35. b     De gevallen voor voorlopige hechtenis staan in art. 67 Sv. geregeld, en daar wordt bepaald dat het voor misdrijven geldt. Hier is echter sprake van een overtreding van de APV.

36. d     Anne wordt beetgepakt en bedreigd: dit levert een situatie op van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding (noodweer). Het feit dat ze negen keer steekt maar ook de opmerking ‘in grote paniek’, leiden tot de suggestie dat hier sprake is van een overschrijding van noodzakelijke grenzen en een hevige gemoedsbeweging. Dus noodweerexces. Zie ook p. 833 Mevis 2013.

37. a     p. 407 Mevis 2013. Het is de officier van justitie die leiding geeft aan de politie in het kader van opsporingsonderzoek, zie ook art. 132a Sv.

38. a     p. 639 e.v. Mevis 2013.

39. b     p. 377 Mevis 2013.

40. c     Zie hiervoor het arrest HR 12 april 1897 (Muilkorf), en p. 226 Mevis 2013.

 

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
750
Search a summary, study help or student organization