Oefententamens Inleiding Europees Recht - UU
- 4338 reads
Gebaseerd op het vak zoals gegeven in 2011/2012 in Amsterdam
De Europese Raad wordt wel gezien als het hoogste beleidsorgaan van de EU, omdat het de grote beleidslijnen voor de lange termijn uitzet.
A. Geef aan waarom deze instelling vooral politiek gewicht heeft, maar juridisch gezien niet het belangrijkste besluitvormende orgaan van de EU is.
B. Geef aan, in het licht van vraag 2a, waarom het van groot belang is dat de voorzitter van de Europese Commissie (José Manuel Barosso) ook onderdeel uitmaakt van de Europese Raad.
C. Stel dat de Europese Raad besluit dat er op termijn een wijziging moet komen van Verordening 1/2003 met betrekking tot de uitvoering van de artikelen 101 en 102 Wv. Welke juridische rol zal het Europees Parlement hierbij dan hebben?
In het Koninkrijk Valois, een EU lidstaat sinds 1995, is absint een geliefd genotsproduct. Absint is een hoog alcoholische drank met wortelextracten. Het wordt lokaal geproduceerd volgens een variabel recept m.b.t. alcohol percentage en hoeveelheid wortelextract. Minder dan 10% wordt geïmporteerd uit andere EU lidstaten en minder dan 1% wordt geïmporteerd uit derde landen. De absint op de markt van Valois bevat een alcoholpercentage dat varieert van 35% tot wel 70%. De Regering van Valois probeert echter de consumptie van absint te ontmoedigen, omdat het een zeer negatief effect heeft op de volksgezondheid (orgaanschade door het hoge alcoholpercentage); in het bijzonder voor jongeren en zwangere vrouwen. Het neemt daartoe decreet 2011/69 aan dat een serie maatregelen bevat om de consumptie van absint in Valois tegen te gaan. Het decreet trad in werking op 1 december 2011. Artikel 1 van het decreet verbiedt nog langer reclame in tijdschriften, kranten en andere mediadragers voor absint in Valois te maken. Artikel 2 van het decreet legt een hoge accijns op alcohol in absint. Voor absint die in Valois wordt geproduceerd worden verschillende tariefschalen ingevoerd: het laagste tarief voor absint met een alcoholpercentage van 30-40%, het middentarief voor een percentage van 40-50% en vanaf 50% wordt het toptarief geheven. Voor geïmporteerde absint geldt een standaardtarief dat overeenkomt met het middentarief dat in Valois zelf wordt geheven, ongeacht het daadwerkelijke alcoholpercentage.
A. Stel, u bent een Tsjechische producent van absint en zou graag een stuk(je) van de absintmarkt in Valois willen veroveren. Zonder reclame mogelijkheden in kranten, tijdschriften en andere mediadragers, ziet u dat echter niet zitten. U wilt voor de lokale rechter in Valois het Decreet 2011/69 aanvechten met een beroep op het vrij verkeer van goederen. Het procesrecht van Valois heeft echter geen directe beroepsgang tegen wetgevingshandelingen, zoals Decreet 2011/69. Bedenk een manier om toch het decreet aan te vechten voor de rechter in Valois.
B. U slaagt er uiteindelijk in om toegang te krijgen tot de rechter in Valois. De regering van Valois voert als verdedigende partij in de eerste instantie aan dat het vrij verkeer van goederen überhaupt niet in het geding is, omdat artikel 1 van Decreet 2011/69 slechts een verkoopmodaliteit behelst. Hoe zou u als Tsjechische producent dit verweer proberen te ontkrachten?
C. Indien het bovenstaande primaire argument van de Regering van Valois niet slaagt, welke subsidiaire verdediging is dan te verwachten? Maakt het daarbij uit of deze maatregel onderscheid maakt tussen lokaal geproduceerde absint en geïmporteerde absint?
D. Als Tsjechische producent van absint, produceert u deze drank volgens een recept waarbij het alcoholpercentage niet hoger is dan 35%. U wordt echter aangeslagen voor het ʻmiddentariefʼ. U wilt derhalve eveneens artikel 2 aanvechten voor de lokale rechter. Met welke Europeesrechtelijke argumentatie zou u deze regel aanvechten?
De Europese Unie heeft de zogenaamde ʻAbsint Richtlijnʼ vastgesteld die een vast alcoholpercentage voor absint van minimaal 50% voorschrijft. Drank die minder alcohol bevat, mag niet langer de naam ʻabsintʼ dragen. Deze richtlijn is in werking getreden op 1 mei 2012 en moet uiterlijk worden omgezet op 1 mei 2015. De Tsjechische producent, die inmiddels goed aan de weg timmert in Valois, ziet hiermee nieuwe problemen opdoemen. Hij moet zijn productielijn aanpassen, maar dacht daarvoor nog de tijd te hebben tot 1 mei 2015. Echter, per 1 mei 2012 passen de douaneautoriteiten van Valois rechtstreeks de ʻAbsint Richtlijnʼ toe. Absint met een percentage van minder dan 50% mag niet meer onder de naam ʻabsintʼ worden ingevoerd in Valois. De douaneautoriteiten van Valois zijn van mening dat de Richtlijn weliswaar nog niet is omgezet in nationaal recht, maar inhoudelijk is deze voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk geformuleerd ʻzodat niemand voor verassingen kan komen te staan….ʼ. De Tsjechische producent accepteert deze opstelling van de douaneautoriteiten niet en overweegt op 1 augustus 2012 opnieuw een procedure voor de bestuursrechter in Valois met als inzet de mogelijkheid om voorlopig zijn product (dat immers minder dan 50% alcohol bevat) in Valois op de markt te mogen brengen onder de naam ʻabsintʼ, in ieder geval totdat de Absint Richtlijn is omgezet in het recht van Valois.
E. Als u de Tsjechische producent moet adviseren over deze te starten procedure, wat is dan uw Europees rechtelijk advies m.b.t de slagingskans van deze actie?
In de juridische verhouding tussen de Unie en de lidstaten is er een aanzienlijke rol voor het zogenoemde ‘beginsel van loyale samenwerking’ of Unietrouw. Voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon werd dit ook het beginsel van gemeenschapstrouw genoemd. Bij welke onderdelen van het Unierecht kan het beginsel aan de orde komen? Leg mede aan de hand van de jurisprudentie uit welke rol het Hof van Justitie speelt bij de toepassing van het beginsel van loyale samenwerking.
Wat is de betekenis van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de rechtsmacht van het Hof van Justitie?
A. Na jarenlang als zelfstandig onderneemster actief te zijn geweest als raamprostituee in haar geboortestad Vilnius, besluit de Litouwse Svetlana Sironkaya tijdens een vakantie in Amsterdam dat zij haar huidige beroep graag in de Nederlandse hoofdstad zou willen voortzetten, aangezien de historische architectuur van de panden en de sfeer aan de Amsterdamse wallen haar zeer aanspreken. Haar van origine Poolse vriendin en collega Eva Şzjtein wil zich echter, vanwege haar voorliefde voor Ierse whisky, liever in Dublin vestigen. De advocaat Boris Soltzjev, een van hun vaste klanten in Vilnius die de dames niet graag ziet vertrekken, waarschuwt Svetlana en Eva echter dat zij niet zomaar naar Amsterdam en Dublin zullen kunnen verhuizen om daar hun beroep als prostituee voort te zetten. Adviseer Svetlana en Eva over de juistheid van Boris’ commentaar, en met name over de mogelijkheden voor Europeesrechtelijke onderbouwing voor hun emigratieplannen.
B. Beide dames vragen vervolgens vestigings- en verblijfsvergunningen aan in hun beoogde nieuwe woonplaatsen, respectievelijk Amsterdam en Dublin. Svetlana ondervindt bij de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) in Amsterdam geen problemen en krijgt door de ambtenaar zelfs een lidmaatschap van de prostitutie-vakbond de Rode Draad aangeraden. In Dublin krijgt Eva echter te horen dat ze niet toegelaten kan worden, onder verwijzing naar het Ierse wettelijke verbod op raamprostitutie en de strikte handhaving daarvan door de conservatieve Ierse overheid. Eva is boos en verbaasd over dit verschil in behandeling binnen de EU en wendt zich tot u met de vraag of dit onderscheid wel (Europeesrechtelijk) te rechtvaardigen valt.
C. Vanwege Svetlana’s succesvolle vestiging in Amsterdam besluit ook Eva uiteindelijk naar Nederland te verhuizen. Bij het aanvragen van haar vestigings- en verblijfsvergunningen krijgt zij echter van de IND te horen dat er een wijziging heeft plaatsgevonden in de Nederlandse wet- en regelgeving. Hoewel de legalisering van prostitutie gehandhaafd blijft, heeft de Minister van Justitie, namens de Nederlandse regering en met steun van een ruime meerderheid in het parlement, voor een periode van 5 jaar een tijdelijke stop afgekondigd op het verlenen van vergunningen aan buitenlandse prostituees.
Ten grondslag aan de regeling ligt volgens de minister de zorg dat het liberale Nederlandse prostitutie beleid geleid heeft tot een al te grote instroom van buitenlandse prostituees naar de Randstad. Hierdoor ontstaan risico’s van illegale vrouwenhandel, tewerkstelling van meisjes met valse paspoorten (waardoor minderjarige meisjes als meerderjarigen kunnen werken, en bijvoorbeeld Russische vrouwen met valse EU-paspoorten kunnen instromen), en het daarmee gepaard gaande gevaar van drugsverslaving en (geslachts)ziekten, waardoor Nederland het spreekwoordelijke afvoerputje van Europa dreigt te worden. De Poolse Eva is woedend dat zij alweer voor een gesloten deur komt te staan, terwijl Svetlana en haar Nederlandse collega’s hun beroep van lichte zeden ongestoord kunnen blijven uitoefenen. Opnieuw wendt Eva zich tot U met de vraag of de tijdelijke Nederlandse vergunningsstop wel (Europeesrechtelijk) te rechtvaardigen valt.
D. Vanwege Svetlana’s positieve berichten naar het thuisfront wil nu ook haar oud-collega Oboa Ubenga, van Congolese afkomst, graag in Amsterdam als prostituee aan het werk. Hoe schat u Oboa’s juridische kansen in bij haar aanvraag van verblijfs- en vestigingsvergunningen in Nederland, na Svetlana’s eerdere ervaringen?
VIHO B.V. (hierna: VIHO) in Amsterdam is een zelfstandige groothandel in kantoorartikelen, zoals pennen. De Britse Parker Pen Ltd. (hierna: Parker) produceert allerlei pennen die in de lidstaten van de Europese Unie verkocht worden via dochterondernemingen en zelfstandige wederverkopers, zoals De Bijenkorf in Amsterdam en Harrods in Londen.
VIHO overweegt thans rechtsmaatregelen tegen Parker, omdat deze weigert pennen voor zelfstandige wederverkoop aan VIHO te leveren. Voor zover Parker daartoe bereid is, worden andere voorwaarden gehanteerd dan Parker overeengekomen is met eigen dochterondernemingen en bestaande zelfstandige wederverkopers. Het staat verder als onweersproken vast, dat dochterondernemingen van Parker verplicht zijn alle bestellingen van buiten hun contractgebied aan Parker door te geven, zodat Parker kan beslissen welk deel van het concern zal leveren. Zo kan Parker naar goeddunken de parallelhandel tussen de lidstaten controleren en beïnvloeden.
Parker wenst hoe dan ook een verkooppolitiek waardoor de parallelhandel kan worden gecontroleerd en die mededingingsrechtelijk ook waterdicht is. Ziet u mogelijkheden en wat zou u eventueel aan Parker adviseren?
A. De Europese Raad bestaat o.a. uit staatshoofden en regeringsleiders en zij bepaalt algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten (artikel 15 TFEU). Dit verklaart haar politiek gewicht. Juridisch gezien zijn het Europees Parlement en de Raad degene die de wetgevingstaak en begrotingstaak uitoefenen (artikel 14 en artikel 16 TFEU) en daarmee de belangrijkste organen.
Hoofdstuk 2, par. 2 en 4
B. De Commissie heeft op veel terreinen het exclusieve recht van initiatief (artikel 17 lid 2 TFEU). Doordat de voorzitter van de Commissie deel uitmaakt van de Europese Raad, wordt er een verbinding gemaakt tussen hetgeen in de Europese Raad wordt bepaald en de wetgevingsinitiatieven van de Commissie. Dit is, gezien de juridische positie van de Europese Raad, zeer belangrijk.
Hoofdstuk 2, par. 5
C. De juridische rol hangt af van de wetgevingsprocedure die de rechtsbasis voorschrijft. Verordening 1/2003 is gebaseerd op artikel 103 Wv (oud artikel 83 EG). Deze rechtsgrondslag schrijft een bijzondere wetgevingsprocedure voor, de adviesprocedure. Het Europees Parlement zal worden geraadpleegd.
Hoofdstuk 10, par. 1
A. Dit probleem kan men in Nederland ook hebben, aangezien ook hier directe beroepen tegen wetgeving niet gegeven is (zie art. 8:2, sub a, AwB). Men kan echter een rechtsgang creëren door opzettelijk het nationale recht te schenden. Artikel 34 Wv (wat de relevante verdragsbepaling is) heeft directe werking. Na schending van het decreet, moet de producent dan hopen dat de rechter in Valois het decreet besluit niet toe te passen wegens strijd met 34 Wv. Deze kan eventueel besluiten hierover een prejudiciële vraag (art. 267 Wv) te stellen aan het HvJ.
B. De producent kan stellen dat het wel degelijk gaat om een 'maatregel van gelijke werking' in de zin van art. 34 Wv, omdat het totale reclameverbod de verhandeling (eigenlijk: markttoegang) van zijn (nu nog onbekende) product veel harder treft dan de reeds bekende lokale producten. Dit is door het HvJ bepaald in de vergelijkbare zaak Gourmet (r.o. 25). De Keck jurisprudentie is niet van toepassing, omdat daar een maatregel 'zowel rechtens als feitelijk' binnenlandse en buitenlandse producten gelijkelijk raakt.
Hoofdstuk 3, paragraaf 4
C. Subsidiair zal de regering van Valois aangeven dat het reclameverbod wel een 'maatregel van gelijke werking' is, maar dat deze is uitgezonderd van het verbod van 34 Wv op grond van art. 36 Wv (volksgezondheid). Verdragsuitzonderingen kunnen worden ingeroepen bij zowel de maatregelen zonder onderscheid als die met onderscheid.
D. Deze maatregel van Valois kan worden aangemerkt als een ʻdiscriminerende binnenlandse belastingʼ in de zin van art. 110 Wv. Een vergelijkbare zaak deed zich immers voor in het arrest Outokumpu Oy, waar dit systeem werd gehanteerd voor (ingevoerde) energie. Het is in ieder geval geen ʻheffing van gelijke werkingʼ in de zin van art. 30 Wv, zie r.o. 20 Autokumpu.
E. De slagingskans is zeer hoog, aangezien we hier te maken hebben met een Kolpinghuis situatie. De overheid van een EU lidstaat mag zich niet tegen burgers beroepen op een niet omgezette richtlijn. Dan zou vanuit de richtlijn er rechtstreeks plichten op de burger worden opgelegd wat ook bij horizontale directe werking niet mag, zie voor dit laatste de zaak Faccini Dori.
Het beginsel van loyale samenwerking is een van de centrale beginselen van het recht van de EU (art. 4 lid 3 VEU): ‘Krachtens het beginsel van loyale samenwerking respecteren de Unie en de lidstaten elkaar en steunen zij elkaar bij de vervulling van de taken die uit de Verdragen voortvloeien.’ Het beginsel heeft twee componenten: enerzijds een positieve verplichting om alles te doen wat nodig is om het Unierecht effectief te maken (te laten werken) en anderzijds een negatieve verplichting om niets te doen wat de volle werking van het Unierecht kan frustreren. De Commissie houdt toezicht op de uitvoering van het Unierecht door de nationale autoriteiten. Als er misstanden zijn, kan de Commissie een inbreukprocedure tegen een lidstaat starten (art. 258 VWEU). Ook particulieren en bedrijven kunnen actie ondernemen en procedure starten voor nationale rechter met gebruikmaking van rechtstreekse werking of staatsaansprakelijkheid. Het beginsel van loyale samenwerking wordt door het Hof van Justitie vaak gebruikt als grondslag voor verplichtingen van lidstaten die niet heel precies zijn geformuleerd. Als bijvoorbeeld een lidstaat onvoldoende controle uitoefent op de besteding van Europese subsidies, dan komt hij volgens het Hof met dit verdragsbeginsel in strijd, ook al schrijft de Europese wetgeving het treffen van een bepaalde controlemaatregel niet voor. Lidstaten zijn verplicht nodige maatregelen te treffen ter bevordering van een goede uitvoering van het Unierecht. Bijvoorbeeld Unie besluitvorming moet worden aangevuld met nationale regelgeving (administratief/sancties), om naleving van verordeningen te verzekeren. Deze verplichting van loyale samenwerking geldt niet alleen voor nationale overheden, maar ook territoriaal en functioneel.
Hoofdstuk 8, par. 4 en hoofdstuk 9, par. 3
Arresten: In het arrest Francovich wordt het beginsel dat een lidstaat aansprakelijk is voor de schade die particulieren lijden als gevolg van schendingen van het Unierecht die aan de staat kunnen worden toegerekend, afgeleid uit het systeem van het Unierecht met de name het beginsel van loyale samenwerking (gemeenschapstrouw). Volle werking gemeenschapsrecht verzekeren ook in voormalige derde pijler – Pupino (C-105/03). Ook noodzaak om volle werking van het Unierecht in de lidstaten te verzekeren en bescherming rechten particulieren. Het beginsel van loyale samenwerking houdt in dat lidstaten verplicht zijn de nodige maatregelen te treffen om te verhinderen dat het vrij verkeer wordt belemmerd door acties van particulieren (vergelijk acties van Franse boeren in de zaak Spaanse aardbeien (C-265/95) en het niet optreden van de Franse politie: schending art. 34 VWEU in combinatie met art. 4 lid 3 VEU, leidend tot de veroordeling van Frankrijk).
Hoofdstuk 8, par. 4 en hoofdstuk 9, par. 3
In algemene zin is het Hof van Justitie bevoegd uitspraak te doen in procedures tegen lidstaten, procedures met een constitutioneel karakter en procedures gericht op individuele rechtsbescherming. Het Hof van Justitie heeft rechtsmacht gekregen over alle onderdelen van Unieverdrag en Werkingsverdrag en de handelingen die op die Verdragen zijn gebaseerd, tenzij de rechtsmacht expliciet is uitgesloten. Inzake de supranationale pijler, de EG, had het Hof van Justitie al volledige rechtsmacht.
Hoofdstuk 2, paragraaf 6
Door Lissabon zijn de onderdelen van het Politiële en Justitiële Samenwerking in Strafzaken JSS onder de rechtsmacht van het Hof van Justitie gebracht. Het Hof van Justitie is niet bevoegd inzake het GBVB. Dit staat in art. 24 VEU en art. 275 VWEU.
Bij deze vragen is het vrij verkeer van personen in het geding, in het bijzonder de vrijheid van vestiging (art. 49 VWEU). Besprekingen aan de hand van de vrijheid van werknemers (art. 45 VWEU), of diensten (art. 56 VWEU) zijn strikt genomen niet aan de orde. Besprekingen van vrij verkeer van goederen (artt. 34-36 VWEU) zijn niet aan de orde.
A. Binnen de EU burgers geldt voor EU burgers (art. 20 VWEU; of daaraan gelijkgestelde personen) de vrijheid van vestiging (art. 49 VWEU). Derhalve geldt voor Svetlana en Eva in beginsel vrij verkeer en vrije vestiging binnen de Unie, in tegenstelling tot Boris’ opmerking. Voorwaarden en uitzondering worden onder vragen B en C besproken.
B. Aan de orde zijn de mogelijke beperkingen op het beginsel van vrijheid van vestiging (art. 49 VWEU). Deze mogelijke beperkingen, of uitzonderingen, zijn opgesomd in art. 52, lid 1, VWEU.
Dergelijk onderscheid tussen lidstaten onderling mbt voorwaarden voor vestiging (in casu de Ierse weigering) is krachtens art. 52 lid 1 VWEU geoorloofd, mits voldaan is aan de daar specifiek gegeven voorwaarden (openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid) en mits geen onderscheid gemaakt wordt in de toepassing en handhaving van de nationale regels tussen eigen burgers en toetreders uit andere EU lidstaten (Ierse maatregel is zonder onderscheid).
Wanneer studenten (ten onrechte) zijn uitgegaan van de vrije dienstverlening (art. 56 VWEU), dan gelden dezelfde beperkingen/uitzonderingen van art. 52 lid 1 VWEU, krachtens de koppelbepaling van art. 62 VWEU. Wanneer studenten (ten onrechte) zijn uitgegaan van de vrijheid van werknemers (art. 45 VwEU), dan kunnen de beperkingen/uitzonderingen ex. Art. 45, lid 3, VWEU genoemd worden.
Hoofdstuk 3, paragraaf 5
C. Uitgangspunten blijven hetzelfde als hierboven. De casus geeft specifieke argumenten die door Nederland zijn aangevoerd ter onderbouwing van de tijdelijke vergunningstop; deze dient de student aan art. 52 lid 1 VWEU te toetsen. Belangrijkste wijziging in deze vraag ten opzichte van vraag B is dat Nederland in dit geval onderscheid maakt tussen Nederlandse prostituees en hun beoogde collega uit het buitenland. Dit is in strijd met het non-discriminatie beginsel (art. 18 VWEU), en doorstaat niet de evenredigheids/proportionaliteits toets.
Wanneer (ten onrechte) vanuit is gegaan van de vrije dienstverlening (art. 56 VWEU), dan gelden dezelfde beperkingen/uitzonderingen van art. 52 lid 1 VWEU, krachtens de koppelbepaling van art. 62 VWEU. Wanneer (ten onrechte) vanuit is uitgegaan van de vrijheid van werknemers (art. 45 VWEU), dan kunnen de beperkingen/uitzonderingen ex. Art. 45 lid 3 VWEU genoemd worden.
In alle gevallen dient het discriminerende element van de Nederlandse maatregelen aangevoerd te worden en meegewogen in de conclusie.
D. De vrijheid van vestiging (art. 49 VWEU) (en idem voor de overige vrijheden) gelden voor EU burgers of daaraan gelijkgestelden (art. 20 VWEU). Aangezien Congo geen lidstaat is, zal Oboa derhalve geen aanspraak kunnen maken op deze EU vrijheden, in tegenstelling tot Svetlana en Eva. Dit is aangenomen dat Oboa (alleen) de Congolese nationaliteit bezit, en niet (ook) van een EU lidstaat. Ook zou Oboa op andere wijze afgeleide rechten kunnen hebben of verkrijgen, bijvoorbeeld middels een ouder of partner met EU burgerschap, of op grond van duurzame verblijfsvergunning in een EU lidstaat, etc. Bovendien zal zij eventueel stuiten op de tijdelijk ingestelde Nederlandse vergunningsstop voor buitenlandse prostituees, waarbij Oboa immers niet net zoals EU-burger Eva onder vraag C hiertegen zou kunnen opkomen i.v.m. nationaliteits discriminatie. Zij zal een reguliere verblijfsvergunning moeten aanvragen, of bijv. asiel aanvraag indienen, afhankelijk van haar situatie. Prostitutie als beoogd beroep zal haar daar waarschijnlijk niet sterker in doen staan tegenover de IND. Oboa’s kansen zullen dus gering zijn.
Hoofdstuk 3, paragraaf 3
Het uitgangspunt bij de beantwoording is als volgt. Artikel 101 lid 1 VWEU slaat alleen op overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen of onderling afgestemde feitelijke gedragingen waarbij meer dan één onderneming betrokken is. Een groep van ondernemingen waarbij een centrale concernleiding (de holding) het beleid bepaalt en de verscheidene concernonderdelen geen reële eigen commerciële autonomie hebben, wordt beschouwd als een zgn. economische eenheid en daarmee als één onderneming.
Hoofdstuk 5, paragraaf 2
De implicatie van het voorgaande is dan ook dat afspraken tussen Parker als moederonderneming en haar dochters ontsnappen aan het kartelverbod. Als Parker een mededingingsrechtelijk waterdicht distributiesysteem wenst teneinde de parallelhandel te controleren, zal het advies moeten zijn uitsluitend via dochterondernemingen in de EU te verkopen. Al hetgeen daartoe wordt ondernomen valt immers buiten het kartelverbod.
Voor VIHO heeft het overigens weinig zin een beroep te doen op discriminatie. De toepassing van artikel 101 lid 1 onder d VWEU stuit al op het praktische bezwaar dat moeilijk is te bepalen, wanneer er sprake is van gelijkwaardige prestaties. In de casus zijn hierover geen gegevens vermeld. Verder is het nogal duidelijk dat artikel 102 VWEU geen rol speelt bij de beoordeling van de verkooppolitiek, omdat er tal van fabrikanten van pennen zijn.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
912 |
Add new contribution