Samenvatting Management accounting (oude druk uit 2009)
- 1656 reads
Strategieformulering is een belangrijke verantwoordelijkheid van besturen van organisaties. Strategieformulering betreft
De balanced scorecard is een instrument om planning en control mee uit te oefenen. Op hoeveel van de volgende grootheden kan de term ‘balanced’ betrekking hebben in de zin dat er een balans moet worden gevonden in het rapporteren over:
Planning en control wordt uitgeoefend met zogenaamde management control systemen. Toepassing van een dergelijk management control systeem, de zogenaamde balanced scorecard is in dit verband een uiting van prestatiemanagement. Deze stelling is
Een organisatie kent diverse niveaus van planning. Hoeveel van de volgende besluiten hebben betrekking op tactische planning:
Planning en control wordt uitgeoefend met zogenaamde management control systemen. Als budgettering wordt gebruikt voor de uitoefening van management control, is er sprake van toepassing van de zogenaamde PDCA-cyclus. Deze stelling is
B
Uitleg: Strategieformulering is de vertaling van missie en visie in concrete doelstellingen (meestal in termen van product-marktcombinaties) en het aangeven hoe deze doelstellingen bereikt dienen te worden.
D
A
Uitleg: Management control betreft sturen en beheersing door middel van planning, realisatie, vergelijking tussen beide en handelen (bijsturing). Dat betreft dus de elementen van de PDCA-cyclus. Prestatiemanagement betreft het vaststellen van kritische succesfactoren en de toepassing van prestatie-indicatoren, hetgeen expliciet naar voren komt bij de toepassing van de balanced scorecard, i.c. daar wezenlijke bestanddelen van vormen.
B
Uitleg: Tactische planning betreft o.a. het vaststellen van de organisatiestructuur en het bepalen van de machines benodigd voor productie. Het bepalen van interessante product-marktcombinaties is ondersdeel van strategische planning. Een vorm van operationele planning is het opstellen van een productieplan.
A
Uitleg: Management control betreft sturen en beheersing door middel van planning, realisatie, vergelijking tussen beide en handelen (bijsturing). Dat betreft dus de elementen van de PDCA-cyclus.
Planning en control wordt uitgeoefend met zogenaamde management control systemen. Toepassing van een dergelijk management control systeem, de zogenaamde balanced scorecard is in dit verband een uiting van prestatiemanagement. Deze stelling is:
Management control kan worden uitgeoefend met behulp van budgettering.
Deze stelling is:
Antwoord A.
Uitleg: Management control betreft sturen en beheersing door middel van planning, realisatie, vergelijking tussen beide en handelen (bijsturing). Dat betreft dus de elementen van de PDCA-cyclus. Prestatiemanagement betreft het vaststellen van kritische succesfactoren en de toepassing van prestatie-indicatoren, hetgeen expliciet naar voren komt bij de toepassing van de balanced scorecard, i.c. daar wezenlijke bestanddelen van vormen.
Antwoord onbekend
Als divisiemanager wilt u de ‘return on investment’ (ROI) van uw divisie berekenen over de afgelopen periode. De winstmarge die uw divisie realiseert, is u bekend. Welk gegeven over de afgelopen periode heeft u nodig om de ROI van uw divisie te berekenen:
Een onderneming is onderverdeeld in vier divisies. In de afgelopen periode zijn onderstaande cijfers gerealiseerd:
Divisies | A | B | C | D |
---|---|---|---|---|
gegevens per divisie (in mlj €): | ||||
omzet | 480 | 400 | 600 | 800 |
winst | 40 | ??? | 60 | 80 |
gemiddeld geïnvesteerd vermogen | 320 | 300 | 400 | 480 |
De ‘return on investment’ (ROI) van de onderneming in zijn geheel (i.c. de vier divisies tezamen) over die periode is 15,2%. Hoe hoog was de winst van divisie B?
U bent directeur van een onderneming met vier divisies. De divisies die verschillend in omvang zijn, o.a. blijkend uit het gemiddeld geïnvesteerd vermogen, beoordeelt u op basis van hun ‘return on investment’ (ROI). Daarnaast kijkt u ook naar het zogenaamde ‘Residual income’ (RI). U beschikt over de afgelopen periode over de volgende gegevens per divisie:
Om het ‘residual income’ (RI) van elke divisie af te leiden, heeft u de omzet per divisie niet nodig. Deze stelling is
We nemen nogmaals de gegevens uit de vorige vraag als uitgangspunt (u bent directeur van een onderneming met vier divisies etc.). De som van de ‘return on investment’ (ROI) van alle divisies gedeeld door vier geeft de ROI van de onderneming als geheel. Deze stelling is
Onderneming Indusz is een grote industriële onderneming met vier divisies. De afgelopen periode laat de volgende gerealiseerde cijfers zien:
Divisies | A | B | C | D |
---|---|---|---|---|
gegevens per divisie (in mlj €): | ||||
omzet | 600 | 300 | 500 | 800 |
winst | 80 | 96 | 120 | 180 |
gemiddeld geïnvesteerd vermogen | 800 | 800 | 750 | 1200 |
Het minimaal vereiste rendement per divisie is 15%. Hoe groot is het ‘residual income’ (RI) voor de onderneming in totaliteit (i.c. de vier divisies tezamen)?
Onderneming Bierema is een grote industriële onderneming met vier divisies. De afgelopen periode laat de volgende gerealiseerde cijfers zien:
Divisies | A | B | C | D |
---|---|---|---|---|
gegevens per divisie (in mlj €): | ||||
omzet | 480 | 200 | 360 | 800 |
winst | 40 | 24 | 44 | 96 |
gemiddeld geïnvesteerd vermogen | 320 | 140 | 400 | 480 |
Minimaal vereiste rendement per divisie: 15%
De divisies beoordelen hun winstgevendheid op basis van de ‘return on investment’ (ROI). Als een investering in een actief en de bijbehorende activiteit leidt tot een hogere ROI, zal een divisie dat doen. De directie kijkt ook naar de ROI, maar vindt de invloed van beslissingen op het ‘residual income’ (RI) doorslaggevend. Een verslechtering daarvan als gevolg van (des)investeringen wordt als ‘suboptimaal’ beschouwd. Evenzo vindt de directie het ‘suboptimaal’ indien divisies investeringen achterwege laten als gevolg van een verslechtering van hun ROI, terwijl door die investering hun RI zou zijn verbeterd. Stel dat voor elk van de divisies geldt dat ze in een activiteit kunnen investeren met de volgende kenmerken:
Hoeveel suboptimale beslissingen zullen worden genomen? (nb: cijfers achter de komma zijn ook van belang)
A
Uitleg: De ROI kan worden bepaald als product van de omloopsnelheid (= omzet gedeeld door gemiddeld geïnvesteerd vermogen) en de winstmarge.
A
Uitleg: Als de ROI van het geheel 15,2% is, dan is de winst in totaliteit (320+300+400+480) * 15,2% = 228. Dat betekent dat de winst van B 48 moet zijn geweest.
A
Uitleg: ‘Residual income’ is het verschil tussen de divisiewinst en de minimaal geëiste winst. Die laatste is het product van het minimaal geëiste rendement dat de divisie moet realiseren en het (gemiddeld) geïnvesteerde vermogen van de divisie. Het (gemiddeld) geïnvesteerde vermogen is af te leiden uit de divisiewinst en de ROI, aangezien de ROI wordt berekend als de divisiewinst gedeeld door het (gemiddeld) geïnvesteerde vermogen van de divisie. En een vergelijking met één onbekende is op te lossen. De omzet van de divisie is dus een overbodig gegeven.
B
Uitleg: De divisies zijn verschillend in omvang. Dan kunt u niet zonder meer relatieve grootheden zoals de ROI’s bij elkaar optellen. Voor de RI’s (die absoluut zijn) had dat overigens wel gekund.
C
Uitleg: Zie onderstaande berekening.
RI | A | B | C | D | Totaal |
werkelijke winst | 80 | 96 | 120 | 180 | 476 |
vereiste winst | 120 | 120 | 112,50 | 180 | 532,50 |
RI | -40 | -24 | 7,50 | 0 | -56,50 |
B
Uitleg: Zie onderstaande berekening.
A | B | C | D | Totaal | |
---|---|---|---|---|---|
ROI-oud | 12,50% | 17,14% | 11,00% | 20,00% | 15,22% |
ROI-nieuw | 12,86% | 17,06% | 11,40% | 19,80% | 15,34% |
mutatie t.o.v. vorige ROI | 0,36% | -0,08% | 0,40% | -0,20% | 0,12% |
RI: | A | B | C | D | Totaal |
werkelijke winst | 45,00 | 29,00 | 49,00 | 101,00 | 224,00 |
vereiste winst | 52,50 | 25,50 | 64,50 | 76,50 | 219,00 |
RI | -7,50 | 3,50 | -15,50 | 24,50 | 5,00 |
mutatie t.o.v. vorige RI | 0,50 | 0,50 | 0,50 | 0,50 | 2,00 |
Beredeneerd: voor twee divisies is de ROI van de nieuwe investering zelf (16,67%) lager dan de ROI die ze hadden. De investering zal hun totale ROI dus verslechteren en ze zullen de investering nalaten. Echter doordat de ROI van de investering hoger is dan de vereiste ROI, zou hun RI zijn verbeterd (zoals die voor alle divisies zou zijn verbeterd). Er zijn dus twee suboptimale beslissingen.
Vraag 1
Welke van de volgende stellingen is juist:
Een discontopercentage is een ander woord (synoniem) voor interestpercentage.
Een interestpercentage is een rentepercentage, maar niet elk rentepercentage is een interestpercentage.
Als toekomstige bedragen contant worden gemaakt, heet het toegepaste rentepercentage een interestpercentage.
Bij berekening van vermogenskosten over het eigen vermogen heet het toegepaste rentepercentage een discontopercentage.
Vraag 2
De economische levensduur van een machine met een aanschafprijs van € 580.000 is 5 jaar. Die levensduur is gebaseerd op een kostprijs per machine-uur van € 90,00. Het cumulatief aantal machine-uren (dus tot en met het 5e jaar) bedraagt 18.000 en de daarbij behorende cumulatieve complementaire kosten zijn € 1.284.000. Aan het eind van dat 5e jaar wordt de machine voor € 104.000 verkocht. Dat leidt tot:
een boekwaardewinst van € 104.000
geen boekwaardeverlies of -winst (want die is € 0)
een boekwaardeverlies van € 140.000
een boekwaardeverlies van € 336.000
Vraag 3
U gaat als assistent van een manager aan de slag bij een divisie van de grote drukkerij. U wordt verantwoordelijk gesteld voor een bepaald project en het rendement ervan. Dat project vergt een investering van € 50.000 in een nieuwe drukmachine. De levensduur daarvan is vier jaar. De restwaarde van die machine is aan het einde van die looptijd nul. Uw inschatting is dat u na vier jaar in aanmerking kunt komen uw baas op te volgen. Het zou mooi zijn als in het laatste (vierde) jaar de winst van het investeringsproject zo hoog mogelijk is. In uw streven in dat jaar de afschrijvingskosten zo laag mogelijk te houden, kunt u de machine het beste afschrijvingen op basis van de volgende afschrijvingsmethode:
afschrijving op basis van een vast percentage van de boekwaarde
afschrijving op basis van een annuïteit
lineair afschrijven
Vraag 4
Marisca Janssen is in het eerste jaar van haar studie aan de RUG, nu zes jaar geleden, als bijverdienste gestart met het bakken van taarten en cupcakes. Aanvankelijk werden deze vooral gebakken op bestelling van vrienden en bekenden, maar de klantenkring groeide snel en de bijverdienste werd een bedrijfje. De groei versnelde verder nadat Marisca zich specialiseerde in één product, te weten de chocoladetaart. Dit verfijnde en door de afnemers zeer gewaardeerde product, wordt vanuit heel Noord-Nederland besteld. Deze opgave heeft verder betrekking op de chocoladetaart. In de maand mei 2018 heeft Marisca voor het bakken van de chocoladetaarten de volgende kosten gemaakt:
Arbeid | €12.000 |
Grondstoffen | €5.000 |
Afschrijvingskosten | €3.100 |
Totaal | €20.100 |
Bij het verbruik van grondstoffen (vooral een deegmengsel) ontstaat afval. Bij het snijden van de taarten uit grote lappen van het deegmengsel resteren namelijk onvermijdelijk stukjes deegmengsel, die verder niet te gebruiken zijn. Gewoonlijk eindigt 10% van de grondstofkosten in afval. In mei 2018 is echter minder nauwkeurig gewerkt en moest helaas worden vastgesteld dat het afval 12% van de grondstofkosten bedroeg. Die afval heeft geen waarde. Bij de financiële afsluiting van de maand mei stelt Marisca vast dat er 2.000 taarten zijn geproduceerd. Echter, bij de kwaliteitscontrole is gebleken dat 9% van de taarten niet voldeed aan de hoge eisen die worden gesteld aan het product van Marisca. Dat zou normaal gesproken slechts 6% moeten zijn. De taarten die niet zijn goedgekeurd, kunnen als merkloos product worden verkocht voor een prijs van €6 per stuk.
Marisca past de bedrijfseconomische principes toe zoals u die in de cursus hebt geleerd.
De kosten per goede taart zijn (afgerond):
€ 10,00
€ 10,05
€ 10,26
€ 10,66
Vraag 5
Administratie- en accountantskantoor Penning verricht de administratie voor klanten in het midden- en kleinbedrijf. Twee van de medewerkers van Penning, Nora van Galen en Jacques Boissevin, hebben als taak facturen voor die bedrijven te verwerken in de boekhouding. Zij hebben beide klanten met administraties die mogen worden beschouwd als uniform qua complexiteit. De ervoor vereiste kennis en de kwaliteit van hun werk zijn ook gelijk. Van Galen werkt 3 dagen per week, Boissevin 2 dagen. Een dag telt 8 werkzame uren. Elke week verwerkt Van Galen 360 facturen, Boissevin 180. De loonkosten per uur van Van Galen zijn € 36,00 per uur, tegenover € 32,40 per uur voor Boissevin.
Boissevin gaat met pensioen en de directie van Penning benadert Van Galen met de vraag of zij de klanten van Boissevin over wil nemen. Dat wil ze wel, want ze heeft geldnood en wil graag meer uren per week werken. Ook wil ze desnoods wel meer uren per dag werken. Van Galen haar arbeidsproductiviteit blijft in de nieuwe situatie dezelfde als in de uitgangssituatie, evenals haar uurloon.
Haar werkweek krijgt een omvang van:
36 uur
40 uur
38,4 uur
48 uur
Vraag 1
Antwoord b. is juist. Als toekomstige bedragen contant worden gemaakt, heet het toegepaste rentepercentage een discontopercentage. Als de toekomstige waarde van een huidig bedrag wordt berekend, noemen we het toegepaste rentepercentage een interestpercentage. Beide zijn rentepercentages, maar niet elk rentepercentage is dus een interestpercentage. Discontopercentage en interestpercentage zijn dus zeker geen synoniemen, want ze geven elk een heel andere betekenis aan het begrip rentepercentage.
Vraag 2
Antwoord c. is juist.
Waarde van de machine-uren t/m het 5e jaar: 18.000 * € 90,00 = € 1.620.000.
Cumulatieve complementaire kosten zijn € 1.284.000.
Component voor afschrijvingen derhalve: € 336.000.
Restwaarde aan het einde van het 5e jaar € 580.000 -/- € 336.000 = € 244.000. De machine wordt verkocht voor € 104.000; ergo, een boekwaardeverlies van € 140.000.
Vraag 3
Antwoord a. is juist. Bij afschrijving op basis van een annuïteit is sprake van een jaarlijks vast bedrag van de som van interest- en afschrijvingskosten. Doordat steeds meer wordt afgelost en de restschuld dus steeds lager wordt, daalt de interestcomponent. Het bestanddeel afschrijvingskosten stijgt dan in de loop der tijd. Bij lineaire afschrijving schrijft u elk jaar evenveel af. Bij afschrijving op basis van een vast percentage van de boekwaarde zijn de afschrijvingen in eerdere jaren hoger dan in latere jaren. In dat laatste jaar moeten die dan lager zijn in vergelijking met het gemiddelde (lineair) en het laagst van allemaal.
Vraag 4
Antwoord c. is juist. Zie uitwerking hieronder.
Opgave Monica taarten | ||||||||
Naar | € naar | Aantal | Kosten per | |||||
Resultaten | Voorraad | Producten | product | |||||
rekening | goederen | |||||||
Arbeid | 12.000 | |||||||
Grondstoffen, waarvan | 5.000 | |||||||
* in product | 4.400 | |||||||
*onvermijdelijke afval | 500 | |||||||
*vermijdbaar afval | 100 | |||||||
Afschrijvingskosten | 3.100 | |||||||
Productiekosten | 20.100 | --------- | 100 | 20.000,00 | 2.000 | 10,00000 | Ongekeurde producten | |
Opbrengst afval: | 0 | |||||||
Na kwaliteitscontrole | ||||||||
*onvermijdelijke uitval | 120 | 1.200 | ||||||
*vermijdbare uitval | 60 | 600 | ||||||
*goedgekeurde producten | 1.820 | 18.200,00 | ||||||
Totaal | 20.000 | ------- | 600 | 19.400 | 1.820 | 10,65934 | Goedgekeurde producten | |
700 | (c) | |||||||
Opbrengst uitval: | ||||||||
*onvermijdelijk | 120 | -720 | ||||||
*vermijdbaar | 60 | -360 | ||||||
Vermindering kosten | -1.080,00 | ------- | -360 | -720 | ||||
340 | 18.680 | 1.820 | 10,26374 | Goedgekeurde producten |
Vraag 5
Het juist antwoord is a. Zie onderstaande berekening.
(0) | (0) | (0) | (1) | |||
Van Galen | Boissevin | Totaal (gemiddeld) | Van Galen | |||
Gegevens: | ||||||
Afgehandelde facturen | X | 360 | 180 | 540 | 540 | |
Uren | N | 24 | 16 | 40 | 36 | |
Loonkosten per uur | UL | €36,00 | €32,40 | €34,56000 | €36,00000 | |
(gewogen) | ||||||
Arbeidsproductiviteit = X/N | 15,000 | 11,250 | 13,5000000 | 15,000 | ||
Kosten per factuur = UL / (X/N) | P | €2,4000 | €2,8800 | €2,5600 | €2,40 | |
Totale kosten = N * UL | €864,00 | €518,40 | €1.382,40 | €1.296,00 |
Vraag 1
Twee bedrijfseconomen, Wildeboer en Koopmans, van een grote onderneming hebben verschillende opvattingen over de stijging van de constante kosten als gevolg van investeringen in overcapaciteit voor de vervaardiging van pakken suiker. Wildeboer vindt de investering overbodig en beschouwt hem als irrationeel, Koopmans beweert echter dat de investering noodzakelijk is om seizoensfluctuaties in de productie op te vangen. Bij toepassing van integrale standaardkostprijsmethode zal de kostprijs van een pak suiker als gevolg van de investering:
niet worden beïnvloed volgens beide bedrijfseconomen
niet worden beïnvloed volgens Wildeboer en stijgen volgens Koopmans
stijgen volgens Wildeboer en niet worden beïnvloed volgens Koopmans
stijgen volgens beide bedrijfseconomen
Vraag 2
Het fabriceren van een bepaald product vergt constante kosten, alsook variabele kosten. De controller van het bedrijf past de integrale standaard kostprijsmethode toe voor het berekenen van de kostprijs van dat product. Hij vraagt zich af wat de invloed is van het verhogen van de normale productie op de hoogte van de kostprijs. Als hij die verhoogt, ziet hij de kostprijs stijgen.
De variabele kosten:
moeten progressief stijgend zijn
moeten degressief stijgend zijn
kunnen zowel progressief als degressief stijgend zijn, maar niet proportioneel variabel
kunnen zowel progressief stijgend, degressief stijgend als proportioneel variabel zijn
Vraag 3
Deze vraag betreft Toine Schoemans. Hij is vanuit Budel naar Utrecht gekomen en studeert daar diergeneeskunde. Collega-studenten spraken al snel hun hoge waardering uit over de worstenbroodjes, die Toine regelmatig van huis meekreeg als hij in weekenden zijn ouders had bezocht. Daarom besloot Toine in zijn tweede studiejaar als bijverdienste op woensdag- en vrijdagmiddagen van 13.00-17.30 uur een ambachtelijke kraam in Brabantse worstenbroodjes te starten op de Neude, in het centrum van Utrecht. Deze kraam is een groot succes, ook al heeft Toine weinig variatie in zijn assortiment: hij verkoopt slechts één type. Maar mogelijk dat de kracht van een formule de simpelheid er van is, bedenkt Toine.
Toine overweegt een studiegenoot in de maand mei gedurende tien uren in het centrum van Utrecht folders rond te laten delen om klanten te attenderen op de kraam van Toine. Deze student zou hij dan €10 per uur gaan betalen. Bij deze vorm van beloning zou het ‘gedrag’ van de loonkosten van het ronddelen van de folders in de maand mei kunnen worden getypeerd als:
direct en variabel
indirect en variabel
direct en constant
indirect en constant
Vraag 4
Voor uw bedrijf dat fietshandvaten met verlichting op de uiteinden fabriceert en verkoopt, onderscheidt u volgende kostencategorieën:
Direct | Indirect | |
Variabel | II | I |
Constant | III | IV |
U besluit de opslagmethode toe te passen. Hoeveel van bovenstaande kostencategorieën spelen een rol bij het toepassen van deze methode?
een
twee
drie
vier
Vraag 1
Antwoord b. is juist. Wildeboer vindt de kostenstijging irrationeel en dus verspilling. Die wordt buiten de kostprijsberekening gehouden (i.c. ze wordt direct ten laste van het resultaat gebracht), waardoor de kostprijs niet wordt beïnvloed. Is de kostenstijging rationeel, hetgeen Koopmans van mening is, dan moet ze er in worden opgenomen en stijgt de kostprijs.
Vraag 2
Antwoord a. is juist. Bij toenemende productie en gelijkblijvende constante kosten zullen de constante kosten per eenheid (als onderdeel van de integrale standaardkostprijs) lager worden. Om dan toch de kostprijs te laten stijgen, zullen die progressief stijgend moeten zijn.
Vraag 3
Het juiste antwoord is c. Als een bedrijf slechts één product produceert, zoals het geval is bij de kraam van Toine, dan zijn alle kosten direct. Verder zijn de kosten van het ronddelen van de folders constante kosten. De kosten van het ronddelen van de folders variëren weliswaar met het aantal uren dat de student werkt, maar niet met de omvang van de productie en verkoop van de producten, te weten de worstenbroodjes.
Vraag 4
Antwoord d. is juist. U heeft zowel alle directe als indirecte kosten nodig om de opslagmethode toe te passen, want het gaat er per definitie om de indirecte kosten toe te rekenen naar rato van de directe kosten. Zie ook de opgave over de fabricageboekhouding.
De volgende drie vragen gaan over ondernemer Fuchs. Hij produceert en verkoopt eenvoudige koptelefoons. Over de afgelopen maand beschikt hij over de volgende gegevens:
Productie werkelijk: 30.000 stuks
Productie normaal: 40.000 stuks
Verkopen: 25.000 stuks
Constante kosten: € 200.000
Variabele kosten: € 3 per stuk (proportioneel variabel)
Verkoopprijs: € 9
Fuchs past de integrale standaardkostprijsmethode toe. Alle kosten zijn tevens normale kosten.
Het behaalde transactieresultaat in de betreffende maand bedraagt:
Het bezettingsresultaat op de vaste kosten in de betreffende maand bedraagt:
Ondernemer Fuchs wordt geconfronteerd met een stijging van zijn variabele kosten met 10%. De hele bedrijfstak wordt daarmee geconfronteerd, zodat hij deze nieuwe kosten als normaal beschouwt. Om zijn winstgevendheid niet (te veel) te laten verslechteren, besluit hij zijn verkoopprijs met 10% te verhogen. Als de andere cijfers gelijk blijven, zal als gevolg van deze prijs- en variabele kostenverhoging het break-even punt:
Voor een onderneming geldt dat in een bepaalde periode de eindvoorraad hoger was dan de beginvoorraad. Voor die periode zal het perioderesultaat hoger zijn bij een:
Van de productie van een onderneming wordt elke maand 90% in dezelfde maand verkocht en de rest in de maand daarna. Productie en verkopen bedragen elke maand 10.000 eenheden. De keus van de onderneming tussen het toepassen van de integrale standaardkostprijs methode of de variabele kostencalculatie heeft geen invloed op de waarde van de voorraad op de balans.
Deze stelling is
B
C
A
A
B
De volgende vier vragen gaan over de onderneming Zonneschijn.
De onderneming Zonneschijn verkoopt tuinstoelen. De producten worden gewaardeerd tegen de integrale standaard kostprijs.
Over de afgelopen maand zijn de volgende gegevens bekend:
Begroot | Werkelijk | |
Productie | 2.000 (tevens normaal) | 2.200 |
Verkopen | 1.900 | 1.450 |
Verkoopprijs | € 60 | € 50 |
Manuur per product | 0,5 (tevens normaal) | 0,7 |
Kosten per manuur | € 22 (tevens normaal) | € 24 |
Constante productiekosten | € 60.000 (tevens normaal) | € 80.000 |
Het negatieve verkoopprijsverschil op tuinstoelen voor Zonneschijn in de betreffende maand is:
Bij onderneming Zonneschijn is sprake van een negatief efficiencyverschil op manuren van:
Bij onderneming Zonneschijn is sprake van een negatief prijsverschil op manuren van:
Een verandering in de normale productie zal invloed hebben op het verkoopomvangverschil op tuinstoelen voor Zonneschijn in de betreffende maand.
Deze stelling is:
B
C
A
A
Vraag 1
De investeringsprojecten X en Y vergen een gelijk investeringsbedrag van € 200.000. Voor elke investering is de looptijd (levensduur) 10 jaar. Als X een hogere gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit heeft dan Y, dan moet de netto contante waarde van X hoger zijn dan die van Y.
Deze stelling is:
Juist
Onjuist
Vraag 2
Het afgelopen jaar heeft het bedrijf Stardust o.a. 1.000 exclusieve plafondlampen geproduceerd en verkocht. Dat aantal is gelijk aan de normale productie. Deze lampen worden geproduceerd in series van 50 stuks en verkocht in winkels in Europa, de regio die Stardust tot haar normale afzetgebied rekent.
De volgende gegevens zijn beschikbaar:
Verkoopprijs per lamp | €2.000 |
Arbeidskosten per lamp | €600 |
Materiaalkosten per lamp | €400 |
Seriekosten (per serie) | €10.000 |
Constante kosten | €300.000 |
De arbeids- en materiaalkosten zijn proportioneel variabel, de seriekosten trapsgewijs variabel (waarbij elke serie een ‘traptrede’ is). Alle kosten zijn normaal en werkelijk. Een winkelketen die alleen op de Zuid-Afrikaanse markt actief is, heeft Stardust aangeboden eenmalig 100 lampen te kopen die ze onder hun eigen merk op de markt willen brengen. Stardust hanteert bedrijfseconomische principes en wil de winst maximaliseren. Ze heeft voldoende productiecapaciteit om aan alle vraag te voldoen. Wat is de minimale prijs voor een lamp waarboven de Zuid-Afrikaanse winkelketen moet bieden om Stardust over te halen deze order te accepteren?
€ 1.000
€ 1.200
€ 1.500
€ 2.000
De volgende vier vragen gaan over onderneming IceAge BV.
Na lang wikken en wegen kan Danny nog steeds niet besluiten over de aanschaf van een ijsmachine voor haar ijstaartenfabriek. Ze vraagt u mee te denken over dat besluit. Danny heeft onder andere een nieuwe machine op het oog met een aankoopbedrag van € 60.000. Deze machine zal in 5 jaar met gelijke bedragen per jaar worden afgeschreven. Na die 5 jaar zal de machine tegen restwaarde worden verkocht van € 10.000. Danny en u bestempelen dit investeringsvoorstel als investeringsscenario 1.
De omzet wordt in het eerste jaar geschat op € 40.000 met een jaarlijkse groei geraamd op € 6.000. Die omzet bestaat uit gelijksoortige ijstaarten met een verkoopprijs van € 10. De grondstofkosten en de arbeidskosten bedragen 30% respectievelijk 40% van de verkoopprijs. Omzetbelasting speelt geen rol. Over de winst moet 25% vennootschapsbelasting worden betaald.
Vraag 3
Om Danny duidelijkheid te verschaffen over het rendement van deze investering, berekent u de gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit ervan. Die bedraagt:
12 %
16,8%
16 %
22,4%
Vraag 4
Danny voelt het meest voor de nieuwe machine, dus voor investeringsscenario 1. Ze vraagt u een scenario-analyse toe te passen, waardoor de volgende veranderingen worden aangebracht in investeringsscenario 1:
De restwaarde van de nieuwe machine wordt op nul gezet (dus van € 10.000 naar € 0).
De grondstofkosten worden elk jaar met € 2.000 verlaagd.
Danny en u bestempelen dit scenario als investeringsscenario 3. U vergelijkt de gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit van investeringsscenario 3 (GBR 3) met die van investeringsscenario 1 (GBR 1).
U zult constateren dat:
GBR 3 lager is dan GBR 1
GBR 3 gelijk is aan GBR 1
GBR 3 hoger is dan GBR 1
Vraag 5
Stel dat Danny ook een gebruikte machine kan kopen van € 50.000 met een restwaarde van nul na 5 jaar (investeringsscenario 2). De overige gegevens blijven gelijk. U laat uw economische licht schijnen over de terugverdienperiode en vergelijkt die van investeringsscenario 2 (TVP 2) met die van investeringsscenario 1 (TVP 1). Rekenend in jaren van 2 decimalen stelt u vast dat de hoogte van TVP 1 gelijk is aan 4,38 jaar.
Tevens zult u constateren dat:
TVP 2 korter is dan TVP 1
TVP 2 gelijk is aan TVP 1
TVP 2 langer is dan TVP 1
NB: de terugverdienperiode moet worden gelezen als de boekhoudkundige terugverdienperiode
zoals die steeds in colleges en opgaven is toegepast.
Vraag 6
Danny en u laten de scenario’s 2 en 3 voor wat ze zijn: investeringsscenario 1 is nog steeds het uitgangspunt. Om haar nog beter te informeren, berekent u de netto contante waarde voor dat scenario (NCW 1). Van de uitkomst wordt Danny toch een beetje verdrietig: -/- € 933 (afgerond) bij toepassing van een vermogenskostenvoet van 10%. U kunt Danny wat opbeuren (lees: dit negatieve resultaat verbeteren) door de vermogenskostenvoet te verlagen.
Deze stelling is:
Juist
Onjuist
Vraag 1
Antwoord b. is juist. De netto contante waarde is het verschil tussen investeringsbedrag en de contante waarde van de jaarlijkse netto geldontvangsten. Die laatsten worden beïnvloed door de spreiding in de tijd: naarmate netto geldontvangsten immers eerder in de tijd vallen, is de contante waarde hoger, dat is immers de gedachte waarop de gehele netto contante waardemethode is gebaseerd (tijdvoorkeur). Die spreiding van geldontvangsten kan bij Y gunstiger zijn dan bij X, ook al heeft X een hoger gemiddeld rendement.
Vraag 2
Antwoord b. is juist. Een incidentele order wordt geaccepteerd als de verkoopprijs > variabele kostprijs (different costs for different purposes). De variabele kostprijs van een lamp is 600 + 400 + (10.000 / 50) = 1.200.
Vraag 3
Antwoord a. is juist;
Winst voor belasting
= -/- (€ 60.000 -/- € 10.000) + (100% -/- 30% -/- 40%) (40+46+52+58+64 duizend €) = € 28.000
winst na belasting = € 28.000 * (1 -/- 0,25) = € 21.000
gemiddelde winst na belasting = € 21.000 / 5 = € 4.200
gemiddeld geïnvesteerd vermogen = ( € 60.000 + € 10.000 ( = restwaarde) ) / 2 = € 35.000
GBR = € 4.200 / € 35.000 = 12%
Vraag 4
Antwoord c. is juist(en niet a., zoals abusievelijk eerst was aangegeven). Het gemiddeld geïnvesteerd vermogen is bij investeringsscenario 3 lager. De jaarlijkse kosten blijven gelijk, doordat de toename aan afschrijvingskosten gelijk is aan de afname aan grondstofkosten. De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit van investeringsscenario 3 zal door het lagere gemiddeld geïnvesteerd vermogen dus hoger worden.
Vraag 5
Antwoord a. is juist. De terugverdienperiode berekent in hoeveel tijd de uitgave van de oorspronkelijke investering terug is verdiend uit de (cumulatieve) jaarlijkse netto geldontvangsten. Het investeringsbedrag wordt lager. De reeks netto geldontvangsten tot en met het vijfde jaar is gelijk (met uitzondering van de ontvangst van de restwaarde op het einde van het jaar, maar voor dat moment is TVP 1 al bereikt). De terugverdienperiode zal door het lagere investeringsbedrag dus korter worden.
Vraag 6
Antwoord a. is juist. Als u toekomstige netto geldontvangsten contant maakt tegen een lagere discontovoet, zal dat een positief effect hebben op de contante waarde.
Vraag 1
U begint een handeltje in bijzondere boeken. Bij aanvang beschikt u nergens over: geen bezittingen, geen vermogen. De volgende financiële feiten doen zich in de eerste maand van uw ondernemerschap voor (uiteraard voor rekening van uw onderneming):
U koopt per ING en ontvangt een eerste druk van De komst van Joachim Stiller van Hubert Lampo voor € 160.
U betaalt € 30 per ING-bank voor uw maandelijkse contributie van boekwinkeltjes.nl.
U koopt per kas en ontvangt een zeldzame druk van De avonden van Gerard Reve voor € 260.
U verkoopt en levert datzelfde boek voor € 380. Het geld ontvangt u per ING-bank.
U neemt € 30 op bij de ING-bank door te pinnen.
U betaalt € 50 per kas voor uw maandelijkse telefoonrekening i.v.m. inkoop- en verkoopactiviteiten.
Wat is uw resultaat na afhandeling van alle 6 punten?
€120 verlies
€40 verlies
€10 winst
€40 winst
Vraag 1
Antwoord d. is juist. Op de resultatenrekening worden kosten en opbrengsten vermeld, dus af- en toenames van het eigen vermogen als gevolg van bedrijfsactiviteiten. Het saldo van kosten en opbrengsten is winst (of verlies). Stortingen en onttrekkingen van eigen vermogen (uit respectievelijk naar privé) zijn weliswaar veranderingen in het eigen vermogen, maar geen opbrengsten of kosten; overigens doen die zich niet voor. Bij de punten 2 (€ 30) en 6 (€ 50) ontstaan kosten, bij punt 4 kosten (€ 260) en opbrengsten (€ 380).
Vraag 1
Het Nederlandse boekhoudstelsel deelt grootboekrekeningen in met behulp van rubrieken. Het eerste nummer van een grootboekrekening verwijst naar de rubriek waarin die thuis hoort.
Hoeveel van de volgende rubrieken bevatten resultatenrekeningen:
rubriek 1
rubriek 4
rubriek 7
1
2
3
geen een
Vraag 2
Het Nederlandse boekhoudstelsel deelt grootboekrekeningen in met behulp van rubrieken. Het eerste nummer van een grootboekrekening verwijst naar de rubriek waarin die thuis hoort. Waar het gaat om eigen vermogen en lang vreemd vermogen,
moeten eigen vermogen en lang vreemd vermogen worden opgenomen in rubriek 0
moet eigen vermogen worden opgenomen in rubriek 0 en lang vreemd vermogen in rubriek 1
moet eigen vermogen worden opgenomen in rubriek 1 en lang vreemd vermogen in rubriek 0
moeten eigen vermogen en lang vreemd vermogen worden opgenomen in rubriek 1
Vraag 1
Antwoord a. is juist.
Vraag 2
Antwoord a. is juist.
Vraag 1
U handelt in zakken doppinda’s. Een pretpark heeft 500 zakken op rekening bij u gekocht voor € 250. Heeft u wel geleverd, de betaling door de klant laat maar op zich wachten. U dringt aan dat u uw geld wilt hebben. Tot uw vreugde ziet u een dag later dat het pretpark inderdaad heeft betaald per ING-bank, waar uw tegoed vlak voor de ontvangst € 150 was. Als gevolg van de betaling door de klant veranderen zowel de debetzijde als de creditzijde van de balans.
Deze stelling is:
Juist
Onjuist
Vraag 2
U bent aan het eind van de maand bezig voor uw onderneming te bepalen wat het resultaat is over die periode, hoe dat is ontstaan en hoe uw balansposities zijn. Om u van dit alles een beeld te vormen, heeft u alle noodzakelijke boekingen verricht. Tijdens het doorlopen van het boekhoudkundige proces constateert u dat het credittotaal van de saldibalans hoger is dan het debettotaal. Dit betekent:
dat uw totale vermogen is toegenomen in die maand
dat uw onderneming winst heeft gemaakt in die maand
dat uw onderneming verlies heeft gemaakt in die maand
dat u een fout heeft gemaakt
Vraag 1
Antwoord b. is juist. Zie het rekeningschema in het boek. Er vindt een substitutie plaats aan de debetzijde van de balans: uw tegoed bij de ING-bank wordt hoger (toename bezit) en uw debiteurenpost wordt lager (eveneens afname bezit).
Vraag 2
Antwoord d. is juist. De saldibalans zou in evenwicht moeten zijn, i.c. de debet- en credittellingen moeten aan elkaar gelijk zijn. Zie de stappen in het boekhoudkundige proces.
Vraag 1
U neemt de volgende journaalpost op in uw boekhouding (waarbij xxx een fictief bedrag voorstelt):
920 Verkoopresultaat xxx
aan 899 Overboekingsrekening xxx
Welk financieel feit heeft u met die boeking in uw journaal verwerkt?
Een positief verkoopresultaat heeft u overgeboekt naar rubriek 9.
Een positief verkoopresultaat heeft u overgeboekt naar rubriek 8.
Een negatief verkoopresultaat heeft u overgeboekt naar rubriek 9.
Een negatief verkoopresultaat heeft u overgeboekt naar rubriek 8.
Vraag 1
Antwoord c. is juist. Zie het rekeningschema in het boek. Verkoopresultaten staan in rubriek 8. Een negatief verkoopresultaat impliceert dat rubriek 8 een debetsaldo vertoont. Om dat weg te boeken, moet rubriek 8 worden gecrediteerd met de overboekingsrekening.
Industriële onderneming Boho BV uit Groningen maakt snelheidsbegrenzers voor vrachtauto's. Over juli 2012 beschikt de onderneming over de volgende gegevens:
Verkoopopbrengst van in juli gefactureerde en afgeleverde orders | € 300.000 |
Directe fabricagekosten van deze orders | € 70.000 |
Directe verkoopkosten van deze orders | € 30.000 |
Indirecte fabricagekosten in juli | € 60.000 |
Indirecte verkoopkosten in juli | € 50.000 |
Opslagpercentage indirecte fabricagekosten In procenten van de directe fabricagekosten | 50% |
Opslagpercentage indirecte verkoopkosten In procenten van de verkoopopbrengst | 20% |
Nb: alle bedragen zijn exclusief omzetbelasting.
Er waren geen voorraden gereed product of goederen in bewerking aan het begin of aan het eind van de maand juli 2012.
Wat is de kostprijs van de verkopen over juli 2012?
Wat is het verkoopresultaat over juli 2012?
Wat is het resultaat over juli 2012 op indirecte fabricagekosten en indirecte verkoopkosten?
Wat is het netto resultaat over juli 2012?
105.000
105.000 positief
I. 25.000 negatief; II. 10.000 positief
90.000 positief
Binnen een bedrijf is er sprake van onenigheid. De accountmanager verdenkt namelijk dat de boekhouder (van de afdeling Controle) haar onjuiste informatie verschaft over de resultaten van haar productdivisie B-Care. Die boekhouder beweert namelijk dat de nettowinstmarge van één van de productgroepen binnen de divisie, te weten de luiers, slechts 10% is, terwijl de accountmanager van mening is dat die marge veel hoger ligt. De nettowinstmarge wordt daarbij gedefinieerd als het nettoresultaat (perioderesultaat) van de productgroep in procenten van de betreffende omzet exclusief OB. De accountmanager verzoekt je daarom op basis van onderstaande gegevens de boekhouding bij te werken, zodat zij de door u berekende uitkomsten kan vergelijken met die van Controle.
Over de maand mei 2016 zijn m.b.t. de kosten en opbrengsten van luiers de volgende gegevens verzameld:
Feit 1. Van de reeds eerder in rubriek 4 geboekte kosten behoren tot
Feit 2. De indirecte verkoopkosten van luiers worden aan de verkochte producten doorberekend met behulp van een opslagpercentage van 16% van de omzet exclusief omzetbelasting (zie het volgende punt).
Feit 3. Gefactureerd en afgeleverd (tevens totale omzet van mei 2016) zijn luiers
In het grootboek komen o.a. de volgende rekeningen voor:
130 Debiteuren | 700 Voorraad gereed product |
180 Te vorderen OB | 800 Fabricagekostprijs verkopen |
181 Te betalen OB | 810 Directe verkoopkosten |
499 Overboekingsrekening | 815 Toeslag indirecte verkoopkosten |
550 Indirecte verkoopkosten | 840 Opbrengst verkopen |
555 Opslag indirecte verkoopkosten | 899 Overboekingsrekening |
599 Overboekingsrekening | 900 Resultaat indirecte kosten |
600 Fabricagerekening | 920 Verkoopresultaat |
Geef de journaalposten van de feiten 1, 2 en 3.
M.b.t. de indirecte verkoopkosten: Bereken het resultaat op de indirecte verkoopkosten en geef aan of het een voor- of nadelig resultaat is.
M.b.t. het verkoopresultaat: Bereken het verkoopresultaat en geef aan of het een voor- of nadelig resultaat is.
M.b.t. de nettowinstmarge: Bereken de nettowinstmarge die is behaald in de betreffende periode op basis van bovenstaande gegevens.
a1. | 810 Directe verkoopkosten | € 1.250.000 | |||||
Aan | 499 Overboekingsrekening | € 1.250.000 | |||||
550 Indirecte verkoopkosten | € 1.750.000 | ||||||
Aan | 499 Overboekingsrekening | € 1.750.000 | |||||
a2. | 815 Toeslag indirecte verkoopkosten | € 2.320.000 | |||||
Aan | 555 Opslag indirecte verkoopkosten | € 2.320.000 | |||||
a3. | 130 Debiteuren | € 17.255.000 | |||||
Aan | 181 Te betalen OB | € 2.775.000 | |||||
Aan | 840 Opbrengst verkopen | € 14.500.000 | |||||
800 Fabricagekostprijs verkopen | € 8.875.000 | ||||||
Aan | 700 Voorraad gereed product | € 8.875.000 |
b1. | Doorberekende indirecte kosten: | € 2.320.000 | |||||
Werkelijke indirecte kosten: | € 1.750.000 -/- | ||||||
Resultaat op indirecte kosten: | voordelig | € 570.000 | |||||
b2. | 599 Overboekingsrekening | € 570.000 | |||||
Aan | 900 Resultaat indirecte kosten | € 570.000 | |||||
c1. | 840 Opbrengst verkopen | € 14.500.000 | |||||
800 Fabricagekostprijs verkopen | € 8.875.000 | ||||||
810 Directe verkoopkosten | € 1.250.000 | ||||||
815 Toeslag indirecte verkoopkosten | € 2.320.000 -/- | ||||||
Verkoopresultaat: | voordelig | € 2.055.000 | |||||
c2. | 899 Overboekingsrekening | € 2.055.000 | |||||
Aan | 920 Verkoopresultaat | € 2.055.000 | |||||
d1. | Berekening nettowinstmarge: | ||||||
900 Resultaat indirecte kosten | 570.000 | ||||||
920 Verkoopresultaat | 2.055.000 +/- | ||||||
Nettoresultaat (perioderesultaat) | 2.625.000 | ||||||
840 Opbrengst verkopen | 14.500.000 | ||||||
Nettowinstmarge: | Nettoresultaat / verkopen = 18,10% |
Uw advies: uw accountmanager heeft alle reden ontevreden te zijn met het standpunt van de boekhouder van ConcernControl. De werkelijke nettowinstmarge is 7% in plaats van 5%. Blijkbaar kijkt de boekhouder niet naar het resultaat op indirecte kosten (als je alleen het verkoopresultaat deelt door de omzet kom je inderdaad op 5% uit). De accountmanager dient er dus op aan te dringen dat resultaat ook in de berekeningen te betrekken. Blijkbaar is het opslagpercentage voor indirecte verkoopkosten te hoog en moet dat neerwaarts worden bijgesteld (er vanuit gaande dat de omzet een normale omvang heeft).
In het grootboek van onderneming Toppas NV komen o.a. de volgende rekeningen voor:
499 Overboekingsrekening | |
540 Indirecte fabricagekosten | 545 Opslag indirecte fabricagekosten |
600 Verbruik grondstoffen | 610 Standaard verbruik grondstoffen |
601 Directe personeelskosten | 611 Standaard directe personeelskosten |
602 Toeslag indirecte fabricagekosten | 612 Standaard toeslag indirecte fabricagekosten |
700 Voorraad gereed product | 710 Voorraad goederen in bewerking |
De volgende gegevens moeten voor juni 2016 nog in het grootboek worden verwerkt:
Feit 1.
Feit 2.
Feit 3. Kosten gereed product (tegen standaard kostprijs):
Feit 4. Producten in bewerking per 1 juni 2016:
Feit 5. Producten in bewerking per 30 juni 2016 (o.b.v. standaardkosten):
Journaliseer bovengenoemde feiten.
Maak een cijferopstelling waaruit het saldo van rubriek 6 zo gespecificeerd mogelijk blijkt.
Stel dat de bedragen genoemd bij punt 5. niet de standaardkosten, maar de werkelijke (dus de nacalculatorische) kosten betreffen van de producten in bewerking, welke wijziging in de journaalpost(en) genoemd onder punt a. moet dan plaatsvinden?
Uitgaande van voorgaande vraag, maak een cijferopstelling waaruit het saldo van rubriek 6 opnieuw zo gespecificeerd mogelijk blijkt.
Wat is de betekenis van het bij het genoemde saldo in vraag 4 als van de standaardkosten was uitgegaan bij onderhanden werk? (zie ook vraag 1 en 2)
Wat is de betekenis van het bij het genoemde saldo in vraag 4 als van de werkelijke kosten was uitgegaan bij onderhanden werk? (zie ook vraag 3 en 4)
Antwoordindicatie | ||||||
Antwoord bij vraag 1 t/m 4, uitwerking kolommenbalans: | ||||||
Rekening | Oorspronkelijke | Voorafgaande |
| |||
| Saldibalans | Journaalposten |
| |||
| Debet | Credit | 'nr' | Debet | Credit | 'nr' |
12 | 100.000 |
|
|
|
|
|
41 |
| 152.000 |
|
| 8.100 | k |
79 |
| 144.000 |
|
|
|
|
120 |
| 34.000 |
|
|
|
|
130 | 86.000 |
| e | 204.680 |
|
|
140 |
| 64.000 |
|
|
|
|
180 | 18.000 |
|
|
|
|
|
181 |
| 56.000 |
|
| 32.680 | e |
300 | 13.000 |
|
|
|
|
|
400 | 21.000 |
|
|
|
|
|
410 | 78.000 |
|
|
|
|
|
411 | 42.000 |
|
|
|
|
|
431 | 4.000 |
|
|
|
|
|
450 | 8.000 |
|
|
|
|
|
455 | 8.000 |
|
|
|
|
|
490 | 6.000 |
|
|
|
|
|
499 |
|
|
|
| 87.000 | a |
|
|
|
|
| 28.000 | b |
|
|
|
|
| 20.000 | f |
|
|
|
|
| 32.000 | g |
540 |
|
| b | 28.000 |
|
|
545 |
|
|
|
| 26.100 | c |
550 |
|
| g | 32.000 |
|
|
555 |
|
|
|
| 32.680 | h |
599 |
|
|
|
| 1.220 | i |
600 |
|
| a | 87.000 | 133.350 | d |
|
|
| c | 26.100 |
|
|
|
|
| d | 20.250 |
|
|
700 | 45.750 |
| d | 119.350 | 110.000 | e |
710 | 20.250 |
| d | 14.000 | 20.250 | d |
800 |
|
| e | 110.000 |
|
|
810 |
|
| f | 20.000 |
|
|
815 |
|
| h | 32.680 |
|
|
840 |
|
|
|
| 172.000 | e |
499 |
|
| j | 9.320 |
|
|
900 |
|
| i | 1.220 |
|
|
920 |
|
|
|
| 9.320 | j |
999 |
|
| k | 8.100 |
|
|
Totaal | 450.000 | 450.000 |
| 712.700 | 712.700 |
|
Uitwerking gewijzigde saldibalans: | ||||||
Gewijzigde | Resultatenrekening | Balans | Rekening | |||
Saldibalans |
|
|
|
|
| |
Debet | Credit | Debet | Credit | Debet | Credit |
|
100.000 |
|
|
| 100.000 |
| 012 Machines |
| 160.100 |
|
|
| 160.100 | 041 Eigen vermogen |
| 144.000 |
|
|
| 144.000 | 076 Leningen o/g |
| 34.000 |
|
|
| 34.000 | 120 ING |
290.680 |
|
|
| 290.680 |
| 130 Debiteuren |
| 64.000 |
|
|
| 64.000 | 140 Crediteuren |
18.000 |
|
|
| 18.000 |
| 180 Te vorderen OB |
| 88.680 |
|
|
| 88.680 | 181 Te betalen OB |
13.000 |
|
|
| 13.000 |
| 300 Voorraad halffabricaten |
21.000 |
| 21.000 |
|
|
| 400 Verbruik halffabricaten |
78.000 |
| 78.000 |
|
|
| 410 Directe loonkosten |
42.000 |
| 42.000 |
|
|
| 411 Indirecte loonkosten |
4.000 |
| 4.000 |
|
|
| 431 Afschrijvingskosten machines |
8.000 |
| 8.000 |
|
|
| 450 Kosten proefopstelling |
8.000 |
| 8.000 |
|
|
| 455 Reclamekosten |
6.000 |
| 6.000 |
|
|
| 490 Algemene kosten |
| 167.000 |
| 167.000 |
|
| 499 Overboekingsrekening |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
28.000 |
| 28.000 |
|
|
| 540 Indirecte fabricagekosten |
| 26.100 |
| 26.100 |
|
| 545 Opslag ind. fabricagekosten |
32.000 |
| 32.000 |
|
|
| 550 Indirecte verkoopkosten |
| 32.680 |
| 32.680 |
|
| 555 Opslag ind. verkoopkosten |
| 1.220 |
| 1.220 |
|
| 599 Overboekingsrekening |
|
|
|
|
|
| 600 Fabricagerekening |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
55.100 |
|
|
| 55.100 |
| 700 Voorraad gereed product |
14.000 |
|
|
| 14.000 |
| 710 Voorraad goed. in bewerking |
110.000 |
| 110.000 |
|
|
| 800 Kostprijs verkopen |
20.000 |
| 20.000 |
|
|
| 810 Directe verkoopkosten |
32.680 |
| 32.680 |
|
|
| 815 Toeslag ind. verkoopkosten |
| 172.000 |
| 172.000 |
|
| 840 Opbrengst verkopen |
9.320 |
| 9.320 |
|
|
| 899 Overboekingsrekening |
1.220 |
| 1.220 |
|
|
| 900 Resultaat indirecte kosten |
| 9.320 |
| 9.320 |
|
| 920 Verkoopresultaat |
8.100 |
| 8.100 |
|
|
| 999 Overboekingsrekening |
899.100 | 899.100 | 408.320 | 408.320 | 490.780 | 490.780 | Totaal |
Aangezien de goederen in bewerking tegen genormeerde bedragen op de balans staan, hebben alle verschillen tussen werkelijke en genormeerde kosten betrekking op de totale productie van de periode.
Aangezien de goederen in bewerking tegen werkelijke kosten op de balans staan, hebben alle verschillen tussen werkelijke en genormeerde kosten betrekking op de voorraad gereed product die in juni tot stand is gekomen.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2552 |
Add new contribution