Dit oefententamen is gebaseerd op collegejaar 2012-2013.
A. Oefententamenvragen
1 Wat is een Type 1 fout? (Field, hfst 10.2.1)
2 Hoeveel is de Type 1 fout als drie testen door een t-test met elkaar vergeleken worden? (Field, hfst 10.2.1)
3 Een Cronbach’s alfa van .7/.8 of hoger laat altijd betrouwbaarheid zien. (Field, hfst 17.9.2
A Ja
B Nee
4 Wat vertelt de kwadraat van een factor lading ons? (Field, hfst 17.3.1)
5 Welke onderstaande factor analyses zijn beschrijvende methodes en kunnen niet gegeneraliseerd worden naar de populatie? (Field, hfst 17.4.1)
A principal component analysis
B Image covariance analysis
C Kaiser’s alfa factoring
D maximum-likelihood method
6 Noem vier mogelijke herhalingen van onderzoek. (Landsheer, hfst 3.3)
7 Is het volgende voorbeeld een voorbeeldsteekproef? (Landsheer, hfst 4.3.5)
Als je weinig weet van het veld van onderzoek dan is het soms nodig om informanten te werven via advertenties of andere vormen van communicatie. De vraag is dan of er mensen zijn die iets meer over het onderzoeksterrein kunnen vertellen en die zich willen aanmelden. Er is dan sprake van zelfselectie bij de informanten. Op hun beurt kennen de informanten misschien nog andere experts op het onderzoeksgebied
8 Wat is het nut van een blokontwerp? (Landsheer, hfst 6. 7.1)
9 Welke van de drie cycli in handelingsonderzoek wordt sowieso doorlopen? (Landsheer, hfst 8.2)
A handelingscyclus
B onderzoekscyclus
C leercyclus
10 Wat is de goede volgorde van de fases van handelingsonderzoek? (Landsheer, hfst 8.4)
A voorbereidingsfase: van initiatief tot overeenkomst, fase van inrichting van het overleg, uitvoeringsfase(n), evaluatiefase en afrondingsfase.
B voorbereidingsfase: van initiatief tot overeenkomst, uitvoeringsfase(n), fase van inrichting van het overleg, evaluatiefase en afrondingsfase.
C voorbereidingsfase: van initiatief tot overeenkomst, uitvoeringsfase(n), fase van inrichting van het overleg, afrondingsfase en evaluatiefase.
11 Waarin wijkt een groepsdelphi af van een groepsdiscussie? (Landsheer, hfst 9.2)
Antwoorden op de oefententamenvragen
1) Een Type 1 fout is de nulhypothese verwerpen, terwijl deze hypothese de juiste is.
2) Per test is de Type 1 fout .95 (5% kans op het verkeerd verwerpen van de nul hypothese) Dus het antwoord is: .95 x .95 x .95= .857, waardoor 1-.857=14.3% het goede percentage is.
3) Nee, want een groot altijd items vergroot ook de Cronbach’s alfa, dit hoeft dan niks over de betrouwbaarheid te zeggen
4) De factor lading zegt iets over de coördinaat van een variabele t.o.v. twee (of meer) factoren.
5) A en B zijn beschrijvende methodes (alleen toepasbaar op de steekproef. C en D zijn juist technieken om te generaliseren naar de populatie.
6) bij andere groepen; met andere instrumenten; op andere locaties; op andere tijdstippen.
7) Nee, want er wordt immers niet gestreefd naar representatie van een populatie door een steekproef, maar naar een cumulatie van alle kennis die er over een bepaald gebied bestaat.
8) Het nut van een blokontwerp is dat de classificerende variabele apart in ogenschouw genomen kan worden.
9) B, want zonder de onderzoekscyclus is er geen sprake van onderzoek, maar slechts van een vorm van praktijkhandelen.
10) A, de afrondingsfase is sowieso de laatste fase, omdat dan de conclusies getrokken worden en het onderzoek wordt verspreid.
11) De groepsdelphi wijkt af van een discussie, omdat de belangrijkste communicatiemiddelen van de groepsdelphi de vragenlijst of rapportage blijft.
B. Oefententamen
Statistiekdeel
1. Beoordeel de volgende twee stellingen over de schatting van de betrouwbaarheid:
I Bij de test-hertest methode kan de betrouwbaarheidscoëfficiënt te hoog uitvallen omdat
mensen zich nog items van de test herinneren.
II Bij de paralleltest methode kan de betrouwbaarheidscoëfficiënt te hoog uitvallen omdat de
testen niet geheel parallel zijn.
a. I is juist, II is juist
b. I is juist, II is niet juist
c. I is niet juist, II is juist
d. I is niet juist, II is niet juist
2. Een onderzoeker krijgt de opdracht om een nieuwe test te construeren voor het meten van de sociale vaardigheid van dove kinderen. De test bestaat uit 40 vragen en wordt bij 200
dove kinderen afgenomen. Dezelfde groep kinderen krijgt ook een andere test voorgelegd
die sociaal welbevinden meet. De verwachte samenhang tussen beide constructen vinden
we terug in een onderzoek naar de samenhang tussen beide constructen. Een dergelijk
onderzoeksresultaat is een ondersteuning van:
a. betrouwbaarheid
b. inhoudsvaliditeit
c. criteriumvaliditeit
d. begripsvaliditeit
3. In een onderzoek naar de relatie tussen de beroepen en opleidingen van vaders en zonen zijn de volgende variabelen gebruikt:
X1 = opleiding vader
X2 = status beroep vader
X3 = opleiding zoon
X4 = beroepsniveau 1e baan zoon
Een factoranalyse op deze vier variabelen leidde tot twee factoren. In de tabel staan de
factorladingen en de communaliteiten.
Welke geobserveerde variabele wordt het best verklaard in het model met twee factoren?
a. X1
b. X2
c. X3
d. X4
4. Een onderzoeker ontwerpt dertig opdrachten over de kennis van DIEREN en PLANTEN.
Aan beschrijving kent de onderzoeker een score toe tussen de 1 (zeer slecht) en de 10
(zeer goed). Uit een factoranalyse van de scores van 600 kinderen op de dertig opdrachten
resulteren de volgende Eigenwaarden voor de eerste zes factoren: 12.0, 8.0, 1.5, 1.2, 0.6
en 0.5.
Hoeveel factoren kies jij wanneer je inhoudelijke argumenten combineert met de informatie
over de Eigenwaarden?
a. 1
b. 2
c. 3
d. 4
5. In de tabel SPSS uitvoer van een multipele regressieanalyse. Gebruik de informatie om te
beslissen welke variabele (gegeven de overige) de beste voorspeller van de afhankelijke
variabele Y is.
a. X1
b. X2
c. X3
d. X4
6. Beoordeel de volgende twee uitspraken:
I. Bij een ANOVA moet de afhankelijke variabele minimaal van interval meetniveau zijn.
II. Bij een multipele regressie mag de afhankelijke variabele dichotoom zijn.
a. I is juist, II is juist
b. I is juist, II is niet juist
c. I is niet juist, II is juist
d. I is niet juist, II is niet juist
7. Een onderzoek naar de effecten op rekenvaardigheid (gemeten op een schaal van 1 (niet
vaardig) tot 20 (zeer vaardig)) van SEKSE en LEEFTIJD (6, 8 en 10-jarigen) heeft
geresulteerd in onderstaande gemiddeldendiagram In het diagram geven de rondjes en
vierkantjes de gemiddelde rekenvaardigheid van de bijbehorende groep weer.
Welk€ effect(en) op rekenvaardigheid zijn af te leiden uit de figuur?
a. Alleen een hoofdeffect van SEKSE
b. Alleen een hoofdeffect van LEEFTIJD
c. Alleen een interactie-effect SEKSE LEEFTIJD
d. Een hoofdeffect van SEKSE en een hoofdeffect van LEEFTIJD
8. Een pedagoog wil onderzoeken of voorkennis van lichaamsdelen (PREBODY) afhankelijk is van woonomgeving (SITE) en algemene ontwikkeling (PEABODY). Voor woonomgeving
worden vier categorieën onderscheiden:
Site 1 = stad bevoordeeld
Site 2 = buitenwijk
Site 3 = stad benadeeld
Site 4 = dorp
Er is gebruik gemaakt van de gegevens uit het Sesamstraat onderzoek. De uitvoer van de
analyse (parameter schattingen) is gegeven.
Welke score op PREBODY voorspel jij voor een kind dat woont in een dorp en met een
PEABODY-score van 50?
a. 11.9
b. 12.1
c. 20.0
d. 21.9
9. Beschouw de figuur waarin met de twee ellipsen een puntenwolk voor jongens en voor
meisjes is weergegeven. Het absolute verschil in gemiddelde gewicht tussen jongens en
meisjes noemen we Vabs. Het verschil in gewicht tussen beide groepen na correctie met de
covariaat lengte noemen we Vcor.
Dan geldt als je Vabs en Vcor vergelijkt:
a. Vabs = Vcor
b. Vabs < Vcor
c. Vabs > Vcor
d. Geen uitspraak over mogelijk
10. Een onderzoeker wil weten of er verschil in rekenvaardigheid (rapportcijfer) bestaat tussen
jongens en meisjes. Hij trekt een aselecte steekproef van 50 jongens en een aselecte
steekproef van 50 meisjes. Van elk kind krijgt hij het rapportcijfer rekenen (scores 0 tot 10)
en ook de leeftijd (variërend van 80 tot 144 maanden) tot zijn beschikking.
Welke analysetechniek is het meest geschikt voor het beantwoorden van de
onderzoeksvraag?
a. eenweg ANOVA
b. meerweg ANOVA
c. eenweg ANCOVA
d. meerweg ANCOVA
Methodendeel
11. Een onderzoeker onderzoekt de vraag of een sociaal redzaamheidsprogramma voor
zwakbegaafde jongeren helpt om het zelfvertrouwen te vergroten. Hij vergelijkt daarbij het
zelfvertrouwen van een groep uit een tehuis in Brabant die aan het sociaal
redzaamheidsprogramma hebben deelgenomen, met het zelfvertrouwen van een niet-
behandelde groep uit een ander tehuis in de provincie Brabant. Het gaat hierbij om
a. een causaliteitsvraag die onderzocht wordt met behulp van een zuiver experiment.
b. een generalisatievraag, die onderzocht wordt met behulp van een quasi-experiment.
c. een betrouwbaarheidsvraag, waarbij het er om gaat of de onderzoeksresultaten
gerepliceerd kunnen worden.
d. een gelokaliseerde vraag, waarbij de causaliteitsvraag of generalisatievragen niet
beantwoord kunnen worden.
12. Een sociale redzaamheidtraining wordt in een protocol zodanig uitgewerkt en
gestandaardiseerd dat deze door lekenbehandelaars zoals ouders kan worden uitgevoerd.
Bij een eerder zuiver experimenteel onderzoek is aangetoond dat groepsleiders de
behandeling effectief kunnen uitvoeren. Bij een vervolgonderzoek wordt nagegaan of het
effect van de sociale redzaamheidtraining zich ook voordoet als de proefpersonen door hun
ouders getraind worden in plaats van door groepsleiders. Wat wordt er bij dit
vervolgonderzoek dan onderzocht?
a. de interne validiteit
b. de externe validiteit
c. de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten
d. dat het behandelingsresultaat veroorzaakt wordt door de behandeling
13. Een Riagg is een instelling voor ambulante geestelijke gezondheidszorg. Deze instellingen zijn gericht op het ambulant behandelen en begeleiden van mensen met psychische problemen en psychiatrische aandoeningen.
Welke van onderstaande stellingen over selectie van RIAGG-cliënten is/zijn juist?
I. Bij een selecte groep van RIAGG-cliënten is het mogelijk om geldige uitspraken te doen
over alle RIAGG-cliënten.
II. Bij selectie gaat het om de beperking tot zinvolle waarnemingen, zodat tijd, geld en
moeite bespaard wordt.
a. I is juist, II is juist
b. I is juist, II is niet juist
c. I is niet juist, II is juist
d. I is niet juist, II is niet juist
14. Een onderzoeker doet onderzoek naar schoolangstige kinderen. Hij selecteert daartoe
aselect kinderen die in 2002 met deze klacht zijn aangemeld bij drie GGZ-instellingen in
respectievelijk Zwolle, Amsterdam en Utrecht. Welke mogelijkheden heeft hij om conclusies
te trekken?
I. Hij kan uitspraken doen over de schoolangstige kinderen in Zwolle, Amsterdam en
Utrecht.
II. Hij kan uitsluitend uitspraken doen over de kinderen die hij heeft onderzocht.
a. I is juist, II is juist
b. I is juist, II is niet juist
c. I is niet juist, II is juist
d. I is niet juist, II is niet juist
15. Welke van onderstaande stellingen is/zijn juist?
I. Bij een conventionele delphi worden de panelleden schriftelijk ondervraagd en worden
de antwoorden van de panelleden anoniem gerapporteerd.
II. Bij een conventionele delphi speelt selectie geen enkele rol.
a. I is juist, II is juist
b. I is juist, II is niet juist
c. I is niet juist, II is juist
d. I is niet juist, II is niet juist
Antwoorden Oefententamen
1 b
2 d
3 a
4 b
5 a
6 b
7 d
8 d
9 c
10 c
11 d
12 b
13 c
14 d
15 b
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1006 | 1 |
Add new contribution